NL2006710C2 - Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object. - Google Patents

Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object. Download PDF

Info

Publication number
NL2006710C2
NL2006710C2 NL2006710A NL2006710A NL2006710C2 NL 2006710 C2 NL2006710 C2 NL 2006710C2 NL 2006710 A NL2006710 A NL 2006710A NL 2006710 A NL2006710 A NL 2006710A NL 2006710 C2 NL2006710 C2 NL 2006710C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
guide track
vessel
engaging
bumper beam
stationary object
Prior art date
Application number
NL2006710A
Other languages
English (en)
Inventor
Reinout Klaar Norfolc Jaap Prins
Original Assignee
Presign Holding B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Presign Holding B V filed Critical Presign Holding B V
Priority to NL2006710A priority Critical patent/NL2006710C2/nl
Priority to EP12166445.2A priority patent/EP2520485B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2006710C2 publication Critical patent/NL2006710C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B3/00Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
    • E02B3/20Equipment for shipping on coasts, in harbours or on other fixed marine structures, e.g. bollards
    • E02B3/24Mooring posts
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B2021/003Mooring or anchoring equipment, not otherwise provided for
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B59/00Hull protection specially adapted for vessels; Cleaning devices specially adapted for vessels
    • B63B59/02Fenders integral with waterborne vessels or specially adapted therefor, e.g. fenders forming part of the hull or incorporated in the hull; Rubbing-strakes

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Filling Or Discharging Of Gas Storage Vessels (AREA)
  • Wind Motors (AREA)

