NL2004665C2 - Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. - Google Patents
Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2004665C2 NL2004665C2 NL2004665A NL2004665A NL2004665C2 NL 2004665 C2 NL2004665 C2 NL 2004665C2 NL 2004665 A NL2004665 A NL 2004665A NL 2004665 A NL2004665 A NL 2004665A NL 2004665 C2 NL2004665 C2 NL 2004665C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- coupling element
- male
- female
- coupling device
- coupling
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F16—ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L—PIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L55/00—Devices or appurtenances for use in, or in connection with, pipes or pipe systems
- F16L55/10—Means for stopping flow from or in pipes or hoses
- F16L55/115—Caps
- F16L55/1157—Caps using hooks, pawls, or other movable or insertable locking members
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F16—ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L—PIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L37/00—Couplings of the quick-acting type
- F16L37/08—Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members
- F16L37/12—Couplings of the quick-acting type in which the connection between abutting or axially overlapping ends is maintained by locking members using hooks, pawls or other movable or insertable locking members
- F16L37/18—Joints tightened by eccentrics or rotatable cams
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F16—ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L—PIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
- F16L37/00—Couplings of the quick-acting type
- F16L37/24—Couplings of the quick-acting type in which the connection is made by inserting one member axially into the other and rotating it to a limited extent, e.g. with bayonet action
- F16L37/244—Couplings of the quick-acting type in which the connection is made by inserting one member axially into the other and rotating it to a limited extent, e.g. with bayonet action the coupling being co-axial with the pipe
- F16L37/248—Bayonet-type couplings
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Quick-Acting Or Multi-Walled Pipe Joints (AREA)
Description
Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een koppelinrichting voor het verbinden en/of afsluiten van fluïdumleidingen omvattende: 5 - een mannelijk koppelelement met een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede, ten minste een langs de buitenomtrek daarvan rondlopende uitsparing en ten minste een zich in hoofdzaak radiaal uitstrekkend uitsteeksel; - een vrouwelijk koppelelement dat een wand met een in hoofdzaak 10 cirkelvormige dwarsdoorsnede heeft die een opneemruimte omgeeft waarin het mannelijke koppelelement passend opgenomen kan worden, waarbij het vrouwelijke koppelelement ten minste een arm heeft die aan een uiteinde een bedieningselement en aan een tegenoverliggend uiteinde ten minste een zich radiaal uitstrekkend vergrendelelement omvat, waarbij de arm roteerbaar met 15 het vrouwelijke koppelelement verbonden is, waarbij de wand ten minste een uitsparing heeft waardoorheen het vergrendelelement zich in de opneemruimte kan uitstrekken, waarbij de arm in een eerste en een tweede positie te brengen is, waarbij in de eerste positie het vergrendelelement zich in hoofdzaak buiten de opneemruimte bevindt en het mannelijke 20 koppelelement vrijelijk respectievelijk binnen en/of buiten de opneemruimte te brengen is, waarbij in de tweede positie het zich in hoofdzaak binnen de opneemruimte uitstrekt en in de ten minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing van het mannelijke koppelelement aangrijpt waardoor een verbinding tussen de koppelelementen tot stand is gebracht in 25 de toestand waarin de koppelelementen volledig in elkaar zijn opgenomen; - een bajonetsluiting, waarbij de wand van het vrouwelijke koppelelement ten minste een labyrint-vormige geleiding omvat, waarbij de labyrint-vormige geleiding ten minste een toegang omvat die uitmondt aan een vrije omtreksrand van de wand, ten minste een geleidingdeel dat zich in hoofdzaak 30 in axiale richting uitstrekt vanaf de toegang en ten minste een op het axiale geleidingdeel aansluitend geleidingdeel dat zich in hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekt, waarbij het radiale uitsteeksel via de toegang in het axiale geleidingdeel en het in omtreksrichting zich uitstrekkende 2 geleidingdeel in de labyrint-vormige geleiding positioneerbaar is om de bajonetsluiting tot stand te brengen.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een leidingtraject en een leidingeindsectie waarin de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is opgenomen.
