NL2021759B1 - Inrichting voor het opvangen van poliepen - Google Patents

Abstract

De uitvinding' heeft betrekking" op een inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing met een houder voor het opvangen van de poliep, een toevoeraansluiting voor koppeling met een toevoerleiding en een afvoeraansluiting voor koppeling met een afvoerleiding, waarbij de behuizing en de houder zijn ingericht om de houder te plaatsen op een positie tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting voor het in een opvangruimte van de houder brengen van de poliep. De inrichting wordt gekenmerkt doordat de behuizing een longitudinale doorgaande holte heeft met een invoeropening voor het in de doorgaande holte brengen van de houder en een uitvoeropening voor het uit de holte verwijderen van de houder. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een behuizing en ten minste twee houders alsmede op een werkwijze voor het opvangen van een poliep.

Description

INRICHTING VOOR HET OPVANGEN VAN POLIEPEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het opvangen van poliepen volgens de aanhef van conclusie 1. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een behuizing en een houder. Ook heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het opvangen van een poliep.

Een dergelijke inrichting is in de techniek bekend. Deze worden gebruikt voor het verzamelen of opvangen van poliepen en dergelijke die via een endoscoop uit het lichaam van een patiënt worden verwijderd. Een pomp zorgt voor de afzuiging via de endoscoop naar de inrichting door tussen de inrichting en de pomp een afvoerleiding aan te sluiten.

De bekende inrichting verschaft de mogelijkheid om poliepen op te vangen. Gebruikers zijn van mening dat het gebruik van de inrichting om de poliepen op te vangen en te transporteren, bijvoorbeeld naar onderzoeksapparatuur, kan worden verbeterd. Derhalve is er behoefte aan een alternatieve inrichting voor het opvangen van poliepen en dergelijke. In het bijzonder is er behoefte aan een inrichting die op eenvoudige manier doorlopend kan worden gebruikt zonder dat een veelvoud aan onderdelen benodigd is.

De uitvinding heeft nu tot doel een verbeterde inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen.

In het bijzonder heeft de uitvinding tot doel een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die een doorlopend gebruik waarborgt.

Tevens heeft de uitvinding tot doel een verbeterde inrichting te verschaffen waarmee een gebruiker snel meerdere poliepen achter elkaar kan opvangen en overbrengen in transportbekers voor verdere analyse en behandeling.

Ter verkrijging van ten minste een van de hiervoor genoemde voordelen, verschaft de uitvinding volgens een eerste uitvoeringsvorm een inrichting die de maatregelen van conclusie 1 bevat. Deze inrichting heeft het voordeel dat een gebruiker snel een poliep kan opvangen, de poliep kan overbrengen in een transportbeker en vervolgens een volgende poliep kan opvangen.

Tevens is gebleken dat de inrichting volgens de uitvinding eenvoudig, grondig en snel kan worden gereinigd waardoor deze efficiënt in gebruik is doordat een gebruiker doorlopend kan blijven werken zonder continu nieuwe onderdelen te moeten gebruiken. Een dergelijke synergetische werking is een groot voordeel.

De uitvinding heeft derhalve betrekking op een inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing met een houder voor het opvangen van de poliep, een toevoeraansluiting voor koppeling met een toevoerleiding en een afvoeraansluiting voor koppeling met een afvoerleiding, waarbij de behuizing en de houder zijn ingericht om de houder te plaatsen op een positie tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting voor het in een opvangruimte van de houder brengen van de poliep, welke inrichting wordt gekenmerkt doordat de behuizing een longitudinale doorgaande holte heeft met een invoeropening voor het in de doorgaande holte brengen van de houder en een uitvoeropening voor het uit de holte verwijderen van de houder. Dit levert een alternatief voor de in de praktijk gebruikte inrichting voor het opvangen van een poliep. Deze nieuwe inrichting volgens de uitvinding werkt eenvoudig, snel en efficiënt.

Het heeft de voorkeur dat de houder en de behuizing onderling samenwerkende afdichtingen hebben om luchttoevoer vanuit de omgeving naar de opvangruimte van de houder te voorkomen. Daardoor wordt een zekere toevoer van de poliep door de toevoerleiding gewaarborgd en een totale afvoer van vloeistof en gas via de afvoerleiding. Niet alleen tijdens het normale gebruik van de inrichting, maar met name ook wanneer een houder wordt verwijderd uit de behuizing, wanneer een poliep is opgevangen, verdient het de voorkeur dat de afdichting behouden blijft, zodat geen valse lucht vanuit de omgeving door de afvoerleiding wordt aangezogen.

