NL2024313B1 - Systeem voor het telen van planten. - Google Patents

Systeem voor het telen van planten. Download PDF

Info

Publication number
NL2024313B1
NL2024313B1 NL2024313A NL2024313A NL2024313B1 NL 2024313 B1 NL2024313 B1 NL 2024313B1 NL 2024313 A NL2024313 A NL 2024313A NL 2024313 A NL2024313 A NL 2024313A NL 2024313 B1 NL2024313 B1 NL 2024313B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
recess
block
substrate mat
active element
propagation
Prior art date
Application number
NL2024313A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Johannes Bronswijk Emiel
Derksen Ralf
Original Assignee
Saint Gobain Cultilene B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Saint Gobain Cultilene B V filed Critical Saint Gobain Cultilene B V
Priority to NL2024313A priority Critical patent/NL2024313B1/nl
Priority to PCT/NL2020/050739 priority patent/WO2021107774A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2024313B1 publication Critical patent/NL2024313B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G31/00Soilless cultivation, e.g. hydroponics
    • A01G31/02Special apparatus therefor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G24/00Growth substrates; Culture media; Apparatus or methods therefor
    • A01G24/40Growth substrates; Culture media; Apparatus or methods therefor characterised by their structure
    • A01G24/44Growth substrates; Culture media; Apparatus or methods therefor characterised by their structure in block, mat or sheet form
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/02Receptacles, e.g. flower-pots or boxes; Glasses for cultivating flowers
    • A01G9/029Receptacles for seedlings
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02PCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES IN THE PRODUCTION OR PROCESSING OF GOODS
    • Y02P60/00Technologies relating to agriculture, livestock or agroalimentary industries
    • Y02P60/20Reduction of greenhouse gas [GHG] emissions in agriculture, e.g. CO2
    • Y02P60/21Dinitrogen oxide [N2O], e.g. using aquaponics, hydroponics or efficiency measures

Abstract

Een systeem voor het telen van planten dat een opkweekblok omvat hetzij in combinatie met een in een uitsparing van het opkweekblok gepositioneerde plug waarin een plant groeit hetzij in combinatie met een substraatmat waar het opkweekblok op rust. Het systeem omvat verder een werkzaam element dat een verpakking omvat met daarin ten minste een werkzame stof. Het werkzame element is tussen het opkweekblok en de plug of tussen het opkweekblok en de substraatmat voorzien.