5 Een dergelijke koppelinrichting voor het verbinden van vloeistofdragende slangen is bekend uit GB 2211258 A. Deze koppelinrichting, die onder de benamingen “cam-and-groove” koppeling en/of camlock koppeling algemeen bekend is, omvat een hol mannelijk deel voorzien van een langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing, een vrouwelijk deel dat voorzien is van een opneemruimte waarin het mannelijke deel 10 opgenomen kan worden. Het vrouwelijke deel omvat verder een of meer armen die aan een uiteinde voorzien zijn van een nok, waarbij de nok in een eerste positie zich buiten de opneemruimte van het vrouwelijke deel bevindt en het mannelijke deel vrijelijk binnen en/of buiten de opneemruimte van het vrouwelijke deel gebracht kan worden. Door roteren kunnen de armen in een tweede positie worden gebracht, waarbij de 15 nokken wanneer het mannelijke deel in de opneemruimte van het vrouwelijke deel is gepositioneerd zich binnen de opneemruimte uitstrekken en kunnen aangrijpen in de langs de buitenomtrek van het mannelijke deel rondlopende uitsparing. Hierdoor wordt de koppelinrichting gesloten en is een verbinding tussen het mannelijke en het vrouwelijke deel tot stand gebracht.
20 Het mannelijke deel van de bekende koppelinrichting omvat verder een pin die kan worden opgenomen in een kanaal dat is ingericht in de wand van het vrouwelijke deel dat de opneemruimte omgeeft. De zo gevormde bajonetsluiting kan voorkomen dat het mannelijke en vrouwelijke deel van de koppelinrichting uit elkaar schieten wanneer de armen vanuit de tweede naar de eerste positie worden bewogen en er (nog) druk op de 25 slangen staat.
Een bezwaar van de koppelinrichting bekend uit GB 2211258 A is dat wanneer de armen van de koppelinrichting, al dan niet bewust, van de tweede naar de eerste positie zijn gebracht en de verbinding van het mannelijke en het vrouwelijke deel is verbroken, de bajonetsluiting ten minste gedeeltelijk zou kunnen opendraaien bijvoorbeeld ten 30 gevolge van torsie die in de aangesloten slangen aanwezig is. Dientengevolge zal de bajonetsluiting een ten minste gereduceerde bescherming bieden tegen het uit elkaar schieten van het mannelijke en het vrouwelijke deel van de koppelinrichting door de druk die op deze delen staat in het geval dat er nog een vloeistof door de gekoppelde 3 slangen stroomt. Hierdoor is er een kans op letsel aan een persoon en/of schade aan infrastructuur in de buurt van de uit elkaar schietende mannelijke en vrouwelijke delen van de koppelinrichting.
Een verder bezwaar van de koppelinrichting bekend uit GB 2211258 A is dat deze 5 relatief duur zal zijn door de tamelijk bewerkelijke implementatie van de voor de bajonetsluiting benodigde onderdelen.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een koppelinrichting voor het verbinden en/of afsluiten van fluïdumleidingen te verschaffen die de bovengenoemde bezwaren ondervangt of ten minste reduceert door het bieden van ten minste een 10 verbeterde beveiliging tegen het uit elkaar schieten van het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement tijdens het al dan niet bewust ontkoppelen van de koppelinrichting ten gevolge van het ten minste gedeeltelijk opendraaien van de bajonetsluiting als gevolg van een ongecontroleerde kracht, bijvoorbeeld ten gevolge van torsie en/of trillingen, die op de mannelijke en/of vrouwelijke koppelelementen 15 aangrijpt, in combinatie met de druk die op deze elementen staat in het geval dat er nog een fluïdum, bijvoorbeeld een vloeistof of een gas, in ten minste een aangesloten fluïdumleiding aanwezig is.
Het is een verder doel van de onderhavige uitvinding om een koppelinrichting te verschaffen die op een eenvoudige en goedkope wijze de bovengenoemde verbeterde 20 beveiliging kan realiseren.
