NL2012413A - Polsprothese, en set van onderdelen voor het vormen daarvan - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Polsprothese, en set van onderdelen voor het vormen daarvan Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een polsprothese, alsmede op een set van onderdelen voor het vormen van een polsprothese.

Een polsprothese is bijvoorbeeld bekend uit EP 2 460 492 A1. De bekende polsprothese omvat een radiare component, en een een carpale component. De radiare component is voorzien van verankeringsmiddelen, waarmee de radiare component in de radius verankerbaar is. Om een verbeterde fuctie op de drager van de polsprothese te verschaffen, omvat de bekende polsprothese een tussencomponent, die tussen de radiare component en de carpale component plaatsbaar is.

Het nadeel van de bekende polsprothese is, dat deze onderhevig is aan loslating en slijtage, en daardoor een verminderde en pijnlijke beweging verschaft. Het is daarnaast een verder nadeel van de bekende polsprothese, dat de mate van beweeglijkheid nog grote mate van beperkingen in functie vertoont.

Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding om een polsprothese te verschaffen die ten minste een van de nadelen van de bekende polsprotheses vermindert, of opheft. In het bijzonder is het een doel van de onderhavige uitvinding om een polsprothese te verschaffen, met een sterk verminderde kans op slijtage, en met een verbeterde functionaliteit.

Daartoe verschaft de onderhavige uitvinding een polsprothese, omvattende een proximaal protheselichaam en een distaai protheselichaam, waarbij, althans in een geplaatste toestand van de polsprothese: - een van het distaai protheselichaam afgekeerd gedeelte van het proximale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak; - een van het proximaal protheselichaam afgekeerd gedeelte van het distale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak; - de naar elkaar gerichte oppervlakken van het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam zijn voorzien van complementaire convex-concaaf gekromde oppervlakken.

De polsprothese volgens de uitvinding omvat twee delen, te weten het proximaal protheselichaam en het distale protheselichaam. Het proximale protheselichaam, oftewel de radiare component van de polsprothese, is plaatsbaar op het distale protheselichaam, ofwel de carpale component. Daarbij zijn de naar elkaar gericht vlakken complementair uitgevoerd, zodanig dat een van de oppervlakken in hoofdzaak convex is uitgevoerd, en het ander van de oppervlakken concaaf is uitgevoerd. Hierdoor wordt relatieve beweging tussen de proximale en distale protheselichamen mogelijk.

Bij het proximale protheselichaam van de prothese volgens de onderhavige uitvinding is verder het oppervlak dat van het distale protheselichaam is afgericht, dat wil zeggen dat gedeelte van het proximale protheselichaam dat in een geplaatste toestand naar de radius gericht is, convex uitgevoerd, en wel zodanig dat in een geplaatste toestand van de polsprothese een relatieve beweging tussen het proximale protheselichaam en de radius van de persoon mogelijk is. Anders dan bij de bekende stand van de techniek is er derhalve geen fixatie van het proximale protheselichaam met de radius, waardoor er bij plaatsing van de prothese geen of slechts relatief weinig bot verwijderd dient te worden. Slijtage van de radius wordt geminimaliseerd en er is geen sprake van loslating meer.

Daarnaast zorgt het beweegbaar maken, dat wil zeggen het niet-gefixeerd zijn, van het proximale protheselichaam, ten opzichte van de radius, en samen met het distale protheselichaam, voor een verbeterde mate van beweging van de polspropthese, die natuurgetrouwer de bewegingen van de pols volgt.

Bij het distale protheselichaam van de prothese volgens de onderhavige uitvinding is het oppervlak dat van het proximale protheselichaam is afgericht, dat wil zeggen dat gedeelte van het distale protheselichaam dat in een geplaatste toestand naar het carpaal gedeelte van de hand gericht is, convex uitgevoerd. Door dit deel convex uit te voeren, en door toepassing van de twee protheselichamen, kan er een gewenste spanning in het polsgewricht worden voorzien, door een geschikte keuze van de dimensies van de afzonderlijke protheselichamen, zodat zowel flexie en extensie, en radio en ulnaire deviatie van het polsgewricht mogelijk is en tegelijkertijd voldoende spierspanning wordt opgebouwd voor de pols en vingers. Mede doordat er geen fixatie is van de protheselichamen, kan tijdens plaatsing van de prothese eenvoudig en snel ervaren worden of de juiste spanning bereikt is, en indien nodig een protheselichaam vervangen worden door een iets groter of kleiner exemplaar.