Description

Korte aanduiding: Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object
P30776NL00/ENY
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object, bijvoorbeeld een mast van een offshore windturbine.
Het stationaire object is bijvoorbeeld in zee geplaatst, waarbij het vaartuig daartegen wordt aangemeerd voor het overzetten van personen of goederen. Bij het installeren van een 5 windmolenpark op zee worden een groot aantal keren personen en goederen overgezet naar offshore windturbines in aanbouw. Verder worden geïnstalleerde windturbines regelmatig bezocht voor onderhoudswerkzaamheden. Ook andere stationaire objecten op zee worden veelvuldig bezocht met vaartuigen voor het overzetten van personeel of apparatuur.
10 Uit EP1695902 is een werkwijze voor het stabiliseren van een drijvend vaartuig tegen een offshore constructie bekend. Het vaartuig heeft een motor voor het voortstuwen van het vaartuig. Met de motor wordt een stootkussen aan de boeg van het vaartuig stevig aangeduwd tegen bumperbalken van de offshore constructie. De door de motor uitgeoefende kracht en de wrijving tussen het stootkussen en de bumperbalken van de 15 offshore constructie verhinderen dat het stootkussen langs de bumperbalken omhoog of naar beneden slipt. Zolang het stootkussen tegen de bumperbalken van de offshore constructie is gestabiliseerd, kan personeel of apparatuur worden overgezet tussen het vaartuig en de offshore constructie.
Als de motor van het vaartuig het stootkussen aan de boeg zodanig stevig tegen de 20 offshore constructie aanduwt, dat het stootkussen is gestabiliseerd tegen de offshore constructie, vormt het stootkussen aan de boeg een scharnierpunt bij rotatie van het vaartuig als gevolg van golfslag (“pitch”). Het gestabiliseerde stootkussen verhindert echter rotatie om de langshartlijn van het vaartuig (“roll”) en translatie in hoogterichting (“heave”). Hierdoor kunnen hoge golven over de boeg van het vaartuig heen slaan, wat aanleiding 25 geeft tot gevaarlijke situaties bij het overzetten van personen en/of goederen. Ook kan de boeg van het vaartuig als gevolg van de golfslag vrij uit het water komen terwijl de motor het stootkussen aan de boeg tegen de bumperbalken van de offshore constructie aangeduwd houdt, onder de voorwaarde dat de motor over voldoende vermogen beschikt. Hierdoor worden echter aanzienlijke krachten op de bumperbalken uitgeoefend. Dit kan leiden tot 30 beschadiging van de bumperbalken en de offshore constructie. Bovendien bestaat het risico dat het stootkussen onverwachts losraakt van de offshore constructie en plotseling naar -2 - beneden valt. Bij plotseling hogere golven kan het stootkussen ook onverwachts omhoog bewegen. Dit is bijzonder gevaarlijk.
Er zijn daarom veiligheidsvoorschriften die de toepassing van deze werkwijze beperken tot maximaal 1,5 meter significante golfhoogte. De significante golfhoogte Hs is 5 een algemeen in de zeevaart bekend begrip, waarmee traditioneel de golfhoogte wordt bedoeld die een ervaren zeeman met het oog waarneemt. De significante golfhoogte blijkt in de praktijk de gemiddelde hoogte van de hoogste 1/3 van de golven. De significante golfhoogte kan dus visueel of door metingen worden bepaald. Als de significante golfhoogte kleiner is dan 1,5 meter komen er dus nog steeds golven voorbij die hoger zijn. Het is niet te 10 voorspellen wanneer dit precies gebeurt en wat de hoogte van de golf dan is. In principe kan elke volgende golf een onveilige situatie veroorzaken bij het overzetten van personen of goederen. Daarbij spelen ook de toevallige wind- en stromingomstandigheden een rol, die niet of nauwelijks voorspelbaar zijn. Daarnaast is er een risico dat de motor hapert of afslaat, bijvoorbeeld door vervuilde brandstof, mechanische of elektrische defecten, 15 waardoor direct een gevaarlijke situatie ontstaat. Daarbij moet bedacht worden dat het overzetten van personen of goederen naar een offshore windturbine bijvoorbeeld 20 minuten of langer kan duren.
Een doel van de uitvinding is een verbeterd systeem voor het aanmeren van een vaartuig tegen een stationair object te verschaffen.
20 Dit doel is volgens de uitvinding bereikt door een systeem voor het aanmeren van een vaartuig tegen een stationair object, bijvoorbeeld de mast van een offshore windturbine, welk systeem een stationair object en een vaartuig omvat, waarbij het stationaire object is voorzien van: - ten minste een in hoofdzaak verticale bumperbalk, die is bevestigd aan het 25 stationaire object door middel van een uithouder, en waarbij het vaartuig is voorzien van: - een romp, - een motor voor het voortstuwen van het vaartuig, - een bufferlichaam, dat uitsteekt ten opzichte van de romp, 30 waarbij de bumperbalk van het stationaire object is voorzien van een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak naar het stationaire object is toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object is afgekeerd, en het vaartuig is voorzien van ten minste een aangrijparm, die aan een eind is voorzien van een aangrijporgaan, en de aangrijparm beweegbaar ten opzichte van 35 de romp is tussen een aanmeerstand, waarin het aangrijporgaan aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het aangrijporgaan uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan, -3- en het bufferlichaam in de aanmeerstand van de aangrijparm aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en de binnenste geleidingsbaan zodanig zijdelings ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de uithouder van de bumperbalk uitsteekt dat het aangrijporgaan van de aangrijparm in de 5 aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk beweegbaar is voorbij de uithouder.
Met het systeem volgens de uitvinding wordt eerst door middel van de motor het bufferlichaam van het vaartuig aangeduwd tegen de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk van het stationaire object, bijvoorbeeld een mast van een offshore windturbine. 10 De aangrijparm bevindt zich daarbij in de vrijgeefstand. Terwijl de motor het bufferlichaam tegen de bumperbalk aangeduwd houdt, kan het bufferlichaam over de buitenste geleidingsbaan met de golfbeweging verticaal omhoog en omlaag verplaatsen.
Terwijl de motor het bufferlichaam tegen de bumperbalk blijft aanduwen en het bufferlichaam op en neer beweegt over de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk, 15 wordt de aangrijparm vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand verplaatst. Daarbij haakt het aangrijporgaan achter de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk. Het aangrijporgaan van de aangrijparm is in de aanmeerstand verticaal verplaatsbaar over de binnenste geleidingsbaan, zodat het aangrijporgaan eveneens met de golfbeweging verticaal op en neer kan bewegen.
20 Bij het in de aanmeerstand verticaal verplaatsen van het aangrijporgaan langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk zit de uithouder, waarmee de bumperbalk is bevestigd aan het stationaire object, niet in de weg. De binnenste geleidingsbaan steekt volgens de uitvinding zijdelings uit ten opzichte van de uithouder zodat het aangrijporgaan van de aangrijparm voorbij de uithouder kan bewegen. De bumperbalk met de zijdelings 25 uitstekende, binnenste geleidingsbaan en het aangrijporgaan zijn uitgevoerd om een vrije slag van het aangrijporgaan mogelijk te maken. Het aangrijporgaan kan de uithouder passeren bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk. Als het vaartuig met de golfslag op en neer beweegt, verplaatsen het aangrijporgaan en het bufferlichaam van het vaartuig dus verticaal langs de binnenste 30 respectievelijk buitenste geleidingsbanen zonder dat die verticale verplaatsing wordt gehinderd door de de uithouder.