Ten minste een van deze doelen wordt bereikt met een koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding, waarbij het zich in hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel in axiale richting plaatselijk is verwijd onder vorming van ten minste een aanslag, waarbij de in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen 25 brengbaar zijn in een positie waarin het radiale uitsteeksel en de ten minste ene aanslag elkaar overlappen zodanig dat een beweging van het mannelijke koppelelement in hoofdzaak in omtreksrichting wordt beperkt en voorkomen kan worden dat een ongecontroleerde, in axiale en/of in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel voorbij de ten minste ene aanslag kan brengen. Hierdoor wordt een 30 koppelinrichting verschaft waarmee voorkomen kan worden dat het mannelijke koppelelement uit het vrouwelijke koppelelement kan losschieten. Wanneer de arm van het vrouwelijke koppelelement, al dan niet bewust, vanuit de tweede naar de eerste positie wordt gebracht, zal in het geval dat een fluïdum, bijvoorbeeld een vloeistof of 4 een gas, door de fluïdumleidingen loopt het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement ten gevolge van de druk die het fluïdum op de koppelelementen uitoefent in een tegengestelde richting worden bewogen. Hierdoor wordt het radiale uitsteeksel van het mannelijke koppelelement in een zich in de richting van de vrije 5 omtreksrand van het vrouwelijke koppelelement uitstrekkende verwijding van het in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte geleidingdeel van de labyrint-vormige geleiding bewogen. Hierdoor wordt een beweging van het radiale uitsteeksel en dientengevolge een beweging van het mannelijke koppelelement in hoofdzaak in axiale richting begrensd en wordt voorkomen dat het radiale uitsteeksel uit de labyrint-vormige 10 geleiding kan schieten.
Wanneer er tevens onverhoopt een ongecontroleerde, in axiale en/of in omtreksrichting gerichte kracht, bijvoorbeeld ten gevolge van torsie in de op het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement aangesloten flexibele en/of semi-flexibele fluïdumleidingen zoals bijvoorbeeld slangen, op de koppelelementen van de 15 koppelinrichting aangrijpt, zal ten minste een aanslag in overlappend contact kunnen komen te staan met het radiale uitsteeksel van het mannelijke koppelelement. Hierdoor zal de beweging van het radiale uitsteeksel en dientengevolge van het mannelijke koppelelement in hoofdzaak in omtreksrichting zodanig worden beperkt dat het radiale uitsteeksel niet voorbij de aanslag kan geraken en derhalve niet buiten de labyrint-20 vormige geleiding kan komen. Hierdoor zal voorkomen kunnen worden dat het mannelijke koppelelement uit het vrouwelijke koppelelement kan losschieten en dat letsel wordt toegebracht aan een persoon en/of schade wordt berokkend aan de infrastructuur die zich in de nabijheid van de koppelinrichting bevinden.
In het geval van het afsluiten van een fluïdumleiding fungeert het mannelijke of het 25 vrouwelijke koppelelement als afsluitelement, bijvoorbeeld een dop. De koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding kan op een analoge wijze zoals hierboven beschreven, voorkomen dat bijvoorbeeld trillingen in de afgesloten fluïdumleiding die bijvoorbeeld door een aangesloten pomp veroorzaakt kunnen worden, ertoe leiden dat het afsluitelement uit de koppelinrichting kan losschieten.
30 In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is het zich in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel verwijd in een richting afgekeerd van de vrije omtreksrand onder vorming van een eerste aanslag zodanig dat bij volledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen het 5 radiale uitsteeksel en de eerste aanslag elkaar overlappen. Hierdoor kan voorkomen worden dat ten gevolge van een in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel zich in omtreksrichting door de labyrint-vormige geleiding kan verplaatsen terwijl de ten minste ene arm zich in de tweede positie bevindt.
5 In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is het zich in omtreksrichting uitstrekkende geleiding deel verwijd in een richting gekeerd naar de vrije omtreksrand onder vorming van een tweede aanslag zodanig dat bij onvolledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen het radiale uitsteeksel en de tweede aanslag elkaar overlappen. Hierdoor kan voorkomen 10 worden dat ten gevolge van een in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel zich in omtreksrichting door de labyrint-vormige geleiding kan verplaatsen terwijl de ten minste ene arm zich in de eerste positie bevindt en het mannelijke koppelelement uit het vrouwelijke koppelelement kan schieten.