Hiermee verschaft de polsprothese volgens de onderhavige uitvinding een polsprothese met weinig tot geen slijtage en een optimale functionaliteit, waarmee het doel volgens de onderhavige uitvinding bereikt is.

Voordelige uitvoeringsvormen van de polsprothese volgens de onderhavige uitvinding worden navolgend nader toegelicht.

Het convex gekromde oppervlak van het proximale protheselichaam is in een uitvoering, althans in een geplaatste toestand, naar de radius van de persoon gericht, en is daarmee beweegbaar in contact. De convexe kromming is daarbij zodanig ingericht dat deze een aanslag vormt, maar tevens de juiste radius geeft voor de pols. De convexiteit van het proximale protheselichaam omvat de radius zo maximaal mogelijk in de voor achterste richting.

In een uitvoeringsvorm, vormen het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam, althans in een niet-geplaatste toestand, losse onderdelen. Hiermee wordt een verbeterde relatieve beweging tussen de protheselichamen mogelijk, zijn de losse onderdelen eenvoudig te vervaardigen, en kan, afhankelijk van de patiënt, een geschikte combinatie van twee protheselichamen gekozen worden.

In een uitvoeringsvorm, zijn geen aanvullende onderdelen nodig, waardoor de polsprothese enkel bestaat uit het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam.

Zoals hierboven reeds vermeld, is in een geplaatste toestand van de polsprothese het proximaal protheselichaam gelegen in een distaai gedeelte van de radius, en waarbij het distaai protheselichaam gelegen is in het carpale deel.

In een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm, is de polsprothese voorzien van aanslagmiddelen voor het beperken van een relatieve beweging tussen het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam.

De aanslagmiddelen zijn bij voorkeur ingericht om palmair- en dorsaalflexie van de pols te begrenzen om zodoende luxatie -het uit de positie schieten van de prothese, buiten het gewricht- te voorkomen.

De aanslagmiddelen kunnen in een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn gevormd doordat het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam een uitsteeksel en een verdieping omvatten. Het uitsteeksel en de verdieping zijn zodanig complementair gevormd, dat relatieve beweging mogelijk is, maar beperkt is, doordat de verdieping een aanslag vormt voor het uitsteeksel.

Het heeft de voorkeur wanneer de naar elkaar gerichte, complementair convex-concaaf uitgevoerde oppervlakken als volgt zijn uitgevoerd: Het naar het distale protheselichaam gerichte oppervlak van het proximale protheselichaam is convex uitgevoerd, en het naar het proximale protheselichaam gerichte oppervlak van het distale protheselichaam is complementair concaaf uitgevoerd.

Een uitvoeringsvorm van de polsprothese is gekenmerkt doordat het proximale protheselichaam in hoofdzaak dezelfde afmetingen heeft, maar iets kleiner is dan het distale protheselichaam. Voorbeelden hiervan zullen later aan bod komen in de figuurbeschrijving.

In een uitvoeringsvorm van de polsprothese, is ten minste een van het proximale of distale protheselichaam vervaardigd is uit een materiaal omvattende platina/iridium. Een dergelijk materiaal is slijtvast, en oxideert niet, waardoor de kans op metal intoxicatie geminimaliseerd wordt.

Ten minste een van het proximale of distale protheselichaam voorzien is van een laag platina, bij voorkeur gewalst platina. Bij voorkeur zijn de complementair convex-concave oppervlakken voorzien van een dergelijke laag. Bij voorkeur is deze laag tevens glad gepolijst, op maximale wijze, om een minimale frictie te hebben. Daarbij heeft het in het bijzonder de voorkeur om alle vlakken van de protheselichamen waar beweging en/of wrijving optreedt, te voorzien van een laag platina, zoals gewalst platina, bij voorkeur maximaal glad gepolijst.

De polsprothese volgens de onderhavige uitvinding is vrij van verankerinsmiddelen. Voordelen van een dergelijke uitvoeringsvorm werden hierboven reeds toegelicht.