Description

KORTE AANDUIDING: Systeem voor het telen van planten.
BESCHRIJVING De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het telen van planten. Het is bekend om bij het telen van planten, zoals tomatenplanten, gebruik te maken van op teeltgoten rustende substraatmatten op ieder van welke substraatmatten één of meer opkweekblokken rusten. In een eerste opkweekfase van het teeltproces worden plantenzaden in een zaaikuiltje van een zogenaamde plug opgekweekt. Zodra vanuit de plantenzaden een plantje van een zekere grootte is gegroeid worden de pluggen met de daarin groeiende plantjes in een, in de bovenzijden van opkweekblokken voorziene uitsparingen, de zogenaamde pluggaten, gestoken. Daaraan voorafgaand zijn de opkweekblokken volledig nat gemaakt. De plantjes zullen vervolgens verder groeien waarbij de wortels van de plantjes verder groeien in het materiaal, zoals bijvoorbeeld steenwol, van de opkweekblokken. De vier zijvlakken van de opkweekblokken zijn bijvoorbeeld omwikkeld door een folie-achtig materiaal. Indien de planten een zekere grootte hebben, worden aan het begin van de op de opkweekfase volgende teeltfase, de opkweekblokken met de daarin groeiende planten op de substraatmatten geplaatst ter plaatse van daartoe voor ieder opkweekblok voorziene openingen in de folie-achtige verpakking van de substraatmatten. Ook de substraatmatten worden vooraf volledig nat gemaakt. De planten groeien vervolgens weer verder waarbij de wortels via voornoemde openingen in het materiaal van de substraatmatten, zoals bijvoorbeeld steenwol, zullen groeien. Ten behoeve van de groei van de planten wordt, zowel tijdens de opkweekfase als tijdens de teeltfase, water aan de wortels toegevoerd. In de opkweekfase wordt dit bijvoorbeeld gedaan door water door, in de onderzijde van de opkweekblokken voorziene, kanalen te laten stromen. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door een eb-vloedprincipe, waarbij de ondergrond wordt voorzien van een laag water, en na een bepaalde periode wordt het water weer weggevoerd. De kanalen aan een onderzijde van de opkweekblokken maken een goede aan- en afvoer van water mogelijk. Tijdens de teeltfase wordt hiertoe gebruik gemaakt van druppelaars die in de bovenzijde van de kweekblokken zijn gestoken. Het water zakt onder invloed van de zwaartekracht door de materialen van de toegepaste opkweekblokken en substraatmatten neerwaarts. Het water, voor zover niet opgenomen door de wortels van de planten, ontwijkt vervolgens uit de verpakkingen van de substraatmatten via daartoe voorziene uitstroomopeningen in de verpakkingen van de substraatmatten. Ter bevordering van een goede groei van de planten is het zowel tijdens de opkweekfase als tijdens de teeltfase bekend om nutriënten aan het water toe te voeren. Daarnaast is het bekend om nutriënten of andere werkzame stoffen als korrels, bijvoorbeeld koolstof korrels, of als poeders, of als vloeistof uit te strooien of te sproeien op de substraatmatten ter plaatse van de openingen, alvorens de opkweekblokken op die openingen worden geplaatst. Ook is het bekend om dergelijke korrels in het pluggat te strooien alvorens de plug daar in wordt gestoken.
Aan het toevoegen van nutriënten of andere werkzame stoffen aan het water is het nadeel verbonden dat een aanzienlijk deel van deze stoffen niet wordt opgenomen door de wortels en het materiaal van de opkweekblokken en/of substraatmatten onbenut samen met het water verlaat. Het nadeel van het strooien van voornoemde korrels is dat deze in de praktijk niet in de juiste hoeveelheid en/of niet uniform wordt gedoseerd en dat het strooien bovendien arbeidsintensief is. Te veel of te weinig korrels kan nadelige effecten hebben op de planten en bovendien tot verhoogde/onnodige kosten leiden.
De uitvinding beoogt een systeem volgens de aanhef te verschaffen waarmee het op efficiëntere wijze mogelijk is om werkzame stoffen aan de wortels van de planten toe te voeren waarbij de uitvinding zowel toepasbaar kan zijn tijdens de opkweekfase als tijdens de teeltfase. Deze verbeterde efficiëntie kan 0.a. betrekking hebben op de uniformiteit van de dosering van werkzame stoffen aan de planten; op de locatie van toevoering, welke bijvoorbeeld kan leiden tot een meer directe opname van stoffen door de wortels van de plant en/of op een minder arbeidsintensieve en/of tijdbesparende wijze van toevoeren. Dit kan direct, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van nutriënten, maar ook indirect, bijvoorbeeld door het verbeteren van de bodemkwaliteit door het beschikbaar stellen van een bodemverbeteraar. Hiertoe verschaft de uitvinding een systeem volgens conclusie 1. Het systeem volgens de uitvinding leidt tot een verhoogde efficiëntie voor het toevoeren van werkzame stoffen aan de wortels van de planten ten opzichte van reeds bekende systemen.
De volgende definities worden gebruikt in de onderhavige beschrijving. Andere termen niet hieronder beschreven hebben de algemeen geaccepteerde betekenis is het vakgebied.
“Substraat” zoals gebuikt in de onderhavige beschrijving bekent: een kunstmatige bodem voor plantengroei. Substraatmateriaal kan bijvoorbeeld steenwol, houtvezel, kokos, glaswol zijn. “Werkzame stof” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: een stof is gekozen uit de groep van plantenbiostimulanten, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverbeteraars, meststoffen, bekalkingsstoffen, groeiregulator, of een combinatie daarvan. De werkzame stof is bij voorkeur van natuurlijke oorsprong. “Plantenbiostimulant” of ‘“biostimulant” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: een bemestingsproduct dat de ontwikkelingsprocessen van een plant stimuleert onafhankelijk van het gehalte aan nutriënten van het product. Werking als biostimulant kan zijn: verbetering van de efficiëntie van het gebruik door de plant van voedingsstoffen verbeteren; vergroting van de tolerantie van de plant voor a-biotische stress, zoals droogte, verzilting; verbetering van de algehele kwaliteit van de plant. Een biostimulant kan microbieel of niet-microbieel zijn. Voorbeelden van biostimulanten zijn silicium, koolstof of actieve kool, zeewier- en/of algenextracten, humuszuren, eiwitten, aminozuren, chitine, en compost. Er is enige mate van overlap tussen de definities van biostimulanten en gewasbeschermingsmiddelen.
“Gewasbeschermingsmiddel” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: middel dat bestemd is voor een van de volgende toepassingen: de bescherming van planten of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen; het beïnvloeden van de levensprocessen van planten, zoals het beïnvloeden van hun groei, voor zover het niet gaat om nutritioneel stoffen; de bewaring van plantaardige producten; de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten; en de beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten.