Een afdichting kan worden verkregen door een buigzaam materiaal aan ten minste een deel van de buitenkant van de inrichting te voorzien, bijvoorbeeld op een positie stroomopwaarts van de opvangruimte en stroomafwaarts van de opvangruimte, beschouwd vanuit de richting waarmee de houder door de behuizing wordt gevoerd, waardoor de opvangruimte is afgesloten van de omgeving. Het heeft dus de voorkeur dat de houder van de inrichting volgens de uitvinding een buigzaam materiaal omvat.

Om een verificatie te verkrijgen van de aanwezigheid en toestand van een poliep, heeft het de voorkeur dat de behuizing een transparant materiaal omvat ter plaatse van de opvangruimte van de houder bij positionering van de houder tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting. Hiermee kan een arts of assistent controleren of een behandeling geschikt verloopt.

Een verbeterde controle kan worden verkregen wanneer de behuizing een vergrotende lens omvat ter plaatse van de opvangruimte van de houder bij positionering van de houder tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting voor het vergroot weergeven van de inhoud van de opvangruimte.

De inrichting kan op geschikte wijze in hoofdzaak doorlopend worden gebruikt. Daartoe heeft het de voorkeur dat de behuizing een voldoende lengte heeft om in hoofdzaak twee houders te bevatten. Een eerste houder kan dan in een voor gebruik gerede positie (de gebruikspositie) zijn geplaatst door deze vanuit een toevoeropening in de behuizing te brengen en naar die gebruikspositie te schuiven, waarbij de opvangruimte van die eerste houder zich bevindt tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting. Een tweede houder kan zich dan op een stroomafwaarts gelegen positie in de behuizing bevinden. Die tweede houder kan worden gebruikt om de eerste positie in zijn gebruikspositie te schuiven waarbij de tweede houder de eerste houder vooruit duwt naar die gebruikspositie. Eventueel kan de lengte van de behuizing korter zijn dan nodig is om twee houders geheel op te nemen, maar de lengte dient dan bij voorkeur zodanig te zijn dat de tweede houder ten minste gedeeltelijk in de behuizing is opgenomen en daarin gepositioneerd blijft wanneer een gebruiker die tweede houder loslaat nadat de eerste houder in de gebruikspositie is gebracht. Meer voorkeur heeft het wanneer de opvangruimte van de tweede houder is afgedekt door de behuizing waardoor geen vervuiling kan plaatsvinden van de opvangruimte van de tweede houder, hier aangeduid met de uitdrukking dat ten minste twee houders door de behuizing zijn gehouden. De uitvinding heeft derhalve bij voorkeur betrekking op een inrichting waarbij de behuizing is ingericht voor het houden van ten minste twee houders.

De houder voor toepassing in de behuizing heeft volgens een voorkeuruitvoeringsvorm een voorzijde en een achterzijde en is ingericht om met de voorzijde als eerste in de behuizing te worden gebracht en waarbij een rondom uitstekende rand is voorzien op een positie aan de voorzijde van de opvangruimte en op een positie aan de achterzijde van de opvangruimte voor het afsluiten van de opvangruimte naar de omgeving toe bij positionering van de houder in de behuizing. De uitstekende rand verschaft een luchtdichte afsluiting van de opvangruimte naar de omgeving toe waardoor geen valse lucht wordt aangezogen en een ononderbroken en efficiënte werking van de afzuiging is zeker gesteld.

Een nauwkeurige en eenvoudige positionering wordt verkregen wanneer de behuizing in de doorlopende holte ten minste een met de uitstekende rand van de houder samenwerkende uitsparing heeft voor het verschaffen van een positioneringsindicatie. De uitsparing en de uitstekende rand dienen zodanig te zijn gepositioneerd dat de opvangruimte van de houder exact ter plaatse van de toevoeraansluiting en afvoeraansluiting is gelegen. Er kunnen twee uitstekende randen en twee uitsparingen zijn voorzien, maar een enkele uitsparing is eveneens werkzaam waarbij slechts een enkele uitstekende rand in een uitsparing is opgenomen.

Om een geschikte doorvoer van vloeistof en gas door de opvangruimte te verschaffen en een opvang van de poliep heeft het de voorkeur dat de houder een bodem met doorlaatopeningen omvat voor het doorlaten van vloeistof en gas en het tegenhouden van vaste materialen, zoals een poliep. De openingen kunnen een afmeting van circa 1 mm doorsnede hebben, maar daarvan afwijkende maten zijn eveneens toepasbaar binnen het toepassingsgebied volgens de uitvinding .