Volgens een aspect verschaft de uitvinding een set van onderdelen voor het vormen van een polsprothese volgens de onderhavige uitvinding. De set kan een proximaal protheselichaam en een distaai protheselichaam, zoals hiervoor reeds omschreven, omvatten.

In een mogelijke uitvoeringsvorm, omvat de set van onderdelen een proximaal protheselichaam en een distaai protheselichaam, waarbij het proximale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak, waarbij het distale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak, en waarbij een van het convex gekromde oppervlak van het proximale protheselichaam afgekeerd oppervlak, samen met een van het convex gekromde oppervlak van het distale protheselichaam afgekeerd oppervlak, complementaire convex-concaaf oppervlakken vormen, zodanig dat het distale protheselichaam beweegbaar plaatsbaar is op het distale protheselichaam.

De set van onderdelen omvat tevens een verder proximaal en/of verder distaai protheselichaam, dat overeenkomstig het proximale en/of distale protheselichaam is uitgevoerd, waarbij het verdere proximale en/of distale protheselichaam groter is dan het proximale en/of distale protheselichaam.

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm van de polsprothese volgens de onderhavige uitvinding, aan de hand van de bijgevoegde Figuren, waarin:

Fig. 1a - een aanzicht is in perspectief van een protheselichaam van een polsprothese volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 1b - een aanzicht is in perspectief van een protheselichaam van een polsprothese volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 1c - een aanzicht is in perspectief van een polsprothese volgens de onderhavige uitvinding, samengesteld uit de protheselichamen van Fig. 1a en 1b.

Fig. 2a - een zijaanzicht is van het protheselichaam uit Fig. 1a;

Fig. 2b - een zijaanzicht is van het protheselichaam uit Fig. 1b;

Fig. 3 - een schematische weergave van de polsprothese in een geplaatste toestand.

Fig. 1a toont een protheselichaam 11 voor een polsprothese 1 volgens de onderhavige uitvinding. In de getoonde uitvoeringsvorm, is dit protheselichaam 11 een distaai protheselichaam 11, dat wil zeggen dat deze geschikt is om distaai, dat wil zeggen in een carpaal gedeelte van de pols, geplaatst te worden, zoals later zal worden toegelicht aan de hand van Fig. 3.

Weer verwijzend naar Fig. 1a, is te zien dat het distale prostheselichaam 11 in het algemeen eivormig is, hier specifieker in de vorm van een soort rugbybal. Het protheselichaam 11 omvat een bovenste oppervlak 12 dat convex is uitgevoerd. Het bovenste oppervlak is daarbij convex gekromd tussen twee kopse uiteinden 14, 15 van het protheselichaam 11 (x-richting), maar ook convex gekromd in een richting dwars op de eerste richting (y-richting). Aldus wordt een dubbel convex gekromd oppervlak 12 verkregen. Het distale prostheselichaam 11 omvat verder aan een onderste oppervlak 13, dat wil zeggen aan het van het bovenste oppervlak 12 afgekeerde oppervlak, ook een convex gekromd oppervlak 13. Ook dit convex gekromde oppervlak 13 is dubbel convex gekromd uitgevoerd, dat wil zeggen met een kromming in de richting van het eerste kopse uiteinde 14 naar het tweede kopse uiteinde 15, maar ook met een kromming dwars op de lijn tussen de kopse uiteindes 14, 15.

Fig. 1b toont een protheselichaam 21, dat samen met het protheselichaam 11 uit Fig. 1a een polsprothese 1 vormt. Dit tweede protheselichaam 21, in de getoonde uitvoeringsvorm een proximaal protheselichaam 21, dat wil zeggen dat deze geschikt is om proximaal, dat wil zeggen nabij de radius, geplaatst te worden. Dit proximale protheselichaam 21 is nestvormig (zie Fig. 2b) uitgevoerd, dat wil zeggen dat een onderste oppervlak 22 convex is uitgevoerd, en dat een bovenste oppervlak 23 concaaf is uitgevoerd, en wel zodanig dat een soort van opneemruimte 23 gevormd is in het protheselichaam 21. Het convexe oppervlak 22 is dubbel convex, dat wil zeggen met een kromming in de x-richting en in de y-richting. Het concave oppervlak 23 is dubbel concaaf uitgevoerd, dat wil zeggen met een kromming in de x-richting en in de y-richting.

