NL2018598B1 - Stoelonderstel voor stoel - Google Patents

Stoelonderstel voor stoel Download PDF

Info

Publication number
NL2018598B1
NL2018598B1 NL2018598A NL2018598A NL2018598B1 NL 2018598 B1 NL2018598 B1 NL 2018598B1 NL 2018598 A NL2018598 A NL 2018598A NL 2018598 A NL2018598 A NL 2018598A NL 2018598 B1 NL2018598 B1 NL 2018598B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
seat
chair
base
upright
horizontal direction
Prior art date
Application number
NL2018598A
Other languages
English (en)
Inventor
Wouter Timmers Sebastiaan
Original Assignee
Interdomus B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Interdomus B V filed Critical Interdomus B V
Priority to NL2018598A priority Critical patent/NL2018598B1/nl
Priority to PCT/NL2018/050197 priority patent/WO2018182415A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2018598B1 publication Critical patent/NL2018598B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47CCHAIRS; SOFAS; BEDS
    • A47C7/00Parts, details, or accessories of chairs or stools
    • A47C7/002Chair or stool bases
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47CCHAIRS; SOFAS; BEDS
    • A47C3/00Chairs characterised by structural features; Chairs or stools with rotatable or vertically-adjustable seats
    • A47C3/18Chairs or stools with rotatable seat

Abstract

De uitvinding betreft een stoelonderstel, dat is ingericht om een zitting van een stoel te ondersteunen. Het onderstel omvat een basis, een staander, die zich in schuin opwaartse richting uitstrekt ten opzichte van de basis, en een houder is ingericht om de zitting te ontvangen. Een lengteas van de staander staat onder een niet-rechte hoek ten opzichte van een verticale richting en een eerste horizontale richting. De houder staat, gezien in de eerste horizontale richting, op afstand van een verbinding tussen de basis en de staander. De staander is als een profiel is gevormd en een bovengelegen flensplaat en een ondergelegen flensplaat omvat. De bovengelegen flensplaat strekt zich boven de ondergelegen flensplaat uit, waarbij de bovengelegen flensplaat, langs de verticale richting gezien, op een afstand van de ondergelegen flensplaat is geplaatst. De uitvinding betreft verder een stoel, die een roteerbare zitting en een stoelonderstel omvat. De zitting kan een zitvlak en een voetenbank omvatten, waarbij de voetenbank beweegbaar is tussen een uitklappositie, parallel aan het zitvlak, en een inklappositie, waarin de voetenbank zich ingeklapt onder het zitvlak bevindt.

