NL2007735A - Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier. - Google Patents

Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier. Download PDF

Info

Publication number
NL2007735A
NL2007735A NL2007735A NL2007735A NL2007735A NL 2007735 A NL2007735 A NL 2007735A NL 2007735 A NL2007735 A NL 2007735A NL 2007735 A NL2007735 A NL 2007735A NL 2007735 A NL2007735 A NL 2007735A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
patient
database
information
entity
computer system
Prior art date
Application number
NL2007735A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2007735C2 (nl
Inventor
Cornelis Wilhelmus Henricus Schaap
Original Assignee
Cons Health Entrepreneurs Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cons Health Entrepreneurs Bv filed Critical Cons Health Entrepreneurs Bv
Priority to NL2007735A priority Critical patent/NL2007735C2/nl
Publication of NL2007735A publication Critical patent/NL2007735A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2007735C2 publication Critical patent/NL2007735C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G16INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR SPECIFIC APPLICATION FIELDS
    • G16HHEALTHCARE INFORMATICS, i.e. INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR THE HANDLING OR PROCESSING OF MEDICAL OR HEALTHCARE DATA
    • G16H10/00ICT specially adapted for the handling or processing of patient-related medical or healthcare data
    • G16H10/60ICT specially adapted for the handling or processing of patient-related medical or healthcare data for patient-specific data, e.g. for electronic patient records
    • GPHYSICS
    • G16INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR SPECIFIC APPLICATION FIELDS
    • G16HHEALTHCARE INFORMATICS, i.e. INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR THE HANDLING OR PROCESSING OF MEDICAL OR HEALTHCARE DATA
    • G16H20/00ICT specially adapted for therapies or health-improving plans, e.g. for handling prescriptions, for steering therapy or for monitoring patient compliance
    • G16H20/10ICT specially adapted for therapies or health-improving plans, e.g. for handling prescriptions, for steering therapy or for monitoring patient compliance relating to drugs or medications, e.g. for ensuring correct administration to patients
    • GPHYSICS
    • G16INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR SPECIFIC APPLICATION FIELDS
    • G16HHEALTHCARE INFORMATICS, i.e. INFORMATION AND COMMUNICATION TECHNOLOGY [ICT] SPECIALLY ADAPTED FOR THE HANDLING OR PROCESSING OF MEDICAL OR HEALTHCARE DATA
    • G16H40/00ICT specially adapted for the management or administration of healthcare resources or facilities; ICT specially adapted for the management or operation of medical equipment or devices
    • G16H40/60ICT specially adapted for the management or administration of healthcare resources or facilities; ICT specially adapted for the management or operation of medical equipment or devices for the operation of medical equipment or devices
    • G16H40/67ICT specially adapted for the management or administration of healthcare resources or facilities; ICT specially adapted for the management or operation of medical equipment or devices for the operation of medical equipment or devices for remote operation

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Epidemiology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Primary Health Care (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Business, Economics & Management (AREA)
  • General Business, Economics & Management (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Bioinformatics & Cheminformatics (AREA)
  • Medicinal Chemistry (AREA)
  • Medical Treatment And Welfare Office Work (AREA)