In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is 15 bij volledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen de arm vanuit de eerste in de tweede positie te brengen, waarbij het zich radiaal uitstrekkende vergrendelelement van de arm in de ten minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing van het mannelijke koppelelement kan aangrijpen. Hierdoor kan bereikt worden dat nadat de bajonetsluiting op een juiste wijze tot stand is gebracht de ten 20 minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing van het mannelijke koppelelement zich tegenover het zich radiaal uitstrekkende vergrendelelement van de arm bevindt en de verbinding van het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement op een juiste en veilige wijze tot stand is te brengen. Door deze maatregel wordt een koppelinrichting met een verbeterde beveiliging verschaft.
25 In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is de labyrint-vormige geleiding een sleuf in de wand van het vrouwelijke koppelelement. Door het aanbrengen, bijvoorbeeld door middel van slijpen en/of frezen, van een sleuf in de wand van het vrouwelijke koppelelement is het mogelijk om door een eenvoudige en/of goedkope modificatie van een standaard camlock koppeling een koppelinrichting 30 te maken die een verbeterde beveiliging biedt tegen het uit het vrouwelijke koppelelement losschieten van het mannelijke koppelelement door het toepassen van een bajonetsluiting. In dit geval is het mogelijk om het radiale uitsteeksel, dat doorgaans wordt gebruikt om het mannelijke koppelelement via een verbinding, 6 bijvoorbeeld een kettinkje of een koordje, met het vrouwelijke koppelelement te verbinden, in de labyrint-vormige geleiding van de bajonetsluiting te positioneren. Hierdoor hoeft alleen het vrouwelijke koppelelement van een verder standaard camlock koppeling aangepast te worden, hetgeen tot een goedkope en/of snel inzetbare 5 oplossing leidt.
In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding is de labyrint-vormige geleiding een inwendige groef in de wand van het vrouwelijke koppelelement. Hierdoor kan een bajonetsluiting worden verschaft die een verbeterde beperking van de beweging van het radiale uitsteeksel in hoofdzaak in radiale richting 10 kan bewerkstelligen.
In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat het vrouwelijke en/of het mannelijke koppelelement een metaal en/of een metaallegering. Het gebruik van metaal biedt de mogelijkheid om de duurzaamheid van de koppelelementen te vergroten en zodanig de levensduur van de koppelinrichting te 15 verlengen. Dit kan een positieve bijdrage leveren aan het verlagen van de totale kosten van de koppelinrichting. De keuze van de gebruikte metaalsoort zal naast de metaaleigenschappen mede bepaald worden door de kosten. Voor toepassingen waarbij de kosten zo laag mogelijk dienen te zijn, zijn roestvrij staal en/of koolstofhoudende ferrometalen en/of messing een geschikte keuze. Het gebruik van roestvrij staal en/of 20 een koolstofhoudend ferrometaal levert vanwege hun hardheid een goede duurzaamheid op waardoor de koppelinrichting langdurig gebruikt kan worden. Messing is naast zijn hardheid een geschikte keuze vanwege zijn goede zelfsmerende eigenschappen. Voor toepassingen waarbij kosten ten minste van minder belang zijn, is bijvoorbeeld titanium een geschikte keuze. Hierdoor zou een dunnere wanddikte van de 25 koppelelementen gekozen kunnen worden.
In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat het vrouwelijke en/of het mannelijke koppelelement een vezelversterkte kunststof. Een geschikte keuze zou bijvoorbeeld een kunststof zijn die versterkt is met aramidevezel. Hierdoor is het mogelijk het gewicht van de koppelinrichting verder te 30 minimaliseren zonder grote concessies te doen aan de stevigheid en duurzaamheid.
In een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding heeft de wand van het vrouwelijke koppelelement een dikte die in een bereik van 1-10 mm ligt, bij voorkeur 5 mm is. Hierdoor wordt afhankelijk van het gebruikte materiaal 7 een wand verschaft die voldoende stevigheid heeft om de krachten te weerstaan die in bedrijfstoestand op de koppelelementen werken.