Met het systeem volgens de uitvinding is derhalve het aanmeren van het vaartuig bereikt doordat de bumperbalk is opgesloten tussen het bufferlichaam en het aangrijporgaan. Hierdoor wordt een translatie van het vaartuig van de bumperbalk af 35 voorkomen. Tegelijkertijd blijft een translatie in hoogterichting mogelijk, zodat het vaartuig kan meebewegen met de golfslag. Hierdoor kan het systeem volgens de uitvinding worden toegepast bij relatief hoge golven.
-4-
In een uitvoeringsvorm is het stationaire object voorzien van ten minste twee in hoofdzaak verticale bumperbalken, die elk zijn voorzien van een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die dwars ten opzichte van de uithouder van de bumperbalk verloopt en in hoofdzaak naar het stationaire object is toegekeerd, waarbij de binnenste 5 geleidingsbaan bijvoorbeeld zijdelings uitsteekt ten opzichte van de uithouder van de bumperbalk, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object is afgekeerd, en het vaartuig is voorzien van ten minste twee aangrijparmen, die elk aan een eind zijn voorzien van een aangrijporgaan, en de aangrijparmen elk beweegbaar ten opzichte van de romp zijn tussen een aanmeerstand, 10 waarin het aangrijporgaan van de eerste respectievelijk tweede aangrijparm aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het aangrijporgaan van de eerste respectievelijk tweede aangrijparm uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk, en het bufferlichaam in de aanmeerstand van 15 de aangrijparmen aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalken en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, waarbij de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk zodanig zijdelings ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk uitsteekt dat het aangrijporgaan van elke aangrijparm in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs 20 de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk beweegbaar voorbij de uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk.
Bij toepassing van twee in hoofdzaak verticale bumperbalken zijn de bumperbalken van het stationaire object onderling evenwijdig en op afstand van elkaar aangebracht. Door het vaartuig via de twee aangrijparmen te verbinden met beide bumperbalken kan worden 25 verhinderd dat het vaartuig in een horizontaal vlak om het stationaire object kan zwenken (“yaw”). Ook wordt hierdoor een translatiebeweging in breedterichting van het vaartuig (“sway”) voorkomen aangezien de bumperstangen zijn opgesloten tussen de aangrijporganen van de aangrijparmen. Dit vergroot de veiligheid bij het overzetten van personen of goederen.
30 Bijvoorbeeld is de uithouder voorzien van ten minste een bovenste steun, een onderste steun, die zich onder de bovenste steun bevindt, en/of een middelste steun, die zich tussen de bovenste steun en de onderste steun bevindt. De steunen van de uithouder verlopen bijvoorbeeld in hoofdzaak horizontaal, waarbij elke steun met een eerste eind is bevestigd aan het stationaire object en met een tweede eind is bevestigd aan de 35 bumperbalk. Daarbij kan het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk of -5- bumperbalken beweegbaar zijn voorbij de bovenste steun en/of de middelste steun en/of de onderste steun van de uithouder.
In dit geval zitten de steunen van de uithouder, waarmee de bumperbalk of bumperbalken zijn bevestigd aan het stationaire object, niet in de weg bij het in de 5 aanmeerstand verticaal verplaatsen van het aangrijporgaan of de aangrijporganen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk of bumperbalken. De binnenste geleidingsbaan steekt zijdelings uit ten opzichte van de steunen van de uithouder. De bumperbalk of bumperbalken met de zijdelings uitstekende, binnenste geleidingsbaan en het aangrijporgaan of de aangrijporganen zijn uitgevoerd om een vrije slag van het 10 aangrijporgaan of de aangrijporganen mogelijk te maken. Het aangrijporgaan of de aangrijporganen kunnen de steunen van de uithouder passeren bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk of bumperbalken. Als het vaartuig met de golfslag op en neer beweegt, verplaatsen het aangrijporgaan of de aangrijporganen en het bufferlichaam van het vaartuig verticaal langs de binnenste respectievelijk buitenste 15 geleidingsbanen zonder dat die verticale verplaatsing wordt gehinderd door de steunen van de uithouder.
In een uitvoeringsvorm omvat de of elke aangrijparm een draaggedeelte en een aangrijpgedeelte, waarbij het draaggedeelte is verbonden met het vaartuig, en waarbij het aangrijpgedeelte in de aanmeerrichting van het vaartuig verplaatsbaar is ten opzichte van 20 het draaggedeelte, en waarbij het aangrijpgedeelte aan het van het draaggedeelte afgekeerde eind is voorzien van het aangrijporgaan. Het aangrijpgedeelte is bijvoorbeeld heen-en-weer beweegbaar aangebracht aan het draaggedeelte. Het draaggedeelte is bijvoorbeeld buisvormig, waarbij het aangrijpgedeelte telescoperend is opgenomen in het buisvormige draaggedeelte.
25 Stel dat het bufferlichaam vast is bevestigd aan de romp van het vaartuig. Als het bufferlichaam tegen de bumperbalk of bumperbalken is aangeduwd, kan het vaartuig nog steeds roteren om een dwarshartlijn die is bepaald door dat bufferlichaam (“pitch”). De of elke aangrijparm bevindt zich op een afstand boven die dwarshartlijn. Als het vaartuig bijvoorbeeld als gevolg van een golf om die dwarshartlijn omlaag roteert, verplaatst het 30 aangrijpgedeelte naar buiten ten opzichte van het draaggedeelte. De lengte van de aangrijparm neemt dan toe. De slag van de verplaatsing van het aangrijpgedeelte ten opzichte van het draaggedeelte is kleiner dan de lengte van de aangrijparm, zoals niet groter dan ongeveer 25% van de lengte van de aangrijparm. De slag van die verplaatsing is bijvoorbeeld kleiner dan 70 cm, in het bijzonder kleiner dan ongeveer 50 cm.
35 In een uitvoeringsvorm zijn de of elke aangrijparm en het bufferlichaam zodanig onderling verplaatsbaar en aandrijfbaar dat de of elke bumperbalk klembaar is tussen het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm en het bufferlichaam. Als het vaartuig is -6- aangemeerd tegen het stationaire object door de vormgesloten verbinding tussen enerzijds het bufferlichaam en het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm en anderzijds de binnenste en buitenste geleidingsbanen van de of elke bumperbalk kan de aangrijparm het vaartuig steviger tegen het stationaire object aantrekken, of wordt het bufferlichaam van het 5 vaartuig van het stationaire object afgeduwd. Hiervoor omvat de of elke aangrijparm respectievelijk het bufferlichaam een aandrijforgaan. Als gevolg hiervan wordt de of elke bumperbalk tussen het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm geklemd. De aangrijparm of aangrijparmen kunnen continu op trek worden belast. Dit vergroot de stabiliteit van de verbinding tussen het vaartuig en het stationaire object, in het bijzonder wordt de translatie 10 van het vaartuig in langsrichting (“surge”) verhinderd.