Description

CMJ/P90285NL20
Titel: Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatie dos sier.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier omvattende: a. het gebruik maken van een eerste database van het computersysteem waarbij door een patiënt informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen.
Een dergelijke werkwijze is onder meer bekend uit WO 01/55949.Bij de bekende werkwijze voert een patiënt de medicaties die hij gebruikt met behulp van een computersysteem in bij de eerste database. Omdat de patiënt in het algemeen geen medische opleiding heeft, verstuurt het computersysteem tevens een verzoek aan een medisch deskundige, zoals een arts of een apotheker, om de ingevoerde informatie te controleren. Dit kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door per e-mail aan de deskundige een hyperlink te sturen die verbonden is met de door de patiënt ingevoerde informatie over zijn gebruik van zijn persoonlijke medicatie. De deskundige kan vervolgens via het computersysteem de door de patiënt ingevoerde informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie downloaden waarna het computersysteem deze informatie bijvoorbeeld toont op een scherm aan de medisch deskundige. De medisch deskundige kan vervolgens controleren of de getoonde informatie correct is. Indien de medisch deskundige vaststelt dat de betreffende informatie correct is, zal hij dit in de eerste database aangeven in een hiervoor bestemd validatieveld. Uit dit veld blijkt dus dat de betreffende informatie is gecontroleerd door een medisch deskundige en correct door de patiënt is ingevoerd.
2
Een nadeel van de bekende werkwijze is dat de werkwijze geen mogelijkheid biedt om informatie over het gebruik van een medicatie die door de patiënt incorrect is ingevoerd adequaat te corrigeren door bijvoorbeeld een samenwerking of overleg tussen de medisch deskundige en de patiënt. Zelfs wanneer de medisch deskundige contact zou kunnen opnemen met de patiënt, bijvoorbeeld omdat de informatie niet eenduidig is ingevoerd, geeft dit nog geen mogelijkheid om informatie definitief te corrigeren. Wanneer een patiënt de informatie na bijvoorbeeld een bericht van een medisch deskundige zou corrigeren, is het nog steeds niet zeker dat de betreffende informatie juist is ingevoerd.
De uitvinding beoogt een aantal problemen van de bekende werkwijzen op te lossen of te voorkomen. De werkwijze volgens de uitvinding wordt dienovereenkomstig gekenmerkt in dat de werkwijze voorts omvat: b. het gebruik maken van een tweede database van het computersysteem waarin standaard informatie van bekende medicaties is opgeslagen waarbij in stap a de patiënt gebruik maakt van informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database.
Doordat de patiënt bij het invoeren van informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie tevens gebruik maakt van informatie die in de tweede database is opgeslagen, kan worden bewerkstelligd dat de informatie die de gebruiker opslaat in de eerste database correct en eenduidig is. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat onder informatie over gebruik van persoonlijke medicaties ook wordt verstaan informatie over het gebruik van persoonlijke medicaties uit het verleden en welke medicaties thans niet meer worden gebruikt (historie).
In het bijzonder geldt hierbij dat in stap a. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie in de eerste database 3 wordt opgeslagen. Meer in het bijzonder geldt hierbij dat bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, het computersysteem aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met mogelijke medicaties genereert en toont aan de patiënt, waarna de patiënt uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die hij gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database wordt opgeslagen. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat correcte en eenduidige informatie over het gebruik van medicaties door de patiënt wordt ingevoerd.
In het bijzonder geldt hierbij dat de patiënt van een gebruikte medicatie ook informatie invoert over de frequentie van inname van een medicijn volgens de medicatie, de toedieningsvorm van het medicijn, de sterkte van het medicijn, het gebruik van het medicijn (bijvoorbeeld de periode van inname van het medicijn), de herkomst van het medicijn (leverancier), het merk van het medicijn, informatie over een houdbaarheidsperiode van het medicijn, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven. Onder medicatie wordt hier verstaan een voorgeschreven medicijn tezamen met een gewenste wijze van toediening van het medicijn zoals een frequentie van inname, een wijze van innamen, een periode van inname etc.
Volgens een zeer geavanceerde uitvoeringsvorm van de werkwijze geldt dat het computersysteem een waarschuwing genereert voor de patiënt wanneer na het invoeren van een nieuwe informatie over een gebruikte medicatie in stap a. uit de eerste database blijkt dat de nieuwe informatie niet samengaat met informatie uit de eerste database over het gebruik van een medicatie die de patiënt al gebruikt.
In het hiervoor gaande is er vanuit gegaan dat de patiënt reeds 4 toegang heeft tot zijn informatie in de eerste database. Het initiatief voor het opslaan van informatie van de patiënt in de eerste database en het verschaffen van toegang tot de eerste database aan de patiënt kan bijvoorbeeld liggen bij een eerste entiteit. Bij voorkeur geldt dan dat de eerste data base in een stap c. initieel wordt gevuld met informatie van de patiënt door een eerste entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling waarna de eerste entiteit toegang verschaft aan de patiënt tot zijn informatie in de eerste data base. Ook is het mogelijk dat de patiënt als eerste het initiatief toont om informatie over de patiënt op te slaan in de eerste database. In dat geval wordt de eerste database in een initiële stap c. als eerste gevuld door de patiënt. Het door de eerste entiteit en/of de patiënt initieel vullen van de database met informatie van de patiënt kan ook slechts het vullen van de database met informatie over de identiteit van de patiënt omvatten. Informatie over het gebruik van medicijnen en/of andere informatie over de patiënt kan dan later, gekoppeld aan de identiteit van de patiënt worden ingevoerd bij de eerste database door de eerste entiteit en/of de patiënt. Het toegang verschaffen door de eerste entiteit aan de patiënt kan gebeuren wanneer de patiënt heeft aangegeven dat hij hiervoor belangstelling heeft. Heeft de patiënt geen belangstelling dan kan de eerste entiteit de eerste database zelf gebruiken en wordt geen toegang verschaft tot de eerste database aan de patiënt. In het bijzonder wordt de eerste database in een stap d. door de eerste entiteit gevuld met informatie over de identiteit van de patiënt. Vervolgens kan in een stap e. door de eerste entiteit en/of door de patiënt informatie over het gebruik van de persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen. Ook kan in de stap e. andere informatie over de patiënt worden opgeslagen die gekoppeld is aan de identiteit van de patiënt. Deze andere informatie kan bijvoorbeeld resultaten van onderzoeken die bijvoorbeeld door de eerste entiteit bij de patiënt zijn uitgevoerd, omvatten, zoals 5 röntgenfoto’s MRI-scans, CT-scans en labuitslagen. Indien de eerste entiteit de patiënt toegang heeft verschaft tot de eerste database kan de patiënt vanaf dat moment zijn informatie in de eerste database inzien. Wanneer de patiënt zelf geen toegang heeft tot de eerste database kan de patiënt wanneer deze zich bij de eerste entiteit bevindt de eerste database inzien. Dan kan de eerste entiteit samen met de patiënt de database inzien en in overleg met de patiënt de informatie van de patiënt in de eerste database aanvullen en/of aanpassen. Wanneer bijvoorbeeld de patiënt aangeeft bepaalde medicijnen te gebruiken of niet meer te gebruiken, kan de eerste database dienovereenkomstig worden aangepast.
In het bijzonder wordt in stap e. door de eerste entiteit gebruik gemaakt van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database. Bij voorkeur wordt hierbij in stap e. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie, in de eerste database wordt opgeslagen.
De patiënt kan desgewenst besluiten aan een tweede entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling toegang te verschaffen tot zijn informatie in de eerste database. Hierbij krijgt bij voorkeur de tweede identiteit geen toegang tot de volledige eerste database, maar slechts toegang tot dat deel van de eerste data base dat informatie bevat over de betreffende patiënt. In het bijzonder kan na het toegang verschaffen aan de tweede entiteit tot de eerste database informatie over de patiënt uit de eerste database per e-mail of soortgelijke bericht aan de tweede entiteit wordt verstuurd en/of wordt de tweede entiteit de gelegenheid geboden om informatie van de patiënt uit de eerste database te verkrijgen of raadplegen, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display. Bij voorkeur wordt aan de tweede entiteit alleen toegang verschaft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen wanneer de patiënt aan de tweede identiteit toegang heeft 6 verschaft waarbij in het bijzonder de patiënt ook aangeeft tot welke informatie de patiënt toegang verschaft aan de betreffende tweede entiteit. De patiënt kan de tweede entiteit bijvoorbeeld voor onbepaalde tijd toegang verschaffen, voor bepaalde tijd toegang verschaffen of eenmalig toegang verschaffen tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen. In uitzonderlijke omstandigheden kan de tweede entiteit toch toegang verkrijgen tot informatie van de patiënt in de eerste database, ook wanneer de tweede entiteit hiervoor geen toestemming heeft gekregen van de patiënt. Een der gelijke bijzondere omstandigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de patiënt in levensgevaar is en niet in staat is toegang te verschaffen aan de tweede entiteit. In dat geval wordt echter bij voorkeur het feit dat de tweede entiteit informatie over de patiënt in de eerste database heeft geraadpleegd opgeslagen in bijvoorbeeld de eerste database zodat later kan worden geverifieerd dat de tweede entiteit geen misbruik heeft gemaakt van de verkregen toegang. Ook kan de patiënt de toegang die hij heeft verschaft aan de tweede entiteit weer intrekken. De patiënt is en blijft dan heer en meester over de informatie die over hem in de eerste database is opgeslagen.
Bij voorkeur geldt dat de tweede database gevuld is met informatie over medicijnen volgens de G-standaard. De patiënt gebruikt dan in stap a. deze gestandaardiseerde informatie voor het vullen van de eerste database met informatie over zijn gebruik van medicijnen (medicaties).
Een doel van het systeem en de werkwijze volgens de uitvinding is dus het bewerkstelligen dat iedere zorgverlener (één van de genoemde entiteiten) uit het netwerk van de patiënt over dezelfde informatie beschikt 24/7/365; uiteraard alleen met toestemming van de patiënt. Die toestemming kan machtiging betekenen op verschillende niveaus en is continu te veranderen door de patiënt. Alles wordt gelogd met inzage voor de patiënt.
7
Voor de patiënt is het voordeel dat er dan zo min mogelijk misverstanden ontstaan over de behandeling en de mogelijkheid het eigen gebruik te toetsen, informatie gericht op te zoeken, en daarover gericht te communiceren (b.v. met voorkeurszorgverlener).
In een bijzondere uitvoeringsvorm van het systeem en de werkwijze volgens de uitvinding kan dit als volgt verlopen:
In het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A wordt een afspraak gepland met zorginstelling B (een van de genoemde entiteiten). Die afspraak komt tot stand doordat het medicatiedossier van patiënt A, dat wil zeggen de bijzondere uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding dat de eerste database omvat, op instructie van de patiënt A aan het planningssysteem van zorginstelling B of aan iemand van zorginstelling B (uit de lijst van zorginstellingen waarmee patiënt A zaken doet) gevraagd heeft om een afspraak. Het systeem volgens de uitvinding is hiertoe dus communicatief verbonden met het planningssysteem van de zorginstelling B. Het planningssysteem van de zorginstelling of iemand van de zorginstelling zelf stuurt een datum/tijd terug aan het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A. Na ontvangst door patiënt A, via het systeem volgens de uitvinding, van het datum/tijdsvoorstel van zorginstelling B accepteert patiënt A via het systeem volgens de uitvinding bij het planningssysteem van de zorginstelling B of bij iemand van zorginstelling B de afspraak en staat de afspraak in het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A. Indien de patiënt A dit bij zijn persoonlijk medicatiedossier accepteert, stuurt zijn persoonlijk medicatiedossier de geplande afspraak ter bevestiging retour naar zorginstelling B en in het bijzonder door naar Google agenda of Outlook van patiënt A. De afspraak kan echter ook op verzoek van zorginstelling B tot stand komen doordat zorginstelling B aan het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A gevraagd heeft of patiënt A wil komen voor een bezoek aan de zorginstelling. Patiënt A start dan de cyclus als hierboven.
8