“Bodemverbeteraar’ zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: een stof of micro-organisme welke wordt toegediend ter handhaving, verbetering en/of bescherming van onder andere fysische en chemische eigenschappen van de bodem, bodemstructuur en bodembiologische activiteit. Een bodemverbeteraar kan organisch of anorganisch zijn. Een organische bodemverbeteraar kan microbieel of niet-microbieel zijn. Voorbeelden van een bodemverbeteraar zijn leonardiet en bruinkool (ook wel ligniet genoemd).
“Meststof” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: voedingselement (nutritionele stof) van biologische of niet-biologisch oorsprong ter bevordering van de groei van gewassen. Voorbeelden van meststof zijn compost, dierlijke mest (bijvoorbeeld koeienmest, varkensmest of wormenmest) of kunstmest. Een meststof kan een of meerdere hoofdelementen (stikstof, fosfor, kalium, calcium, zwavel en/of magnesium) en/of sporenelementen (ijzer, zink, koper, molybdeen, boor en/of mangaan) omvatten. “Bekalkingsstof” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: kalk of kalkhoudende stof. Kalk is een aanduiding voor een aantal alkalische zouten van calcium, zoals calciumoxide, calciumhydroxide, calciumcarbonaat en calciumwaterstofcarbonaat. Kalk komt in de natuur voor als calciumcarbonaat. Bekalking dient om de effecten van verzuring tegen te gaan, oftewel om de pH boven een bepaalde grens te houden.
“Groeiregulatoren” zoals gebruikt in de onderhavige beschrijving betekent: eiwit of hormoon dat bepaalde activiteiten kan doen afnemen. Een voorbeeld van een groeiregulator is chloormequat (CAS-nummer 7003-89-86}, bijvoorbeeld in de vorm van chloormequatchloride. Chloormequat is commercieel verkrijgbaar bijvoorbeeld onder de naam Cycocel® 75 van BASF, maar ook onder de namen Belcocel 750, Cycofix 750, Stabilar 750 en Jadex O 720. Een ander voorbeeld van een groeiregulator is daminozine (CAS-nummer 1596-84-5), commercieel verkrijgbaar bijvoorbeeld onder de namen Alar, B-NINE en Dazide Enhance. Een ander voorbeeld van een groeiregulator is paclobutrazol (CAS-nummer 76738-62-0), commercieel verkrijgbaar bijvoorbeeld onder de naam Bonzi of Pirouette. Als groeiregulator wordt bij voorkeur chloormequat gekozen.
In een uitvoeringsvorm is de verpakking ten minste deels van een verpakkingsmateriaal is vervaardigd dat voor wortels van een plant doorgroeibaar is. In een dergelijke uitvoeringsvorm kan de ten minste ene werkzame stof, ook na het door het verpakkingsmateriaal heen groeien van de wortels, althans in hoofdzaak in de verpakking blijven. De wortels zullen dan binnen de verpakking in de direct omgeving van de ten minste ene werkzame stof groeien en efficiënt kunnen profiteren van de werkzaamheid van de ten minste ene werkzame stof.
Het doorgroeibare verpakkingsmateriaal is bij voorkeur binnen een week, meer bij voorkeur binnen 3 dagen doorgroeibaar voor wortels. Een dergelijke doorgroeibaarheid kan bijvoorbeeld worden verkregen indien het verpakkingsmateriaal doorgangen heeft waarvan de grootte enerzijds groot genoeg is 5 om de wortels voldoende ruimte te bieden om daar door heen te groeien en anderzijds niet zo groot zijn dat de ten minste ene werkzame stof uit de verpakking kan ontwijken. Een dergelijke situatie kan daarbij aan de orde zijn indien het verpakkingsmateriaal een permeabiliteit voor lucht heeft tussen 2000 en 4000 L/m2 * seg, bij voorkeur 2500 en 3700 L/m2 * seg, meer bij voorkeur tussen 2750 en 3450 L/m2 * seg, gemeten bij een druk van 200 Pa, volgens ISO 9237:1996.
Een alternatieve wijze om te kunnen bereiken dat de wortels en de ten minste ene werkzame stof in direct contact of althans in dichte nabijheid van elkaar kunnen komen kan worden geboden indien de verpakking ten minste deels van een verpakkingsmateriaal is vervaardigd dat in water oplosbaar is. Het oplossen van het verpakkingsmateriaal kan in gebruik met voordeel plaats vinden vanwege het toevoeren van water aan een opkweekblok en/of een substraatmat zoals dat in de praktijk op zich al bekend is. Na het oplossen van de verpakking zal de ten minste ene werkzame stof zich in het materiaal van de opkweekblok en/of van de substraat kunnen verspreiden, typisch vanwege het water dat door het opkweekblok en/of het substraat stroomt.
Een geschikte uitvoeringsvorm van het verpakkingsmateriaal kan daarbij bij voorbeeld worden verkregen indien het verpakkingsmateriaal een in water oplosbaar polymeer, zoals een polyvinyl alcohol omvattend polymeer, omvat.
In een uitvoeringsvorm omvat de verpakking twee velvormige verpakkingsdelen die nabij hun respectievelijke omtreksranden met elkaar zijn verbonden. Een dergelijk werkzaam element is eenvoudig te vervaardigen op een wijze zoals deze algemeen bekend is voor de productie van schijfvormige koffiepads of althans op een wijze die daarmee vergelijkbaar is.
De gunstige effecten van het systeem volgens de uitvinding kan met name worden bereikt indien de ten minste ene werkzame stof is gekozen uit de groep van plantenbiostimulanten, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverbeteraars, meststoffen, bekalkingsstoffen, groeiregulatoren, of een combinatie daarvan.
In het geval de ten minste ene werkzame stof een plantenbiostimulant omvat kan deze met voordeel worden gekozen uit de groep bestaande uit silicium,
koolstof of actieve kool, zeewier- en/of algenextracten, humuszuren, eiwitten, aminozuren, chitine, compost, en mineralen.
In zijn algemeenheid geldt dat de ten minste ene werkzame stof bij voorkeur ten minste koolstof kan omvatten.
In een verdere uitvoeringsvorm omvat het systeem een opkweekblok in combinatie met een substraatmat waar het opkweekblok op rust, waarbij het werkzame element tussen het opkweekblok en de substraatmat is voorzien.
Daarbij is het verder mogelijk dat in de naar het opkweekblok gerichte zijde van de substraatmat en/of in de naar de substraatmat gekeerde zijde van het opkweekblok een uitsparing is voorzien, waar het werkzame element in is gepositioneerd. De betreffende uitsparing(en) bieden aldus ruimte voor het accommoderen van het werkzame element. Met name in het geval zowel in de substraatmat als in het opkweekblok zijn voorzien kan het werkzaam element dan ook als positioneringselement dienst doen om het opkweekblok op de juiste positie op de substraatmat te positioneren.
In een verdere uitvoeringsvorm is in de naar de substraatmat gekeerde zijde van het opkweekblok een uitsparing is voorzien waarin het werkzame element ten minste ten dele is gepositioneerd, waarbij de omtrek van deze uitsparing in bovenaanzicht gezien ten minste deels overeen komt met de omtrek van het werkzame element in bovenaanzicht gezien. Aldus kan het werkzame element, althans in bovenaanzicht gezien, een relatief groot oppervlak hebben waardoor de kans dat wortels van een plant door de ten minste ene werkzame stof heen zullen groeien, eveneens groot is.