Volgens een ander aspect van de onderhavige uitvinding wordt een leidingtraject verschaft, omvattende ten minste twee fluïdumleidingen die onderling zijn verbonden 5 door een koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies.
Volgens een ander aspect van de onderhavige uitvinding wordt een leidingeindsectie verschaft, omvattende ten minste een fluïdumleiding en een afsluitdop die onderling zijn verbonden door een koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies.
De afsluitdop kan gevormd worden door het mannelijke of het vrouwelijke 10 koppelelement van de koppelinrichting. In het geval dat het mannelijke koppelelement is ingericht als afsluitdop kan het op dezelfde wijze als hierboven is beschreven in het vrouwelijke koppelelement van de koppelinrichting aangebracht en bevestigd worden. Hierdoor wordt een leidingeindsectie verschaft, waarbij de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding voorkomt dat ten gevolge van bijvoorbeeld trillingen in de 15 afgesloten fluïdumleiding die bijvoorbeeld door een aangesloten pomp veroorzaakt kunnen worden, het afsluitelement uit de koppelinrichting kan losschieten.
Hoewel de uitvinding zal worden beschreven aan de hand van specifieke uitvoeringsvormen, is de vinding niet beperkt tot de getoonde uitvoeringsvormen. De uitvinding wordt beschreven aan de hand van maatregelen, waarbij expliciete voordelen 20 genoemd kunnen worden, maar waarbij ook impliciete voordelen kunnen gelden. Het onderwerp van de vinding van deze aanvrage of van een afgesplitste aanvrage kan elk van die maatregelen betreffen, waarvan sommige combinaties expliciet in deze beschrijving beschreven en/of getoond zijn, maar die ook impliciet beschreven kunnen zijn. Hoewel de figuren expliciete combinaties van maatregelen tonen, zal het de 25 vakman duidelijk zijn dat een aantal van de maatregelen ook los van elkaar genomen kunnen worden.
Figuur 1 toont een geëxplodeerd aanzicht van een uitvoeringsvorm van de koppelinrichting volgens de onderhavige uitvinding.
Figuur 2 toont een deels opengewerkt vooraanzicht van een in bedrijfstoestand 30 verkerende koppelinrichting volgens de uitvoeringsvorm zoals getoond in figuur 1.
Figuur 3 toont een deels opengewerkt vooraanzicht van de uitvoeringsvorm van de koppelinrichting zoals getoond in de voorgaande figuren, waarbij schematisch de werking van de aanslag in de labyrint-vormige geleiding wordt geïllustreerd.
8
De figuren zijn niet noodzakelijkerwijs op schaal getekend. Identieke of soortgelijke onderdelen kunnen in de verschillende figuren met dezelfde referenties zijn aangeduid.
Hoewel de navolgende figuren telkens een vrouwelijk koppelelement 3 met een labyrint-vormige geleiding 12 en een mannelijk koppelelement 2 met een radiaal 5 uitsteeksel 6 tonen, zal het de vakman duidelijk zijn dat het vrouwelijke koppelelement ook een radiaal uitsteeksel kan hebben dat in samenwerking met een labyrint-vormige geleiding van het mannelijke koppelelement een bajonetsluiting kan vormen. Verder zijn in de getoonde figuren op zowel het mannelijke koppelelement 2 als op het vrouwelijke koppelelement 3 fluïdumleidingen 60 aangesloten. Het zal voor de vakman 10 duidelijk zijn dat de navolgende beschrijving tevens opgaat voor het geval waarin een fluïdumleiding 60 is aangesloten op een van de twee koppelelementen en het andere koppelelement als afsluitelement, bijvoorbeeld een dop, is uitgevoerd.
Figuur 1 toont een geëxplodeerd aanzicht van een uitvoeringsvorm van een mannelijk koppelelement 2 en een vrouwelijk koppelelement 3 van een 15 koppelinrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding, waarbij zowel het mannelijke als het vrouwelijke koppelelement met een fluïdumleiding 60, bijvoorbeeld een slang, verbonden zijn.