In het bijzonder stuurt voor de afspraak (ingesteld/default) het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A automatisch een verzoek om informatie naar het systeem van zorginstelling B. Bij dat verzoek kan een eenmalige toestemming meegestuurd worden voor zorginstelling B om bij andere zorginstellingen (andere entiteiten) eenmalig via het Landelijk Schakel Punt informatie over patiënt A op te vragen. Afhankelijk van de toestemming kan het systeem van zorginstelling B de beschikbare dan wel verzamelde informatie naar het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A sturen. Het persoonlijk medicatiedossier ontvangt de informatie en, bij voorkeur, matched automatisch die ontvangen informatie met de informatie uit het “actueel” overzicht van patiënt A in de eerste database. Eventuele verschillen leveren een vraag op aan patiënt A die door het systeem dat de eerste database omvat wordt gegenereerd en in het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A wordt opgeslagen. Patiënt A lost die vraag op of niet. Indien “niet” dan komt de vraag in het overzicht met bespreekpunten van patiënt A te staan in zijn persoonlijk medicatiedossier. Bij het bezoek aan zorginstelling B kan patiënt A die punten doornemen met de zorgverlener B. Bijvoorbeeld wordt verder het dan bestaande overzicht door patiënt A geaccordeerd en als definitief overzicht voor eenmalig gebruik door zorginstelling B naar het systeem van zorgverlener B gestuurd alsmede wordt dit toegevoegd aan het persoonlijk medicatiedossier van Patiënt A. Het consult / de behandeling kan beginnen.
In het bijzonder creëert zorginstelling B na de behandeling of aan het einde van het consult, een elektronisch recept met behandelplan voor patiënt A en stuurt dat recept en behandelplan via het systeem volgens de uitvinding naar het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A. In het bijzonder kan daarna patiënt A een apotheek C selecteren waar het recept naar toegestuurd wordt (patiënt A kan het recept niet wijzigen). Met het recept gaat bij voorkeur een actueel medicatieoverzicht mee en eventueel 9 een eenmalige toestemming om bij andere zorgverleners (entiteiten) informatie op te halen. Het recept wordt na verzending naar apotheek C toegevoegd in het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A aan de lijst “voorgestelde medicijnen van patiënt A” en het recept zelf is gewist uit het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A na het versturen naar apotheek C. Apotheek C levert/stuurt de medicijnen naar patiënt A en bij voorkeur een bericht van levering naar het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A. Patiënt A start na ontvangst van de medicijnen het gebruik daarvan fysiek en vult het echte gebruik in bij zijn persoonlijk medicatiedossier, waarbij de status van het medicijn verandert in “actueel” met een echt gebruik.
Over het ophalen van andere informatie bij andere zorginstellingen zoals hierboven besproken kan nog het volgende worden opgemerkt. In principe kan apotheek C geen verschillen vinden indien zorginstelling B ook al een search heeft gedaan. Maar stel dat patiënt A in de tussentijd drogistenmedicijnen of internetmedicijnen is gaan gebruiken, dan kan er een verschil optreden tussen wat patiënt A en zorginstelling B geaccordeerd hebben en apotheek C vindt. Bij voorkeur stuurt daarom apotheek C een overzicht van de gebruikte medicijnen naar het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A. Het systeem volgens de uitvinding vergelijkt dan bij voorkeur deze ontvangen informatie met de actuele informatie zoals deze in het persoonlijk medicatiedossier van patiënt A is opgeslagen en genereert bij afwijkingen een vraag bij de patiënt A, en/of de zorginstelling B en/of de apotheek C.
Verder geldt nog het volgende: 1. Overal waar “patiënt A” staat kan een gemachtigde met het juiste niveau van machtiging de acties van patiënt A ondernemen.
2. Overal waar “automatisch” staat kan de actie ook handmatig getriggered worden.
10 3. Overal waar bij een actie “sturen” of “automatisch verwerken” impliciete automatismen veronderstelt, kan dit ook handmatig uitgevoerd worden bij bestaande koppelingen.
4. Alles wordt gelogd in het persoonlijk medicatiedossier en is te raadplegen.
5. Als er geen koppelingen (mogelijk) zijn, wordt de koppeling vervangen door papier met de mogelijkheid van overdracht/overtikfouten en extra werk.
6. Plek voor indicatie/diagnose in het persoonlijk medicatiedossier (onderdeel van medische informatie van de patiënt)
Hieromheen kunnen allerlei diensten ontwikkeld worden op het gebied van communicatie tussen patiënt A en/of zorginstelling B en/of apotheek C en/of andere entiteiten zoals reminderservices, skype contacten, en dergelijke.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekening.
Hierin toont:
Figuur 1 een computersysteem volgens de uitvinding voor het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 2 een eerste invulscherm voor het uitvoeren van een stap a. van een mogelijke werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 3 een tweede invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 4 een derde invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 5 een vierde invulscherm voor het uitvoeren van een stap a. van een mogelijke werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 6 een vijfde invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze; 11
Figuur 7 een zesde invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze
Figuur 8 een scherm met door een patiënt ingevoerde informatie over het gebruik van een bepaalde medicatie;
Figuur 9 een zevende invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 10 een achtste invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 11 een negende invulscherm voor het uitvoeren van een stap a. van een mogelijke werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 12 een tiende invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 13 een elfde invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 14 een twaalfde invulscherm voor het uitvoeren van een stap a. van een mogelijke werkwijze volgens de uitvinding;
Figuur 15 een dertiende invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 16 een veertiende invulscherm voor het uitvoeren van stap a. van een mogelijke uitvoeringsvorm van de werkwijze;
Figuur 17 een opgewaardeerd schermoverzicht;, tevens invul scherm voor nieuwe medicatie;
Figuur 18 een invulscherm voor afdrukken van informatie;
Figuur 19 een invulscherm voor afdrukken van informatie;
Figuur 20 een mogelijke uitdraai door een patiënt over het gebruik van zijn medicaties;
Figuur 21 een invulscherm voor afdrukken van informatie
Figuur 22 een met het computersysteem gegenereerde mogelijke brief aan een huisarts op basis van informatie uit de eerste database;
Figuur 23 een invulscherm voor het afdrukken van informatie; en 12
Figuur 24 een mogelijke brief aan een apotheker op basis van informatie uit de eerste database.
Figuur 25, 26A, 26B, 27A, 27B, 27C, 28-37, 38A, 38B, 39-43 invul-en informatie-afbeeldingsschermen van een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
In figuur 1 is met referentienummer 1 een computersysteem aangeduid volgens de uitvinding voor het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding. Het computersysteem is in dit voorbeeld voorzien van een computer 2 van een patiënt die bijvoorbeeld thuis staat opgesteld.
Voorts is het computersysteem voorzien van een eerste server 4 en een tweede server 6. De computer 2 en de eerste server 4 zijn in dit voorbeeld via internet 8 met elkaar verbonden. Eveneens zijn in dit voorbeeld de eerste server 4 en de tweede server 6 via internet 8 met elkaar verbonden.
Op de eerste server 4 is in dit voorbeeld een eerste database opgeslagen waarin door een patiënt informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt is opgeslagen. Deze eerste database is aangeduid met referentienummer 10. Voorts is in de tweede server 6 een tweede database 12 opgeslagen waarin standaard informatie van bekende medicaties is opgeslagen. In dit voorbeeld is de tweede database gevuld met informatie over medicaties volgens de G-standaard.
Een patiënt kan via zijn computer 2 informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over zijn identiteit opslaan. De eerste database omvat aldus een persoonlijk medicatiedossier voor de betreffende patiënt. Een en ander wordt uitgelegd aan de hand van een voorbeeld waarbij de patiënt 14 informatie over medicatie die hij gebruikt, wil opslaan in zijn persoonlijke medicatiedossier. Dit gaat als volgt. Allereerst benadert de patiënt 14 met behulp van zijn computer 2 de database 10. Hij kan dit bijvoorbeeld doen door zijn voor- en achternaam in te geven. De server 1 zal dan bijvoorbeeld een password vragen aan de 13 gebruiker 14. De gebruiker 14 ziet dan op zijn computer 2 de vraag afgebeeld: “voer uw password in”. Vervolgens voert de patiënt 14 via de computer 2 het password in, welk password via de internetverbinding 8 aan de eerste server 4 wordt toegevoerd. De eerste server 4 controleert aan de hand van informatie in de database 10 of het password correct is. Wanneer het password correct is, krijgt de patiënt toegang tot zijn persoonlijk medicatiedossier dat in de eerste database 10 is opgeslagen. De patiënt krijgt dan bijvoorbeeld een scherm te zien met persoonlijke informatie zoals naam en adres. Indien een patiënt een nieuwe medicatie wil invoeren, kan hij op zijn scherm het tabblad “medicatie” aanklikken waarna hem een scherm volgens figuur 2 wordt getoond. Het scherm toont informatie over reeds eerder door de patiënt ingevoerde medicaties. De patiënt bekrachtigt vervolgens een knop “medicatie toevoegen” met bijvoorbeeld zijn muis. Hierna krijgt hij het scherm zoals getoond in figuur 3 te zien. In het scherm kan de patiënt bij “kenmerk van de medicatie” een trefwoord van de betreffende medicatie invoeren. In dit voorbeeld vult hij als trefwoord Ibuprofen in. Vervolgens klikt hij op de knop “zoek naar medicatie”. Daarna verschijnt op zijn scherm het beeld volgens figuur 4 dat in dit voorbeeld door de eerste server aan de hand van informatie uit de tweede database 12 wordt gegenereerd. Het gaat hier dus om gestandaardiseerde informatie. De eerste server heeft hiertoe als zoekopdracht Ibuprofen via internet aan de tweede server toegevoerd. De tweede server 6 zoekt in de tweede database 12 hits die betrekking hebben op Ibuprofen. De informatie over deze hits wordt door de tweede server aan de eerste server toegezonden. De eerste server maakt op basis van deze informatie het scherm volgens figuur 4 aan dat bij het op de computer 2 van de patiënt wordt getoond. Hier ziet de patiënt dat er sprake kan zijn van twee typen Ibuprofen, namelijk Dexibuprofen en Ibuprofen. Hierbij wordt tevens aangeduid dat Ibuprofen ook bekend staat onder de naam Antigrippine Ibuprofen. In dit voorbeeld selecteert de gebruiker met zijn muis de knop “kiezen” die behoort bij 14
Ibuprofen. Op basis van de informatie uit de tweede database genereert de eerste server vervolgens een nieuw invulscherm volgens figuur 5 op de computer 2 van de patiënt. Hieruit blijkt dat de patiënt moet kiezen uit de vorm waarin de medicatie wordt toegediend (zoals smelttablet, Capsule, zacht, etc.). In dit voorbeeld kiest de patiënt voor Capsule, zacht. Hierna wordt het invulscherm volgens figuur 6 gegenereerd. Hier moet worden gekozen voor de sterkte van de medicatie Ibuprofen. Hij kan kiezen tussen 200 mg. en 400 mg. In dit voorbeeld kiest de patiënt voor 200 mg. door de betreffende knop die bij 200 mg hoort te bekrachtigen. Op basis van de informatie uit de tweede database, genereert de eerste server vervolgens het scherm zoals getoond in figuur 7 op de computer 2 van de patiënt. Nu moet de patiënt de leverancier kiezen indien hij dit weet. Weet hij dit niet dan kan hij kiezen voor: ”ik kan niet kiezen”. In dit voorbeeld kiest hij voor de leverancier "RECKITT BENCKISER HEALTHCARE B.V.”