Om voornoemde kans te maximaliseren komt in een verdere uitvoeringsvorm de omtrek van de uitsparing in bovenaanzicht gezien volledig overeen met de omtrek van het werkzame element in bovenaanzicht gezien.
In een mogelijke uitvoeringsvorm is het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde is voorzien van ten minste één doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben waarbij de groef ten minste ten dele de in het opkweekblok voorzien uitsparing vormt. Dergelijke opkweekblokken die een aantal evenwijdige doorlopende groeven hebben zijn op zich al bekend. De betreffende groeven kunnen bij het systeem volgens de uitvinding gebruikt worden voor het daarin, al dan niet deels, accommoderen van werkzame elementen.
In een bijzondere uitvoeringsvorm is het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde voorzien van een enkele doorlopende groef, dus niet van twee of meer doorlopende groeven, die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben die aan tegen over elkaar gelegen zijden van het opkweekblok zijn gelegen waarbij de groef ten minste ten dele de in het opkweekblok voorzien uitsparing vormt. Aldus kan het werkzaam element een relatief groot oppervlak hebben waardoor de kans dat wortels van een plant door de ten minste ene werkzame stof heen zullen groeien, eveneens groot is.
Binnen laatstgenoemd kader is in een uitvoeringsvorm het oppervlak van de twee steunribben in bovenaanzicht gezien kleiner dan het oppervlak van de enkele doorlopende groef in bovenaanzicht gezien.
In een verdere uitvoeringsvorm is het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde voorzien van een doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben waarbij de uitsparing zich ten minste ten dele uitstrekt in het bovenvlak van de groef. Aldus kan, bijvoorbeeld indien de substraatmat niet is voorzien van een uitsparing voor het daarin deels accommoderen van een werkzaam element, het werkzaam element dikker/hoger worden uitgevoerd dan de hoogte van de doorlopende groef.
Een praktische uitvoeringsvorm kan worden verkregen indien het werkzame element een platte vorm heeft. Met platte vorm wordt bedoeld dat de grootte van de hoogte van het werkzame element maximaal 25 %, bij voorkeur maximaal 15 %, is van de kleinste afmeting van het werkzaam element gezien in een richting loodrecht op het hoofdvlak. Binnen dat kader kan het werkzame element bijvoorbeeld stripvormig of plaatvormig zijn.
In zijn algemeenheid kan het werkzame element in bovenaanzicht een rechthoekige, zoals vierkante, vorm hebben welke vormgeving goed kan aansluiten bij de vormgeving van een opkweekblok.
Alternatief kan het werkzame element in bovenaanzicht ook een ronde vorm hebben.
Mede afhankelijk van de samenstelling van de ten minste ene werkzame stof kan het gewicht van de ten minste ene werkzame stof gelegen zijn tussen 2 gram en 200 gram, bij voorkeur tussen 5 en 100 gram, en bij verdere voorkeur tussen 20 gram en 50 gram, zoals bijvoorbeeld 30 gram.
In een verdere uitvoeringsvorm omvat het systeem een opkweekblok in combinatie met een in een uitsparing van het opkweekblok gepositioneerde plug waarin een plant groeit, waarbij het werkzame element tussen het opkweekblok en de plug is voorzien. Aldus kan de uitvinding ook van nut zijn bij het in een opkweekblok opkweken van een plantje.
In die situatie is het gewicht van de ten minste ene werkzame stof bij voorkeur gelegen tussen 0,5 gram en 20 gram en bij verdere voorkeur tussen 3 gram en 10 gram.
De onderhavige uitvinding heeft ook betrekking op een opkweekblok voor toepassing in een systeem volgens de uitvinding zoals voorgaand omschreven. Het opkweekblok is aan een onderzijde daarvan voorzien van een enkele doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben die aan twee tegen over elkaar gelegen zijden van het opkweekblok zijn gelegen.
Al dan niet in combinatie met de voorgaande uitvoeringsvorm kan het opkweekblok aan een onderzijde daarvan zijn voorzien van een ronde of althans deels ronde uitsparing, bijvoorbeeld de vorm van een bolsegment hebbende, voor het daarin ten minste deels opnemen van een werkzaam element met een ronde doorsnede.
De onderhavige uitvinding heeft ook betrekking op een substraatmat voor toepassing in een systeem volgens de uitvinding, welke substraatmat aan een bovenzijde daarvan is voorzien van ten minste één uitsparing voor het daarin ten minste deels opnemen van een werkzaam element.
De betreffende uitsparing aan de bovenzijde van de substraatmat kan rond bijvoorbeeld bolsegmentvormig of althans deels rond zijn, of kan rechthoekig zijn afhankelijk van de vorm van het werkzaam element waarmee de substraatmat bestemd is om te worden gecombineerd.
De substraatmat is in een praktische uitvoeringsvorm alzijdig voorzien van een verpakking, zoals typisch van folie-achtig kunststof materiaal.
De verpakking is daarbij bij voorkeur voorzien van een opening voorzien waar binnen de rechthoekige of ronde of deels ronde uitsparing in de substraatmat zich uitstrekt. De opening kan bijvoorbeeld zijn voorzien door perforatieranden langs de omtrek van het oppervlak van het materiaal van de verpakking waar de opening moet word en gecreëerd aan te brengen waardoor het materiaal van de verpakking aan de binnenzijde van die perforatieranden kan worden los gescheurd voor het creëren van de betreffende opening.
De uitvinding verschaft verder een werkzaam element voor toepassing in een systeem volgens de uitvinding zoals voorgaand omschreven.
FIGUURBESCHRIJVING De onderhavige uitvinding is verder beschreven met referentie aan de bijgaande figuren waarin mogelijke uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn getoond en waarin overeenkomstige verwijzingscijfers dezelfde of overeenkomstige elementen aanduiden.
Figuren 1 tot 6 tonen in isometrisch aanzicht respectievelijk een zestal uitvoeringsvormen van het systeem volgens de uitvinding.
Systeem 1 volgens figuur 1 omvat een opkweekblok 2, een plug 3 en een werkzaam element 4. Het opkweekblok 2 heeft een viertal staande zijvlakken 5a- 5d, ieder ook aan te duiden met verwijzingscijfer 5, een bovenvlak 6 en een bodemvlak
7. Naburige vlakken 5-7 zijn haaks op elkaar georiënteerd. De vlakken 5-7 hebben ieder een vierkante vorm waarbij de zijden van de vierkante vorm een lengte hebben van 10 cm. Opkweekblok 2 is vervaardigd van steenwol waarbij om de zijvlakken 5 een kunststof folie is geslagen die voorkomt of althans het risico vermindert dat wortels van een plant 11 via één van de zijvlakken 5 uit het opkweekblok 2 groeien. Bovenvlak 6 en bodemvlak 7 zijn vrij van dergelijk foliemateriaal.