Description

Octrooicentrum
Θ 2018598
(21) Aanvraagnummer: 2018598 © Aanvraag ingediend: 29 maart 2017 (51) Int. CL:
A47C 7/00 (2017.01) A47C 3/18 (2018.01)
(4^ Aanvraag ingeschreven: (73) Octrooihouder(s):
10 oktober 2018 Interdomus B.V. te HUIS TER HEIDE.
(43) Aanvraag gepubliceerd:
- (72) Uitvinder(s):
Sebastiaan Wouter Timmers
Octrooi verleend: te HUIS TER HEIDE.
10 oktober 2018
(45) Octrooischrift uitgegeven: θ Gemachtigde:
26 november 2018 ir. H.V. Mertens c.s. te Rijswijk.
54) Stoelonderstel voor stoel © De uitvinding betreft een stoelonderstel, dat is ingericht om een zitting van een stoel te ondersteunen. Het onderstel omvat een basis, een staander, die zich in schuin opwaartse richting uitstrekt ten opzichte van de basis, en een houder is ingericht om de zitting te ontvangen. Een lengteas van de staander staat onder een niet-rechte hoek ten opzichte van een verticale richting en een eerste horizontale richting. De houder staat, gezien in de eerste horizontale richting, op afstand van een verbinding tussen de basis en de staander.
De staander is als een profiel is gevormd en een bovengelegen flensplaat en een ondergelegen flensplaat omvat. De bovengelegen flensplaat strekt zich boven de ondergelegen flensplaat uit, waarbij de bovengelegen flensplaat, langs de verticale richting gezien, op een afstand van de ondergelegen flensplaat is geplaatst.
De uitvinding betreft verder een stoel, die een roteerbare zitting en een stoelonderstel omvat. De zitting kan een zitvlak en een voetenbank omvatten, waarbij de voetenbank beweegbaar is tussen een uitklappositie, parallel aan het zitvlak, en een inklappositie, waarin de voetenbank zich ingeklapt onder het zitvlak bevindt.
NL Bl 2018598
Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.
P33080NL00/TRE
Korte aanduiding: Stoelonderstel voor stoel
De uitvinding heeft betrekking tot een stoelonderstel voor een draaibare stoel, zoals bijvoorbeeld voor een relaxfauteuil. De uitvinding heeft verder betrekking tot een stoel, omvattende een dergelijk stoelonderstel.
Draaibare stoelen zijn algemeen bekend, bijvoorbeeld in de vorm van bureaustoelen. Een voorbeeld van een dergelijke bureaustoel wordt geopenbaard in het Duitse octrooi: DE 42 02 067 C1. Deze bureaustoel omvat een onderstel en een zitting, waarbij de zitting aan het onderstel is bevestigd door middel van een poot. De zitting is draaibaar rond een in hoofdzaak verticale as ten opzichte van de stationaire poot.
In DE 42 02 067 C1 is een gekromde, niet-verticaal verlopende poot voorzien, die zich uitstrekt tussen een middengedeelte van de zitting en een zijkant van het onderstel. Zodoende wordt er, door het ontbreken van een verticale stoelpoot, een opbergruimte verschaft onder de zitting.
Ook relaxfauteuils, die zich doorgaans kenmerken door een, ten opzichte van een zitting, beweegbare rugleuning en voetenbank, om zodoende een aangename achteroverliggende zitpositie te verschaffen, zijn voorzien van draaibare poten. Een voorbeeld hiervan wordt geopenbaard door US 2014/292052 A1, waarin ook een schuin naar achter staande poot wordt geopenbaard, om ruimte onder de zitting te creëren voor het inklappen van de voetenbank.
Een nadeel van de bekende stoelen met niet-verticale poten is dat deze niet alleen in hun normaalrichting worden belast, zoals dat bij verticaal verlopende poten onder invloed van de zwaartekracht wel zo was, maar dat deze ook worden blootgesteld aan buigmomenten. In het bijzonder nadelig zijn de veranderingen in de richting waarin het buigmoment wordt aangebracht, als gevolg van een relatieve draaiing van de zitting ten opzichte van de poot.
Het is een doel van de uitvinding om een stoelonderstel te verschaffen waarvoor het bovengenoemde nadeel ontbreekt, of om althans een alternatief stoelonderstel te verschaffen.
De uitvinding verschaft een stoelonderstel dat is ingericht om een zitting van een stoel te ondersteunen. Het onderstel vormt daarbij een verbinding tussen een grondvlak, in het bijzonder een vloeroppervlak, en de zitting dat is ingericht om een persoon te ontvangen.
Het onderstel omvat een basis die is ingericht om af te steunen op het grondvlak. Het grondvlak is daarbij gedefinieerd als een vlak dat parallel loopt aan een eerste horizontale richting en een tweede horizontale richting. Een meest stabiele positie van het onderstel wordt verkregen wanneer het grondvlak egaal is, dus vrij van relatieve hoogteverschillen.
-2Loodrecht op de eerste horizontale richting en de tweede horizontale richting is een verticale richting gedefinieerd, die zich in hoofdzaak loodrecht op het grondvlak uitstrekt.
Het onderstel is verder geschikt om op enigszins hellende grondvlakken te worden geplaatst; dat wil zeggen dat ten minste een van de vectoren die het grondvlak opspannen, niet parallel aan een horizontale richting loopt.
De basis is ingericht om voldoende breed en stabiel af te steunen op het grondvlak, zodat het zwaartepunt van de stoel, inclusief dat van de zitting met een persoon erop, binnen de uiterste lengte van de basis, waarlangs de stoel kantelen, valt. Indien het zwaartepunt hierbuiten zou vallen, zou er een resulterend kantelmoment ontstaan, waardoor de stoel rondom de uiterste lengte van de basis zou kantelen.
Het onderstel omvat verder een staander die, door middel van een verbinding, met een proximaal uiteinde ervan is verbonden met de basis, waarbij de staander zich in schuin opwaartse richting uitstrekt ten opzichte van de basis. Het proximale uiteinde is daarbij gedefinieerd als het uiteinde van de staander dat zich, in een gemonteerde of gebruikstoestand, tegen de basis aan bevindt.
De staander strekt zich in hoofdzaak langs een lengteas uit, waar, langs de lengteas gezien, aan een tegenover het proximale uiteinde liggend uiteinde, een distaai uiteinde van de staander is voorzien. De lengteas strekt zich daarbij in hoofdzaak uit tussen het proximale uiteinde van de staander en het distale uiteinde van de staander.
De schuin opwaartse richting waarlangs de staander zich uitstrekt is zodanig gedefinieerd, dat de lengteas van de staander onder een niet-rechte hoek staat ten opzichte van de verticale richting en eveneens onder een niet-rechte hoek staat ten opzichte van de eerste horizontale richting. Het distale uiteinde van de staander bevindt zich, wanneer het onderstel zich in de gebruikstoestand bevindt, schuin boven het proximale uiteinde. Dat wil zeggen dat het distale uiteinde zich, langs de verticale richting gezien, boven het proximale uiteinde en, langs de eerste horizontale richting gezien, op afstand van het proximale uiteinde bevindt.
Het onderstel omvat verder een houder, die is gevormd aan het distale uiteinde van de staander en die is ingericht om de zitting te ontvangen. De houder omvat een rotatielager dat is ingericht om een relatieve rotatie rond een rotatie-as, die in hoofdzaak parallel loopt aan de verticale richting, te voorzien tussen de zitting en de staander. Door middel van dit rotatielager kan de zitting rond de rotatie-as worden gedraaid ten opzichte van het onderstel. Het rotatielager blokkeert daarbij een relatieve verplaatsing in de horizontale richtingen van de zitting ten opzichte van de basis, zodat de zitting niet verplaatsbaar is ten opzichte van de basis.
De staander is langwerpig en heeft een lengteas. De staander is als een profiel is gevormd dat zich in hoofdzaak langs de lengteas uitstrekt. Een dergelijk profiel wordt