Daarbij is het mogelijk dat het aandrijforgaan van de of elke aangrijparm een verplaatsing van het aangrijpgedeelte in langsrichting ten opzichte van het draaggedeelte mogelijk maakt terwijl de aangrijparm continu op trek wordt belast. De bumperbalken blijven vastgeklemd tussen het bufferlichaam en het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm 15 terwijl rotatie van het vaartuig om de door het bufferlichaam gevormde dwarshartlijn (“pitch”) mogelijk is. Hierdoor is een continue vastklemming mogelijk die onafhankelijk is van de rotatie van het vaartuig om de door het bufferlichaam gevormde dwarshartlijn (“pitch”) en in vrijwel alle omstandigheden in stand gehouden kan worden.
In een uitvoeringsvorm is het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm van het 20 vaartuig voorzien van ten minste een rol, die verticaal verplaatsbaar is langs de binnenste geleidingsbaan van de of elke bumperbalk. Ook is het mogelijk dat het bufferlichaam van het vaartuig is voorzien van ten minste een rol, die verticaal verplaatsbaar is langs de buitenste geleidingsbaan van de of elke bumperbalk. Door toepassing van rollen is een soepele en wrijvingsarme beweging over de binnenste en/of buitenste geleidingsbanen van 25 de bumperbalk mogelijk. Overigens kunnen de rollen ook worden vervangen door andere geleidingselementen, zoals glijblokken.
In een uitvoeringsvorm is het vaartuig voorzien van een in hoofdzaak horizontale geleidingsbaan, waarbij de aangrijparmen elk onverdraaibaarzijn bevestigd aan een slede, die verplaatsbaar langs de horizontale geleidingsbaan is aangebracht, en waarbij de 30 aangrijparmen zich in de vrijgeefstand op een afstand van elkaar bevinden, en waarbij de aangrijparmen, in het bijzonder met de sledes langs de horizontale geleidingsbaan, bij het bewegen vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand naar elkaar toe bewegen en bij het bewegen vanuit de aanmeerstand naar de vrijgeefstand uit elkaar bewegen.
In dit geval is de of elke aangrijparm aangebracht aan de slede die geleidend is 35 verbonden met de in hoofdzaak horizontale geleidingsbaan, die bijvoorbeeld in breedterichting van het vaartuig verloopt. De in hoofdzaak horizontale geleidingsbaan is bijvoorbeeld op het dek van het vaartuig aangebracht. De geleidingsbaan is bijvoorbeeld -7- rechtlijnig of kromlijnig. De sledes met de aangrijparmen kunnen van buiten naar binnen verplaatsen, zodat bijvoorbeeld eerst slechts een aangrijporgaan tegen een bumperbalk van het stationaire object aan beweegt. Nadat dat aangrijporgaan contact heeft gemaakt met een van de bumperbalken worden de sledes zodanig aangedreven dat de aangrijparmen 5 verder naar elkaar toe bewegen. Hierdoor wordt het vaartuig in breedterichting verplaatst (“sway”) totdat de aangrijporganen van beide aangrijparmen achter de binnenste geleidingsbanen van de bumperbalken haken. Met de aandrijving van de aangrijparmen wordt het vaartuig derhalve naar het midden van het stationaire object gemanoeuvreerd.
Overigens is het ook mogelijk dat de of elke aangrijparm zwenkbaar om een in 10 hoofdzaak verticale draaihartlijn is verbonden met het vaartuig. In dit geval wordt de of elke aangrijparm tegen de bumperbalken van het stationaire object aan gezwenkt. Als de aangrijparmen bij het bewegen vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand naar elkaar toe bewegen en bij het bewegen vanuit de aanmeerstand naar de vrijgeefstand uit elkaar bewegen, kan het vaartuig eveneens in de gewenste positie ten opzichte van de 15 bumperbalken worden gemanoeuvreerd door de aandrijving van de aangrijparmen.
De bumperbalk of bumperbalken met de binnenste en buitenste geleidingsbaan kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld is de of elke bumperbalk voorzien van een in hoofdzaak verticale stang, die de binnenste geleidingsbaan omvat, waarbij de steunen van de uithouder zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekken, waarbij elke 20 steun met een eerste eind is bevestigd aan het stationaire object en met een tweede eind is bevestigd aan de stang onder vrijlating van de binnenste geleidingsbaan van de stang. De bumperbalken zijn in dit geval anders dan de thans gebruikelijke bumperbalken van masten van offshore windturbines. Deze bumperbalken volgens de uitvinding kunnen niettemin gemakkelijk worden toegepast bij nieuw te bouwen offshore windturbines.
25 Het is ook mogelijk dat de of elk bumperbalk is voorzien van een in hoofdzaak verticale stang en een geleidingsrail, die zijdelings uitsteekt ten opzichte van de stang, waarbij de geleidingsrail de binnenste geleidingsbaan omvat, en waarbij de steunen van de uithouder zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekken, waarbij elke steun met een eerste eind is bevestigd aan het stationaire object en met een tweede eind is bevestigd aan de stang 30 onder vrijlating van de binnenste geleidingsbaan van de geleidingsrail. In dit geval kunnen de thans gebruikelijke bumperbalken eenvoudig worden aangepast door het bevestigen van de geleidingsrail, bijvoorbeeld door aanlassen of anders. De bumperbalken van bestaande offshore windturbines zijn gemakkelijk om te bouwen voor toepassing van de uitvinding.
In een uitvoeringsvorm zijn de in hoofdzaak verticale bumperbalken op een 35 horizontale afstand van elkaar zijn aangebracht, waarbij het vaartuig is voorzien van een neuslichaam, dat uitsteekt ten opzichte van het bufferlichaam, en waarbij het neuslichaam een breedte heeft die in hoofdzaak overeenkomt met de horizontale afstand tussen de -8- bumperbalken, en waarbij het neuslichaam in de aanmeerstand van de aangrijparmen is aangebracht tussen de bumperbalken. Het neuslichaam verhindert in dit geval translatie van het vaartuig in breedterichting (“sway”) doordat het neuslichaam nauwsluitend is opgesloten tussen de bumperbalken.
5 De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het aanmeren van een vaartuig tegen een stationair object, bijvoorbeeld de mast van een in water geplaatste windturbine, waarbij het stationaire object is voorzien van: - ten minste een in hoofdzaak verticale bumperbalk, die is bevestigd aan het 10 stationaire object door middel van een uithouder, welke bumperbalk is voorzien van een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak naar het stationaire object is toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object is afgekeerd, en waarbij het vaartuig is voorzien van: 15 - een romp, - een motor voor het voortstuwen van het vaartuig, - een bufferlichaam, dat uitsteekt ten opzichte van de romp, - ten minste een aangrijparm, die aan een eind is voorzien van een aangrijporgaan, en de aangrijparm beweegbaar ten opzichte van de romp is tussen een aanmeerstand, 20 waarin het aangrijporgaan aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het aangrijporgaan uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan, en het bufferlichaam in de aanmeerstand van de aangrijparm aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en de binnenste geleidingsbaan zodanig zijdelings ten 25 opzichte van een aangrenzend gedeelte van de uithouder van de bumperbalk uitsteekt dat het aangrijporgaan van de aangrijparm in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk beweegbaar is voorbij de uithouder, en waarbij de werkwijze omvat: - het door middel van de motor aanduwen van het bufferlichaam van het vaartuig 30 tegen de bumperbalk van het stationaire object terwijl de aangrijparm zich in de vrijgeefstand bevindt, waarbij het bufferlichaam door het aanduwen aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, - het vervolgens bewegen van de aangrijparm vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand.