Het mannelijke koppelelement 2 heeft een wand 4 met een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede. De wand 4 omvat ten minste een langs de buitenomtrek 20 daarvan rondlopende uitsparing 5 en ten minste een zich in hoofdzaak radiaal uitstrekkend uitsteeksel 6. In de getoonde uitvoeringsvorm is in het radiale uitsteeksel 6 een uitsparing 70 voorzien waarin een verbindingselement, bijvoorbeeld een kettinkje of en koordje, aangebracht kan worden waarmee het mannelijke koppelelement 2 en het vrouwelijke koppelelement 3 aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Deze koppeling 25 heeft enkel tot doel om de twee koppelelementen als paar bij elkaar te houden.
Het vrouwelijke koppelelement 3 heeft een wand 7 met een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede, waarbij de wand 7 een opneemruimte 8 omgeeft waarin het mannelijke koppelelement 2 passend kan worden opgenomen. In de getoonde uitvoeringsvorm heeft het vrouwelijke koppelelement 3 verder twee armen 9. De armen 30 9 omvatten aan een uiteinde een bedieningselement 10 en aan een tegenoverliggend uiteinde een zich radiaal uitstrekkend vergrendelelement 11, bijvoorbeeld een nok. De armen 9 zijn door een as 21 roteerbaar met het vrouwelijke koppelelement 3 verbonden. Zoals getoond in figuur 1, bevinden de armen 9 zich in een eerste positie 9 waarin de nokken 11 zich in hoofdzaak buiten de opneemruimte 8 van het vrouwelijk koppelelement 3 bevinden. Hierdoor kan het mannelijke koppelelement 2 vrijelijk respectievelijk binnen en/of buiten de opneemruimte 8 gebracht worden. Door middel van roteren om de assen 21 kunnen de armen 9 vanuit de eerste positie in de tweede 5 positie gebracht worden. In de tweede positie zullen de nokken 11 zich in hoofdzaak binnen de opneemruimte 8 uitstrekken en in de ten minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing 5 in de wand 4 van het mannelijke koppelelement 2 aangrijpen. Hierdoor wordt een verbinding tussen het vrouwelijke en het mannelijke koppelelement tot stand gebracht.
10 De wand 7 van het vrouwelijke koppelelement 3 omvat verder een labyrint-vormige geleiding 12 die in samenwerking met het radiale uitsteeksel 6 van het mannelijke koppelelement 2 een bajonetsluiting vormt. De labyrint-vormige geleiding 12 kan bijvoorbeeld door slijpen en/of frezen in de wand 7 worden aangebracht. De labyrintvormige geleiding 12 heeft ten minste een toegang 14 die uitmondt aan een vrije 15 omtreksrand 15 van de wand 7 van het vrouwelijke koppelelement 3. De labyrintvormige geleiding 12 omvat ten minste een geleidingdeel 16 dat zich in hoofdzaak in axiale richting uitstrekt en ten minste een daarop aansluitend geleidingdeel 17 dat zich in hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekt. Het radiale uitsteeksel 6 van het mannelijke koppelelement 2 is via de toegang 14 middels verplaatsingen in axiale en/of 20 omtreksrichting in de labyrint-vormige geleiding 12 positioneerbaar. Hierdoor kan de bajonetsluiting tot stand worden gebracht.
In de getoonde uitvoeringsvorm omvat het zich in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel 17 in een van de vrije omtreksrand 15 afgekeerde richting een eerste plaatselijke verwijding 20 onder vorming van een eerste aanslag 80. In een naar de vrije 25 omtreksrand 15 gerichte richting omvat de zich in omtreksrichting uitstrekkende geleiding 17 een tweede plaatselijke verwijding 18 onder vorming van een tweede aanslag 19.
Bij volledig in elkaar opgenomen mannelijk en vrouwelijk koppelelement overlappen het radiale uitsteeksel 6 en de eerste aanslag 80 elkaar overlappen. Hierdoor 30 kan voorkomen worden dat ten gevolge van een in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel 6 zich in omtreksrichting door de labyrint-vormige geleiding 12 kan verplaatsen terwijl de armen 9 zich in de tweede positie bevinden.