-3gekenmerkt een centraal gedeelte, dat in een middengebied van een dwarsdoorsnede van het profiel is aangebracht, en een buitengedeelte, dat op afstand van het middengebied is aangebracht.
Ten opzichte van een massieve staander heeft een profiel het voordeel dat deze lichter is en ten opzichte van een koker- of buisvormige doorsnede heeft de staander het voordeel dat deze beter op afschuiving kan worden belast, en dus grotere dwarskrachten van weerstaan. De als profiel gevormde staander is heeft daarbij een aanvullend voordeel dat deze eveneens goed op torsie kan worden belast, wat met name van pas komt wanneer de zitting van de stoel zijwaarts is geroteerd vanuit een neutrale, voorwaartse stand.
De staander omvat een bovengelegen flensplaat en een ondergelegen flensplaat. De bovengelegen flensplaat strekt zich boven de ondergelegen flensplaat uit, waarbij de bovengelegen flensplaat, langs de verticale richting gezien, op een afstand van de ondergelegen flensplaat is geplaatst.
Door de zich schuin opwaarts uitstrekkende staander treden in de staander grotere buigmomenten op dan de buigmomenten die, bijvoorbeeld, optreden in verticale staanders zoals die bijvoorbeeld bekend zijn van bureaustoelen of conventionele relaxfauteuils. De buigmomenten die op staander zijn aangebracht resulteren in de staander in grotere normaalspanningen rond een neutrale, spanningsvrije as, wanneer deze worden vergeleken met de normaalspanningen die optreden in de bekende verticale staanders.
Door een staander te voorzien die twee, of afstand van elkaar geplaatste, flensplaten omvat, zijn de optredende normaalspanningen lager, doordat de flensplaten op een grotere afstand van de neutrale, spanningsvrije as staan.
In een uitvoeringsvorm omvat de staander een lijfplaat die zich tussen de bovengelegen flensplaat en de ondergelegen flensplaat uitstrekt. De lijfplaat vormt een verbinding tussen de ondergelegen flensplaat en de bovengelegen flensplaat.
De lijfplaat, die de flensplaten onderling in een uitvoeringsvorm verbindt, loopt door de neutrale, spanningsvrije as, en heeft daardoor een relatief klein aandeel in het opvangen van de aangebrachte buigmomenten.
Het voordeel van de staander volgens de uitvinding is verder dat deze, bij gelijke aangebrachte buigmomenten, lichter kan worden uitgevoerd dan de bekende buisvormige staanders. Dit komt doordat er vooral materiaal wordt voorzien op plaatsen waar de normaalspanningen groter zijn, bij de flensplaten, en dat er relatief weinig materiaal wordt voorzien op plaatsen waarde normaalspanningen lager zijn, zoals bij de lijfplaat. Wanneer de lijfplaat ontbreekt, is er zelfs geen materiaal voorzien op de plaatsen waar de normaalspanningen laag zijn.
In een uitvoeringsvorm van het stoelonderstel lopen de bovengelegen flensplaat en de ondergelegen flensplaat parallel aan de tweede horizontale richting. De beide flensplaten
-4strekken zich in hoofdzaak tweedimensionaal uit en worden opgespannen door twee vectoren. In deze uitvoeringsvorm van het onderstel strekt een van de vectoren van de flensplaten zich parallel uit aan de tweede horizontale richting. De lijfplaat strekt zich eveneens in hoofdzaak tweedimensionaal uit, waarbij een van de twee vectoren, die de lijfplaat opspannen, parallel loopt aan de verticale richting.
In een uitvoeringsvorm heeft de staander een I-vormige dwarsdoorsnede in een vlak dat loodrecht op de lengteas staat. Het bovenste horizontale gedeelte van de I-vorm wordt daarbij gevormd door de bovengelegen flensplaat, terwijl het onderste horizontale gedeelte van de I-vorm wordt gevormd door de ondergelegen flensplaat. Het verticale gedeelte van de I-vorm wordt gevormd door de lijfplaat, dat zich langs de verticale richting uitstrekt en met midden gelegen gedeeltes van de flensplaten is verbonden.
In een uitvoeringsvorm omvat de staander twee lijfplaten die zich, parallel aan elkaar, uitstrekken in de verticale richting. De beide lijfplaten zijn daarbij, langs de tweede horizontale richting gezien, op een afstand van elkaar geplaatst. In een verdere uitvoeringsvorm zijn de lijfplaten aan de uiterste zijdes, gezien langs de tweede horizontale richting, van de flensplaten aangebracht, zodat een kokervormig profiel wordt gevormd. Een doorsnede van staander, in een vlak loodrecht op de lengteas, heeft daarbij een rechthoekige vorm.
In een uitvoeringsvorm zijn de flensplaten langs tenminste een gedeelte van hun lengte, gezien langs de lengteas, door middel van een lasverbinding verbonden met de lijfplaat. Een dergelijke lasverbinding is relatief eenvoudig aan te brengen, maar voorziet voldoende sterkte voor de staander.
In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt de staander uit een geheel gevormd, bijvoorbeeld door middel van extrusie. De flensplaten zijn daarbij integraal met de lijfplaat verbonden. In een verdere alternatieve uitvoeringsvorm zijn losneembare verbindingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld bouten en moeren, voorzien om de flensplaten te verbinden met de lijfplaat.
In een uitvoeringsvorm van het onderstel verloopt de hoogte van de lijfplaat van de staander taps toe langs de lengteas. De hoogte van de lijfplaat nabij het proximale uiteinde van de staander is daarbij groter dan de hoogte van de lijfplaat nabij het distale uiteinde. De bovengelegen flensplaat en de ondergelegen flensplaat convergeren daar, vanaf het proximale uiteinde van de staander naar het distale uiteinde ervan gezien, naar elkaar toe.
Doordat de optredende buigmomenten groter zijn nabij het proximale uiteinde dan nabij het distale uiteinde, kunnen bij het proximale uiteinde de flensplaten verder van elkaar worden geplaatst dan bij het distale uiteinde, waardoor de hoogte van de lijfplaat groter is bij het proximale uiteinde. De kleinere hoogte van de lijfplaat nabij het distale uiteinde voorziet dat minder materiaal wordt gebruikt, dan wanneer de hoogte van de lijfplaat over de gehele lengte van de staander gelijk zou zijn aan die bij het proximale uiteinde.
-5In een uitvoeringsvorm omvat de basis ten minste drie stoelpoten, die met een vrij uiteinde ervan zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak. De tegenoverliggende uiteindes van de stoelpoten zijn met elkaar verbonden in een gemeenschappelijk punt. De vrije uiteindes van de poten steken daarbij radiaal naar buiten, vanuit het gemeenschappelijke punt.
De basis omvat ten minste drie poten, omdat daarmee de zes graden van vrijheid, verplaatsingen in drie loodrechte richtingen en rotaties om drie loodrechte assen, zijn bepaald, zodat de basis stevig op het grondvlak staat.
In een uitvoeringsvorm lopen de stoelpoten van hun vrije uiteindes schuin omhoog richting het gemeenschappelijke punt. De zich relatief laag bevindende vrije uiteindes zijn daarbij, in de gebruikstoestand, in aanraking met het grondvlak, terwijl het gemeenschappelijke punt zich boven het grondvlak bevindt.
In het gemeenschappelijke punt zijn de stoelpoten bij voorkeur losneembaar met elkaar verbonden, zodat de basis ongemonteerd kan worden getransporteerd en later kan worden gemonteerd, zodat de ruimte die de basis bij transport in beslag neemt relatief klein is. In een alternatieve uitvoeringsvorm kunnen de stoelpoten echter met een nietlosneembare verbinding, bijvoorbeeld met een lasverbinding, aan elkaar zijn gemonteerd in het gemeenschappelijke punt.