35 Zoals hierboven aangegeven kunnen twee in hoofdzaak verticale bumperbalken en twee aangrijparmen worden toegepast. Daarbij verdient het de voorkeur dat het vaartuig is voorzien van een in hoofdzaak horizontale geleidingsbaan, waarbij de aangrijparmen elk -9- onverdraaibaar zijn bevestigd aan een slede, die verplaatsbaar is aangebracht langs de horizontale geleidingsbaan, en waarbij de aangrijparmen zich in de vrijgeefstand op een afstand van elkaar bevinden, en waarbij de aangrijparmen bij het bewegen vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand naar elkaar toe bewegen en daarbij het vaartuig naar 5 een positie ten opzichte van de bumperbalken manoeuvreren waarin de bumperbalken zijn opgesloten tussen de aangrijparmen. Hierbij levert de aandrijving van de aangrijparmen een bijdrage om het vaartuig in de juiste positie ten opzichte van de bumperbalken te mavoeuvreren. Dit is eenvoudiger dan het manoeuvreren van het vaartuig door middel van de motor alleen.
10 De uitvinding zal thans bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.
Figuur 1a toont een bovenaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een vaartuig dat een stationair object nadert, waarbij de aangrijparmen zich in de vrijgeefstand bevinden.
Figuur 1b toont een bovenaanzicht van het in figuur 1a getoonde vaartuig dat door 15 de motor tegen een stationair object wordt geduwd, waarbij de aangrijparmen zich in de vrijgeefstand bevinden.
Figuur 1c toont een bovenaanzicht van het in figuur 1a getoonde vaartuig, waarbij de aangrijparmen zich in de aanmeerstand bevinden.
Figuur 1d toont een zijaanzicht van het in figuur 1a getoonde vaartuig, waarbij de 20 aangrijparmen zich in de aanmeerstand bevinden.
Figuur 2a toont een aanzicht in perspectief van een tweede uitvoeringsvorm van een vaartuig, waarbij de aangrijparmen zich in de aanmeerstand bevinden.
Figuur 2b toont een vergroot bovenaanzicht van het in figuur 2a getoonde vaartuig, waarbij de aangrijparmen zich in de aanmeerstand bevinden.
25 Figuur 3 toont een zijaanzicht van een vaartuig dat omlaag is geroteerd om het bufferlichaam.
Figuren 4a-4f en figuren 5a-5f tonen verschillende uitvoeringsvormen van bumperbalken en aangrijparmen volgens de uitvinding.
In een zee 2 is een stationair object 3 opgesteld. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het 30 stationaire object 3 een offshore windturbine, die is voorzien van een mast. Aan de mast van de windturbine 3 zijn twee in hoofdzaak verticale bumperbalken 5,6 aangebracht door middel van een uithouder 30. De uithouder 30 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld een bovenste steun 31, twee middelste steunen 32 en een onderste steun 33. Tussen de bumperbalken 5,6 bevindt zich een ladder 7, waarmee installatie- of onderhoudspersoneel 35 op en af de windturbine 3 kan klimmen.
De bumperbalken 5,6 van de windturbine 3 omvatten elk een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan 40, die zijdelings uitsteken ten opzichte van de steunen 31,32, 33 - 10- van de uithouder 30 van de bumperbalken 5,6. De binnenste geleidingsbanen 40 zijn in hoofdzaak naar de mast van de windturbine 3 toegekeerd. De binnenste geleidingsbanen 40 verlopen dwars ten opzichte van de steunen 31,32, 33. De bumperbalken 5,6 van de windturbine 3 omvatten een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan 41, die in 5 hoofdzaak van de mast van de windturbine 3 is afgekeerd.
Het personeel wordt naar de offshore windturbine 3 gebracht met een vaartuig 1 (een zogenaamd “crew transport vessel”). Het vaartuig 1 omvat een motor 14 voor het voortstuwen van het vaartuig 1. De motor 14 drijft in dit uitvoeringsvoorbeeld een schroef aan. De motor 14 kan echtereen andervoortstuwingsorgaan aandrijven, zoals een waterjet 10 of anders (niet weergegeven). De motor 14 heeft bijvoorbeeld een vermogen om 4-8 ton stuwkracht te leveren.
Het vaartuig 1 heeft een romp 9, die is voorzien van een boeg 10, een middenschip en een achterschip 11. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat het vaartuig 1 een vlakke boeg 10. Op het dek 12 van het vaartuig 1 is een draagframe 17 bevestigd (zie figuur 1 a-1 d), dat zich 15 bij de boeg 10 bevindt. Het draagframe 17 omvat een bordes, waarop een persoon kan staan (niet weergegeven). Aan het draagframe 17 is een bufferlichaam 16 bevestigd, dat uitsteekt ten opzichte van de romp 9. Het bufferlichaam 16 omvat een rol 34 met een in hoofdzaak horizontale draaihartlijn. Het bufferlichaam 16 met de rol 34 kan overigens ook aan de buitenzijde van de romp 9 worden aangebracht (zie figuur 2a). In dit geval is het 20 draagframe 17 geïntegreerd met de constructie van het vaartuig 1.
Het vaartuig 1 omvat twee aangrijparmen 20,21, die elk aan een vrij eind zijn voorzien van een aangrijporgaan 24. Elk aangrijporgaan 24 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld een rol 37 met een in hoofdzaak horizontale draaihartlijn. De aangrijporganen 24 van de aangrijparmen 20,21 zijn uitgevoerd voor het aangrijpen op de 25 binnenste geleidingsbanen 40 van de bumperbalken 5,6 van de windturbine 3. In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de aangrijparmen 20,21 elk haakvormig. Elk aangrijporgaan 24 vormt een haakgedeelte dat dwars uitsteekt ten opzichte van de aangrijparm 20,21.
In het in figuur 1 a-1 d getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn de aangrijparmen 20,21 elk onverdraaibaar bevestigd aan een slede 35, die in dwarsrichting van het vaartuig 1 30 verplaatsbaar is aangebracht langs een horizontale geleidingsbaan 36. De aangrijparmen 20,21 zijn hierdoor elk beweegbaar ten opzichte van de romp 9 tussen een vrijgeefstand en een aanmeerstand. In de vrijgeefstand zijn de rollen 37 van de aangrijporganen 24 van de aangrijparmen 20,21 uit aangrijping met de binnenste geleidingsbaan 40 van de bumperbalken 5,6. Figuren 1a,1b tonen de vrijgeefstand, waarin de aangrijparmen 20,21 uit 35 elkaar zijn bewogen.
In de aanmeerstand grijpen de rollen 37 van de aangrijporganen 24 van de aangrijparmen 20,21 aan op de binnenste geleidingsbaan 40 van de bumperbalken 5,6, -11 - zodat de rollen 37 daarlangs verticaal verplaatsbaar zijn. In figuur 1c en 1d is de aanmeerstand weergegeven, waarin de aangrijparmen 20,21 naar elkaar toe zijn bewogen en de bumperbalken 5,6 opsluiten. Het haakgedeelte 24 met de rol 37 van elke aangrijparm 20.21 haakt daarbij ten minste gedeeltelijk achter de binnenste geleidingsbaan 40 van de 5 respectieve bumperbalken 5,6. De rol 34 van het bufferlichaam 16 grijpt in de aanmeerstand van de aangrijparmen 5,6 aan op de buitenste geleidingsbaan 41 van de bumperbalken 5,6, zodat de rol 34 daarlangs verticaal verplaatsbaar is.
Elke aangrijparm 20,21 omvat bijvoorbeeld een langwerpig draaggedeelte en een langwerpig aangrijpgedeelte, die telescoperend met elkaar zijn verbonden (niet 10 weergegeven). Daarbij kan elke aangrijparm 20,21 een aandrijforgaan voor het aandrijven van het aangrijpgedeelte ten opzichte van het draaggedeelte omvatten, bijvoorbeeld een hydraulische cilinder (niet weergegeven). Het aangrijpgedeelte is dan door middel van de hydraulische cilinder zodanig verbonden met het draaggedeelte, dat het aangrijpgedeelte heen-en-weer beweegbaar is ten opzichte van het draaggedeelte door bediening van de 15 hydraulische cilinder. Als de aangrijparmen 20,21 met de aangrijporganen 24 achter de geleidingsbanen 40 van de bumperbalken 5,6 van de windturbine 3 zijn gehaakt, kunnen de aangrijparmen 20,21 hierdoor continu op trek worden belast door het uitoefenen van een trekkracht in de hydraulische cilinders van de aangrijparmen 20,21.