. Hierna genereert de eerste server het scherm volgens figuur 8 met informatie over de gekozen medicatie. De patiënt kan nu stoppen met invoeren indien hij dit wil. In de eerste database is informatie over het gebruik van de medicatie Ibuprofen, gekoppeld aan de identiteit van de patiënt 14, opgeslagen. De patiënt kan echter ook nog informatie toevoegen over het gebruik van het betreffende medicament. Hij bekrachtigt hiertoe de tekst “aan te geven” in het scherm van figuur 8. Dan verschijnt het scherm volgens figuur 9 waarbij de patiënt de begindatum kan invoeren en kan aangeven of dit wel of niet een schatting is. Hij kan de ingevoerde informatie vervolgens bevestigen door de knop ‘bevestigen” te bekrachtigen. Dan verschijnt het scherm volgens figuur 10 waarbij, indien dit bekend is, de einddatum van de gebruiksperiode kan worden ingevoerd. In dit voorbeeld wordt als datum 2010-02-18 ingevoerd. Ook kan weer worden aangegeven of dit ja of nee een schatting is. Na het invoeren van deze informatie kan de knop “einddatum ingevoerd” worden bekrachtigd. Indien de einddatum nog niet bekend zou zijn, zou in plaats hiervan de knop “nog geen einddatum” kunnen worden 15 bekrachtigd. Indien het gaat om een eenmalig medicijngebruik kan de knop eenmalig gebruik op 18-01-2010” worden bekrachtigd. Na het bekrachtigen van één van de drie knoppen, genereert de server 1 het invulscherm volgens figuur 11. Hierbij kan de patiënt aangeven of het gaat om een medicatiegebruik uitsluitend op van tevoren vastgestelde tijdstippen dan wel een medicatiegebruik wanneer hij dit nodig heeft, maar niet op van te voren bepaalde tijdstippen dan wel een medicatiegebruik wanneer hij dit nodig heeft en op vooraf bepaalde tijdstippen. In dit voorbeeld wordt gekozen voor een medicatiegebruik volgens vastgestelde tijdstippen. Hierna verschijnt het invulscherm volgens figuur 12. Hier moet de patiënt aangeven hoe het medicatiegebruik zich herhaalt. Hij kan kiezen tussen: “wat deze medicatie betreft is elke dag hetzelfde”, “wat deze medicatie betreft is elke week hetzelfde”, “mijn gebruik per dag en week verschilt, maar elke maand ziet er hetzelfde uit qua gebruik van de medicatie” of “het gebruik valt niet in bovenstaande categorieën”. In dit voorbeeld bekrachtigt de patiënt de knop die behoort bij “wat deze medicatie betreft is elke dag hetzelfde”. Hierna verschijnt het invulscherm volgens figuur 13. Hier moet worden aangegeven hoe de medicatie per dag wordt gebruikt. In dit voorbeeld vult de patiënt in dat hij twee stuks ‘s middags gebruikt. Na het invullen van het getal 2 bevestigt hij dit door de knop “bevestigen” te bekrachtigen. Hierna verschijnt het invulscherm volgens figuur 14. Hier kan de patiënt de voorschrijver invoeren indien van toepassing. In de laatste keuzemogelijkheid wordt reeds de mogelijkheid aangegeven dat de medicatie is voorgeschreven door de huisarts die in de eerste database is vermeld als zijnde geassocieerd met de betreffende patiënt. In dit voorbeeld kiest de patiënt voor de laatste mogelijkheid, namelijk dat de medicatie is voorgeschreven door dr Maatbeker van de praktijk Maakbeter te Rotterdam. In dit voorbeeld is reeds eerder in de eerste database opgeslagen door de betreffende patiënt wie zijn huisarts en apotheker zijn. De patiënt kan ook kiezen voor de mogelijkheid “nee, deze medicatie is mij door niemand 16 voorgeschreven”, “nee, deze medicatie is mij wel voorgeschreven maar niet door iemand uit onderstaande lijst”, of “mijn voorschrijver staat er nog niet bij, ik wil de voorschrijver toevoegen aan de lijst”. Nadat de patiënt voor de laatste mogelijkheid heeft gekozen, verschijnt het invulscherm volgens figuur 15. Hier kan de patiënt, in dien van toepassing, de apotheek invoeren waar hij het betreffende medicament heeft gehaald. Hij kan kiezen tussen de mogelijkheden: “nee, deze medicatie heb ik niet via een apotheek verkregen”, “nee, ik heb de medicatie wel via een apotheek verkregen, maar niet via een apotheek uit de onderstaande lijst”, “mijn apotheek staat er nog niet bij, ik wil de apotheek toevoegen aan de lijst”, of “ja, de medicatie heb ik verkregen via Pieter de Pil uit Rotterdam”.
In dit voorbeeld kiest de patiënt voor de laatste mogelijkheid. Hierna verschijnt het invulscherm volgens figuur 16 waarin nog meer informatie over het medicatiegebruik wordt gevraagd. De patiënt kan kiezen tussen “ik heb inderdaad een herhaalrecept voor deze medicatie”of “ik heb geen herhaalrecept voor deze medicatie”. In dit geval kiest de patiënt voor de laatste mogelijkheid. Hierna verschijnt het overzicht volgens figuur 17 dat overeenkomt met het overzicht volgens figuur 2 met dit verschil dat het gebruik van Ibuprofen is toegevoegd.
Alle informatie die hiervoor zijn besproken en ingevoerd aan de hand van de figuren 3-17 zijn nu toegevoegd in het persoonlijk medicatiedossier van de patiënt 14. Opgemerkt wordt dat de patiënt desgewenst ook nog andere informatie kan invoeren. Het scherm van figuur 2 zou bijvoorbeeld ook nog een knop ‘andere informatie’ kunnen omvatten. Wanneer deze knop wordt bekrachtigd wordt bijvoorbeeld vervolgens een invulscherm met een vrij invulveld getoond waar deze andere informatie kan worden ingebracht. Dit kan worden uitgevoerd door de patiënt door in het veld te typen. Ook kunnen op bekende wijze bestanden (word documenten, scans, foto’s e.d.) die deze andere informatie omvatten door de patiënt in het vrije veld wordt gesleept zodat deze bestanden in de eerste 17 database worden opgeslagen. Deze andere informatie wordt wederom, gekoppeld aan de identiteit van de patiënt, opgeslagen. De andere informatie over de patiënt kan bijvoorbeeld resultaten van onderzoeken die bijvoorbeeld door de eerste entiteit bij de patiënt zijn uitgevoerd, omvatten, zoals röntgenfoto’s MRI-scans, CT-scans en labuitslagen.
Uit figuur 17 blijkt voorts dat de betreffende patiënt reeds Dexibuprofen, Dyclophenac en Paracetamol gebruikt of heeft gebruikt. Nadere informatie (zoals gebruik heden of verleden, door wie voorgeschreven e.d.) kan per medicatie worden verkregen en op het scherm van de computer 2 (PC, laptop, Ipad, etc.) worden getoond door op de betreffende medicatie te klikken. Vervolgens kan een patiënt, indien hij dit wenst, de knop “meer medicatie toevoegen” bekrachtigen wanneer hij een nieuw gebruik van een medicatie wil toevoegen. Een voordeel is dat in het in figuur 6 getoonde medicatiedossier de informatie over het gebruik van de medicaties door de patiënt op correcte en eenduidige wijze is getoond en opgeslagen in de eerste database omdat de betreffende informatie met behulp van de G-standaard is aangemaakt.
Volgens de uitvinding geldt dus dat in een stap a. gebruik wordt gemaakt van een eerste database van het computersysteem waarin door een patiënt informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt, wordt opgeslagen. Het systeem maakt gebruik van een tweede database van het computersysteem waarin standaard informatie van bekende medicatie is opgeslagen waarbij in stap a. de patiënt gebruik maakt van informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database met standaard informatie van een medicatie.
Tevens is gebleken dat bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, het computersysteem aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met mogelijke medicaties genereert en toont aan de patiënt waarna de 18 patiënt uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die hij gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen. De patiënt kan bij het invoeren van een door hem gebruikte medicatie ook informatie invoeren over de frequentie van de inname van een medicijn van de medicatie, de vorm van het medicijn, de sterkte van het medicijn, het gebruik van het medicijn (bijvoorbeeld de periode van inname van het medicijn), de herkomst van het medicijn, het merk van het medicijn, informatie over de houdbaarheidsperiode van het medicijn (bijvoorbeeld niet gebruiken na 1 januari 2015), en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven en/of afgeleverd.
Het computersysteem is in dit voorbeeld dusdanig ingericht dat deze een waarschuwing genereert voor de patiënt wanneer na het invoeren van nieuwe informatie over een gebruik van een medicatie in stap a. uit de eerste database blijkt dat de nieuwe informatie niet samengaat met de informatie uit de eerste database over het gebruik van een medicatie die de patiënt al gebruikt. In feite wordt deze actie uitgevoerd door de eerste server. De eerste server weet welke medicaties reeds door de patiënt worden gebruikt en raadpleegt bijvoorbeeld de tweede server of de nieuw in te voeren medicatie mogelijk een probleem geeft (een probleem zoals contra-indicatie) met de medicaties die reeds door de patiënt worden gebruikt.. De informatie over het niet samengaan van het gebruik van verschillende medicaties kan dus door de eerste server bijvoorbeeld worden verkregen uit de tweede database van de tweede server.
In het hiervoor gaande is er vanuit gegaan dat de patiënt reeds toegang heeft tot de eerste database. Het initiatief voor het opslaan van informatie van de patiënt in de eerste database en het verschaffen van toegang tot de eerste database aan de patiënt kan bijvoorbeeld liggen bij een eerste entiteit. Bij voorkeur geldt dan dat de eerste data base in een stap c.
19 initieel wordt gevuld met informatie van de patiënt door een eerste entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling waarna de eerste entiteit toegang verschaft aan de patiënt tot zijn informatie in de eerste data base. De eerste entiteit benadert de patiënt, bijvoorbeeld via een brief, mail of persoonlijk gesprek en vraagt of de patiënt belangstelling heeft om toegang te verkrijgen tot zijn informatie in de eerste database. Indien de patiënt aangeeft hiervoor belangstelling te hebben wordt door de eerste entiteit aan de patiënt toegang verschaft tot zijn informatie in de eerste database (bijvoorbeeld middels het verschaffen van een toegangscode om via internet de eerste database te benaderen. Vanaf dat moment kan de patiënt de eerste database benaderen om deze te raadplegen en/of om informatie over zijn gebruik van medicijnen in te voeren zoals hiervoor is besproken.
Het toegang verschaffen kan gebeuren wanneer de patiënt heeft aangegeven dat hij hiervoor belangstelling heeft, bijvoorbeeld doormiddel van een brief, mail of in een persoonlijk gesprek bij de eerste entiteit. Heeft de patiënt geen belangstelling dan kan de eerste entiteit de eerste database zelf gebruiken en wordt geen toegang versschaft aan de patiënt. In het bijzonder wordt de eerste database nadat deze is aangemaakt in een stap d. door de eerste entiteit gevuld met informatie over de identiteit van de patiënt. Vervolgens kan in een stap e. door de eerste entiteit informatie over het gebruik van de persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen. Opgemerkt wordt dat de eerste entiteit desgewenst ook nog andere informatie kan invoeren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gebruik gemaakt van een invulscherm met een vrij invulveld waar deze andere informatie kan worden ingebracht. Dit kan worden uitgevoerd door de eerste entiteit door in het veld te typen. Ook kunnen op bekende wijze bestanden (word documenten, scans, foto’s e.d.) die deze andere informatie omvatten door de eerste entiteit in het vrije veld worden gesleept zodat deze bestanden in de eerste database 20 worden opgeslagen. Deze andere informatie wordt wederom, gekoppeld aan de identiteit van de patiënt, opgeslagen. De andere informatie over de patiënt kan bijvoorbeeld resultaten van onderzoeken die bijvoorbeeld door de eerste entiteit bij de patiënt zijn uitgevoerd omvatten, zoals röntgenfoto’s MRI-scans, CT-scans en labuitslagen. Indien de eerste entiteit de patiënt toegang heeft verschaft tot de eerste database kan de patiënt vanaf dat moment de database inzien. Wanneer de patiënt geen toegang heeft tot de eerste database kan de patiënt wanneer deze zich bij de eerste entiteit bevindt de eerste database inzien en kan de eerste entiteit de database voor uitsluitend eigengebruik inzetten. Ook kan de eerste entiteit eventueel in aanwezigheid van de patiënt de database inzien en deze in overleg met de patiënt aanvullen en aanpassen of alleen maar inzien. Wanneer de patiënt aangeeft bepaalde medicijnen te gebruiken of niet meer te gebruiken kan de eerste database bijvoorbeeld dienovereenkomstig worden aangepast,
In het bijzonder wordt in stap e. door de eerste entiteit gebruik gemaakt van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database. Bij voorkeur wordt hierbij in stap e. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie, in de eerste database wordt opgeslagen. Bij voorkeur geldt dat in stap e. bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door eerste entiteit, het computersysteem aan de hand van een door de eerste entiteit bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de eerste entiteit, waarna de eerste entiteit uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die hij gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database wordt opgeslagen. In het bijzonder geldt voorts dat de eerste entiteit in stap e. van een medicatie die de patiënt gebruikt of gebruikt heeft ook informatie invoert 21 over de frequentie van inname van een medicijn van de medicatie, de toedieningsvorm van het medicijn, de sterkte van het medicijn, het gebruik van het medicijn (bijvoorbeeld de periode van inname van het medicijn), de herkomst van het medicijn (leverancier), het merk van het medicijn, informatie over een houdbaarheidsperiode van een medicijn, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven.
De patiënt kan desgewenst besluiten aan een tweede entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling toegang te verschaffen tot de eerste database waarbij in het bijzonder de patiënt ook aangeeft tot welke informatie de patiënt toegang verschaft aan de betreffende tweede entiteit. In het bijzonder kan na het toegang verschaffen aan de tweede entiteit tot de eerste database informatie uit de eerste database per e-mail of soortgelijke bericht aan de tweede entiteit wordt verstuurd en/of wordt de tweede entiteit de gelegenheid geboden om informatie uit de eerste database te verkrijgen of raadplegen, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display.
De patiënt kan dus nog, indien hij dit wenst, via zijn computer 2 aan de eerste server laten weten dat hij toegang verschaft tot het deel van de eerste database dat betrekking heeft op zijn persoon aan bijvoorbeeld een tweede entiteit zoals een arts en/of een apotheek en/of een apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling. Dit kan op bekende wijze worden gerealiseerd doordat de gebruiker zijn informatie beschermd met een password welke hij vooraf aan bijvoorbeeld de huisarts, geeft. De huisarts kan dan via zijn computer 16 de eerste server 4 benaderen (bijvoorbeeld via internet), de identiteit van de patiënt invoeren, alsmede het betreffende password, waarna het medicatiedossier van de betreffende patiënt voor de computer 16 toegankelijk wordt. Het betreffende password kan een arts bijvoorbeeld eenmalig toegang verschaffen tot informatie van de patiënt, voor een bepaalde tijd toegang verschaffen tot informatie van de patiënt of 22 voor onbepaalde tijd toegang verschaffen tot informatie van de patiënt. Hierbij kan de patiënt ook aangeven per entiteit tot welke informatie hij toegang verschaft. Zo kan hij besluiten aan een bepaalde tweede entiteit alleen toegang te verschaffen tot informatie over medicaties uit een bepaalde periode, bijvoorbeeld gebruikte medicaties uit de periode 1990-2000. Hierna kan bijvoorbeeld de betreffende huisarts de gelegenheid worden geboden om de betreffende informatie uit de database te downloaden. Het is echter ook mogelijk dat de patiënt bewerkstelligt dat via een e-mail of een XML-bericht etc. informatie uit de eerste database die betrekking heeft op zijn persoonlijk medicatiedossier aan de computer 16 van bijvoorbeeld de huisarts wordt toegezonden. Ook kan aan de tweede identiteit door de patiënt toegang worden verschaft om informatie over de patiënt en gekoppeld aan de identiteit van de patiënt bij de eerste database in te voeren. Deze informatie kan dezelfde informatie omvatten als die door de patiënt en/of de eerste entiteit kan worden ingevoerd in de eerste database.