In een verdere uitvoeringsvorm omvat de basis twee voorpoten en twee achterpoten als stoelpoten die divergeren vanuit het gemeenschappelijke punt. De voorpoten en de achterpoten strekken zich radiaal uit vanuit het gemeenschappelijke punt, waarbij zij, ten opzichte van elkaar, zijn geroteerd rondom een as die parallel loopt aan de verticale richting. De twee voorpoten zijn daarbij aan een zijde van het gemeenschappelijke punt in hoofdzaak naast elkaar geplaatst en de twee achterpoten zijn daarbij eveneens naast elkaar geplaatst, in hoofdzaak aan een tegenoverstaande zijde van het gemeenschappelijke punt.
De voorpoten zijn, gemeten tussen hun vrije uiteindes en het gemeenschappelijke punt, langer dan de achterpoten. Het gemeenschappelijke punt, waar de voorpoten en achterpoten met elkaar zijn verbonden, bevindt zich daardoor achter een zwaartepunt van de vier vrije uiteindes van de voorpoten en de achterpoten.
In een uitvoeringsvorm is de basis symmetrisch ten opzichte van een symmetrievlak dat door de verticale richting en de eerste horizontale richting wordt opgespannen. Aan weerszijden van het symmetrievlak, dat zich eveneens door het gemeenschappelijke punt uitstrekt, is daarbij een voorpoot en een achterpoot aangebracht.
In een uitvoeringsvorm van het onderstel is de verbinding tussen de staander en de basis aangebracht op het gemeenschappelijke punt van de basis. De schuin opwaarts gerichte staander strekt zich daarbij, langs de eerste horizontale richting gezien, tussen de beide voorpoten uit. De houder aan het distale uiteinde van de staander, die is ingericht om
-6de zitting van de stoel te ontvangen, bevindt zich daarbij eveneens, langs de eerste horizontale richting gezien, tussen de voorpoten in.
Bij voorkeur strekt de rotatie-as van de houder zich uit door het zwaartepunt van de vrije uiteindes van de poten. Hiermee wordt bereikt dat, onafhankelijk van een gedraaide positie van de zitting ten opzichte van het onderstel, de kracht die elke poot op het grondvlak uitoefent gelijk blijft.
Verder wordt, doordat het proximale gedeelte van de staander zich verder naar achteren bevindt, een aanvullende ruimte verschaft onder de houder. Bijvoorbeeld wanneer de zitting een uitklapbare voetenbank omvat, kan deze aanvullende ruimte worden gebruikt om de zitting in ingeklapte toestand te huisvesten.
Ten opzichte van de bekende stoelonderstellen met, bijvoorbeeld, zich verticaal uitstrekkende staanders, biedt de aanvullende ruimte onder de houder de mogelijkheid om een grotere, extra lange voetenbank aan de zitting te voorzien. Doordat bij het onderstel volgens de uitvinding de lange voetenbank, in ingeklapte toestand, ook onder de houder en kan worden geplaatst, wordt de ruimte voor de voetenbank onder de houder vergroot ten opzichte van de bekende stoelonderstellen.
In een alternatieve uitvoeringsvorm is de basis H-vormig. De basis omvat daarbij, in plaats van de drie of meer stoelpoten, twee liggers en een brugelement. De liggers zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak en strekken zich parallel aan elkaar uit. De liggers zijn daarbij op afstand van elkaar geplaatst en zijn onderling verbonden door middel van het brugelement dat zich in een loodrechte richting tussen de liggers uitstrekt.
In een uitvoeringsvorm strekken de liggers zich in hoofdzaak parallel aan de eerste horizontale richting uit en strekt het brugelement zich in hoofdzaak parallel aan de tweede horizontale richting, loodrecht op de eerste horizontale richting, uit.
Het brugelement wordt, in een uitvoeringsvorm, bovenop de liggers aangebracht. De liggers zijn daarbij in contact met het grondvlak, terwijl het brugelement zich daarboven bevindt en los blijft van het grondvlak.
In een verdere uitvoeringsvorm is de verbinding tussen de staander en de basis voorzien in een midden gelegen gebied van het brugelement. De verbinding is daarbij voorzien op het brugelement, en op een gedeelte daarvan dat zich tussen de liggers bevindt. Bij voorkeur is de staander in het midden van het brugelement, tussen de liggers, aangebracht, waarbij de staander zich vanaf het brugelement, langs de eerste horizontale richting gezien, naar voren uitstrekt, tussen de liggers.
De uitvinding voorziet verder een stoel die is ingericht om een of meer personen in te ontvangen. De stoel omvat een zitting en een stoelonderstel volgens de uitvinding. De zitting is, ten opzichte van het stoelonderstel, roteerbaar rondom een in hoofdzaak verticaal lopende
-7rotatie-as, zodat de persoon in de stoel rond een verticale as kan draaien, zonder dat het stoelonderstel daarbij zelf moet draaien.
In een uitvoeringsvorm is de zitting roteerbaar tussen een neutrale stand, waarin de zitting parallel aan de eerste horizontale richting is gericht, en een gedraaide stand, waarin de zitting is geroteerd ten opzichte van de neutrale stand.
Wanneer de zitting zich in de neutrale stand bevindt, zal er in de staander met name een buigmoment rond de tweede horizontale richting optreden, waarbij de bovengelegen flensplaat en de ondergelegen flensplaat respectievelijk voornamelijk aan een trekspanning en een drukspanning worden blootgesteld.
Wanneer de zitting zich in een gedraaide stand bevindt, bijvoorbeeld wanneer deze 90° is gedraaid rond de rotatie-as, zal de staander daarbij ook worden blootgesteld aan een torsiemoment rond de eerste horizontale richting.
Doordat de staander als een profiel is uitgevoerd, omvattende de flensplaten en de lijfplaat, kunnen zowel de buigmomenten als de torsiemomenten van de zitting worden doorgegeven naar het grondvlak, terwijl de staander voldoende stijf blijft, waardoor een stevige stoel wordt verschaft.
In een verdere uitvoeringsvorm is de stoel een relaxfauteuil. De zitting van de stoel omvat daarbij een zitvlak en een voetenbank. De voetenbank is beweegbaar tussen een uitklappositie, waarin deze zich in hoofdzaak parallel aan het zitvlak bevindt, en een inklappositie, waarin deze zich ingeklapt onder het zitvlak bevindt.
In de uitgeklapte toestand vormt de voetenbank, in het verlengde van het zitvlak, een ondersteuning voor de benen en voeten van de persoon die in de stoel zit. In de ingeklapte toestand mag de voetenbank echter geen belemmering voor de persoon vormen, bijvoorbeeld tijdens het in- of uitstappen van de stoel.
De schuin omhoog gerichte staander van het onderstel voorziet daarbij, in ieder geval in de neutrale stand van de stoel, een aanvullende ruimte onder het zitvlak, waar de voetenbank zich kan bevinden in diens ingeklapte toestand.
Ten opzichte van de bekende relaxfauteuils met, bijvoorbeeld, zich verticaal uitstrekkende staanders, biedt de aanvullende ruimte onder het zitvlak de mogelijkheid om een grotere, extra lange voetenbank te voorzien. Bij de stoel volgens de uitvinding kan de voetenbank, in ingeklapte toestand, ook onder de houder en de rotatie-as worden geplaatst, waardoor de ruimte voor de voetenbank onder de zitting wordt vergroot ten opzichte van de bekende relaxfauteuils.
In een uitvoeringsvorm strekken armleuningen van de stoel, die aan zijkanten van de zitting zijn bevestigd, zich tot aan het grondvlak uit. Dit biedt het voordeel dat de roteerbare stoel volgens de uitvinding, of in het bijzonder de roteerbare relaxfauteuil, het uiterlijk kan hebben van een normale fauteuil met een vast onderstel.