Om te allen tijde een afsluiting van de omgeving naar de afvoeraansluiting te verzekeren heeft het de voorkeur dat de afstand van de afvoeraansluiting voor koppeling met een afvoerleiding tot een achterzijde van de behuizing groter is dan een afstand tussen twee posities aan de houder die voor afdichting van de houder tegen de behuizing zorgdragen. Hierdoor zal de houder, wanneer die uit de behuizing wordt verwijderd, geen lucht vanuit de omgeving kunnen doorlaten naar de afvoeraansluiting. Wanneer de aan de achterzijde van de houder geplaatste afsluiting de behuizing verlaat, is de aan de voorzijde gelegen afsluiting reeds gelegen op een positie tussen het uiteinde van de behuizing en de afvoeraansluiting. Wanneer de eerste houder derhalve uit de behuizing wordt verwijderd, neemt de tweede houder de oorspronkelijke plaats in van de eerste houder.

Volgens een ander aspect heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een inrichting volgens de uitvinding met een behuizing en ten minste twee, bij voorkeur ten minste drie houders.

Volgens nog een ander aspect heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het afvangen van een poliep, omvattende het aansluiten van een toevoerleiding op de toevoeraansluiting van de inrichting volgens de uitvinding en een afvoerleiding op de afvoeraansluiting van de inrichting, het via een op de afvoerleiding aangesloten pomp afzuigen van een mengsel van vloeistof en een poliep en het vangen van de poliep in de in de behuizing geplaatste houder.

De uitvinding zal hierna aan de hand van een tekening nader worden uitgelegd. De tekening toont hierbij in:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van de inrichting met een behuizing en eerste houder,

Fig. 2 en 3 een perspectivisch aanzicht van de inrichting met een eerste houder in een gebruikspositie,

Fig. 4 een perspectivisch aanzicht van de inrichting met een eerste houder in een verplaatste positie en een tweede houder,

Fig. 5 een perspectivisch aanzicht van de inrichting met een eerste en een tweede houder, en

Fig. 6 een doorsnede van de inrichting volgens Fig. 5.

In de figuren zijn dezelfde onderdelen middels dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. Echter, de voor een praktische uitvoering van de uitvinding noodzakelijke onderdelen zijn niet alle getoond, vanwege de eenvoud van de weergave.

Fig. 1 toont een perspectivisch aanzicht van een inrichting 1 volgens de uitvinding met een eerste houder 2 die op een positie buiten een behuizing 3 is geplaatst. De houder 2 kan met een voor zijde 4 in een toevoeropening 5 van de behuizing 3 worden gebracht. De houder heeft een opvangruimte 6 voor het daarin opvangen van een poliep of dergelijke. De opvangruimte 6 heeft zijwanden 7, 8 en een bodem 9. De bodem 9 is voorzien van perforaties 10, getoond in Fig. 6, om de doorvoer van vloeistof en gas mogelijk te maken. Aan een van de bodem afgekeerde zijde is de opvangruimte open. Fig. 2 toont een inrichting 1 volgens de uitvinding waarbij de houder 2 in de behuizing 3 is geplaatst. De houder 2 bevindt zich in een eerste positie of gebruikspositie. De opvangruimte 6 bevindt zich tussen een toevoeraansluiting 11 en een afvoeraansluiting 12. Aan de toevoeraansluiting 11 is een met een endoscoop (niet getoond) verbonden aanvoerleiding 13 gekoppeld terwijl de afvoeraansluiting 12 middels een afvoerleiding 14 is gekoppeld met een aanzuigpomp (niet getoond). Een poliep en vocht worden via de toevoerleiding 13 aan de opvangruimte toegevoerd, aangeduid met de pijl 15 in Fig. 2. Fig. 3 toont hoe het vocht via de afvoerleiding 14 wordt afgevoerd in de richting van de pijl 16.

In de figuren is duidelijk te zien dat de positie van de toevoeraansluiting niet exact over 180° is verplaatst ten opzichte van de positie van de afvoeraansluiting. Hierdoor wordt op een positie diametraal ten opzichte van (oftewel recht tegenover) de afvoeraansluiting een directe inkijk van bovenaf in de houder verkregen. De hoek tussen de afvoeraansluiting en de toevoeraansluiting, betrokken op een dwarsdoorsnede door de behuizing, bedraagt bij voorkeur minder dan 160°, met meer voorkeur minder dan 150°, met nog meer voorkeur minder dan 140°, met name minder dan 125°. De hoek is tevens bij voorkeur meer dan 90°, met meer voorkeur meer dan 110°.