Ook is het mogelijk dat de patiënt een identiteit (de eerste entiteit, de tweede entiteit en/of een derde entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling) verzoekt om informatie over medicaties uit de eerste database die gekoppeld zijn aan de identiteit van de patiënt te controleren. Dit kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. De patiënt kan het betreffende verzoek, bijvoorbeeld invoeren bij de eerste server. Indien bij de eerste server in de eerste database informatie van bijvoorbeeld de huisarts bekend zijn, kan de eerste server vervolgens het betreffende verzoek via bijvoorbeeld internet doorsturen naar de computer 14 van de huisarts. De huisarts kan dan bijvoorbeeld de informatie van de patiënt downloaden om deze te controleren en desgewenst contact opnemen met de patiënt voor overleg. Ook kan de patiënt dit verzoek rechtstreeks aan de computer 14 van de huisarts sturen, tezamen met bijvoorbeeld een password zodat vervolgens de huisarts zelf, wanneer 23 dat het hem uitkomt, de eerste server kan benaderen om de informatie van het persoonlijke medicatiedossier van de betreffende patiënt op te halen onder gebruikmaking van het betreffende password. Hierna kan de huisarts deze informatie beoordelen en kan er bijvoorbeeld telefonisch overleg plaatsvinden tussen de huisarts en de patiënt.
Andere manieren van toegang verschaffen zijn ook denkbaar. Stel een huisarts wenst met zijn computer 16 toegang te verkrijgen tot informatie van de betreffende patiënt die is opgeslagen in de eerste database. Indien de patiënt nog niet eerder toegang heeft verschaft aan de huisarts zal toegang aan de huisarts worden geweigerd. De patiënt kan dan de arts ook ter plekke een code verschaffen waarmee de arts eenmalig toestemming krijgt om gegevens in de eerste database van de eerste patiënt te raadplegen. Ook kan de arts wanneer de patiënt bij hem is met zijn computer 16 aan de eerste database vragen een SMS met een toegangscode aan een mobiele telefoon van de patiënt te sturen. Hierbij geldt dat het mobiele telefoonnummer van de patiënt bij de eerste database bekend is. Na ontvangst van de SMS kan de patiënt aan de huisarts de toegangscode laten weten waarna de huisarts deze toegangscode met zijn computer 16 aan de eerste database kan toevoeren. De eerste database verschaft dan toegang tot de computer 16 wanneer de ontvangen code correspondeert met de code van de SMS. Ook kan de patiënt zelf via een computer, bijvoorbeeld via de computer 16 van de arts waarbij hij aanwezig is, door invoering van een wachtwoord toegang verkrijgen tot zijn gegevens die over hem zijn opgeslagen, waaronder account gegevens. Bij toegang tot zijn patiënt account kan hij bijvoorbeeld invoeren dat de betreffende arts toegang krijgt tot bepaalde of alle gegevens die van hem in de eerste database zijn opgeslagen. Deze toegang kan weer eenmalig, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd zijn.
Op welke wijze een patiënt toegang heeft verschaft aan een huisarts, of meer algemeen aan een tweede entiteit, de patiënt blijft heer en 24 meester over de informatie die over hem in de eerste database is opgeslagen. Dit blijkt in dit voorbeeld uit het volgende: Aan de tweede entiteit wordt alleen toegang verschaft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen wanneer de patiënt aan de tweede identiteit toegang heeft verschaft. De patiënt kan de tweede entiteit bijvoorbeeld permanent toegang verschaffen, voor bepaalde tijd toegang verschaffen, of eenmalig toegang verschaffen tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen. In uitzonderlijke omstandigheden kan de tweede entiteit toch toegang verkrijgen tot informatie van de patiënt in de eerste database, ook wanneer de tweede entiteit hiervoor geen toestemming heeft gekregen van de patiënt. Een der gelijke bijzondere omstandigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de patiënt in levensgevaar is en niet in staat is toegang te verschaffen aan de tweede entiteit. In dat geval wordt echter bij voorkeur het feit dat de tweede entiteit informatie over de patiënt in de eerste database heeft geraadpleegd opgeslagen in bijvoorbeeld de eerste database zodat later kan worden geverifieerd dat de tweede entiteit geen misbruik heeft gemaakt van de verkregen toegang. Ook kan de patiënt de toegang die hij heeft verschaft aan de tweede entiteit weer intrekken. De patiënt is en blijft dan heer en meester over de informatie die over hem in de eerste database is opgeslagen.
In dit voorbeeld zijn de informatie over de identiteit van de patiënt eveneens in de eerste database opgeslagen. De informatie over de identiteit van de patiënt kunnen behalve zijn naam, woonplaats bijvoorbeeld ook leeftijd, geslacht, bloedgroep of rhesusfactor, de naam van een huisarts en/of de naam van een apotheker omvatten. Al deze informatie zijn dan opgeslagen in de eerste database op dusdanige wijze dat deze informatie geassocieerd zijn met de informatie over het gebruik van medicaties van de betreffende patiënt.
De patiënt kan tevens naar keuze voor een huisarts of voor een apotheker een standaardbrief uitdraaien op basis van informatie uit de 25 eerste database over het gebruik van medicatie en over het gebruik van medicatie in het verleden. Hiertoe bekrachtigt hij het tabblad "afdrukken”, waarna het scherm volgens figuur 18 op de computer 2 wordt gegenereerd door de eerste server. Hieruit blijkt dat de patiënt kan kiezen voor het afdrukken van informatie voor hemzelf, voor een huisarts, of voor een apotheker. Wanneer de patiënt de knop bekrachtigt die betrekking heeft op “voor mijzelf’ wordt vervolgens een invulscherm volgens figuur 19 getoond. Hier kan de patiënt kiezen uit wat hij wil afdrukken: “lijst van actuele medicatie”, “lijst van medicatie die u niet meer gebruikt”, “lijst van apotheken waar u heen gaat”, en “lijst van huisartsen waar u heen gaat”. Ook kan worden aangevinkt dat alles moet worden uitgedraaid. In dit voorbeeld wordt gekozen dat alles moet worden uitgedraaid. Vervolgens wordt de knop bekrachtigd “maak de uitdraai”. Vervolgens wordt een uitdraai gemaakt volgens figuur 20. Er geldt dus meer in het algemeen dat de patiënt informatie uit de eerste database verkrijgt, kan verkrijgen of raadpleegt, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display. Deze informatie heeft dan betrekking op informatie van de patiënt, niet op informatie van andere patiënten in de eerste data base.
Wanneer bij het invulscherm volgens figuur 18 wordt gekozen voor het afdrukken van informatie van een huisarts, verschijnt het invulscherm volgens figuur 21. Ook hier is weer een keuze uit wat kan worden afgedrukt, zoals: “uw naamsinformatie”, “lijst van actuele medicatie”, “lijst van medicatie die u niet meer gebruikt”, “lijst van apotheken waar u heen gaat”, “lijst van huisartsen waar u heen gaat”. Ook kan worden aangevinkt dat alles wordt afgedrukt. Ook kan daarnaast nog de aanhef van de brief worden opgemaakt zoals in dit voorbeeld “geachte huisarts”. Hierna kan één en ander worden bevestigd door op de knop te drukken “maak de uitdraai”. Hierna wordt op een printer die is aangesloten op de computer 2 een brief geprint volgens figuur 22. In deze brief is duidelijk dat het enige medicament dat nog wordt gebruikt, Ibuprofen betreft; de andere medicaties 26 betreffen medicaties uit het verleden. Ook is aangegeven wie de huisarts en de apotheek is. Wanneer daarentegen in figuur 18 wordt gekozen voor het afdrukken van een brief voor een apotheek, verschijnt het scherm volgens figuur 23. Ook hier zijn dezelfde keuzemogelijkheden voor afdrukken als in relatie met de huisarts besproken. In dit voorbeeld wordt wederom gekozen om alles uit te draaien. Wanneer vervolgens de knop “maak de uitdraai”wordt bekrachtigd, wordt een brief volgens figuur 24 gericht aan de apotheker geprint.
Dergelijke varianten worden elk geacht binnen de uitvinding te vallen. In het hiervoor gaande is reeds aangegeven hoe de eerste entiteit voor het eerste gegevens van de patiënt in de eerste database kan opslaan, hoe door de eerste entiteit toegang aan de patiënt tot de eerste database kan worden verschaft voor het benaderen van gegevens van de patiënt die in de eerste database zijn opgeslagen, hoe de patiënt vervolgens bij het computersysteem kan invoeren in hoeverre (bepaalde periode, onbepaalde periode of éénmalig) de eerste entiteit toegang behoudt tot gegevens van de patiënt die zijn opgeslagen in de eerste database en eventueel hoe de patiënt desgewenst toegang kan verschaffen aan de tweede entiteit tot de gegevens van de patiënt die in de eerste database zijn opgeslagen waarbij de patiënt eventueel vervolgens bij het computersysteem kan invoeren in hoeverre (bepaalde periode, onbepaalde periode of éénmalig) de tweede entiteit toegang heeft tot gegevens van de patiënt die zijn opgeslagen in de eerste database.
Uiteraard kan ook de patiënt zelf in een stap c. initieel de eerste database vullen met informatie van de patiënt. In dat geval kan de patiënt bijvoorbeeld via Internet, naar een web pagina van de eerste database gaan. Hier kan de patiënt aangeven dat hij zijn gegevens in de eerste database wenst op te slaan. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de patiënt in een stap d. de eerste database vult met informatie over de identiteit van de patiënt. Tevens kan de patiënt dan in een stap e. informatie over het gebruik van 27 zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan de informatie over zijn identiteit in de eerste database opslaan. De patiënt kan dan tevens een wachtwoord invoeren waarmee zijn gegevens worden beveiligd. Bij het vullen van de eerste database maakt de patiënt weer gebruik van de standaard informatie uit de tweede database zoals hiervoor besproken. Nadat de patiënt is uitgelogd kan hij via Internet weer terugkeren naar de betreffende website. Wanneer hij zijn gegevens wenst te benaderen, zal hij dan eerst het eerder door hem zelf opgegeven wachtwoord moeten invoeren.
In het bijzonder geldt ook dat in stap e. informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt volgens standaard informatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie in de eerste database wordt opgeslagen door de patiënt.
Hoe één en ander in zijn werk gaat zal hierna worden getoond.
In figuur 25 wordt het beginscherm getoond dat een patiënt ziet wanneer deze met zijn computer 2 naar de website gaat genaamd “meddossier.nl” welke website toegang kan verschaffen tot de eerste database. De patiënt heeft hier de mogelijkheid om de knop "Inloggen” te bekrachtigen indien de patiënt reeds eerder toegang heeft verkregen tot zijn gegevens die zijn opgeslagen in de eerste database.
Nadat de knop "Inloggen” is bekrachtigd verschijnt een scherm (zie figuur 26A) waarin de patiënt bijvoorbeeld zijn NAW gegevens en/of een gebruikersnaam moet invullen alsmede een password (in het veld wachtwoord). Na het inloggen verschijnt het scherm volgens figuur 27A. Vanuit dit scherm kan de patiënt toegang verkrijgen tot zijn gegevens die in de eerste database zijn opgeslagen zoals dit aan de hand van de figuren 2-24 is besproken. Indien bijvoorbeeld in het scherm van figuur 27A de knop ‘medicatie’ wordt bekrachtigd verschijnt het scherm van figuur 2.
De patiënt kan in het scherm van figuur 25 ook de knop "deze code invullen” bekrachtigen indien de patiënt toegang wil verkrijgen tot zijn gegevens die door een eerste entiteit zoals een arts voor het eerst zijn 28 ingevoerd. Onder knop wordt hier ook een hyperlink in een tekstpassage verstaan die bijvoorbeeld anders is gekleurd dan de rest van de tekst (zie bijvoorbeeld “deze code invullen” in figuur 25). De eerste entiteit heeft in dat geval een account voor de patiënt in de eerste database aangemaakt. Hierna heeft de patiënt van de eerste entiteit een toegangscode gekregen om zelf toegang te verkrijgen tot zijn gegevens in de eerste database. Dit zal hierna nog worden besproken aan de hand van de figuren 41-43.
Omdat de patiënt 14 zich in dit geval echter zelf voor het eerst wil aanmelden bij de eerste database (zelf een account aanmaken) bekrachtigt de patiënt de knop “Aanmelden” in het scherm van figuur 25 en komt zo in het scherm terecht waarin hij zijn NAW gegevens en/of een gebruikersnaam kan invullen (zie figuur 26 B). Tevens wordt de patiënt op dit scherm gevraagd een password (in het veld wachtwoord) in te typen. In dit voorbeeld moet het password twee keer worden ingetypt. Nadat het password is ingetypt, bekrachtigt de patiënt het password door op de knop “Aanmelden” te drukken. Hierna kan de patiënt via het scherm van figuur 25 naar het scherm van figuur 26A navigeren om in te loggen op zijn zojuist aangemaakte account. .Na het inloggen verschijnt het scherm volgens figuur 27A zoals hiervoor is besproken. Hierna kan de patiënt medicaties in het systeem toevoegen of nalezen door de knop “medicatie ” in het scherm van figuur 27A te bekrachtigen waarna hem een scherm wordt getoond zoals getoond in figuur 2. Het toevoegen van medicatie gaat dan geheel analoog zoals hiervoor besproken aan de hand van de figuren 2-17. Ook kan de patiënt dan de handelingen uitvoeren die hiervoor aan de hand van de figuren 18-24 zijn beschreven.