-8Bij de bekende relaxfauteuils is de staander en de houder zichtbaar, waardoor men ziet dat de stoel een relaxfauteuil is. Het uiterlijk van een normale fauteuil wordt bereikt door de schuin omhoog gerichte staander, die het mogelijk maakt dat, in ieder geval vanaf een voorzijde van de stoel gezien, de staander en de houder uit het zicht zijn geplaatst, doordat de staander zich neerwaarts naar achteren uitstrekt. Hierdoor past deze stoel binnen een grotere verscheidenheid aan interieurs, in het bijzonder wanneer er meerdere zittingen, met een verschillend uiterlijk, op eenzelfde onderstel worden geplaatst.
De uitvinding zal hierna verder worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde figuren, waarin:
Figuur 1 de uitvoeringsvorm van het stoelonderstel in perspectief weergeeft;
Figuur 2 een bovenaanzicht op de uitvoeringsvorm van figuur 1 weergeeft,
Figuur 3 een zijaanzicht op de uitvoeringsvorm van figuur 1 weergeeft,
Figuur 4 een doorsnede van een staander van de uitvoeringsvorm van figuur 1 weergeeft,
Figuur 5 een bovenaanzicht op een alternatieve uitvoeringsvorm van het stoelonderstel volgens de uitvinding weergeeft, en
Figuur 6 een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een stoel volgens de uitvinding weergeeft.
Figuur 1 geeft een uitvoeringsvorm weer van een stoelonderstel volgens de uitvinding, aangeduid met verwijzingscijfer 1. Het stoelonderstel 1 is ingericht om een zitting van een stoel, die in figuur 1 ten behoeve van de duidelijkheid niet volledig is weergegeven, te ondersteunen. In figuur 6 is een stoel weergegeven, aangeduid met verwijzingscijfer 100, omvattende het stoelonderstel 1 en een zitting 101.
Het stoelonderstel 1 omvat een basis 10 met vier poten, die zijn ingericht om af te steunen op een grondvlak. Het grondvlak is in de bijgevoegde figuren evenmin weergegeven, maar wordt in hoofdzaak opgespannen door een eerste horizontale richting H’ en een tweede horizontale richting H”, die loodrecht op elkaar staan. Loodrecht op het grondvlak, en dus onder een rechte hoek met de eerste horizontale richting (H’) en de tweede horizontale richting (H”), is een verticale richting (V) gedefinieerd.
In de praktijk is het stoelonderstel 1 eveneens ingericht om een zitting te ondersteunen, terwijl de basis 10 zich afsteunt op een niet-horizontaal grondvlak. Bij voorkeur is er wel een vlak en gelijkmatig grondvlak voorzien, zodat alle poten van het onderstel 1 in contact zijn met het grondvlak, en dat de stoel stevig op het grondvlak staat.
-9De vier poten van de basis 10 omvatten twee voorpoten 11 en twee achterpoten 12. De voorpoten 11 en achterpoten 12 zijn, gedraaid rond de verticale as (V), met elkaar onder een hoek geplaatst. Daarbij zijn de poten gespiegeld aangebracht ten opzichte van een spiegelvlak door de eerste horizontale richting (H’) en de verticale richting (V). Aan weerszijden van het spiegelvlak is een voorpoot 11 en een achterpoot 12 van de basis 10 aangebracht.
De poten 11, 12 divergeren vanuiteen gemeenschappelijk punt 13 van de basis 10, waar zij met hun proximale uiteindes met elkaar zijn verbonden. De tegenoverliggende uiteindes van de poten 11,12 zijn vrije uiteindes 11’, 12’, die radiaal afstaan van het gemeenschappelijke punt 13. De vrije uiteindes 11’, 12’ van de poten zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak om daarbij het stoelonderstel 1 te ondersteunen en, afhankelijk van de egaliteit van het grondvlak, een solide ondersteuning voor de stoel te vormen.
De voorpoten 11 van de basis 10 zijn, radiaal gemeten vanaf het gemeenschappelijke punt 13, langer dan de achterpoten 12. Hiermee wordt een kantelpunt van het onderstel 1, waarlangs de stoel zou kantelen indien diens zwaartepunt er voorbij zou komen te liggen, langs de eerste horizontale richting (H’) naar voren verplaatst. Als gevolg hiervan kan het zwaartepunt van de stoel, ten opzichte van stoelonderstellen waarbij de poten een gelijke lengte hebben, dus verder naar vormen worden verplaatst, zonder dat de stoel zal kantelen. Dit biedt een voordeel bij het in de stoel gaan zitten, of bij het opstaan uit de stoel, doordat deze stabieler blijft, ondanks dat het gewicht van de persoon verder naar voren wordt gebracht.
Het onderstel 1 omvat verder een staander 20, die, met een proximaal uiteinde 22 ervan, is verbonden met het gemeenschappelijke punt 13 van de basis 10. De staander 20 is daarbij door middel van een verbinding 21 verbonden met de basis 10. In de uitvoeringsvorm van het stoelonderstel 1 volgens de uitvinding is de verbinding 21 een losneembare verbinding. Dit biedt een aanvullend voordeel dat het onderstel 1 op locatie kan worden geassembleerd, zodat de benodigde ruimte bij transport wordt verminderd. In een alternatieve uitvoeringsvorm kunnen de staander en de basis ook niet-losneembaar, of zelfs integraal met elkaar zijn verbonden.
De staander 20 strekt zich, vanaf diens proximale uiteinde 22, in een schuin opwaartse richting langs een lengteas (L) uit, zoals in meer detail in figuur 3 is weergegeven. De staander 20 omvat verder een distaai uiteinde 23, dat zich, langs de lengteas (L) gezien, tegenover het proximale uiteinde 22 bevindt.
Het distale uiteinde 23 bevindt zich, ten opzichte van het proximale uiteinde 22, verder naar voren en omhoog, langs respectievelijk de eerste horizontale richting (H') en de verticale richting (V). De lengteas (L) van de staander 20, die zich tussen het proximale uiteinde 22 en het distale uiteinde 23 uitstrekt, is daarbij onder een niet-rechte hoek (a) met de verticale
- 10richting (V) en onder een niet-rechte hoek (β) met de eerste horizontale richting (H’) aangebracht.
Aan het distale uiteinde 23 van de staander 20 is een houder 24 aangebracht. De houder 24 is ingericht om de zitting van de stoel te ontvangen, zodanig, dat de zitting, ten opzichte van het onderstel 1, roteerbaar is rondom een rotatie-as, die parallel loopt aan de verticale richting (V).
De houder 24 omvat een glijlager met een cilindrische opening 25 als rotatielager, waarbij een lengterichting van de cilindrische opening 25 zich parallel aan de verticale richting (V) en de rotatie-as uitstrekt. De cilindrische opening 25 is ingericht om een overeenkomstig cilindrische pen van de zitting concentrisch te ontvangen. Als gevolg hiervan ontstaat een roteerbare verbinding tussen het onderstel 1 en de zitting, die is ingericht om een relatieve rotatie rond de rotatie-as toe te laten en om een relatieve verplaatsing tussen het onderstel 1 en de zitting te voorkomen.
Als gevolg van de zich in schuin opwaartse richting uitstrekkende staander 20, bevindt de houder 24 zich tussen de voorpoten 11 in, in plaats van boven het gemeenschappelijke punt 13, zoals dat het geval zou zijn bij een zich in verticale richting uitstrekkende staander. Doordat de voorpoten 11 langer zijn dan de achterpoten 12, bevindt de houder 24 zich, in een horizontaal vlak gezien, boven een centraal gedeelte van de basis 10. Het punt waar, door de zitting, een verticaal gerichte kracht op het onderstel 1 wordt uitgeoefend, bevindt zich in een centraal gedeelte tussen de vrije uiteindes 11’, 12’ van de voorpoten 11 en de achterpoten 12.
De staander 20 is uitgevoerd als een I-vormig profiel, dat zich langs de lengteas (L) uitstrekt. Dit betekent dat de staander 20, in een doorsnede IV - IV die loodrecht op de lengteas (L) staat, een I-vormige doorsnede heeft. In figuur 4 is de doorsnede IV - IV in verder detail weergegeven.