Het concave oppervlak 23 van het proximale protheselichaam 21, en het convexe oppervlak 13 van het distale protheselichaam 11, is zodanig uitgevoerd dat deze complementair aan elkaar zijn, zodanig dat het distale protheselichaam 11 op te nemen is in het proximale protheselichaam 21, voor het vormen van een polsprothese 1 volgens de onderhavige uitvinding. Deze opgenomen toestand is getoond in Fig. 1c. Hier is te zien dat er een goede aansluiting verkregen is tussen de protheselichamen, 11, 21.

De twee protheselichamen 11, 21 zijn in de in Fig. 1c getoonde toestand beweegbaar ten opzichte van elkaar, doordat de complementair convex-concave oppervlakken over elkaar kunnen schuiven. Hierdoor wordt een relatieve zwenking rondom de x-as, alsmede een relatieve zwenking rondom de y-as, mogelijk. Een relatieve zwenking rondom de z-as wordt echter tegengegaan. De zwenking rondom de z-as is echter wel mogelijk, doordat het proximaal protheselichaam over de radius kan bewegen. Hierdoor is een verbeterde functionaliteit ten opzichte van de bekende polsprothese verkregen.

Zoals goed te zien is in Fig. 1a, is in het distale prostheselichaam een verdieping 16 voorzien. De verdieping is concaaf uitgevoerd, en omvat een rand 18 met het bovenste oppervlak. Deze rand 18 vormt een aanslag voor een op het proximale protheselichaam voorzien uitsteeksel 28, dat gevormd is door de overgang tussen het convexe oppervlak 22 en het concave oppervlak 23 van het proximale protheselichaam 21. De verdieping en het uitsteeksel vormen aanslagmiddelen, die bij een relatieve zwenkbeweging van de protheselichamen 21, 11, rondom de x-as, ervoor zorgen dat het uitsteeksel aanslaat op of onder de rand 18 van de verdieping. Zo wordt de relatieve beweging rondom de x-as beperkt om een dislocatie van de twee protheselichamen te voorkomen.

Fig. 2a toont een zijaanzicht van het distale protheselichaam, waarbij met name de kromming van het bovenste oppervlak 12 en het onderste oppervlak 13, alsmede de concave kromming van de aanslagmiddelen 16, getoond worden. In de getoonde uitvoeringsvorm, is het distale protheselichaam 11 in hoofdzaak symmetrisch uitgevoerd, met het bovenste oppervlak 12 in hoofdzaak gelijkvormig aan het onderste oppervlak 13. Dit is echter niet noodzakelijk. Al naar gelang de situatie, kunnen aanpassingen aan de convexe vormen gemaakt worden.

Fig. 3, ten slotte, toont een overzicht van een deel van de handwortelbeentjes van de pols van een persoon, met daarin een polsprothese 1 volgens de onderhavige uitvinding. In het getoonde voorbeeld, zijn het distale protheselichaam en het proximale protheselichaam, zoals reeds beschreven aan de hand van Fig. 1c, in het lichaam geplaatst. Het distale oppervlak 12 van het distale protheselichaam is daarbij naar het carpale gedeelte 8 van de pols gericht, en is daarmee in contact. Het proximale oppervlak 22 van het proximale protheselichaam 21 is daarbij naar de radius 6 gericht, en is daarmee in contact. Te zien is hier ook de relatieve plaatsing ten opzichte van de ulna 7.

Dankzij de prothese volgens de onderhavige uitvinding, is een relatieve rotatie van de protheselichamen rondom de x-as mogelijk, hetgeen geassocieerd is met pronatie en supinatie van het polsgewricht. Verder is ook een relatieve rotatie rondom de y-as mogelijk, hetgeen geassocieerd is met radiale en ulnaire deviatie van de pols.