In het bovenvlak 6 is in het midden daarvan een cilindrische uitsparing 8 voorzien met een lengte ter grootte van L en een diameter D ter grootte van 28 mm.
In het bodemvlak 7 is een doorlopende groef 9 voorzien die zich uitstrekt tussen de zijvlakken 5b en 5d en een breedte B heeft. Groef 9 wordt aan langszijden daarvan begrensd door steunribben 10a, 10b, die ieder een breedte b hebben. De grootte van B is groter dan tweemaal de grootte van b.
Plug 3, die eveneens van steenwol is, is cilindrisch van vorm en heeft een lengte | en een diameter d. De groottes van D en d zijn in hoofdzaak gelijk aan elkaar zodat plug 3 in uitsparing 8 past. In de bovenzijde van plug 3 groeit een plant 11 waarvoor in een eerdere fase een plantzaadje in plug 3 is geplaatst door een opkweker.
Het werkzame element 4 is schijfvormig en heeft een hoogte h en een diameter die gelijk is aan diameter d van plug 3 en dus aan diameter D van uitsparing
8.. Hoogte h van werkzaam element 4 en lengte | van plug 3 zijn bij elkaar opgeteld gelijk aan de grootte van de lengte L van uitsparing 8 in opkweekblok 2. Werkzaam element 4 zal navolgend nog meer in detail worden omschreven. Vooralsnog wordt volstaan met de omschrijving dat het werkzaam element 4 een verpakking met daarin ten minste één werkzame stof omvat. Dit geldt ook voor de navolgend nog te bespreken werkzame elementen 24, 34, 41,51 en 81. In gebruik worden het werkzame element 4 met daar boven plug 3 met daarin groeiend plant 11 in uitsparing 8 geplaatst zodat het werkzame element 4 aanligt tegen de bodem van uitsparing 8 en de bovenzijde van plug 3 gelijk ligt met bovenvlak 6 van opkweekblok 2. Vanuit die situatie hebben de wortels van plant 11 de mogelijkheid om vanuit plug 3 verder te groeien in het materiaal van opkweekblok 2. Daarbij kunnen deze wortels ook door het werkzame element 4 heen groeien of althans door de ten minste ene werkzame stof welke werkzaam element 4 omvat. Tijdens het aldus verder opkweken van plant 11 rust het opkweekblok 2 met steunribben 10a, 10b op een ondergrond waaroverheen regelmatig volgens een eb- vloedprincipe water in de lengterichting van groef 9 stroomt waarbij groef 9 als doorstroomkanaal fungeert en water via de onderzijde van opkweekblok 2 aan het opkweekblok 2 kan worden toegevoerd en daarbij aan de wortels van plant 11. Figuur 2 heeft betrekking op een latere fase van groeien van plant 11 waarbij ook een substraatmat 21 wordt toegepast. Substraatmat 21 is eveneens van steenwol, heeft een langwerpige vorm waarvan slechts een deel van de lengte in figuur 2 is weergegeven en is verpakt in een folieachtige kunststof verpakking 22 die het steenwolmateriaal aan alle zijden omgeeft. In gebruik wordt het opkweekblok 2 op de substraatmat 21 geplaatst. Op dat deel van het oppervlak van de bovenzijde van substraatmat 21 waar het opkweekblok 2 op de substraatmat 21 rust is het folieachtige verpakkingsmateriaal van substraatmat 21 weggenomen zodat het steenwol van de substraatmat 21 op die positie direct contact maakt met het steenwol van het opkweekblok 2 aan de onderzijde daarvan, meer specifiek met de onderzijden van steunribben 104, 10b. In het gebied van uitsparing 9 is verder een even grote uitsparing 23 in het steenwolmateriaal voorzien.
Het systeem omvat verder een werkzaam element 24 dat in bovenaanzicht dezelfde vorm en grootte heeft als groef 8 dan wel uitsparing 23. De dikte/hoogte H van het werkzaam element 24 is gelijk aan de optelling van de hoogte h1 van groef 9 en de hoogte h2 van uitsparing 23.
Op basis van voorgaande omschrijving zal duidelijk zijn, dat het werkzaam element 24 in uitsparing 23 kan worden geplaatst en dat het opkweekblok 2 op de substraatmat 21 kan worden geplaatst waarbij de onderzijde van het werkzame element 24 rust op de bodem van uitsparing 23 en de bovenzijde van werkzaam element 24 aanligt tegen de bovenzijde van groef 98. Werkzaam element 24 fungeert aldus onder andere om de opkweekblok 2 op correcte wijze ten opzichte van substraatmat 21 te positioneren vanwege de passende vormgeving van het werkzame element 24 enerzijds en groef 9 en uitsparing 23 anderzijds. Vanuit die situatie kunnen de wortels van plant 11 via de onderzijde van opkweekblok 2 verder groeien in het steenwol van de substraatmat 21. Deze wortels kunnen door het werkzame element 24 heen groeien of althans door de ten minste ene werkzame stof van het werkzame element 24 heen.
In een variant op de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 kan ook worden afgezien van de toepassing van een uitsparing 23 waarbij de dikte D van het werkzame element 24 gelijk wordt gekozen aan de hoogte h1 van groef 9. Verder alternatief is het ook mogelijk om af te zien van een groef 9 waar het werkzame element 24 deels in past en de dikte D van het werkzame element 24 en de hoogte h2 van uitsparing 23 gelijk aan elkaar uit te voeren.
In een nog verdere alternatieve uitvoeringsvorm is het ook mogelijk om zowel geen gebruik te maken van een groef 9 waarin het werkzame element 24 (deels) past, noch van een uitsparing 23, maar om het werkzame element 24 groter uit te voeren, namelijk zodat het werkzame element 24 in bovenaanzicht dezelfde vorm en afmetingen heeft als het opkweekblok 2 zodat het opkweekblok 2 met de steunribben 10a, 10b kan steunen op het werkzame element maar werkzaam element 24 zelf met zijn volledige onderzijde rust op het vrij liggende steenwolmateriaal van de substraatmat 21.
Alhoewel in de voorgaande omschrijving van figuur 2 ervan uit is gegaan dat er tussen plug 3 en opkweekblok 2 sprake is van een werkzaam element 4 is dat binnen het kader van de onderhavige uitvinding niet noodzakelijk. De toepassing van een werkzaam element 24 tussen het opkweekblok 2 en de substraatmat 21 op zich valt als zodanig ook binnen de uitvindingsgedachte. De navolgend aan de hand van de figuren 3 tot en met 6 te omschrijven uitvoeringsvormen verschillen van de uitvoeringsvorm van figuur 3 voor wat betreft de uitvoeringsvorm van het betreffende opkweekblok corresponderend met het opkweekblok 24 en daarmee samenhangend met de vormgeving van de onderzijde van het toegepaste opkweekblok en de bovenzijde van de toegepaste substraatmat. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 worden in plaats van een enkel werkzaam element 24 gebruik gemaakt van twee werkzame elementen 34. leder van de werkzame elementen 34 past met ten minste een deel van de hoogte daarvan in één van de twee groeven 35 die zijn voorzien aan de onderzijde van opkweekblok
