NL2020835B1

NL2020835B1 - Apparatus and method for treating a relief plate precursor

Info

Publication number: NL2020835B1
Application number: NL2020835A
Authority: NL
Inventors: Wattyn Bart
Original assignee: Xeikon Prepress Nv
Priority date: 2018-04-26
Filing date: 2018-04-26
Publication date: 2019-11-05

Claims

Conclusies

1. Een inrichting (1000) voor het behandelen van een reliëfplaatvoorloper, zoals een drukplaatvoorloper (P), bij voorkeur met een vloeistof, omvattende:

- een transportsysteem (210, 220, 230) met ten minste een, bij voorkeur ten minste twee transportstaven (100);

- een piaatkoppelingsstation (300) ingericht voor het koppelen van een reliëfplaatvoorloper aan de transportstaaf (100);

- een behandelingscompartiment (400) ingericht voor het behandelen van de reliëfplaatvoorloper;

- een plaatontkoppelingsstation (500) ingericht voor het ontkoppelen van de behandelde reliëfplaatvoorloper uit de transportstaaf;

waarbij het transportsysteem (210, 220, 230) ingericht is om automatisch elke transportstaaf, na te zijn gekoppeld aan een reliëfplaatvoorloper in het piaatkoppelingsstation (300), van het piaatkoppelingsstation (300) door het behandelingsstation (400) naar het plaatontkoppelingsstation (500) te bewegen, en, na ontkoppeld te zijn van een behandelde reliëfplaatvoorloper, van het plaatontkoppelingsstation (500) terug naar het piaatkoppelingsstation (300) te bewegen, zodanig dat de transportstaaf in een gesloten lus doorheen de inrichting beweegt.
2. De inrichting volgens conclusie 1, waarbij elke transportstaaf (100) voorzien is van ten minste één penetratie-element (110), en waarbij het piaatkoppelingsstation (300) ingericht is om met het ten minste één penetratie-element te laten aangrijpen in een gebied nabij een rand van een reliëfplaatvoorloper.
3. De inrichting volgens conclusie 2, waarbij elk penetratie-element (110) een scherpe punt of rand (113) heeft, en het piaatkoppelingsstation (300) ingericht is om door middel van het ten minste één penetratie-element (110) een penetratie te veroorzaken ten minste gedeeltelijk in of doorheen een ongeperforeerd gebied nabij een rand van een reliëfplaatvoorloper.
4. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een plaatafvoerzone (600) voorzien is tussen een uitlaatzijde (420) van het behandelingscompartiment (400) en het plaatontkoppelingsstation (500) zodanig dat een reliëfplaatvoorloper volledig uit het behandelingscompartiment (400) in de plaatafvoerzone (600) getrokken wordt voordat deze ontkoppeld wordt van de transportstaaf in het plaatontkoppelingsstation (500).
5. De inrichting volgens conclusie 4, waarbij het transportsysteem (210, 220, 230) ingericht is om de transportstaaf van de uitlaatzijde (420) van het behandelingscompartiment (400) door de plaatafvoerzone (600) naar het plaatontkoppelingsstation (500) te bewegen zodanig dat de reliëfplaatvoorloper afgevoerd kan worden in de plaatafvoerzone na ontkoppeld te zijn van de transportstaaf.
6. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende een verwijderingsmiddel (700) dat ingericht is om een behandelde reliëfplaatvoorloper te verwijderen na ontkoppeld te zijn van de transportstaaf in het plaatontkoppelingsstation.
7. De inrichting volgens conclusie 5 en 6, waarbij het verwijderingsmiddel (700) één of meer van de volgende omvat: een drager of een trolley ingericht voor het ontvangen van de behandelde reliëfplaatvoorloper in de plaatafvoerzone en om weg uit de plaatafvoerzone te worden bewogen; een robot; een bewegende riem; ten minste één roterende trommel.
8. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het transportsysteem een voorwaarts transportmechanisme (210, 220) omvat dat ingericht is om de transportstaaf (100) met de gekoppelde reliëfplaatvoorloper ten minste van een inlaatzijde (410 ) naar een uitlaatzijde (420) van het behandelingscompartiment (400), en vanaf de uitlaatzijde (420) naar het plaatontkoppelingsstation (500) te transporteren.
9. De inrichting volgens conclusie 8, waarbij het transportsysteem verder een staafkoppelmiddel (215) omvat dat ingericht is om de transportstaaf (100) met de gekoppelde reliëfplaatvoorloper (P) te koppelen aan het voorwaarts transportmechanisme (210, 220).