De aandrijforganen in de aangrijparmen 20,21 kunnen optioneel zijn uitgevoerd voor 20 het mogelijk maken van een verplaatsing van het aangrijpgedeelte ten opzichte van het draaggedeelte terwijl de aangrijparmen 20,21 tegelijkertijd continu op trek belast blijven. Bijvoorbeeld omvat het aandrijforgaan van elke aangrijparm 20,21 een accumulator (niet weergegeven). De accumulator is voorzien van een verzamelvat, waarin een beweegbare scheidingswand is opgenomen. De scheidingswand verdeelt het inwendige van het 25 verzamelvat in twee ruimten, waarvan het volume kan variëren door het verplaatsen van de scheidingswand.
De eerste ruimte is afgesloten door de beweegbare scheidingswand, terwijl de tweede ruimte is verbonden met de hydraulische cilinder van de bijbehorende aangrijparm 20,21. In de eerste ruimte is een samendrukbaar fluïdum onderdruk opgenomen, 30 bijvoorbeeld lucht of een ander gas. De tweede ruimte is gevuld met hydraulische vloeistof die naar en van de hydraulische cilinder kan stromen. Hierdoor worden de aangrijparmen 20.21 elk op een in hoofdzaak constante druk gehouden bij het continu op trek belasten van de aangrijparmen 20,21, terwijl een verplaatsing van het aangrijpgedeelte ten opzichte van het draaggedeelte mogelijk blijft door het verplaatsen van de beweegbare scheidingswand 35 in het verzamelvat.
Het vaartuig 1 wordt als volgt tegen de bumperbalken 5,6 van de offshore windturbine 3 aangemeerd. Eerst wordt door middel van de motor 14 de rol 34 van het - 12- bufferlichaam 16 van het vaartuig 1 aangeduwd tegen de buitenste geleidingsbanen 41 van de bumperbalken 5,6. De aanmeerrichting van het vaartuig 1 is de richting waarin het vaartuig 1 naar de offshore windturbine beweegt - de aanmeerrichting van het vaartuig 1 komt bijvoorbeeld overeen met de langsrichting van het vaartuig 1. Hoewel de stuwkracht 5 van de motor 14 vervolgens de rol 34 van het bufferlichaam 16 blijft aanduwen, kan de rol 34 van het bufferlichaam 16 met de golfslag omhoog of omlaag langs de buitenste geleidingsbanen 41 van de bumperbalken 5,6 verplaatsen. De aangrijparmen 20,21 bevinden zich daarbij in de vrijgeefstand (zie figuur 1a en 1b).
Terwijl het bufferlichaam 16 door het aanduwen met de motor 14 tegen de buitenste 10 geleidingsbanen 41 van de bumperbalken 5,6 blijft aanliggen, worden de aangrijparmen 20.21 verplaatst naar de in figuur 1c getoonde aanmeerstand. De aangrijparmen 20,21 bewegen door het aandrijven van de sledes 35 naar elkaar toe totdat de aangrijparmen 20.21 in contact komen met de bumperbalken 5,6. De rollen 37 van de aangrijporganen 24 van de aangrijparmen 20,21 haken daarbij achter de binnenste geleidingsbanen 40 van de 15 bumperbalken 5,6.
Vervolgens kunnen de hydraulische cilinders in de aangrijparmen 20,21 worden bediend zodat de aangrijparmen 20,21 het bufferlichaam 16 van het vaartuig 1 steviger tegen de bumperbalken 5,6 aantrekken, d.w.z. om de bumperbalken 5,6 vast te klemmen tussen de rol 34 van het bufferlichaam en de rollen 37 van de aangrijporganen 24. Het 20 aantrekken van de aangrijparmen 20,21 is echter optioneel, omdat de bumperbalken 5,6 vormgesloten zijn opgenomen tussen het bufferlichaam 14 en de rollen 37 van de aangrijporganen 24.
Als de vormgesloten verbinding in de aanmeerstand tot stand is gekomen, kan het vaartuig 1 nog steeds roteren om een dwarshartlijn 27 (“pitch”) die is bepaald door het 25 bufferlichaam 16 (zie figuur 3). De aangrijparmen 20,21 liggen boven de dwarshartlijn 27.
Als het vaartuig 1 bijvoorbeeld als gevolg van een golf om de dwarshartlijn 27 omlaag roteert, verplaatst het aangrijpgedeelte 23 naar buiten ten opzichte van het draaggedeelte 22 van de aangrijparmen 20,21. De slag van de verplaatsing van het aangrijpgedeelte 23 ten opzichte van het draaggedeelte 22 is bijvoorbeeld niet groter dan ongeveer 30 cm.
30 Bij het verlengen van de hydraulische cilinders in de aangrijparmen 20,21 stroomt hydraulische vloeistof vanuit elk verzamelvat naar de hydraulische cilinders. De beweegbare scheidingswand in elk verzamelvat beweegt mee naar buiten, d.w.z. het volume van de tweede ruimte neemt af terwijl het volume van de eerste ruimte evenredig toeneemt. Hierdoor worden de aangrijparmen 20,21 op een constante druk gehouden. Tijdens het 35 variëren van de lengte van de aangrijparmen 20,21 door golfbewegingen kunnen de aangrijparmen 20,21 derhalve continu op trek belast blijven.
-13-
Het is overigens ook mogelijk dat de aangrijparmen 20,21 op trek wordt belast door het uitoefenen van een duwkracht vanaf het vaartuig 1 op de bumperbalken 5,6 van de windturbine 3. Het draagframe 17 is bijvoorbeeld verplaatsbaar geleid op een onderstel dat op het dek 12 van het vaartuig 1 is geplaatst (niet weergegeven). Als het bufferlichaam 16 is 5 bevestigd aan het draagframe 17, is het bufferlichaam 16 verplaatsbaar ten opzichte van de romp 9 van het vaartuig 1 en het bufferlichaam 16 en het aangrijporgaan 24 zijn dan verplaatsbaar ten opzichte van elkaar. Het bufferlichaam 16 is heen-en-weer beweegbaar ten opzichte van de romp 9 door middel van een of meer hydraulische cilinders, waarmee een duwkracht kan worden uitgeoefend door het bufferlichaam 16. Het bufferlichaam 16 kan 10 zich dan afzetten tegen de bumperbalken 5,6. De hydraulische cilinders kunnen ook zodanig zijn uitgevoerd dat deze cilinders bijdragen aan de bufferende werking van het bufferlichaam 14.
Figuren 4a-4f en figuren 5a-5f tonen verschillende uitvoeringsvormen van bumperbalken en aangrijparmen volgens de uitvinding. Daarbij omvat de boeg 10 van het 15 vaartuig 1 een neuslichaam 50, dat uitsteekt ten opzichte van het bufferlichaam 14. Het neuslichaam 50 heeft een breedte die in hoofdzaak overeenkomt met de horizontale afstand tussen de bumperbalken 5,6. Het neuslichaam 50 is in de aanmeerstand van de aangrijparmen 20,21 aangebracht tussen de bumperbalken 5,6. Het neuslichaam 50 is in deze uitvoeringsvoorbeelden echter optioneel en kan worden weggelaten.
20 Ook tonen figuren 4a-4f en figuren 5a-5f een aantal uitvoeringsvoorbeelden van bumperbalken 5,6 die een in hoofdzaak verticale stang 51 en een geleidingsrail 52 omvatten. Dit maakt het mogelijk om bumperbalken van bestaande offshore windturbines eenvoudig te voorzien van de geleidingsbanen 40,41 volgens de uitvinding.
De twee aangrijparmen 20,21 kunnen in deze uitvoeringsvoorbeelden overigens ook 25 telkens draaibaar om telkens een verticale draaihartlijn zijn (niet weergegeven). De aangrijparmen 20,21 zijn dan zwenkbaar om die verticale hartlijnen tussen de vrijgeefstand en de aanmeerstand.
De uitvinding is niet beperkt tot de in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden. De vakman kan verschillende aanpassingen aanbrengen die 30 binnen de reikwijdte van de uitvinding liggen. Bijvoorbeeld kunnen het bufferlichaam en de aangrijparmen aan het achterschip van het vaartuig zijn aangebracht. Het vaartuig wordt in dat geval achteruit tegen het stationaire object aangevaren.