Voordelig van de polsprothese volgens de onderhavige uitvinding is dat door geschikte keuze van de dimensies van de verschillende protheselichamen, een geschikte weefselspanning tot stand gebracht kan worden, waardoor de krachten van de hand en pols gegarandeerd blijven. In het bijzonder is het proximale protheselichaam 21 verkrijgbaar in verschillende hoogtes (variërend in z-richting, zie Fig. 1b) zodat er meer of minder kapselspanning in de pols verkregen kan worden.

De uitvinding is hierboven nader toegelicht aan de hand van enkele uitvoeringsvormen. De uitvinding is echter niet beperkt tot deze uitvoeringsvoorbeelden. Binnen het kader van de uitvinding zijn vele modificaties denkbaar.

Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat het proximale protheselichaam voorzien is van twee convex gekromde oppervlakken, en dat het distale protheselichaam juist voorzien is van een convex gekromd oppervlak en van een concaaf gekromd oppervlak. Met andere woorden, het is denkbaar, dat de prothese I zoals getoond in Fig. 3, andersom geplaatst wordt, met het nestvormige protheselichaam 21 nabij het carpale gedeelte 8, en het eivormige protheselichaam II nabij de radius.

De gevraagde bescherming wordt bepaald door de aangehechte conclusies.

Claims (15)

1. Polsprothese, omvattende een proximaal protheselichaam en een distaai protheselichaam, waarbij, althans in een geplaatste toestand van de polsprothese: - een van het distaai protheselichaam afgekeerd gedeelte van het proximale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak; - een van het proximaal protheselichaam afgekeerd gedeelte van het distale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak; - de naar elkaar gerichte oppervlakken van het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam voorzien zijn van complementaire convex-concaaf gekromde oppervlakken.

2. Polsprothese volgens conclusie 1, waarbij het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam, althans in een niet-geplaatste toestand, losse onderdelen vormen.

3. Polsprothese volgens conclusie 1 of 2, waarbij de polsprothese enkel bestaat uit het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam.

4. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in een geplaatste toestand van de polsprothese het proximaal protheselichaam gelegen is in een distaai gedeelte van de radius, en waarbij het distaai protheselichaam gelegen is in het carpale deel.

5. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de polsprothese voorzien is van aanslagmiddelen voor het beperken van een relatieve beweging tussen het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam.

6. Polsprothese volgens conclusie 5, waarbij de aanslagmiddelen palmair- en dorsaalflexie van de pols begrenzen.

7. Polsprothese volgens conclusie 5 of 6, waarbij het proximale protheselichaam en het distale protheselichaam een uitsteeksel en een verdieping omvatten, welke de aanslagmiddelen vormen.

8. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het naar het distale protheselichaam gerichte oppervlak van het proximale protheselichaam convex is uitgevoerd, en waarbij het naar het proximale protheselichaam gerichte oppervlak van het distale protheselichaam complementair concaaf is uitgevoerd.

9. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het proximale protheselichaam in hoofdzaak kleiner is dan het distale protheselichaam.

10. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van het proximale of distale protheselichaam vervaardigd is uit een materiaal omvattende platina/iridium.

11. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste een van het proximale of distale protheselichaam voorzien is van een laag gewalst platina.

12. Polsprothese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de polsprothese vrij is van verankeringsmiddelen.

13. Set van onderdelen voor het vormen van een polsprothese volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een proximaal protheselichaam en een distaai protheselichaam, waarbij het proximale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak, waarbij het distale protheselichaam voorzien is van een convex gekromd oppervlak, en waarbij een van het convex gekromde oppervlak van het proximale protheselichaam afgekeerd oppervlak, samen met een van het convex gekromde oppervlak van het distale protheselichaam afgekeerd oppervlak, complementaire convex-concaaf oppervlakken vormen, zodanig dat het distale protheselichaam beweegbaar plaatsbaar is op het distale protheselichaam.

14. Set van onderdelen volgens conclusie 13, omvattende een verder proximaal en/of verder distaai protheselichaam, dat overeenkomstig het proximale en/of distale protheselichaam is uitgevoerd, waarbij het verdere proximale en/of distale protheselichaam groter is dan het proximale en/of distale protheselichaam.

15. Set van onderdelen volgens conclusie 13 of 14, waarbij het proximale protheselichaam en/of het distale protheselichaam is uitgevoerd zoals gedefinieerd in een van de conclusies 1 tot en met 12.