10
Bij onvolledig in elkaar opgenomen mannelijk en vrouwelijk koppelelement en onder invloed van een in hoofdzaak in de richting van de vrije omtreksrand 15 gerichte kracht worden het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement in tegenovergestelde richting bewogen en overlappen het radiale uitsteeksel 6 en de tweede aanslag 19. Hierdoor kan 5 voorkomen worden dat ten gevolge van een in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel 6 zich in omtreksrichting door de labyrint-vormige geleiding 12 kan verplaatsen terwijl de armen 9 zich in de eerste positie bevinden en het mannelijke koppelelement 2 uit het vrouwelijke koppelelement 3 kan schieten.
In de uitvoeringsvorm zoals getoond in figuur 1 zijn bij volledig in elkaar 10 opgenomen mannelijk en vrouwelijk koppelelement de armen 9 in de tweede positie te brengen wanneer het radiale uitsteeksel 6 zich in de plaatselijk verwijding 20 van de labyrint-vormige geleiding 12 bevindt omdat dan de langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing 5 van het mannelijke koppelelement 2 zich zodanig tegenover de nokken 11 bevindt dat deze in de uitsparing 5 kunnen aangrijpen. Hierdoor kan 15 bereikt worden dat de verbinding van het mannelijke en het vrouwelijke koppelelement op een juiste en veilige wijze tot stand kan worden gebracht nadat de bajonetsluiting op een juiste wijze tot stand is gebracht.
In de uitvoeringsvorm zoals getoond in figuur 1 is de labyrint-vormige geleiding 12 uitgevoerd als een sleuf in de wand 7 van het vrouwelijke koppelelement 3. In een 20 andere uitvoeringsvorm kan de labyrint-vormige geleiding 12 zijn uitgevoerd als een groef die is ingericht aan de binnenzijde van de wand 7.
Het is mogelijk dat de wand 7 van het vrouwelijke koppelelement 3 tijdens de productie ervan voorzien wordt van de labyrint-vormige geleiding 12. Het is echter ook mogelijk dat de labyrint-vormige geleiding 12 in een wand van een flens met een in 25 hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede wordt geslepen en/of gefreesd. Het is hierbij van belang dat de diameter van de flens en het vrouwelijke koppelelement met elkaar in overeenstemming zijn opdat het mannelijke koppelelement nog steeds passend in het vrouwelijke koppelelement kan worden opgenomen. Op deze wijze is het mogelijk om door een eenvoudige en/of goedkope modificatie van een bestaande standaard camlock 30 koppeling, dat wil zeggen zonder aanvullende bajonetsluiting, een koppelinrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding te maken. Een voordeel hiervan is dat het mannelijke koppelelement van de bestaande camlock koppeling zonder verdere aanpassingen te gebruiken blijft.
11
Figuur 2 toont de koppelinrichting 1 in zijn gebruikstoestand waarbij het mannelijke koppelelement 2 in de opneemruimte 8 van het vrouwelijke koppelelement 3 is opgenomen. De armen 9 zijn door middel van roteren om de assen 21 vanuit de eerste in de tweede positie gebracht. Zoals getoond, strekken de nokken 11 zich in de tweede 5 positie in hoofdzaak binnen de opneemruimte 8 uit grijpen ze in de langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing 5 van het mannelijke koppelelement 2 aan. Hierdoor wordt een verbinding tussen het vrouwelijke en het mannelijke koppelelement tot stand gebracht. Zoals getoond in figuur 1, wordt een vrije omtreksrand 51 van het mannelijke koppelelement 2 hierbij in aanliggend contact gebracht met een 10 pakkingelement 90, bijvoorbeeld een afdichtring. De afdichtring 90 is tussen de vrije omtreksrand 51 en een zitting 50 van het vrouwelijke koppelelement gepositioneerd om lekkage tussen deze koppelelementen te voorkomen of ten minste te reduceren.