Claims (15)

1. Systeem voor het aanmeren van een vaartuig (1) tegen een stationair object (3), bijvoorbeeld de mast van een in water geplaatste windturbine, welk systeem een stationair object (3) en een vaartuig (1) omvat, waarbij het stationaire object (3) is voorzien van: 5. ten minste een in hoofdzaak verticale bumperbalk (5,6), die is bevestigd aan het stationaire object (3) door middel van een uithouder, en waarbij het vaartuig (1) is voorzien van: - een romp (9), - een motor (14) voor het voortstuwen van het vaartuig (1), 10. een bufferlichaam (16), dat uitsteekt ten opzichte van de romp (9), met het kenmerk, dat de bumperbalk (5,6) van het stationaire object (3) is voorzien van een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan , die in hoofdzaak naar het stationaire object (3) is toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van 15 het stationaire object (3) is afgekeerd, en het vaartuig (1) is voorzien van ten minste een aangrijparm (20,21), die aan een eind is voorzien van een aangrijporgaan (24), en de aangrijparm (20,21) beweegbaar ten opzichte van de romp (9) is tussen een aanmeerstand, waarin het aangrijporgaan (24) aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het 20 aangrijporgaan (24) uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan, en het bufferlichaam (16) in de aanmeerstand van de aangrijparm (5,6) aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en de binnenste geleidingsbaan zodanig zijdelings ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de uithouder van de bumperbalk (5,6) uitsteekt dat het aangrijporgaan (24) van de aangrijparm 25 (20,21) in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) beweegbaar is voorbij de uithouder.
2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij het stationaire object (3) is voorzien van ten minste twee in hoofdzaak verticale bumperbalken (5,6), die elk zijn voorzien van een in 30 hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die dwars ten opzichte van de uithouder van de bumperbalk (5,6) verloopt en in hoofdzaak naar het stationaire object (3) is toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object (3) is afgekeerd, en het vaartuig (1) is voorzien van ten minste twee aangrijparmen (20,21), die elk aan een eind zijn voorzien van een aangrijporgaan (24), en 35 de aangrijparmen (20,21) elk beweegbaar ten opzichte van de romp (9) zijn tussen een - 15- aanmeerstand, waarin het aangrijporgaan (24) van de eerste respectievelijk tweede aangrijparm (20,21) aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het aangrijporgaan (24) van de eerste respectievelijk tweede aangrijparm (20,21) uit 5 aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6), en het bufferlichaam (16) in de aanmeerstand van de aangrijparmen (5,6) aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalken (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, waarbij de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) zodanig zijdelings ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de 10 uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) uitsteekt dat het aangrijporgaan (24) van elke aangrijparm (20,21) in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) beweegbaar is voorbij de uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6).
3. Systeem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de uithouder is voorzien van ten minste een bovenste steun, een onderste steun, die zich onder de bovenste steun bevindt, en/of een middelste steun, die zich tussen de bovenste steun en de onderste steun bevindt, en waarbij het aangrijporgaan (24) van de of elke aangrijparm (20,21) in de aanmeerstand bij 20 het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk of bumperbalken (5,6) beweegbaar is voorbij de bovenste steun en/of de middelste steun en/of de onderste steun van de uithouder.
4. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de of elke aangrijparm 25 (20,21) een draaggedeelte (22) en een aangrijpgedeelte (23) omvat, waarbij het draaggedeelte (22) is verbonden met het vaartuig (1), en waarbij het aangrijpgedeelte (23) in de aanmeerrichting van het vaartuig (1) verplaatsbaar is ten opzichte van het draaggedeelte (22), en waarbij het aangrijpgedeelte (23) aan het van het draaggedeelte (22) afgekeerde eind is voorzien van het aangrijporgaan (24). 30
5. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de of elke aangrijparm (20,21) en het bufferlichaam (16) zodanig onderling verplaatsbaar en aandrijfbaar zijn dat de of elke bumperbalk (5,6) klembaar is tussen het aangrijporgaan (24) van de of elke aangrijparm (20,21) en het bufferlichaam (16). 35
6. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het aangrijporgaan (24) van de of elke aangrijparm (20,21) van het vaartuig (1) is voorzien van ten minste een rol, - 16- die verticaal verplaatsbaar is langs de binnenste geleidingsbaan van de of elke bumperbalk (5,6).
7. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het bufferlichaam (14) 5 van het vaartuig (1) is voorzien van ten minste een rol, die verticaal verplaatsbaar is langs de buitenste geleidingsbaan van de of elke bumperbalk (5,6).
8. Systeem volgens een van de conclusies 2-7, waarbij het vaartuig (1) is voorzien van een in hoofdzaak horizontale geleidingsbaan, en waarbij de aangrijparmen (20,21) elk 10 onverdraaibaar zijn bevestigd aan een slede, die verplaatsbaar is aangebracht langs de horizontale geleidingsbaan, en waarbij de aangrijparmen (20,21) zich in de vrijgeefstand op een afstand van elkaar bevinden, en waarbij de aangrijparmen (20,21) bij het bewegen vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand naar elkaar toe bewegen en bij het bewegen vanuit de aanmeerstand naar de vrijgeefstand uit elkaar bewegen. 15
9. Systeem volgens een van de conclusies 3-8, waarbij de of elke bumperbalk (5,6) is voorzien van een in hoofdzaak verticale stang, die de binnenste geleidingsbaan omvat, en waarbij de steunen van de uithouder zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekken, waarbij elke steun met een eerste eind is bevestigd aan het stationaire object en met een tweede eind is 20 bevestigd aan de stang onder vrijlating van de binnenste geleidingsbaan van de stang.
10. Systeem volgens een van de conclusies 3-9, waarbij de of elk bumperbalk (5,6) is voorzien van een in hoofdzaak verticale stang en een geleidingsrail, die zijdelings uitsteekt ten opzichte van de stang, waarbij de geleidingsrail de binnenste geleidingsbaan omvat, en 25 waarbij de steunen van de uithouder zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekken, waarbij elke steun met een eerste eind is bevestigd aan het stationaire object en met een tweede eind is bevestigd aan de stang onder vrijlating van de binnenste geleidingsbaan van de geleidingsrail.
11. Systeem volgens een van de conclusies 2-10, waarbij de in hoofdzaak verticale bumperbalken (5,6) op een horizontale afstand van elkaar zijn aangebracht, en waarbij het vaartuig (1) is voorzien van een neuslichaam, dat uitsteekt ten opzichte van het bufferlichaam (14), en waarbij het neuslichaam een breedte heeft die in hoofdzaak overeenkomt met de horizontale afstand tussen de bumperbalken (5,6), en waarbij het 35 neuslichaam in de aanmeerstand van de aangrijparmen (20,21) is aangebracht tussen de bumperbalken (5,6). - 17-
12. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het aangrijporgaan van de of elke aangrijparm (20,21) zijdelings uitsteekt ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de aangrijparm (20, 21).
13. Werkwijze voor het aanmeren van een vaartuig (1) tegen een stationair object (3), bijvoorbeeld de mast van een in water geplaatste windturbine, waarbij het stationaire object (3) is voorzien van: - ten minste een in hoofdzaak verticale bumperbalk (5,6), die is bevestigd aan het stationaire object (3) door middel van een uithouder, welke bumperbalk (5,6) is voorzien van 10 een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak naar het stationaire object (3) is toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object (3) is afgekeerd, en waarbij het vaartuig (1) is voorzien van: - een romp (9), 15. een motor (14) voor het voortstuwen van het vaartuig (1), - een bufferlichaam (16), dat uitsteekt ten opzichte van de romp (9), - ten minste een aangrijparm (20,21), die aan een eind is voorzien van een aangrijporgaan (24), en de aangrijparm (20,21) beweegbaar ten opzichte van de romp (9) is tussen een aanmeerstand, waarin het aangrijporgaan (24) aangrijpt op de binnenste 20 geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeefstand, waarin het aangrijporgaan (24) uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan, en het bufferlichaam (16) in de aanmeerstand van de aangrijparm (5,6) aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en de binnenste geleidingsbaan zodanig zijdelings ten opzichte van een 25 aangrenzend gedeelte van de uithouder van de bumperbalk (5,6) uitsteekt dat het aangrijporgaan (24) van de aangrijparm (20,21) in de aanmeerstand bij het verticaal verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) beweegbaar is voorbij de uithouder, en waarbij de werkwijze omvat: 30. het door middel van de motor (14) aanduwen van het bufferlichaam (16) van het vaartuig (1) tegen de bumperbalk (5,6) van het stationaire object (3) terwijl de aangrijparm (20,21) zich in de vrijgeefstand bevindt, waarbij het bufferlichaam (14) door het aanduwen aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, 35. het vervolgens bewegen van de aangrijparm (20,21) vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand. -18-
14. Werkwijze volgens conclusie 13, waarbij het stationaire object (3) is voorzien van ten minste twee in hoofdzaak verticale bumperbalken (5,6), die elk zijn voorzien van een in hoofdzaak verticale, binnenste geleidingsbaan, die zijdelings uitsteekt ten opzichte van de uithouder van de bumperbalk (5,6) en in hoofdzaak naar het stationaire object (3) is 5 toegekeerd, en een in hoofdzaak verticale, buitenste geleidingsbaan, die in hoofdzaak van het stationaire object (3) is afgekeerd, en het vaartuig (1) is voorzien van ten minste twee aangrijparmen (20,21), die elk aan een eind zijn voorzien van een aangrijporgaan (24), en de aangrijparmen (20,21) elk beweegbaar ten opzichte van de romp (9) zijn tussen een aanmeerstand, waarin het aangrijporgaan (24) van de eerste respectievelijk tweede 10 aangrijparm (20,21) aangrijpt op de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, en een vrijgeef stand, waarin het aangrijporgaan (24) van de eerste respectievelijk tweede aangrijparm (20,21) uit aangrijping is met de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6), en het bufferlichaam (16) in de aanmeerstand van de aangrijparmen (5,6) 15 aangrijpt op de buitenste geleidingsbaan van de bumperbalken (5,6) en daarlangs verticaal verplaatsbaar is, waarbij de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) zodanig zijdelings ten opzichte van een aangrenzend gedeelte van de uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) uitsteekt dat het aangrijporgaan (24) van elke aangrijparm (20,21) in de aanmeerstand bij het verticaal 20 verplaatsen langs de binnenste geleidingsbaan van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6) beweegbaar is voorbij de uithouder van de eerste respectievelijk tweede bumperbalk (5,6), en waarbij het bufferlichaam (16) van het vaartuig (1) tegen de bumperbalk (5,6) van het stationaire object (3) wordt aangeduwd door middel van de motor (14) terwijl elke aangrijparm (20,21) zich in de vrijgeefstand bevindt, en waarbij de 25 aangrijparmen (20,21) elk vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand bewegen nadat het bufferlichaam (16) van het vaartuig (1) tegen de bumperbalk (5,6) van het stationaire object (3) is aangeduwd door middel van de motor (14).
15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij het vaartuig (1) is voorzien van een in 30 hoofdzaak horizontale geleidingsbaan, en waarbij de aangrijparmen (20,21) elk onverdraaibaarzijn bevestigd aan een slede, die verplaatsbaar is aangebracht langs de horizontale geleidingsbaan, en waarbij de aangrijparmen (20,21) zich in de vrijgeefstand op een afstand van elkaar bevinden, en waarbij de aangrijparmen (20,21) bij het bewegen vanuit de vrijgeefstand naar de aanmeerstand naar elkaar toe bewegen en daarbij het 35 vaartuig (1) naar een positie ten opzichte van de bumperbalken (5,6) manoeuvreren waarin de bumperbalken (5,6) zijn opgesloten tussen de aangrijparmen (20,21).
NL2006710A 2011-05-03 2011-05-03 Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object. NL2006710C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2006710A NL2006710C2 (nl) 2011-05-03 2011-05-03 Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object.
EP12166445.2A EP2520485B1 (en) 2011-05-03 2012-05-02 System and method for mooring a floating vessel against a stationary object