36. Tussen de groeven 35 is er sprake van een middelste steunrib 37. Het voordeel volgens de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 is dat deze kan worden toegepast met op zich bekende opkweekblokken, aangezien een opkweekblok 36 met aan de onderzijde twee (of drie) groeven zoals groeven 35 op zich bekend is. In de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 zijn verder twee uitsparingen 38 in het steenwolmateriaal van substraatmat 39 voorzien waarin de respectievelijke werkzame elementen 34 (deels) kunnen worden opgenomen. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 4 is het toegepaste werkzame element 41, dat tussen opkweekblok 42 en substraatmat 43 wordt toegepast schijfvormig. De diameter D van het werkzame element 41 is gelijk aan de breedte B van groef 44. In de bovenzijde van de substraatmat 43 is een schijfvormige uitsparing 45 voorzien. De som van de hoogte h1 van groef 44 en de hoogte h2 van uitsparing 45 is kleiner dan de hoogte H van het werkzame element 41. Om het werkzame element 41 desondanks voldoende ruimte te bieden is in het bovenvlak van groef 44 een verdere ronde uitsparing 46 voorzien met hoogte h3 zodat geldt de optelsom van h1, h2 en h3 gelijk is aan H. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 5 wordt, net als bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 4, een schijfvormig werkzaam element 51 toegepast. De diameter D van het werkzame element 51 is groter dan de breedte B van groef 52 aan de onderzijde van opkweekblok 53. Om toch ruimte te bieden aan het werkzame element 51 zijn in de steunribben 54a, 54b die groef 52 aan tegenover elkaar gelegen zijden begrenzen, boogvormige uitsparingen 55a, 55b voorzien aan naar elkaar toe gerichte zijden van de ondersteuningsribben 54a, 54b. De hoogte H van het werkzaam element 51 is gelijk aan de optelling van de hoogte h1 van groef 52 en de hoogte h2 van uitsparing 56 in de bovenzijde van substraatmat 57. De diameter van de uitsparing 56 is gelijk aan diameter D van het werkzame element 51. In de uitvoeringsvorm volgens figuur 6 heeft het werkzaam element 61 de vorm van twee tegen elkaar voorziene, gespiegelde bolsegmenten. In het bovenvlak van groef 62 aan de onderzijde van opkweekblok 83 en aan de bovenzijde van substraatmat 64 zijn respectievelijke bolsegmentvormige uitsparingen 65, 66 voorzien zodat ruimte wordt geboden voor werkzaam element 61 tussen substraatmat 84 en opkweekblok 63 in de situatie waarbij opkweekblok 63 op de substraatmat 64 rust.
De voorgaand besproken werkzame elementen 4, 24, 34, 41, 51 en 61 omvatten ieder, zoals eerder al aangegeven, een verpakking met daarin ten minste éen werkzame stof.
Het materiaal van de verpakking is daarbij dusdanig dat voor wortels van plant 11 de mogelijkheid wordt geboden om door de ten minste ene werkzame stof heen te groeien. Aldus is het mogelijk om de wortels in direct contact te brengen met de ten minste ene werkzame stof dan wel om de wortels in de directe omgeving van de ten minste ene werkzame stof te laten groeien. Aldus kan plant 11 efficiënt gebruik maken van de werkzaamheid van de werkzame stof.
Het materiaal van de verpakking kan doorgangen omvatten die het door deze doorgangen heen groeien van wortels mogelijk maken. De doorgangen moeten enerzijds groot genoeg zijn om voldoende ruimte aan de wortels te bieden maar moeten anderzijds niet zo groot zijn dat via deze doorgangen de werkzame stof op een ongewenst moment, bijvoorbeeld nog voordat het betreffende werkzaam element 4, 24, 34, 41, 51 of 61 is aangebracht tussen plug 3 en opkweekblok 2, 36, 42, 53 of 63 of tussen respectievelijk opkweekblok 2, 36, 42, 53 of 63 en substraatmat 21, 39, 43, 57 of 84, uit de verpakking kan ontwijken. Het is gebleken dat aan voornoemde randvoorwaarden kan worden voldaan indien het materiaal van de verpakking een permeabiliteit voor lucht heeft tussen 2000 en 4000 L/m? * seg, bij voorkeur 2500 en 3700 L/m2 * seg, bij verdere voorkeur tussen 2750 en 3450 L/m2 * seg, bijvoorbeeld 3000 L/m2 * seg. De dikte van het materiaal is gelegen tussen 50 en 500 micron, bij voorkeur 100 en 300 micron, bijvoorbeeld 200 micron.
Alternatief kunnen de wortels ook de mogelijkheid geboden worden om door de ten minste ene werkzame stof van het betreffend werkzame element 4,
24, 34, 41, 51 en 81 heen te groeien indien het materiaal van de verpakking van het werkzaam element in water oplosbaar is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat zowel bij het opkweken als bij het telen van planten regelmatig water wordt toegevoerd aan het betreffende opkweekblok en de betreffende substraatmat, in een mate waarbij het materiaal van het opkweekblok en de substraatmat verzadigd is met water. Onder die omstandigheden zal de verpakking van het werkzaam element oplossen en dus verdwijnen waardoor de inhoud van de verpakking, ofwel de ten minste ene werkzame stof van het betreffend werkzaam element, direct benaderbaar en doorgroeibaar zijn voor de wortels van de betreffende plant.
In een uitvoeringsvorm is het verpakkingsmateriaal een fijn gaas dat poly-melkzuur {ook bekend als polylactide of PLA) en/of polymeerhars omvat of is. Dit materiaal is biologisch afbreekbaar en biocompatibel. Het kan worden geproduceerd uit zetmeel, bijvoorbeeld uit maïszetmeel of suikerriet.
In een uitvoeringsvorm omvat of is het verpakkingsmateriaal gelatine.
Gelatine is een eiwitproduct dat wordt bereid door gedeeltelijke hydrolyse van collageen. De gelatine is bijvoorbeeld afkomstig van varkens, koeien (kalveren), gevogelte of vis.
In een uitvoeringsvorm omvat of is het verpakkingsmateriaal hydroxypropylmethylcellulose en/of pullulan. Hydroxypropylmethylcellulose (HPMC) wordt ook wel hypromellose genoemd, en is een polymeer gemaakt van cellulose. Pullulan is een polysacharide, hoofdzakelijk bestaande uit maltotriose-eenheden.
De ten minste ene werkzame stof van het werkzaam element is gekozen is gekozen uit de groep van plantenbiostimulanten, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverbeteraars, meststoffen, bekalkingsstoffen, , groeiregulatoren, of een combinatie daarvan. De ten minste ene werkzame stof is bijvoorbeeld een plantenbiostimulant, gekozen uit de groep bestaande uit silicium, koolstof of actieve kool, zeewier- en/of algenextracten, humuszuren, eiwitten, aminozuren, chitine, compost, en mineralen, bij voorkeur waarbij de ten minste ene werkzame stof ten minste koolstof omvat. Dergelijke stoffen kunnen bijdragen aan een verbeterde groei van de plant waarvan de wortels daar door heen of althans in de nabijheid daarvan groeien.
Andere varianten van de geopenbaarde uitvoeringsvormen kunnen worden begrepen en toegepast door de vakman in toepassing van de onderhavige uitvinding, uit een studie van de figuren, de beschrijving en de bijgaande conclusies.
In de conclusies, de term ‘omvatten’ sluit andere elementen of stappen niet uit, en het onbepaalde lidwoord ‘een’ sluit een meervoud niet uit.
De beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding wordt gedefinieerd door bijgevoegde conclusies.
Een of meer doelen van de uitvinding wordt bereikt door bijgevoegde conclusies.