10. De inrichting volgens conclusie 8 of 9, waarbij het behandelingscompartiment (400) eerste en tweede tegenoverliggende laterale zijden (430, 440) heeft die zich uitstrekken in een transportrichting tussen de inlaatzijde (410) en de uitlaatzijde (420); waarbij het voorwaarts transportmechanisme een eerste en een tweede voorwaarts transportmechanisme (210, 220) omvat, dat zich respectievelijk uitstrekt aan de eerste en tweede tegenoverliggende laterale zijde van het behandelingscompartiment; waarbij het eerste en het tweede voorwaarts transportmechanisme ingericht is om te worden gekoppeld aan respectievelijk een eerste en tweede uiteinde (101, 102) van de transportstaaf, en om de transportstaaf vanaf de inlaatzijde (410) naar de uitlaatzijde (420) te transporteren terwijl het eerste en tweede einde van de transportstaaf langs respectievelijk de eerste en tweede tegenovergestelde zijde (430, 440) wordt bewogen.
11. De inrichting volgens conclusie 10, waarbij het eerste en of tweede voorwaarts transportmechanisme (210, 220) een eerste en/of tweede leischroef omvat; en waarbij het eerste en/of het tweede einde van de transportstaaf voorzien is van een eerste en/of tweede koppeldeel (121, 122) dat ingericht is om te worden gekoppeld aan respectievelijk de eerste en/of de tweede leischroef.
12. De inrichting volgens conclusie 10, waarbij het eerste en/of tweede voorwaarts transportmechanisme (210, 220) een eerste en/of tweede ketting of riem of lineaire motor of combinaties daarvan omvat; en waarbij het eerste en/of tweede einde van de transportstaaf is voorzien van een eerste en/of tweede koppeldeel dat ingericht is om te worden gekoppeld aan respectievelijk de eerste en/of tweede ketting of riem of lineaire motor.
13. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het transportsysteem een achterwaarts transportmechanisme (230) omvat dat ingericht is om de transportstaaf van het plaatontkoppelingsstation (500) terug naar het plaatkoppelingsstation (300) te transporteren.
14. De inrichting volgens conclusie 13, waarbij het achterwaarts transportmechanisme (230) één van de volgende omvat: één of meer riemen, één of meer kettingen, één of meer leischroeven, een lineaire motor, of combinaties daarvan.
15. De inrichting volgens conclusie 13 of 14, waarbij het achterwaarts transportmechanisme (230) zich rond het behandelingscompartiment (400) bevindt, en waarbij het transportsysteem (300) een aanvullend transportmechanisme (250) omvat dat ingericht is om een ontkoppelde transportstaaf in het plaatontkoppelingsstation (500) te verplaatsen naar het achterwaarts transportmechanisme (230).
16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij het aanvullend transportmechanisme (250) één of meer van de volgende omvat: magnetische middelen, elektromagnetische middelen, klemmiddelen, vacuümmiddelen of combinaties daarvan.
17. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, in combinatie met conclusie 2, waarbij het plaatkoppelingsstation (300) ten minste één actuator omvat welke verbonden is met een hamerwerktuig (310) om het ten minste één penetratie-element (110) ten minste gedeeltelijk in het materiaal van de reliëfplaatvoorloper te duwen.
18. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het plaatkoppelingsstation (300) uitlijnmiddelen (320) omvat die ingericht zijn voor het uitlijnen van een reliëfplaatvoorloper ten opzichte van de transportstaaf.
19. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, in combinatie met conclusie 2, waarbij het plaatontkoppelingsstation (500) ten minste één actuator omvat die verbonden is met een gereedschap (510) dat ingericht is om de reliëfplaatvoorloper van de transportstaaf weg te duwen zodanig dat het ten minste één penetratie-element uit de reliëfplaatvoorloper wordt bewogen,
20. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende een besturingseenheid (800) ingericht om het transportsysteem te besturen, zodanig dat de ten minste twee transportstaven gelijktijdig door de inrichting bewegen.
21. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, in combinatie met conclusie 2, waarbij de vorm van het ten minste één penetratie-element (110) gekozen is uit een groep omvattende: een staaf met bijvoorbeeld een ronde, elliptische, driehoekige, rechthoekige of meerhoekige dwarsdoorsnede, een blad, een naald, of combinaties daarvan.
22. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elk penetratie-element (110) een penetratiegedeelte (112) omvat dat zich uitstrekt in een penetratierichting en een lengte heeft tussen 1 mm en 20 mm.
23. De inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de transportstaaf 100 mm tot 10000 mm is.
24. Een werkwijze voor het behandelen van een reliëfplaatvoorloper, zoals een drukplaatvoorloper, omvattende de stappen:

a) het koppelen van een reliëfplaatvoorloper aan een transportstaaf in een plaatkoppelingsstation van een behandelingsinrichting,

b) het transporteren van de transportstaaf met de gekoppelde reliëfplaatvoorloper door een behandelingszone van de behandelingsinrichting,

c) het ontkoppelen van de transportstaaf van de behandelde reliëfplaatvoorloper in een plaatontkoppelingsstation van de behandelingsinrichting,

d) het transporteren van de ontkoppelde transportstaaf terug naar het plaatkoppelingsstation;

waarbij stappen a) - d) automatisch uitgevoerd worden en zodanig dat de transportstaaf in een gesloten lus bewogen wordt van het plaatkoppelingsstation door de behandelingszone naar het plaatontkoppelingsstation en terug naar het plaatkoppelingsstation.
25. De werkwijze volgens de voorgaande conclusie, waarbij de ten minste twee transportstaven gelijktijdig in de behandelingsinrichting worden getransporteerd.
26. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-25, waarbij de transportsnelheid van stap b) en d) verschillend is.
27. De werkwijze volgens de voorgaande conclusie, waarbij de verhouding van de snelheid van stap d) gedeeld door de snelheid van stap b) in het bereik van 1 tot 400, bij voorkeur van 2 tot 300 ligt.
28. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-27, waarbij de snelheid van stappen b) en d) in het bereik van 1 mm/min tot 1000 mm/s ligt.
29. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-28, waarbij de behandeling in het behandelcompartiment gekozen wordt uit de groep omvattende wassen, borstelen, spoelen, sproeien, drogen, bestralen, ontwikkelen, verwarmen, koelen, verwijderen van materiaal , behandelen met gassen of vloeistoffen, schuren, snijden, behandelen met elektromagnetische golven, en combinaties daarvan.
30. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-29, waarbij de behandeling in het behandelingscompartiment een warmtebehandeling is die resulteert in een vloeibaar gemaakt deel van reliëfplaatvoorloper gevolgd door het in contact brengen van het vloeibaar gemaakte deel met een bewegend acceptormateriaal, zoals een web, een nietgeweven materiaal, of een folie waaraan gesmolten materiaal hecht, en het continu verwijderen van het vloeibaar gemaakte deel van het acceptormateriaal.
31. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-30, verder omvattende de stap van het uitvoeren van een nabehandeling op de reliëfplaatvoorloper, waarbij de nabehandeling gekozen wordt uit de groep bevattende wassen, borstelen, spoelen, sproeien, drogen, bestralen, ontwikkelen, verwarmen, koelen, verwijderen van materiaal, behandelen met gassen of vloeistoffen, schuren, snijden, behandelen met elektromagnetische golven, en combinaties daarvan.
32. De werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies 24-30, verder bevattende de stap van het uitvoeren van een voorbehandeling op de reliëfplaatvoorloper, waarbij de voorbehandeling wordt gekozen uit de groep omvattende: snijden, ablatie, blootstelling aan elektromagnetische straling, en combinaties daarvan.
33. Een inrichting (1000) voor het behandelen van een reliëfplaatvoorloper, zoals een drukplaatvoorloper (P), bij voorkeur met een vloeistof, omvattende:

- een behandelingscompartiment (400) ingericht voor het behandelen van een reliëfplaatvoorloper, terwijl de reliëfplaatvoorloper gekoppeld aan een transportstaaf wordt getransporteerd;

- een plaatontkoppelingsstation (500) ingericht voor het ontkoppelen van de behandelde reliëfplaatvoorloper van de transportstaaf;