De staander 20 omvat een bovengelegen flensplaat 26 en een ondergelegen flensplaat 27. Zowel de bovengelegen flensplaat 26 als de ondergelegen flensplaat 27 strekken zich uit tussen het proximale uiteinde 22 en het distale uiteinde 23 van de staander 20. De staander 20 omvat verder een lijfplaat 28 die zich langs de lengteas (L) uitstrekt tussen de bovengelegen flensplaat 26 en de ondergelegen flensplaat 27.
De flensplaten 26, 27 zijn verder zodanig gericht, dat een component van het vlak waardoor deze zijn opgespannen, parallel loopt met de tweede horizontale richting (H”).
Daarbij is de lijfplaat 28 loodrecht op de bovengelegen flensplaat 26 en loodrecht op de ondergelegen flensplaat 27 aangebracht, en is de lijfplaat 28 parallel aan de verticale richting (V) gericht.
In de huidige uitvoeringsvorm is de lijfplaat 28 met de bovengelegen flensplaat 26 en de ondergelegen flensplaat 27 verbonden door middel van lasverbindingen 29. Deze
-11 lasverbindingen 29 strekken zich langs de flensplaten 26, 27 en de lijfplaat 28 uit tussen het proximale uiteinde 22 van de staander 20 en het distale uiteinde 23.
De lasverbindingen 29 zorgen voor een verbinding tussen de flensplaten 26, 27 en de lijfplaat 28 die sterk genoeg voor de toepassing in een stoelonderstel en, doordat de lasverbindingen 29 zich in hoofdzaak langs de gehele lengteas (L) van de staander 20 uitstrekken, worden dwarskrachten in de staander 20 gelijkmatig verdeeld.
In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt de staander gevormd door een geëxtrudeerd profiel met een I-vormige doorsnede, waarbij de flensplaten en de lijfplaat uit een blok zijn vervaardigd en integraal met elkaar zijn verbonden.
De I-vormige staander 20 biedt, ten opzichte van bestaand koker- of buisvormige staanders, het voordeel dat deze een grote buigstijfheid heeft bij een relatief kleine hoeveelheid gebruikt materiaal. Doordat de beide flensplaten 26, 27 op relatief grote afstand van elkaar en van een neutrale (buig)as staan, kunnen deze grotere buigmomenten verdragen dan wanneer zij dicht bij elkaar zijn geplaatst. De lijfplaat 28, dat dicht op de (buig)as staat, zal relatief weinig bijdragen aan de buigstijfheid. Door een enkele lijfplaat 28 te voorzien, ten opzichte van bijvoorbeeld verticale zijvlakken bij een kokerprofiel, wordt daarmee een relatief licht profiel verschaft, dat tegelijkertijd voldoende buigstijfheid biedt aan het onderstel 1.
De grootste buigmomenten in de staander 20 treden op nabij het proximale uiteinde 22, doordat dit gedeelte op de grootste afstand van de houder 24 staat, en dus de grootste momentarm heeft voor de neerwaartse kracht. De hoogte (h) van de lijfplaat 28 van de staander 20 verloopt taps langs de lengteas (L). Nabij het proximale uiteinde 22 van de staander 20 is de hoogte (h) van de lijfplaat 28 relatief het grootst, waardoor de flensplaten 26, 27 op relatief grote afstand van elkaar staan, en daarmee het relatief grootste buigmoment kunnen weerstaan. Nabij het distale uiteinde 23 van de staander 20 is de hoogte (h) van de lijfplaat 28 relatief klein, doordat de daar optredende buigmomenten eveneens relatief klein zijn.
Tussen het proximale uiteinde 22 en het distale uiteinde 23 van de staander 20 loopt de hoogte (h) van de lijfplaat 28 taps toe, van de relatief grote hoogte (h) nabij het proximale uiteinde 22 tot de relatief kleine hoogte (h) nabij het distale uiteinde 23.
In figuur 5 is een bovenaanzicht weergegeven op een alternatieve uitvoeringsvorm van het stoelonderstel T volgens de uitvinding. Het onderstel T omvat, evenals het onderstel dat in figuren 1 - 4 is weergegeven, een staander 20’ en een houder 24’, waarbij de staander 20’ wordt gevormd door twee flensplaten en een lijfplaat, dat zich in verticale richting tussen de flensplaten uitstrekt. De staander 20’ strekt zich eveneens in schuin opwaartse richting uit, waardoor de houder 24’, ten opzichte van een proximaal gedeelte van de staander 20’, langs de eerste horizontale richting (H') naar voren is geplaatst.
- 12Het onderstel 1’ omvat verder een H-vormige basis 10’, die is ingericht om de staander 20’ te ondersteunen. De basis 10' omvat twee liggers 30’, die zich parallel aan de eerste horizontale richting (H’) uitstrekken. De liggers 30’ zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak en zijn, om een goede stabiliteit van het onderstel T te verkrijgen, op afstand van elkaar geplaatst langs de tweede horizontale richting (H”).
Tussen de liggers 30’ van de basis 10’ strekt zich, langs de tweede horizontale richting (H”), een brugelement 40’ uit. Het brugelement 40’ is op de liggers 30’ aangebracht en bevindt zich verhoogd, boven het grondvlak. In een midden gelegen gebied 41’ van het brugelement 40’ is de staander 20’ verbonden met de basis 10’, door middel van een verbinding.
Het brugelement 40’ is verbonden met de liggers 30’ aan een achter gelegen gedeelte 31’ van de liggers 30’. Een voorgedeelte 32’ van de ligger 30’ heeft daarbij een grotere lengte (i) dan de lengte (Γ) van een achtergedeelte 33’ van de ligger 30’. Hiermee wordt bereikt dat de positie van de houder 24’ zich centraal tussen de liggers 30’ bevindt en dat, ondanks dat de staander 20' zich schuin uitstrekt, een stabiel stoelonderstel 1’ wordt voorzien.
In figuur 6 is een uitvoeringsvorm van de stoel 100 volgens de uitvinding weergegeven, aangeduid met verwijzingscijfer 100. De stoel 100 omvat het onderstel 1, zoals dat in de figuren 1 - 4 is weergegeven. Op het onderstel 1 is een zitting 101 van de stoel 100 aangebracht, dat, ten opzichte van het onderstel 1, roteerbaar is rond een rotatie-as (R) die parallel loopt aan de verticale richting (V). In figuur 6 is de stoel 100 weergegeven in een neutrale stand, waarbij een zitrichting van een persoon in de stoel 100 in hoofdzaak parallel is aan de eerste horizontale richting (H’).
De zitting 101 omvat een frame-element 102 dat, door middel van een cilindrische pen 103, aan de houder 24 van het onderstel 1 is bevestigd. De cilindrische pen 103 wordt daarbij concentrisch in de doorlopende opening 25 in de houder 24 gebracht, zodanig, dat de zitting 101, ten opzichte van het onderstel 1, roteerbaar is rond de rotatie-as (R).
De stoel 100 in figuur 6 is een relax-fauteuil. Daartoe omvat de zitting 101 een rugleuning 104 die roteerbaar aan het frame-element 102 is bevestigd en kan worden bewogen tussen een rechtop-positie, zoals die in figuur 6 is weergegeven, en een achterover-positie, waarbij de rugleuning 104, ten opzichte van de rechtop-positie in figuur 6, linksom is geroteerd.
De zitting 101 omvat verder een voetenbank 105 die roteerbaar aan het frameelement 102 is bevestigd en kan worden bewogen tussen een inklappositie en een uitklappositie. In figuur 6 is de voetenbank 105 weergegeven in de inklappositie, waarbij deze zich ingeklapt onder het frame-element 102 bevindt. In de uitklappositie is de voetenbank
105, ten opzichte van de inklappositie in figuur 6, linksom geroteerd, zodat de voetenbank
105 in hoofdzaak parallel loopt aan een zitvlak 106 van de zitting 101.
- 13Referentielijst:
I stoelonderstel basis
II voorpoot
1T vrij uiteinde achterpoot
12’ vrij uiteinde gemeenschappelijk.
staander verbinding proximaal uiteinde distaai uiteinde houder rotatielager bovengelegen flensplaat ondergelegen flensplaat lijfplaat lasverbinding
100 stoel
101 zitting
102 frame-element
104 rugleuning
105 voetenbank
106 zitvlak
V verticale richting
H’ eerste horizontale richting
H” tweede horizontale richting
L lengteas
R rotatie-as