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2006710A NL2006710C2 (nl) 2011-05-03 2011-05-03 Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object.
NL2006710 2011-05-03

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2006710C2 true NL2006710C2 (nl) 2012-11-06

Family

ID=45998204

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2006710A NL2006710C2 (nl) 2011-05-03 2011-05-03 Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP2520485B1 (nl)
NL (1) NL2006710C2 (nl)

Families Citing this family (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR101444325B1 (ko) 2012-12-27 2014-09-26 삼성중공업 주식회사 해상구조물 설치용 완충장치
DE102013000976A1 (de) * 2013-01-22 2014-07-24 FHS Förder-und Hebesysteme GmbH Verfahren und Vorrichtung zur Schaffung eines Übergangs zwischen einem Wasserfahrzeug und einer Offshore-Anlage
GB2510418B (en) * 2013-02-04 2018-02-28 Windcat Workboats Ltd Vessel fender structure with anchor points and draw mechanisms
FR3031956B1 (fr) * 2015-01-23 2017-02-24 Constructions Ind De La Mediterranee - Cnim Navire a passerelle telescopique de transfert de personnes entre le navire et un objet stationnaire ou quasiment stationnaire en mer, tel qu'une eolienne
FR3040682B1 (fr) 2015-09-08 2019-04-19 Savoye Dispositif d'amarrage d'un navire a un poste d'amarrage d'un ponton et ponton correspondant
NO341915B1 (en) * 2016-11-22 2018-02-19 Offshore Windservice As Bow fender
EP3590817A1 (en) 2018-07-04 2020-01-08 Ørsted Wind Power A/S A method for the use in offshore crew transfer
EP3715239A1 (en) 2019-03-25 2020-09-30 Offshore Windservice A/S Vessel with tiltable bow fender
EP3763616A1 (en) * 2019-07-12 2021-01-13 Damen 40 B.V. A system for charging a battery of an electrically driven ship
CN112389599A (zh) * 2019-08-15 2021-02-23 广州中国科学院先进技术研究所 一种四自由度主动波浪补偿运维登靠装置
EP3915866B1 (en) 2020-05-27 2023-11-22 Offshore Windservice A/S System for stabilizing a vessel against a stationary object
JP6997423B1 (ja) * 2021-02-22 2022-01-17 株式会社サステナブルワークス 海洋構造物、海洋構造物用防舷装置、及び海洋構造物を構成する構造体への移動方法

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2002020343A1 (en) * 2000-09-06 2002-03-14 P & R Systems A vessel, provided with a gang plank for coupling to an offshore pole structure
NL1024196C2 (nl) * 2003-08-29 2004-11-09 P & R Systems Vaartuig voorzien van een met een offshore paallichaam koppelbare loopbrug.
WO2005100145A1 (en) * 2004-04-16 2005-10-27 Mikael Jakobsson Device for landing a craft
EP2298641A2 (en) * 2009-09-11 2011-03-23 Mobimar Oy Attaching device and method for attaching a vessel to a wind power plant, and vessel
EP2316721A1 (en) * 2009-10-30 2011-05-04 Presign Holding B.V. Method for stabilizing a floating vessel against a stationary object

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2427253A (en) 2005-06-14 2006-12-20 Windcat Workboats Ltd Technique for stabilising a boat against a structure using a fender

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2002020343A1 (en) * 2000-09-06 2002-03-14 P & R Systems A vessel, provided with a gang plank for coupling to an offshore pole structure
NL1024196C2 (nl) * 2003-08-29 2004-11-09 P & R Systems Vaartuig voorzien van een met een offshore paallichaam koppelbare loopbrug.
WO2005100145A1 (en) * 2004-04-16 2005-10-27 Mikael Jakobsson Device for landing a craft
EP2298641A2 (en) * 2009-09-11 2011-03-23 Mobimar Oy Attaching device and method for attaching a vessel to a wind power plant, and vessel
EP2316721A1 (en) * 2009-10-30 2011-05-04 Presign Holding B.V. Method for stabilizing a floating vessel against a stationary object

Also Published As

Publication number Publication date
EP2520485B1 (en) 2015-03-18
EP2520485A1 (en) 2012-11-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2006710C2 (nl) Systeem en werkwijze voor het aanmeren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object.
NL2003728C2 (nl) Werkwijze voor het stabiliseren van een drijvend vaartuig tegen een stationair object.
NL2010104C2 (en) A vessel, a motion platform, a control system, a method for compensating motions of a vessel and a computer program product.
EP2625092B1 (en) A gangway construction having a guiding assembly with pulley wheels and guiding cables
CA2820784C (en) System for launching and recovering underwater vehicles, notably towed underwater vehicles
US8127388B2 (en) Gangway apparatus
US20130291779A1 (en) Apparatus to launch and recover a boat
CN109178223A (zh) 一种多功能的自动补偿舷梯
AU2013269527A1 (en) System for launching and retrieving submarine vehicles, in particular towed submarine vehicles
CN110709317A (zh) 具有用于将人员和货物从船舶向海上构造转移的转移装备的船舶
NL2012069C2 (en) A vessel, a motion platform, a control system, a method for compensating motions of a vessel and a computer program product.
WO2010147478A1 (en) Device and method for transferring crew and personell between vessels and offshore structures
JP2006281887A (ja) 揚艇装置
NL2008207C2 (en) A method of providing access between a floating vessel and a marine structure.
CN114408761A (zh) 一种航标回收吊运装置及方法
US11066132B2 (en) Boat transfer system
CN117734885A (zh) 一种海上登乘装置
GB2482370A (en) Apparatus for controlling a suspended load or a moored vessel
RU177002U1 (ru) Конструкция площадки для постановки донных станций с судна
JP2698736B2 (ja) 舷梯装置
KR20180116590A (ko) 선박
WO2014011057A1 (en) Method and device for transfer of a load

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20160601