- een plaatafvoercompartiment (600) tussen een uitlaatzijde (420) van het behandelingscompartiment (400) en het plaatontkoppelingsstation (500); waarbij het plaatafvoercompartiment ingericht is om toe te staan dat een reliëfplaatvoorloper die uit het behandelingscompartiment (400) wordt bewogen naar beneden valt wanneer de reliëfplaatvoorloper wordt ontkoppeld van de transportstaaf in het ontkoppelingsstation (500).
34. De inrichting volgens de voorgaande conclusie, verder omvattende een verwijderingsmiddel (700) dat ingericht is om een behandelde reliëfplaatvoorloper te verwijderen na in het plaatontkoppelingsstation van de transportstaaf ontkoppeld te zijn.
35. De inrichting volgens conclusie 33 of 34, waarbij de verwijderingsmiddelen (700) één of meer van de volgende bevatten: een drager of een trolley ingericht voor het ontvangen van de behandelde reliëfplaatvoorlopers in de plaatafvoerzone en om te worden verplaatst uit de plaatafvoerzone; een robot; een bewegende riem; ten minste één roterende trommel, of combinaties daarvan.
36. De inrichting volgens één van de conclusies 33-35, verder bevattende een transportsysteem (210, 220, 230) ingericht om de transportstaaf, na te zijn gekoppeld aan een reliëfplaatvoorloper, door het behandelingsstation (400) naar het plaatontkoppelingsstation (500) te bewegen.
37. De inrichting volgens de voorgaande conclusie, waarbij het transportsysteem (210, 220, 230) ingericht is om de transportstaaf van de uitlaatzijde (420) van het behandelingscompartiment (400) door het plaatafvoercompartiment (600) te bewegen naar het plaatontkoppelingsstation (500) zodanig dat de reliëfplaatvoorloper kan worden afgevoerd in het plaatafvoercompartiment van de plaat na ontkoppeld te zijn van de transportstaaf.
38. De inrichting volgens conclusie 36 of 37, verder omvattende:

- een plaatkoppelingsstation (300) ingericht voor het koppelen van een te behandelen reliëfplaatvoorloper aan de transportstaaf (100);

- waarbij het transportsysteem (210, 220, 230) ingericht is om de transportstaaf, na te zijn gekoppeld aan een reliëfplaatvoorloper in het plaatkoppelingsstation (300), van het plaatkoppelingsstation (300) door het behandelingsstation ( 400) naar het plaatontkoppellingsstation (500) te bewegen, en, na ontkoppeld te zijn van een behandelde reliëfplaatvoorloper, van het plaatontkoppelingsstation (500) terug naar het plaatkoppelingsstation (300) te bewegen.
39. De inrichting volgens de voorgaande conclusie, waarbij elke transportstaaf (100) voorzien is van ten minste één penetratie-element (110), en waarbij het plaatkoppelingsstation (300) ingericht is het ten minste één penetratie-element te laten aangrijpen in een gebied nabij een rand van een reliëfplaatvoorloper.
40. De inrichting volgens de voorgaande conclusie, waarbij elk penetratie-element (110) een scherpe punt of rand (113) heeft, en het plaatkoppelingsstation (300) ingericht is om door middel van het ten minste één penetratie-element (110) een penetratie te veroorzaken ten minste gedeeltelijk in een ongeperforeerd gebied nabij een rand van een reliëfplaatvoorloper.
41. Een werkwijze (1000) voor het behandelen van een reliëfplaatvoorloper (P), zoals een drukplaatvoorloper, bij voorkeur met een vloeistof, omvattende:

- het behandelen van een reliëfplaatvoorloper in een behandelingszone, terwijl de reliëfplaatvoorloper wordt getransporteerd gekoppeld aan een transportstaaf;

- het verplaatsen van de transportstaaf met gekoppelde reliëfplaatvoorloper uit de behandelingszone naar een plaatafvoerzone (600);

- het ontkoppelen van de behandelde reliëfplaatvoorloper van de transportstaaf in de plaatafvoerzone terwijl de reliëfplaatvoorloper in een plaatverzamelzone naar beneden kan vallen.

1/10

430

2/10

3/10

4/10

110

5/10

6/10 m

7/10

8/10

110

9/10

700

10/10