Ook kan de patiënt machtigingen beheren door in het scherm van figuur 27A de knop "machtigingen” te bekrachtigen waarna het scherm volgens figuur 28 verschijnt zoals hierna nog zal worden besproken.
Wanneer de patiënt een volgende keer op de website komt, kan hij in het scherm volgens figuur 25 de knop ‘Inloggen’ bekrachtigen waarna hij in 29 het scherm van figuur 26A zijn NAW gegevens en/of gebruikersnaam en password kan invoeren om via het scherm van figuur 27A toegang te verkrijgen tot zijn gegevens in de eerste database. Nadat de patiënt zijn NAW gegevens en password (in veld wachtwoord van het scherm van figuur 26A) heeft ingevoerd in het systeem, kan de patiënt medicaties in het systeem toevoegen door de knop “medicatie ” in het scherm van figuur 27A te bekrachtigen waarna hem een scherm wordt getoond zoals getoond in figuur 2. Het toevoegen van medicatie gaat dan geheel analoog zoals hiervoor besproken aan de hand van de figuren 2-17. Ook kan de patiënt dan de handelingen uitvoeren die hiervoor aan de hand van de figuren 18-24 zijn beschreven.
Wanneer een patiënt eenmaal zijn gegevens in de eerste database heeft opgeslagen, kan hij tevens machtigingen verstrekken aan derden voor het raadplegen van zijn gegevens. Hiertoe bekrachtigt de patiënt in het scherm van figuur 27A de knop “machtigingen”. De patiënt krijgt dan een scherm te zien zoals getoond in figuur 28. In het scherm van figuur 28 wordt een lijst van machtigingen gegeven. In dit geval is het scherm leeg, hetgeen betekent dat er nog geen machtigingen zijn gegeven. De patiënt kan nu door “machtigingen toevoegen”, bijvoorbeeld met zijn muis te bekrachtigen, machtigingen toevoegen. Na het bekrachtigen van “machtigingen toevoegen” verschijnt het scherm van figuur 29. Hieruit blijkt dat de patiënt kan kiezen tussen “iemand anders machtigen” of “van iemand anders verkregen heeft”. In dit geval bekrachtigt de patiënt “iemand anders machtigen” waarna het scherm van figuur 30 verschijnt. In het scherm van figuur 30 staat als default aangegeven dat de machtiging begint en eindigt op de huidige datum, te weten 22 april 2011. De patiënt verandert echter de defaultwaarden dusdanig dat de machtiging afloopt op 30 april 2011.
Tevens stond default aangegeven dat de gemachtigde enkel mocht meelezen en geen wijzigingen aanbrengen. De patiënt verandert dit in “wijzigen en meelezen zijn toegestaan”. Eén en ander is getoond in figuur 31. Nadat de 30 patiënt de betreffende wijzigingen heeft aangebracht, bekrachtigt hij de knop “maak machtigingscode”. Dan verschijnt het scherm volgens figuur 32. Het computersysteem is dusdanig ingericht dat deze een machtigingscode genereert die in figuur 32 is aangeduid als “1674.2533.1807.7562.5376”. Het is de bedoeling dat de patiënt deze machtigingscode geeft aan bijvoorbeeld een tweede entiteit zoals een apotheek die hij wil machtigen om toegang te verkrijgen tot zijn gegevens. Wanneer de patiënt vervolgens de knop “overzicht van machtigingen” bekrachtigt, genereert het computersysteem het scherm volgens figuur 33 (komt overeen met het scherm van figuur 28, met echter een bij gewerkte inhoud). Hier staat aangegeven welke machtigingscode is uitgegeven, wanneer deze is uitgegeven, en tot wanneer deze geldig is. Ook is aangegeven dat de code recht geeft op lezen en bewerken. Ook blijkt dat de betreffende machtigingscode nog niet is gebruikt door de tweede identiteit. Verder is het mogelijk dat de patiënt door op de knop “verwijderen” te drukken de betreffende machtigingscode weer intrekt. Ook kan de patiënt indien hij dit wenst, door op de knop “meer machtigingen toevoegen” te drukken andere entiteiten een machtiging verstrekken waarna wederom de figuren 30-33 worden doorlopen zoals hiervoor omschreven.
Wanneer de tweede entiteit de machtigingscode van de patiënt heeft ontvangen, kan de tweede entiteit, net zoals de patiënt, de eerste database benaderen via Internet door naar de webpagina van “meddossier.nl” te gaan. De tweede entiteit kan de eerste database benaderen via een eigen computer die voor de eenvoud in figuur 1 niet is aangegeven, maar waarbij de situatie vergelijkbaar is met die van de computer 2 en de computer 16. De tweede entiteit kan alleen toegang verkrijgen tot de eerste database wanneer de tweede entiteit zelf reeds tenminste zijn naam, adres, en woonplaatsgegevens in de eerste database heeft opgeslagen. Hiertoe heeft de tweede entiteit, net als de patiënt destijds, zijn eigen account aangemaakt en een password aangemaakt en 31 dus ingevoerd. De tweede entiteit opent derhalve zijn gegevens door in het scherm zoals getoond in figuur 25, de knop "Inloggen” te bekrachtigen waarna hij in het scherm van figuur 26A zijn NAW gegevens en/of gebruikersnaam en zijn password kan ingeven. Nadat dit is gebeurd verschijnt het scherm volgens figuur 27C. In dit scherm kan de tweede entiteit de knop “machtigingen” indrukken waarna hij het scherm volgens figuur 34 getoond krijgt (komt overeen met het scherm volgens figuur 28 en 33, maar nu voor de tweede entiteit). Hierna kan de tweede entiteit “machtigingen toevoegen” indrukken, waarna het scherm van figuur 35 aan de tweede entiteit wordt getoond. In het scherm volgens figuur 35 kan de tweede entiteit de knop “van iemand anders verkregen heeft” bekrachtigen. Er verschijnt dan het scherm volgens figuur 36 op zijn computer. In dit scherm kan de tweede entiteit de machtigingscode “1674.2533.1807.7562.5376” invullen. De tweede entiteit “de apotheker Cees Schaap” kan vervolgens de knop “activeer machtigingscode” bekrachtigen. Dan verschijn het scherm volgens figuur 37 op de computer van de tweede entiteit. Hieruit blijkt dat de tweede entiteit “Cees Schaap” toegang heeft verkregen tot het dossier van de patiënt “Sven Berkvens-Matthijsse”. Wanneer de tweede entiteit toegang heeft verkregen tot het dossier van de patiënt, kan hij vervolgens de inhoud van dit dossier raadplegen en/of wijzigen zoals dus aan de hand van de figuren 2-17 is besproken. Ook kunnen de handelingen worden uitgevoerd die aan de hand van de figuren 18-24 zijn besproken.
Wanneer vervolgens de tweede entiteit op de knop “overzicht van machtigingen” drukt, verschijnt het scherm volgens figuur 38A. Hieruit blijkt van wie de tweede entiteit (Cees Schaap) machtigingen heeft verkregen, (van “Sven Berkvens - Matthijsse), wat de status is van de machtiging, namelijk “lezen en bewerken”, en dat de machtiging geldig is van 22-30 april. Wanneer de tweede entiteit daadwerkelijk het medicatiedossier van Sven Berkvens - Matthijsse (de patiënt) wil inzien en 32 veranderen dient hij thans in het scherm van figuur 38 op de knop “inloggen” te drukken. Er wordt dan automatisch ingelogd op het medicatiedossier van de patiënt waarna via het scherm van figuur 38B gegevens van de patiënt kunnen worden bewerkt en gelezen zoals aan de hand van de figuren 2-24 reeds uiteen is gezet. Dit kan bijvoorbeeld door de knop ‘medicatie’ te bekrachtigen. Wanneer de tweede entiteit bijvoorbeeld geen toestemming zou hebben gegeven om gegevens te bewerken en hij dit toch zal proberen, wordt hem een pagina volgens figuur 39 getoond. Deze pagina toont duidelijk dat de bewerking niet is toegestaan.
In het hier voorgaande voorbeeld is aangenomen dat de patiënt zelf zijn medicatiedossier in een eerste stap c., d. en e. heeft opgezet. Het is echter eveneens mogelijk dat dit gebeurt door bijvoorbeeld een eerste entiteit zoals een arts waarbij de patiënt op bezoek is. De arts heeft reeds toegang verkregen via zijn computer tot de eerste database via de website “meddossier.nl” vanuit het beginscherm zoals getoond in figuur 25. Bij het inloggen heeft de eerste entiteit toen het scherm volgens figuur 26A gebruikt zoals hiervoor beschreven voor de patiënt en de tweede entiteit. Hierna verschijnt het scherm volgens figuur 27B omdat het systeem weet dat de eerste entiteit een zorgverlener is. In dit scherm volgens figuur 27B bekrachtigt de eerste entiteit de knop “nieuwe patiënten account aanmaken” waarna het systeem een invulscherm zoals getoond in figuur 40 toont op de computer van de arts. Bij dit invulscherm vult de eerste entiteit een naam, adres en woonplaats van de patiënt in. Het systeem genereert in dit scherm een in dit voorbeeld eenmalige toegangscode. Deze toegangscode, die door het systeem wordt gegenereerd, wordt door de eerste entiteit van het scherm afgelezen en aan de patiënt gegeven. Uiteraard kan deze toegangscode ook op andere wijze aan de patiënt kenbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld via een sms-bericht of e-mail. Tevens kan de eerste entiteit nu, zoals aan de hand van de figuren 2-24 is besproken, gegevens van de patiënt invoeren bij de database. Er geldt dat de eerste entiteit automatisch 33 gemachtigd is tot de gegevens die nu in de eerste database van de patiënt zijn opgeslagen.
De patiënt gaat bijvoorbeeld vervolgens naar huis en gaat via zijn computer naar de website van “meddossier.nl”. Vanuit het beginscherm van figuur 25 bekrachtigt hij de knop ”deze code invullen”. Het systeem genereert dan het scherm volgens figuur 41. Hier kan de patiënt de toegangscode invoeren die hij van de eerste entiteit heeft gekregen. De patiënt voert vervolgens de toegangscode “1111.2222.3333.4444.5555“ in (figuur 42) en bekrachtigt de knop activeren. Dan verschijnt het scherm volgens figuur 43. Hier kan de patiënt een gebruikersnaam invoeren (hiervoor ook wel aangeduid als NAW gegevens) en twee keer het zelfde password. Hierna bekrachtigt de patiënt de knop activeren. Vanaf dat moment kan de patiënt inloggen via het scherm volgens figuur 25, figuur 26A en figuur 27A aan de hand van zijn gebruikersnaam en password. Door op de knop “machtigingen” te drukken, verschijnt een scherm zoals getoond in figuur 28 waarin staat aan wie machtigingen zijn gegeven. In dit geval zou dan blijken dat de eerste entiteit die in de stappen c., d. en e. initieel gegevens van de patiënt in de eerste database heeft opgeslagen, automatisch is gemachtigd. Hierbij zijn overigens twee mogelijkheden. Op het moment dat de eerste entiteit de stappen c., d. en e. uitvoert kan hij tevens, in overleg met de patiënt, aangeven wat de aard is van zijn automatische machtiging zoals alleen lezen, lezen en schrijven, of volledig toegang of toegang tot een deel van de informatie van de patiënt. Ook kan worden aangegeven of de machtiging voor bepaalde of onbepaalde tijd is. Wanneer niets wordt aangegeven, wordt er van uitgegaan dat de machtiging volledig is en voor onbepaalde tijd. Wanneer de patiënt is ingelogd op het computersysteem om zijn gegevens die in de eerste database zijn opgeslagen te raadplegen, kan hij wanneer hij de knop “machtigingen” indrukt zien dat de eerste entiteit toegang heeft voor lezen en bewerken en bijvoorbeeld toegang heeft voor onbepaalde tijd. Indien hij dit wenst, kan hij de 34 machtiging verwijderen of aanpassen, bijvoorbeeld door de toegang voor lezen en bewerken te veranderen in alleen lezen en/of bijvoorbeeld door de toegang voor onbepaalde tijd te veranderen in een toegang voor bepaalde tijd. Hij kan dit doen door de betreffende velden met een muisklik te bekrachtigen.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor geschetste uitvoeringsvormen. Zo kan, wanneer een patiënt een nieuw gebruik van een medicatie in voert, terwijl dit strijdig is met reeds ingevoerde medicatie, bijvoorbeeld omdat twee medicaties niet met elkaar samengaan en kan leiden tot gevaarlijke reacties bij een patiënt, het computersysteem dusdanig is ingericht dat deze op automatische wijze een waarschuwing stuurt naar de apotheker of de huisarts van de patiënt indien in de eerste database is opgeslagen wie de huisarts en/of wie de apotheek is van de betreffende patiënt. Indien meer dan één huisarts en/of meer dan één apotheker is gekoppeld aan de identiteit van de betreffende patiënt, kan bijvoorbeeld aan elk van de apothekers en/of elk van de huisartsen op automatische wijze een e-mail worden gezonden over het feit dat de patiënt kennelijk een medicatie gebruikt, of gaat gebruiken, dat strijdig is met medicaties die hij op dit moment gebruikt. Voorts kunnen de eerste server en de tweede server worden vervangen door één enkele server waar de eerste database en de tweede database zijn opgeslagen. Ook is het mogelijk dat de patiënt informatie over zijn gebruik van een medicatie bijvoorbeeld op papier of in een memory stick aan een beheerder van de eerste database opstuurt waarna de beheerder de medicatie bij de eerste database invoert waarbij de patiënt eerst gebruik heeft gemaakt van de tweede database voor het verkrijgen van standaardinformatie over te in te voeren medicatie en/of waarbij de beheerder gebruik maakt van de tweede database voor het invoeren van de eerste medicatie bij de eerste database met standaard informatie over de medicatie. De beheerder van het netwerk kan bijvoorbeeld de eerste entiteit zijn. Een eerste entiteit, en/of de tweede 35 entiteit kunnen de eerste server en/of de tweede server bijvoorbeeld benaderen via het professionele netwerk E-zorg. De patiënt benadert de eerste server via zijn computer 2 dan via het openbare internet. Dergelijke varianten worden elk geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (79)

1. Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier omvattende: a. het gebruik maken van een eerste database van het computersysteem waarbij door een patiënt informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen, met het kenmerk, dat de werkwijze voorts omvat: b. het gebruik maken van een tweede database van het computersysteem waarin standaard informatie van bekende medicaties zijn opgeslagen waarbij in stap a. de patiënt gebruik maakt van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in stap a. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie, in de eerste database wordt opgeslagen.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, het computersysteem aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de patiënt, waarna de patiënt uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die hij gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database wordt opgeslagen.
4. Werkwijze volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de patiënt van een medicatie die hij gebruikt of gebruikt heeft ook informatie invoert over de frequentie van inname van de medicatie, de toedieningsvorm van de medicatie, de sterkte van de medicatie, het gebruik van de medicatie (bijvoorbeeld de periode van inname van de medicatie), de herkomst van de medicatie (leverancier), het merk van de medicatie, informatie over een houdbaarheidsperiode van de medicatie, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven.
5. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het computersysteem een waarschuwing genereert voor de patiënt wanneer na het invoeren van nieuwe informatie over een gebruikte medicatie in stap a. uit de eerste database blijkt dat de nieuwe informatie niet samengaat met informatie uit de eerste database over het gebruik van een medicatie die de patiënt al gebruikt.
6. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste database in een stap c. initieel wordt gevuld met informatie van de patiënt door een eerste entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling waarna de eerste entiteit, bijvoorbeeld wanneer de patiënt aangeeft dit te willen, toegang verschaft aan de patiënt tot zijn informatie in de eerste database of dat de eerste database in een stap c. initieel wordt gevuld door de patiënt met informatie van de patiënt.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de eerste database in een stap d. door de eerste entiteit of door de patiënt wordt gevuld met informatie over de identiteit van de patiënt.
8. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat in een stap e. door de eerste entiteit of door de patiënt informatie over het gebruik van de persoonlijke medicatie en/of andere informatie over de patiënt zoals informatie over onderzoeken die bij de patiënt bijvoorbeeld door de eerste entiteit zijn uitgevoerd gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database wordt opgeslagen.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat in stap e. de eerste entiteit of de patiënt gebruikmaakt van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat in stap e. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie, in de eerste database wordt opgeslagen door de eerste entiteit of door de patiënt.
11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat in stap e. bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de eerste entiteit, het computersysteem aan de hand van een door de eerste entiteit bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de eerste entiteit, waarna de eerste entiteit uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die de patiënt gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database wordt opgeslagen of dat bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, het computersysteem aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de patiënt, waarna de patiënt uit de lijst een medicatie kiest die overeenkomt met de medicatie die de patiënt gebruikt waarna de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database wordt opgeslagen.
12. Werkwijze volgens één der conclusies 9-11, met het kenmerk, dat de eerste entiteit of de patiënt in stap e. van een medicatie die de patiënt gebruikt of gebruikt heeft ook informatie invoert over de frequentie van inname van een medicijn van de medicatie, de toedieningsvorm van het medicijn, de sterkte van het medicijn, het gebruik van het medicijn (bijvoorbeeld de periode van inname van het medicijn), de herkomst van het medicijn (leverancier), het merk van het medicijn, informatie over een houdbaarheidsperiode van het medicijn, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven.
13. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de patiënt informatie over zijn informatie uit de eerste database verkrijgt, kan verkrijgen of raadpleegt, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display.
14. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de patiënt toegang verschaft tot zijn informatie in de eerste database aan een tweede entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling waarbij in het bijzonder de patiënt ook aangeeft tot welke informatie de patiënt toegang verschaft aan de betreffende tweede entiteit.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat na het toegang verschaffen tot de eerste database door de patiënt aan de tweede entiteit, informatie over de patiënt uit de eerste database per e-mail of soortgelijke bericht aan de tweede entiteit wordt verstuurd en/of dat de tweede entiteit de gelegenheid wordt geboden om informatie over de patiënt uit de eerste database te verkrijgen of raadplegen, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display.
16. Werkwijze volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de tweede entiteit alleen toegang wordt verschaft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen wanneer de patiënt aan de tweede identiteit toegang heeft verschaft waarbij bijvoorbeeld de patiënt aan de tweede entiteit permanent, voor bepaalde tijd of eenmalig toegang verschaft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen.
17. Werkwijze volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de tweede entiteit in uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de patiënt in levensgevaar is toch toegang verkrijgt tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen waarbij echter het feit dat de tweede entiteit informatie over de patiënt in de eerste database heeft geraadpleegd wordt opgeslagen in bijvoorbeeld de eerste database zodat later kan worden geverifieerd dat de tweede entiteit geen misbruik heeft gemaakt van de verschafte toegang.
18. Werkwijze volgens één der conclusies, met het kenmerk, dat de patiënt de toegang die hij heeft verschaft aan de tweede entiteit weer intrekt.
19. Werkwijze volgens ten minste een der voorgaande conclusies 6-12, 14-18, met het kenmerk, dat de patiënt via het computersysteem de eerste entiteit, de tweede entiteit en/of een derde entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling verzoekt om informatie over medicaties uit de eerste database die gekoppeld zijn aan de identiteit van de patiënt te controleren.
20. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste database op een eerste server van het computersysteem is opgeslagen en de tweede database op een tweede server van het computersysteem is opgeslagen.
21. Werkwijze volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat in stap a. de patiënt; en/of in stap c., d., en/of e. de eerste entiteit of de patiënt; en/of de tweede entiteit volgens conclusies 14-18; de eerste server en/of de tweede server via internet met behulp van een computer benadert.
22. Werkwijze volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de eerste entiteit of de patiënt; en/of de tweede entiteit volgens een der conclusies 14-19; en/of de derde entiteit volgens conclusie 19; de eerste server en/of de tweede server benaderen via het professionele netwerk E-zorg.
23. Werkwijze volgens één der conclusies 20-22, met het kenmerk, dat de eerste server bijvoorbeeld via internet de tweede server benadert voor het verkrijgen van de standaard informatie over medicaties waarvan de patiënt of de eerste entiteit of de twee entiteit via de eerste server gebruik maakt voor het invoeren van zijn medicatie in de eerste database.
24. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de patiënt informatie over zijn gebruik van een medicatie bijvoorbeeld op papier of in een memory stick aan een beheerder van de eerste database opstuurt waarna de beheerder de medicatie bij de eerste database invoert waarbij de patiënt eerst gebruik heeft gemaakt van de tweede database voor het verkrijgen van standaardinformatie over te in te voeren medicatie en/of waarbij de beheerder gebruik maakt van de tweede database voor het invoeren van de eerste medicatie bij de eerste database met standaard informatie over de medicatie.
25. Werkwijze volgens conclusies 6 en 24, met het kenmerk, dat de eerste entiteit de beheerder van de database is.
26. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede database de G-standaard omvat waarbij de patiënt in stap a. en/of de eerste entiteit in stap e. van conclusie 8 gebruik maakt van de G-standaard voor het vullen van de eerste database.
27. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de informatie over de identiteit van de patiënt eveneens in de eerste database is opgeslagen.
28. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de informatie over de identiteit van de patiënt eveneens informatie over de leeftijd, het geslacht, de bloedgroep, de rhesusfactor, een huisarts en/of een apotheker van de patiënt omvat.
29. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de patiënt, naar keuze, voor een huisarts of voor een apotheker een standaard brief uitdraait op basis van informatie uit de eerste database over zijn huidige gebruik van medicaties en/of zijn gebruik van medicaties in het verleden.
30. Werkwijze volgens ten minste conclusie 6, met het kenmerk, dat de eerste entiteit aan de patiënt toegang verschaft om via internet de eerste database te benaderen door het verschaffen van een toegangscode aan de patiënt.
31. Werkwijze volgens ten minste conclusie 14, met het kenmerk, dat de patiënt aan de tweede entiteit toegang verschaft tot zijn informatie in de eerste database door zijn informatie met een password te beschermen welke hij aan de tweede entiteit geeft.
32. Werkwijze volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat het betreffende password de tweede entiteit eenmalig, voor een bepaalde tijd of voor een onbepaalde tijd toegang verschaft tot informatie van de patiënt.
33. Werkwijze volgens conclusie 31 of 32, met het kenmerk, dat de patiënt bij het computersysteem invoert tot welke informatie de tweede entiteit toegang heeft onder gebruikmaking van het betreffende password.
34. Werkwijze volgens ten minste conclusie 6, met het kenmerk, dat het computersysteem, bij het uitvoeren van stap c. door de eerste entiteit, een toegangscode genereert en te verschaffen aan de eerste entiteit waarbij het de bedoeling is dat de eerste entiteit deze toegangscode aan de patiënt geeft en waarbij de patiënt zijn gegevens in de eerste data base bij voorkeur via internet kan benaderen door de toegangscode bij het computersysteem in te voeren en waarbij na het uitvoeren van stap c. door de eerste entiteit de eerste entiteit automatisch gemachtigd is tot toegang van de gegevens van de patiënt die in de eerste database zijn en/of nog worden opgeslagen waarbij in overleg met de patiënt bij het uitvoeren van stap c door de eerste entiteit direct kan worden ingevoerd in het computersysteem of de machtiging voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd is en wat de aard is van de machtiging zoals alleen lezen, lezen en schrijven, volledige toegang of toegang tot een deel van de informatie van de patiënt en/of met het kenmerk dat het initieel vullen van de database met gegevens van de patiënt in stap c. door de patiënt wordt uitgevoerd.
35. Werkwijze volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat wanneer de patiënt, bijvoorbeeld via internet, de eerste database benadert de patiënt bij de eerste database invoert tot welke informatie die van de patiënt in de eerste database is opgeslagen de automatisch gemachtigde eerste entiteit toegang heeft en/of voor hoelang de eerste entiteit toegang heeft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen of dat wanneer de patiënt, bijvoorbeeld via internet, de eerste database benadert de patiënt bij de eerste database de automatisch machtiging van de eerste entiteit intrekt.
36. Werkwijze volgens conclusie 34 of 35, met het kenmerk, dat de patiënt het computersysteem een machtigingscode voor een tweede entiteit, zoals een arts, ziekenhuis, zorginstelling of bekende laat genereren en deze machtigingscode aan de tweede entiteit geeft.
37. Werkwijze volgens conclusie 36, met het kenmerk, dat de patiënt tevens invoert bij de eerste database tot welke informatie die van de patiënt in de eerste database is opgeslagen de tweede entiteit toegang heeft en/of voor hoelang de tweede entiteit toegang heeft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen.
38. Werkwijze volgens conclusie 36 of 37, met het kenmerk,dat de tweede entiteit, bijvoorkeur via internet, toegang neemt tot zijn/haar informatie die in de eerste database is opgeslagen van de tweede entiteit en onder invoering in het computersysteem van de machtigingscode die de tweede entiteit van de patiënt heeft gekregen toegang neemt tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen.
39. Werkwijze volgens één der conclusies 34-38, met het kenmerk, dat het computersysteem aan de patiënt, bij voorkeur via internet, een overzicht verschaft van alle entiteiten die toegang hebben tot gegevens van de patiënt die is opgeslagen in de eerste database, eventueel tot welke gegevens welke entiteit toegang heeft en eventueel hoelang welke entiteit toegang heeft.
40. Computersysteem voorzien van de eerste database volgens een der voorgaande conclusies en de tweede database volgens een der voorgaande conclusies waarbij het systeem is ingericht voor het uitvoeren van een werkwijze volgens een der voorgaande conclusies.
41. Computersysteem voor het aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier omvattende een eerste database en een tweede database waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de volgende stap kan worden uitgevoerd: a door een patiënt wordt informatie over het gebruik van zijn persoonlijke medicatie gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database opgeslagen, met het kenmerk, dat in de tweede database van het computersysteem standaard informatie van bekende medicaties zijn opgeslagen waarbij het computersysteem is ingericht om in stap a. de patiënt gebruik te laten maken van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database.
42. Computersysteem volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat het computersysteem is ingericht om in stap a. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database over de in te voeren medicatie, in de eerste database op te slaan.
43. Computersysteem volgens conclusie 41 of 42, met het kenmerk, dat het computersysteem is ingericht om bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties te genereren en te tonen aan de patiënt, waarna de patiënt uit de lijst een medicatie kan kiezen die overeenkomt met de medicatie die hij gebruikt waarbij het computersysteem is ingericht om de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database op te slaan.
44. Computersysteem volgens één der conclusies 41-43, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt van een medicatie die hij gebruikt of gebruikt heeft ook informatie kan invoeren over de frequentie van inname van de medicatie, de toedieningsvorm van de medicatie, de sterkte van de medicatie, het gebruik van de medicatie (bijvoorbeeld de periode van inname van de medicatie), de herkomst van de medicatie (leverancier), het merk van de medicatie, informatie over een houdbaarheidsperiode van de medicatie, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven.
45. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-44, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat het computersysteem een waarschuwing genereert voor de patiënt wanneer na het invoeren van nieuwe informatie over een gebruikte medicatie in stap a. uit de eerste database blijkt dat de nieuwe informatie niet samengaat met informatie uit de eerste database over het gebruik van een medicatie die de patiënt al gebruikt.
46. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-45, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste database in een stap c. initieel kan worden gevuld met informatie van de patiënt door een eerste entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling en waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste entiteit, bijvoorbeeld wanneer de patiënt aangeeft dit te willen, toegang kan verschaffen aan de patiënt tot zijn informatie in de eerste database en/of dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste database in een stap c. initieel kan worden gevuld met informatie van de patiënt door de patiënt.
47. Computersysteem volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste database in een stap d. door de eerste entiteit en/of door de patiënt kan worden gevuld met informatie over de identiteit van de patiënt.
48. Computersysteem volgens conclusie 46 of 47, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in een stap e. door de eerste entiteit en/of de patiënt informatie over het gebruik van de persoonlijke medicatie en/of andere informatie over de patiënt zoals informatie over onderzoeken die bij de patiënt bijvoorbeeld door de eerste entiteit zijn uitgevoerd gekoppeld aan informatie over de identiteit van de patiënt in de eerste database kan worden opgeslagen.
49. Computersysteem volgens conclusie 48, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in stap e. de eerste entiteit en/of de patiënt gebruik kan maken van de standaard informatie uit de tweede database voor het vullen van de eerste database.
50. Computersysteem volgens conclusie 49, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in stap e. informatie over het gebruik van een medicatie door de patiënt volgens standaardinformatie uit de tweede database, in de eerste database kan worden opgeslagen door de eerste entiteit en/of door de patiënt.
51. Computersysteem volgens conclusie 49 of 50, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in stap e. bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de eerste entiteit, het computersysteem aan de hand van een door de eerste entiteit bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de eerste entiteit, waarna de eerste entiteit uit de lijst een medicatie kan kiezen die overeenkomt met de medicatie die de patiënt gebruikt waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database kan worden opgeslagen en/of dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in stap e. bij het invoeren van de informatie over het gebruik van de medicatie door de patiënt, het computersysteem aan de hand van een door de patiënt bij het computersysteem ingevoerd trefwoord een lijst met informatie over mogelijke medicaties genereert en toont aan de patiënt, waarna de patiënt uit de lijst een medicatie kan kiezen die overeenkomt met de medicatie die de patiënt gebruikt waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de geselecteerde informatie over de medicatie gekoppeld aan de identiteit van de patiënt in de vorm van standaard informatie in de eerste database kan worden opgeslagen..
52. Computersysteem volgens één der conclusies 49-51, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste entiteit en/of de patiënt in stap e. van een medicatie die de patiënt gebruikt of gebruikt heeft ook informatie in kan voeren over de frequentie van inname van een medicijn van de medicatie, de toedieningsvorm van het medicijn, de sterkte van het medicijn, het gebruik van het medicijn (bijvoorbeeld de periode van inname van het medicijn), de herkomst van het medicijn (leverancier), het merk van het medicijn, informatie over een houdbaarheidsperiode van het medicijn, en/of een identiteit van een persoon zoals een dokter of apotheker, zorginstelling, apotheek en/of ziekenhuis die de medicatie heeft voorgeschreven.
53. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-52, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt informatie over zijn informatie uit de eerste database kan verkrijgen of raadplegen, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display.
54. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-53, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt toegang kan verschaffen tot zijn informatie in de eerste database aan een tweede entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling waarbij in het bijzonder de patiënt ook kan aangeven tot welke informatie de patiënt toegang verschaft aan de betreffende tweede entiteit.
55. Computersysteem volgens conclusie 54, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat na het toegang verschaffen tot de eerste database door de patiënt aan de tweede entiteit, door het computersysteem informatie over de patiënt uit de eerste database per e-mail of soortgelijke bericht aan de tweede entiteit kan worden verstuurd en/of dat door het computersysteem de tweede entiteit de gelegenheid wordt geboden om informatie over de patiënt uit de eerste database te verkrijgen of raadplegen, bijvoorbeeld door downloaden, printen of lezen vanaf een display.
56. Computersysteem volgens conclusie 53 of 54, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de tweede entiteit alleen toegang kan worden verschaft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen wanneer de patiënt bij het computersysteem aan de tweede identiteit toegang heeft verschaft waarbij bijvoorbeeld de patiënt aan de tweede entiteit permanent, voor bepaalde tijd of eenmalig toegang kan verschaffen tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen..
57. Computersysteem volgens conclusie 56, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de tweede entiteit in uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de patiënt in levensgevaar is toch toegang kan verkrijgen tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen waarbij echter het feit dat de tweede entiteit informatie over de patiënt in de eerste database heeft geraadpleegd door het computersysteem wordt opgeslagen in bijvoorbeeld de eerste database zodat later kan worden geverifieerd dat de tweede entiteit geen misbruik heeft gemaakt van de verschafte toegang.
58. Computersysteem volgens een der conclusies, 41-57 met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt de toegang die hij heeft verschaft aan de tweede entiteit weer kan intrekken.
59. Computersysteem volgens tenminste een der voorgaande conclusies 46-52, 54-58, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt via het computersysteem de eerste entiteit, de tweede entiteit en/of een derde entiteit zoals een arts en/of apotheek en/of apotheker en/of ziekenhuis en/of zorginstelling kan verzoeken om informatie over medicaties uit de eerste database die gekoppeld zijn aan de identiteit van de patiënt te controleren.
60. Computersysteem volgens een der voorgaande conclusies 41-59, met het kenmerk, dat de eerste database op een eerste server van het computersysteem is opgeslagen en de tweede database op een tweede server van het computersysteem is opgeslagen.
61. Computersysteem volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat in stap a. de patiënt; en/of in stap c., d. en/of e. de eerste entiteit en/of de patiënt; en/of de tweede entiteit volgens conclusies 14-18 de eerste server en/of de tweede server via internet met behulp van een computer kan benaderen.
62. Computersysteem volgens conclusie 61, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste entiteit of de patiënt;, en/of de tweede entiteit volgens een der conclusies 54-59; en/of de derde entiteit volgens conclusie 59; de eerste server en/of de tweede server kan benaderen via het professionele netwerk E-zorg.
63. Computersysteem volgens een der conclusies 60-62, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste server bijvoorbeeld via internet de tweede server benadert voor het verkrijgen van de standaard informatie over medicaties waarvan de patiënt of de eerste entiteit of de twee entiteit via de eerste server gebruik maakt voor het invoeren van zijn medicatie in de eerste database.
64. Computersysteem volgens een der voorgaande conclusies 41-63, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat wanneer de patiënt informatie over zijn gebruik van een medicatie bijvoorbeeld op papier of in een memory stick aan een beheerder van de eerste database opstuurt, de beheerder de medicatie bij de eerste database kan invoeren waarbij de patiënt via het computersysteem eerst gebruik heeft kunnen maken van de tweede database voor het verkrijgen van standaardinformatie over te in te voeren medicatie en/of waarbij de beheerder gebruik heeft kunnen maken van de tweede database voor het invoeren van de eerste medicatie bij de eerste database met standaard informatie over de medicatie.
65. Computersysteem volgens conclusies 46 en 64, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste entiteit de beheerder van de database kan zijn.
66. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-65, met het kenmerk, dat de tweede database de G-standaard omvat waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt in stap a. en/of de eerste entiteit in stap e. van conclusie 48 gebruik kan maken van de G-standaard voor het vullen van de eerste database.
67. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-66, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de informatie over de identiteit van de patiënt eveneens in de eerste database kan zijn opgeslagen.
68. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-67, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de informatie over de identiteit van de patiënt eveneens informatie over de leeftijd, het geslacht, de bloedgroep, de rhesusfactor, een huisarts en/of een apotheker van de patiënt kan omvatten.
69. Computersysteem volgens één der voorgaande conclusies 41-68, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt, naar keuze, voor een huisarts of voor een apotheker een standaard brief kan uitdraaien op basis van informatie uit de eerste database over zijn huidige gebruik van medicaties en/of zijn gebruik van medicaties in het verleden.
70. Computersysteem volgens ten minste conclusie 46, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de eerste entiteit aan de patiënt toegang kan verschaffen om via internet de eerste database te benaderen door het verschaffen van een toegangscode aan de patiënt.
71. Computersysteem volgens ten minste conclusie 54, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt aan de tweede entiteit toegang kan verschaffen tot zijn informatie in de eerste database door zijn informatie met een password te beschermen welke hij aan de tweede entiteit geeft.
72. Computersysteem volgens conclusie 71, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat het betreffende password de tweede entiteit eenmalig, voor een bepaalde tijd of voor een onbepaalde tijd toegang kan verschaffen tot informatie van de patiënt.
73. Computersysteem volgens conclusie 71 of 72, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt bij het computersysteem kan invoeren tot welke informatie de tweede entiteit toegang heeft onder gebruikmaking van het betreffende password.
74. Computersysteem volgens ten minste conclusie 46, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat het computersysteem bij het uitvoeren van stap c. door de eerste entiteit, een toegangscode genereert en verschaft aan de eerste entiteit waarbij het de bedoeling is dat de eerste entiteit deze toegangscode aan de patiënt geeft en waarbij het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt zijn gegevens in de eerste data base bij voorkeur via internet kan benaderen door de toegangscode bij het computersysteem in te voeren en waarbij na het uitvoeren van stap c. door de eerste entiteit de eerste entiteit automatisch gemachtigd is tot de toegang van de gegevens van de patiënt in de eerste database zijn opgeslagen en/of nog worden opgeslagen waarbij het computer systeem verder dusdanig is ingericht dat in overleg met de patiënt bij het uitvoeren van stap c door de eerste entiteit direct kan worden ingevoerd in het computersysteem of de automatische machtiging voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd is en wat de aard is van de automatische machtiging zoals alleen lezen, lezen en schrijven, volledige toegang of toegang tot een deel van de informatie van de patiënt en/of met het kenmerk dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat het initieel vullen van de database met gegevens van de patiënt in stap c. door de patiënt kan worden uitgevoerd.
75. Computersysteem volgens conclusie 74, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat wanneer de patiënt, bijvoorbeeld via internet, de eerste database benadert de patiënt bij de eerste database kan invoeren tot welke informatie die van de patiënt in de eerste database is opgeslagen de automatisch gemachtigde eerste entiteit toegang heeft en/of voor hoelang de eerste entiteit toegang heeft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen en/of dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat wanneer de patiënt, bijvoorbeeld via internet, de eerste database benadert de patiënt bij de eerste database kan invoeren dat de automatische machtiging van de eerste entiteit wordt ingetrokken.
76. Computersysteem volgens conclusie 74 of 75, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt het computersysteem een machtigingscode voor een tweede entiteit, zoals een arts, ziekenhuis, zorginstelling of bekende kan laten genereren om deze machtigingscode aan de tweede entiteit te geven.
77. Computersysteem volgens conclusie 76, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de patiënt tevens kan invoeren bij de eerste database tot welke informatie die van de patiënt in de eerste database is opgeslagen de tweede entiteit toegang heeft en/of voor hoelang de tweede entiteit toegang heeft tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen.
78. Computersysteem volgens conclusie 76 of 77, met het kenmerk,dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat de tweede entiteit, bijvoorkeur via internet, toegang kan nemen tot zijn/haar informatie die in de eerste database is opgeslagen over de tweede entiteit en onder invoering in het computersysteem van de machtigingscode die de tweede entiteit van de patiënt heeft gekregen toegang neemt tot informatie van de patiënt die in de eerste database is opgeslagen.
79. Computersysteem volgens een der conclusies 74-78, met het kenmerk, dat het computersysteem dusdanig is ingericht dat het computersysteem aan de patiënt, bij voorkeur via internet, een overzicht kan verschaffen van alle entiteiten die toegang hebben tot gegevens van de patiënt die is opgeslagen in de eerste database, eventueel tot welke gegevens welke entiteit toegang heeft en eventueel hoelang welke entiteit toegang heeft.
NL2007735A 2010-11-08 2011-11-07 Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier. NL2007735C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2007735A NL2007735C2 (nl) 2010-11-08 2011-11-07 Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier.