Claims (34)

CONCLUSIES
1. Systeem voor het telen van planten, omvattende een opkweekblok in combinatie met een in een uitsparing van het opkweekblok gepositioneerde plug waarin een plant groeit en/of in combinatie met een substraatmat waar het opkweekblok op rust, alsmede een werkzaam element dat een verpakking omvat met daarin ten minste één werkzame stof, waarbij het werkzame element tussen het opkweekblok en de plug is voorzien of tussen het opkweekblok en de substraatmat.
2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij de verpakking ten minste deels van een verpakkingsmateriaal is vervaardigd dat voor wortels van een plant doorgroeibaar is.
3. Systeem volgens conclusie 2, waarbij het verpakkingsmateriaal een permeabiliteit voor lucht heeft tussen 2000 en 4000 L/m? * seg,, bij voorkeur tussen 2500 en 3700 L/m? * seg, bij voorkeur tussen 2750 en 3450 L/m? * seg .
4. Systeem volgens conclusie 1, waarbij de verpakking ten minste deels van een verpakkingsmateriaal is vervaardigd dat in water oplosbaar is.
5. Systeem volgens conclusie 4, waarbij het verpakkingsmateriaal een in water oplosbaar polymeer omvat.
6. Systeem volgens conclusie 5, waarbij het polymeer polyvinyl alcohol omvat.
7. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de verpakking twee velvormige verpakkingsdelen omvat die nabij hun respectievelijke omtreksranden met elkaar zijn verbonden.
8. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene werkzame stof is gekozen uit de groep van plantenbiostimulanten, gewasbeschermingsmiddelen, bodemverbeteraars, meststoffen, bekalkingsstoffen, groeiregulatoren, of een combinatie daarvan.
9. Systeem volgens conclusie 8, waarbij de ten minste ene werkzame stof een plantenbiostimulant omvat, die is gekozen uit de groep bestaande uit silicium, koolstof of actieve kool, zeewier- en/of algenextracten, humuszuren, eiwitten, aminozuren, chitine, compost, en mineralen,
10. Systeem volgens conclusie 8 of 9, waarbij de ten minste ene werkzame stof ten minste koolstof omvat.
11. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende een opkweekblok in combinatie met een substraatmat waar het opkweekblok op rust, waarbij het werkzame element tussen het opkweekblok en de substraatmat is voorzien.
12. Systeem volgens conclusie 11, waarbij in de naar het opkweekblok gerichte zijde van de substraatmat en/of in de naar de substraatmat gekeerde zijde van het opkweekblok een uitsparing is voorzien, waar het werkzame element in is gepositioneerd.
13. Systeem volgens conclusie 12, waarbij in de naar de substraatmat gekeerde zijde van het opkweekblok een uitsparing is voorzien waarin het werkzame element ten minste ten dele is gepositioneerd, waarbij de omtrek van deze uitsparing in bovenaanzicht gezien ten minste deels overeen komt met de omtrek van het werkzame element in bovenaanzicht gezien.
14. Systeem volgens conclusie 12 of 13, waarbij de omtrek(ken_ van de uitsparing(en in bovenaanzicht gezien volledig overeen komt/komen met de omtrek van het werkzame element in bovenaanzicht gezien.
15. Systeem volgens conclusie 13 of 14, waarbij het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde is voorzien van ten minste één doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben waarbij de groef ten minste ten dele de in het opkweekblok voorziene uitsparing vormt.
16. Systeem volgens conclusie 13, 14 of 15, waarbij het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde is voorzien van een enkele doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben die aan tegen over elkaar gelegen zijden van het opkweekblok zijn gelegen waarbij de groef ten minste ten dele de in het opkweekblok voorzien uitsparing vormt.
17. Systeem volgens conclusie 18, waarbij het oppervlak van de twee steunribben in bovenaanzicht gezien kleiner is dan het oppervlak van de enkele doorlopende groef in bovenaanzicht gezien.
18. Systeem volgens een van de conclusies 15, 16 of 17, waarbij het opkweekblok aan de naar de substraatmat gekeerde zijde is voorzien van een doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben waarbij de uitsparing zich ten minste ten dele uitstrekt in het bovenvlak van de groef.
19. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het werkzame element een platte vorm heeft.
20. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het werkzame element in bovenaanzicht een rechthoekige, zoals vierkante, vorm heeft.
21. Systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 19, waarbij het werkzame element in bovenaanzicht een ronde vorm heeft.
22. Systeem volgens één van de conclusies 11 tot en met 21, waarbij het gewicht van de ten minste ene werkzame stof is gelegen tussen 2 gram en 200 gram, bij voorkeur tussen 5 en 100 gram, en bij verdere voorkeur tussen 20 gram en 50 gram.
23. Systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 10, omvattende een opkweekblok in combinatie met een in een uitsparing van het opkweekblok gepositioneerde plug waarin een plant groeit, waarbij het werkzame element tussen het opkweekblok en de plug is voorzien.
24. Systeem volgens conclusie 23, waarbij het gewicht van de ten minste ene werkzame stof is gelegen tussen 0,5 gram en 20 gram en bij verdere voorkeur tussen 3 gram en 10 gram.
25 Opkweekblok voor toepassing in een systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 24, welk opkweekblok aan een onderzijde daarvan is voorzien van een doorlopende groef die aan tegen over elkaar gelegen zijden daarvan wordt begrensd door steunribben die aan twee tegen over elkaar gelegen zijden van het opkweekblok zijn gelegen.
26. Opkweekblok, bijvoorbeeld volgens conclusie 25, voor toepassing in een systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 24, welk opkweekblok aan een onderzijde daarvan is voorzien van een ronde of althans deels ronde uitsparing voor het daarin ten minste deels opnemen van een werkzaam element met een ronde doorsnede.
27. Opkweekblok volgens conclusie 26, waarbij de uitsparing de vorm heeft van een bolsegment.
28. Substraatmat voor toepassing in een systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 24, welke substraatmat aan een bovenzijde daarvan is voorzien van ten minste één uitsparing voor het daarin ten minste deels opnemen van een werkzaam element.
29. Substraatmat volgens conclusie 28, waarbij de uitsparing aan de bovenzijde daarvan rond of althans deels rond is.
30. Substraatmat volgens conclusie 29 waarbij de uitsparing de vorm heeft van een bolsegment.
31. Substraatmat volgens conclusie 28, waarbij de uitsparing aan de bovenzijde daarvan rechthoekig is.
32. Substraatmat volgens één van de conclusies 28 tot en met 31, waarbij de substraatmat alzijdig is voorzien van een verpakking.
33. Substraatmat volgens conclusie 32, waarbij in de verpakking een opening is voorzien waar binnen de rechthoekige of ronde of deels ronde uitsparing in de substraatmat zich uitstrekt.
34. Werkzaam element voor toepassing in een systeem volgens één van de conclusies 1 tot en met 33, omvattende een verpakking met daarin ten minste één werkzame stof.
NL2024313A 2019-11-26 2019-11-26 Systeem voor het telen van planten. NL2024313B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024313A NL2024313B1 (nl) 2019-11-26 2019-11-26 Systeem voor het telen van planten.
PCT/NL2020/050739 WO2021107774A1 (en) 2019-11-26 2020-11-25 System for growing plants