Claims (14)

  1. CONCLUSIES
    1. Stoelonderstel (1) dat is ingericht voor het ondersteunen van een zitting (101) van een stoel (100), waarbij het stoelonderstel (1) omvat:
    een basis (10) die is ingericht voor een stabiel afsteunen op een grondvlak, waarbij het grondvlak een horizontaal vlak definieert met een eerste horizontale richting (H’) en een tweede horizontale richting (H”), die loodrecht staat op de eerste horizontale richting (H’) en waarbij een verticale richting (V) zich loodrecht op het grondvlak uitstrekt, een staander (20) die aan een proximaal uiteinde (22), door een verbinding (21), vast is verbonden met de basis (10) en waarbij de staander (20) zich langs een lengteas (L) in een schuin opwaartse richting ten opzichte van de basis (10) uitstrekt, waarbij de lengteas (L) van de staander (20) onder een scherpe hoek (a) staat ten opzichte van de verticale richting (V) en onder een scherpe hoek (β) staat ten opzichte van de eerste horizontale richting (H’), en
    - een houder (24) die aan een distaai uiteinde van de staander (20) is verbonden, zodanig dat de houder (24), gezien in een horizontale richting, op een afstand van de verbinding (21) gepositioneerd is en waarbij de houder (24) is ingericht voor het houden van een rotatielager (25) voor het rondom een rotatie-as (R) roteerbaar aan de staander (20) koppelen van de zitting (101), waarbij de rotatie-as (R) zich in hoofdzaak parallel uitstrekt aan de verticale richting (V), met het kenmerk dat de staander (20) als een profiel is gevormd, waarbij de staander (20) een bovengelegen flensplaat (26) en een ondergelegen flensplaat (27) omvat, waarbij de bovengelegen flensplaat (26) zich boven de ondergelegen flensplaat (27) uitstrekt.
  2. 2. Stoelonderstel volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de bovengelegen flensplaat en de ondergelegen flensplaat parallel lopen aan de tweede horizontale richting.
  3. 3. Stoelonderstel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de staander (20) een lijfplaat (28) omvat, waarbij de lijfplaat (28) de bovengelegen flensplaat (26) verbindt met de ondergelegen flensplaat (27) en waarbij de lijfplaat (28) zich in de verticale richting (V) uitstrekt.
  4. 4. Stoelonderstel volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de staander is uitgevoerd als een I-vormig profiel en een I-vormige dwarsdoorsnede heeft in een vlak dat loodrecht op de lengteas staat.
  5. 5. Stoelonderstel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de hoogte van de lijfplaat taps verloopt langs de lengteas.
  6. 6. Stoelonderstel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de basis ten minste drie stoelpoten omvat die elk met een vrij uiteinde zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak en met een tegenoverliggend uiteinde vast met elkaar zijn verbonden in een gemeenschappelijk punt.
  7. 7. Stoelonderstel volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de basis twee voorpoten en twee achterpoten omvat die divergeren vanuit het gemeenschappelijk punt, waarbij de voorpoten langer zijn dan de achterpoten.
  8. 8. Stoelonderstel volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk dat de verbinding tussen de staander en de basis is aangebracht op het gemeenschappelijke punt van de basis.
  9. 9. Stoelonderstel volgens een van de conclusies 1 - 5, met het kenmerk dat de basis H-vormig is, waarbij de basis twee liggers omvat, die zijn ingericht om af te steunen op het grondvlak, en een brugelement omvat, waarbij de liggers zich parallel aan elkaar uitstrekken en op afstand van elkaar zijn geplaatst en waarbij het brugelement zich tussen de liggers uitstrekt en de liggers onderling verbindt.
  10. 10. Stoelonderstel volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de liggers zich in hoofdzaak parallel aan de eerste horizontale richting uitstrekken en dat het brugelement zich in hoofdzaak parallel aan de tweede horizontale richting uitstrekt.
  11. 11. Stoelonderstel volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk dat de verbinding tussen de staander en de basis is voorzien in een midden gelegen gebied van het brugelement.
  12. 12. Stoel, omvattende een zitting en een stoelonderstel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de zitting, ten opzichte van het stoelonderstel, roteerbaar is rondom een in hoofdzaak verticaal lopende rotatie-as.
  13. 13. Stoel volgens conclusie 12, met het kenmerk dat de zitting roteerbaar is tussen een neutrale stand, waarin de zitting parallel aan een eerste horizontale richting is gericht, en een gedraaide stand, waarin de zitting is geroteerd ten opzichte van de neutrale
    5 stand.
  14. 14. Stoel volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk dat de zitting een zitvlak en een voetenbank omvat, waarbij de voetenbank beweegbaar is tussen een uitklappositie, waarin deze zich in hoofdzaak parallel aan het zitvlak bevindt, en een inklappositie,
    10 waarin deze zich ingeklapt onder het zitvlak bevindt.
    1/4
    2/4 .4 ΐΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖΖ
    I
    ΘΘ
    3/4
NL2018598A 2017-03-29 2017-03-29 Stoelonderstel voor stoel NL2018598B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2018598A NL2018598B1 (nl) 2017-03-29 2017-03-29 Stoelonderstel voor stoel
PCT/NL2018/050197 WO2018182415A1 (en) 2017-03-29 2018-03-29 Chair frame for chair