Nadat een poliep is opgevangen in de opvangruimte van de houder 2, wordt een tweede houder 17 gebruikt om de eerste houder 2 in de richting van de uitvoerzijde 18 van de behuizing 3 te drukken, zoals weergegeven in Fig. 4. Wanneer de tweede houder 17 op de oorspronkelijke plaats van de eerste houder 2 is aanbeland, steekt de eerste houder 2 in de getoonde uitvoeringsvorm met de voorzijde 4 uit buiten de behuizing 3, zoals is getoond in Fig. 5. De eerste houder 2 kan op zekere wijze uit de behuizing worden weggenomen waarna de poliep uit de opvangruimte kan worden verwij derd en overgebracht in een transport- of analysebeker (niet getoond) . De houder 2 kan worden gereinigd en voor later gebruik worden bewaard.

In Fig. 6 is een doorsnede in zijaanzicht getoond van de in5 richting 1. De eerste houder 2 is deels uit de behuizing geschoven en de tweede houder 18 is in een gebruikspositie gebracht. De opvangruimte van de tweede houder 18 bevindt zich tussen de toevoeraansluiting 11 en de afvoeraansluiting 12.

De toevoeraansluiting 12 kan als een om de toevoerleiding 13 sluitend aansluitstuk 12 zijn uitgevoerd, in plaats van het in de toevoerleiding 13 gevoegde aansluitstuk 12.

De uitvinding is niet beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren getoonde uitvoeringsvormen. De uitvinding wordt slechts beperkt door de bijgevoegde conclusies.

De uitvinding strekt zich tevens uit over elke combinatie van maatregelen die hiervoor onafhankelijk van elkaar zijn beschreven.

Claims (13)

1. Inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing met een houder voor het opvangen van de poliep, een toevoeraansluiting voor koppeling met een toevoerleiding en een afvoeraansluiting voor koppeling met een afvoerleiding, waarbij de behuizing en de houder zijn ingericht om de houder te plaatsen op een positie tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting voor het in een opvangruimte van de houder brengen van de poliep, met het kenmerk, dat de behuizing een longitudinale doorgaande holte heeft met een invoeropening voor het in de doorgaande holte brengen van de houder en een uitvoeropening voor het uit de holte verwijderen van de houder.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de houder en de behuizing onderling samenwerkende afdichtingen hebben om luchttoevoer vanuit de omgeving naar de opvangruimte van de houder te voorkomen .

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de houder een buigzaam materiaal omvat.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de behuizing een transparant materiaal omvat ter plaatse van de opvangruimte van de houder bij positionering van de houder tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de behuizing een vergrotende lens omvat ter plaatse van de opvangruimte van de houder bij positionering van de houder tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting voor het vergroot weergeven van de inhoud van de opvangruimte.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de behuizing is ingericht voor het houden van ten minste twee houders .

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houder een voorzijde en een achterzijde heeft en is ingericht om met de voorzijde als eerste in de behuizing te worden gebracht en waarbij een rondom uitstekende rand is voorzien op een positie aan de voorzijde van de opvangruimte en op een positie aan de achterzijde van de opvangruimte voor het afsluiten van de opvangruimte naar de omgeving toe bij positionering van de houder in de behuizing .

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de behuizing in de doorlopende holte een met de uitstekende rand van de houder samenwerkende uitsparing heeft voor het verschaffen van een positioneringsindicatie.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houder een bodem met doorlaatopeningen omvat voor het doorlaten van vloeistof en gas en het tegenhouden van vaste materialen, zoals een poliep.

10. Inrichting volgens een der conclusies 2-9, waarbij een afstand van de afvoeraansluiting voor koppeling met een afvoerleiding tot een achterzijde van de behuizing groter is dan een afstand tussen twee posities aan de houder die voor afdichting van de houder tegen de behuizing zorgdragen.

11. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de hoek tussen de afvoeraansluiting en de toevoeraansluiting, betrokken op een dwarsdoorsnede door de behuizing, bij voorkeur minder dan 160°, met meer voorkeur minder dan 150°, met nog meer voorkeur minder dan 140°, met name minder dan 125° is, en waarbij de hoek tevens bij voorkeur meer dan 90°, met meer voorkeur meer dan 110° is.

12. Samenstel van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies met een behuizing en ten minste twee, bij voorkeur ten minste drie houders.

13. Werkwijze voor het opvangen van een poliep, omvattende het aansluiten van een toevoerleiding op de toevoeraansluiting van de inrichting volgens een der conclusies 1-11 en een afvoerleiding op de afvoeraansluiting van de inrichting, het via een op de afvoer-

5 leiding aangesloten pomp afzuigen van een mengsel van vloeistof en een poliep en het vangen van de poliep in de in de behuizing geplaatste houder.