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2005649 2010-11-08
NL2005649 2010-11-08
NL2006940 2011-06-15
NL2006940 2011-06-15
NL2007735 2011-11-07
NL2007735A NL2007735C2 (nl) 2010-11-08 2011-11-07 Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2007735A true NL2007735A (nl) 2012-05-09
NL2007735C2 NL2007735C2 (nl) 2013-10-29

Family

ID=45421521

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2007735A NL2007735C2 (nl) 2010-11-08 2011-11-07 Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier.

Country Status (4)

Country Link
US (1) US20120116809A1 (nl)
DE (1) DE202011107588U1 (nl)
GB (1) GB2486526A (nl)
NL (1) NL2007735C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202014010548U1 (de) 2013-03-14 2015-12-10 Consumer Health Entrepreneurs B.V. Registrierungssystem zum Anlegen und/oder Führen einer persönlichen Medikationsakte mithilfe eines Rechnersystems

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102012105058A1 (de) * 2012-06-12 2013-12-12 Lutz Thiele Verfahren und Einrichtung zur Ermittlung eines optimierten Therapieplans
US10839961B2 (en) 2017-05-05 2020-11-17 International Business Machines Corporation Identifying drug-to-drug interactions in medical content and applying interactions to treatment recommendations
US11404147B2 (en) 2017-05-05 2022-08-02 International Business Machines Corporation Treatment recommendations based on drug-to-drug interactions

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5833599A (en) * 1993-12-13 1998-11-10 Multum Information Services Providing patient-specific drug information
US6088429A (en) * 1998-04-07 2000-07-11 Mumps Audiofax, Inc. Interactive telephony system
AU9022598A (en) * 1997-08-22 1999-03-16 Deka Products Limited Partnership Automated health care system
US6421650B1 (en) * 1998-03-04 2002-07-16 Goetech Llc Medication monitoring system and apparatus
AU2000224679A1 (en) 2000-01-28 2001-08-07 Medlook Nv System and method for on-line medical file administration
US6874085B1 (en) * 2000-05-15 2005-03-29 Imedica Corp. Medical records data security system
US7860583B2 (en) * 2004-08-25 2010-12-28 Carefusion 303, Inc. System and method for dynamically adjusting patient therapy
WO2002025568A2 (en) * 2000-09-22 2002-03-28 Sound Vision, Inc. Pill identification and prescription management device, system and method

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202014010548U1 (de) 2013-03-14 2015-12-10 Consumer Health Entrepreneurs B.V. Registrierungssystem zum Anlegen und/oder Führen einer persönlichen Medikationsakte mithilfe eines Rechnersystems

Also Published As

Publication number Publication date
NL2007735C2 (nl) 2013-10-29
GB2486526A (en) 2012-06-20
GB201119356D0 (en) 2011-12-21
DE202011107588U1 (de) 2012-03-06
US20120116809A1 (en) 2012-05-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20210158924A1 (en) Managing healthcare services
US8090590B2 (en) Electronic personal health record system
US20150356250A1 (en) Method for an Interactive, Patient Controlled Medical Information System in a Digital, Real Time Manner which Features a Single Point of Entry for Patients, Physicians, all other Health Care Providers, Health Care Payers, Researchers and Pharmaceutical Companies
US20080133273A1 (en) System and method for sharing medical information
US8296164B2 (en) Pharmacy benefits management method and apparatus
US7324949B2 (en) Implantable medical device management system
US20050165627A1 (en) Electronic personal health record system
US20040220829A1 (en) Distributed system and method for managing communication among healthcare providers, patients and third parties
US20040019502A1 (en) Information management systems
US20150278474A1 (en) Managing healthcare services
US20200211686A1 (en) Method for interfacing medical information between a medical information exchange and computing entities
US20070038477A1 (en) Maintaining and communicating health information
NL2007735C2 (nl) Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier.
AU2012322838A1 (en) Managing healthcare services
WO2016196023A1 (en) Method for an interactive, patient controlled medical information system in a digital, real time manner which features a single point of entry for patients, physicians, all other health care providers, health care payers, researchers and pharmaceutical companies
US20140149139A1 (en) Method and system for providing access to health care information
CA2887622A1 (en) Managing healthcare services
NL2010501C2 (nl) Werkwijze voor het met behulp van een computersysteem aanmaken en/of bijhouden van een persoonlijk medicatiedossier.
WO2003067388A2 (en) Distributed system and method for managing communication among healthcare providers, patients and third parties
WO2001075770A2 (en) Web-based medication management system
Martin Commercializing Gene Therapies: Using High-Touch Services to Enhance Patient Outcomes
GB2376107A (en) Improvements relating to information management systems
ZA200301577B (en) Improvements relating to information management systems.
NZ623641B2 (en) Managing healthcare services

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: ZD EXPLOITATIE B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: CONSUMER HEALTH ENTREPRENEURS B.V.

Effective date: 20180313