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2018598A NL2018598B1 (nl) 2017-03-29 2017-03-29 Stoelonderstel voor stoel

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2018598B1 true NL2018598B1 (nl) 2018-10-10

Family

ID=59381650

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2018598A NL2018598B1 (nl) 2017-03-29 2017-03-29 Stoelonderstel voor stoel

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2018598B1 (nl)
WO (1) WO2018182415A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1200693A (en) * 1914-03-25 1916-10-10 Edward H Barton Adjustable sch0ol-chair.
GB854890A (en) * 1958-05-02 1960-11-23 Tan Sad Chair Co 1931 Ltd Improvements connected with oscillating seats
US3920276A (en) * 1974-08-12 1975-11-18 Peerless Pressed Metal Corp Demountable swing seat construction for counters and the like
US5556164A (en) * 1994-10-12 1996-09-17 Cindea; Earl Pedestal seat

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4202067C1 (en) 1992-01-25 1993-02-18 Gebrueder Funke Kg, 5768 Sundern, De Working chair with support frame on castors - has frame as annular body spaced from floor by castor height, whose periphery carries jib(s) for seat holding
CN104023592B (zh) 2011-10-04 2017-04-05 佛姆维家具有限公司 座椅和支撑件

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1200693A (en) * 1914-03-25 1916-10-10 Edward H Barton Adjustable sch0ol-chair.
GB854890A (en) * 1958-05-02 1960-11-23 Tan Sad Chair Co 1931 Ltd Improvements connected with oscillating seats
US3920276A (en) * 1974-08-12 1975-11-18 Peerless Pressed Metal Corp Demountable swing seat construction for counters and the like
US5556164A (en) * 1994-10-12 1996-09-17 Cindea; Earl Pedestal seat

Also Published As

Publication number Publication date
WO2018182415A1 (en) 2018-10-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US9808089B2 (en) Collapsible chair with collapsible back support
FI73873B (fi) Laenstol.
US8511747B2 (en) Collapsible chair with collapsible back support
US10874217B2 (en) Collapsible and portable rocking chair
US9730846B2 (en) Nesting wheeled personal conveyances
US5800010A (en) Reclining chair and mechanism therefor
US20030006578A1 (en) Size-adjustable laterally-folding tilting-frame wheelchair
NL9001040A (nl) Gehandicaptenstoel.
US20140138990A1 (en) Collapsible article
JPH05508089A (ja) フートレストの配列
US7717515B2 (en) Chair having an automatically adjusting resistance to tilting
US20030057742A1 (en) Chair and recliner mechanism
US4684170A (en) Foldable chaise lounge
US6048029A (en) Swivel beach chair
JPH09168447A (ja) 座席構造
US6588841B1 (en) Gliding seating unit with locking unit
US4832406A (en) Chair with collapsible arms
CA2231701A1 (en) Rocking gliding chair
NL2018598B1 (nl) Stoelonderstel voor stoel
US3638998A (en) Stadium chair with folding seat
US3216764A (en) Tablet armchair
GB2098471A (en) Improvements in or relating to a chair
US20080030058A1 (en) Revolving Sun Chair
US662557A (en) Folding chair.
US1246981A (en) School desk and seat.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200401