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024313A NL2024313B1 (nl) 2019-11-26 2019-11-26 Systeem voor het telen van planten.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2024313B1 true NL2024313B1 (nl) 2021-08-30

Family

ID=68807366

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2024313A NL2024313B1 (nl) 2019-11-26 2019-11-26 Systeem voor het telen van planten.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2024313B1 (nl)
WO (1) WO2021107774A1 (nl)

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0300536A1 (en) * 1987-07-06 1989-01-25 Rockwool Lapinus B.V. Method and device for mineral wool culture of plants with suction pressure control
EP0425005A2 (en) * 1989-10-05 1991-05-02 Rockwool/ Grodan B.V. Plant culture kit and a plant growth system and a breeding system therefor
US5022182A (en) * 1988-08-22 1991-06-11 Promac Industries, Ltd. Agricultural processes and products
JPH0365454U (nl) * 1989-10-27 1991-06-26
US5181951A (en) * 1990-12-05 1993-01-26 Cosse Irvy E Jr Gravel/fertilizer packet for potted plants
EP0771141A1 (en) * 1994-07-13 1997-05-07 Rockwool/Grodan B.V. Plant cubes
EP1632133A1 (en) * 2004-09-03 2006-03-08 Rockwool International A/S Substrate for plants comprising quantification means
WO2009011905A1 (en) * 2007-07-18 2009-01-22 Leonard Kosinski Plant growth medium
EP3251494A1 (en) * 2016-05-30 2017-12-06 Te-Sheng Chang Plant cultivation solid medium for planting a plant

Patent Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0300536A1 (en) * 1987-07-06 1989-01-25 Rockwool Lapinus B.V. Method and device for mineral wool culture of plants with suction pressure control
US5022182A (en) * 1988-08-22 1991-06-11 Promac Industries, Ltd. Agricultural processes and products
EP0425005A2 (en) * 1989-10-05 1991-05-02 Rockwool/ Grodan B.V. Plant culture kit and a plant growth system and a breeding system therefor
JPH0365454U (nl) * 1989-10-27 1991-06-26
US5181951A (en) * 1990-12-05 1993-01-26 Cosse Irvy E Jr Gravel/fertilizer packet for potted plants
EP0771141A1 (en) * 1994-07-13 1997-05-07 Rockwool/Grodan B.V. Plant cubes
EP1632133A1 (en) * 2004-09-03 2006-03-08 Rockwool International A/S Substrate for plants comprising quantification means
WO2009011905A1 (en) * 2007-07-18 2009-01-22 Leonard Kosinski Plant growth medium
EP3251494A1 (en) * 2016-05-30 2017-12-06 Te-Sheng Chang Plant cultivation solid medium for planting a plant

Also Published As

Publication number Publication date
WO2021107774A1 (en) 2021-06-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US11032968B2 (en) Device for delivering plant seeds
Wezel et al. Resource conservation strategies in agro-ecosystems of semi-arid West Africa
AU742679B2 (en) Agricultural water retention and flow enhancement mixture
KR20000029676A (ko) 식물보수용담체
Naresh Rice residues: from waste to wealth through environment friendly and innovative management solutions, it’s effects on soil properties and crop productivity
US5649495A (en) Agricultural water retention mixture and application technique
AU2003258893A1 (en) Nitrification inhibitor treatment of grazed pasture soils
NL2024313B1 (nl) Systeem voor het telen van planten.
US20130014434A1 (en) Compositie delivery and nutrient system for agricultural and nursery uses
AU2017333606B2 (en) Method of supporting the growth of an agricultural crop
El Wakeel et al. Intensification of agriculture on vertisols to minimize land degradation in parts of the Ethiopian highlands
US6286252B1 (en) Delivery system for horticultural agents
KR101342470B1 (ko) 식생매트
US20230129508A1 (en) Methods for spreading seed as single grains together with a seed capsule, and seed capsule
US9527781B2 (en) Persistent, targeted, optimized, soil amendment composition and method
EP0898862B1 (en) A method and a device for providing the sprouting stimulation required by seeds
Naveena et al. Assessment of Cob Characteristics of Sweet Corn on Sandy Soils under Different Irrigation Methods
JP2004305184A (ja) 緑化に用いる粒状緑化体
WO2007129426A1 (ja) 植物育成又は保護用柱状体
Johnson et al. Selecting and Using Organic Fertilizers
CA2291033A1 (en) Delivery system for horticultural agents
RU2071711C1 (ru) Способ стимуляции выращивания томатов в зимних остекленных теплицах
CN117598060A (zh) 一种苏打盐碱稻田牧鸭秸秆还田方法及其应用
Schlegel et al. Land application of animal waste on irrigated fields
JPH09215407A (ja) 肥料を被覆した種子