Wanneer de armen 9 zich in de tweede positie bevinden, bevindt het radiale uitsteeksel 6 zich in de getoonde uitvoeringsvorm in de verwijding 20 van het zich in 15 hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel 16. Het radiale uitsteeksel 6 ligt daarbij in overlappend contact aan op de aanslag 80. Hierdoor wordt in hoofdzaak een beweging van het radiale uitsteeksel 6 in hoofdzaak in omtreksrichting beperkt. In een andere uitvoeringsvorm zou wanneer de armen 9 zich in de tweede positie bevinden het radiale uitsteeksel 6 ook in de verwijding 18 gepositioneerd kunnen zijn. 20 Een in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte beweging van het radiale uitsteeksel 6 zal in dat geval door het overlappende contact tussen de aanslag 19 en het radiale uitsteeksel 6 beperkt worden.
Figuur 3 toont de koppelinrichting 1 waarbij de armen 9 zich in de eerste positie bevinden. Wanneer in dit geval een fluïdum, bijvoorbeeld een vloeistof of een gas, 25 (nog) door de aangesloten fluïdumleidingen loopt, zullen het mannelijke koppelelement 2 en het vrouwelijke koppelelement 3 ten gevolge van de druk die het fluïdum op de koppelelementen uitoefent in een tegengestelde richting worden bewogen. Hierdoor wordt het radiale uitsteeksel 6 van het mannelijke koppelelement 2 in een zich in de richting van de vrije omtreksrand 15 van het vrouwelijke koppelelement 3 30 uitstrekkende verwijding 18 van het in hoofdzaak in omtreksrichting gerichte geleidingdeel 17 van de labyrint-vormige geleiding 12 bewogen. Hierdoor wordt een beweging van het radiale uitsteeksel 6 en dientengevolge een beweging van het mannelijke koppelelement 2 in hoofdzaak in axiale richting begrensd. Tussen de vrije 12 omtreksrand 51 van het mannelijke koppelelement 2 en de afdichtring 90 die op de zitting 50 van het vrouwelijke koppelelement 3 aanligt, is een afstand (x) ontstaan. Hierdoor kan het fluïdum uit de koppelinrichting 1 lekken waardoor de druk in de fluïdumleidingen gereduceerd wordt. Het lekken van het fluïdum is tevens een indicatie 5 dat de verbinding tussen het mannelijke en vrouwelijke koppelelement niet meer volledig intact is.
Wanneer er tevens onverhoopt een ongecontroleerde, in axiale en/of in omtreksrichting gerichte kracht, bijvoorbeeld ten gevolge van torsie in de op het mannelijke koppelelement 2 en het vrouwelijke koppelelement 3 aangesloten flexibele 10 en/of semi-flexibele fluïdumleidingen 60 zoals bijvoorbeeld slangen, op de koppelelementen van de koppelinrichting 1 aangrijpt, zal door overlappend contact tussen het radiale uitsteeksel 6 en aanslag 19 de beweging van het radiale uitsteeksel 6 en dientengevolge van het mannelijke koppelelement 2 in hoofdzaak in omtreksrichting zodanig worden beperkt dat het radiale uitsteeksel 6 niet voorbij de 15 aanslag 19 kan geraken en derhalve niet buiten de labyrint-vormige geleiding 12 kan komen. Hierdoor zal voorkomen kunnen worden dat het mannelijke koppelelement 2 uit het vrouwelijke koppelelement 3 kan losschieten.
In het geval van het afsluiten van een fluïdumleiding 60 fungeert het mannelijke koppelelement 2 of het vrouwelijke koppelelement 3 als afsluitelement, bijvoorbeeld 20 een dop. De koppelinrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding kan op een analoge wijze zoals hierboven beschreven, voorkomen dat bijvoorbeeld trillingen in de afgesloten fluïdumleiding 60 die bijvoorbeeld door een aangesloten pomp veroorzaakt kunnen worden, ertoe leiden dat het afsluitelement uit de koppelinrichting 1 kan losschieten.
25 De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de hierboven als niet-beperkende voorbeelden beschreven uitvoeringsvormen. De beschermingsomvang wordt bepaald door de strekking van de hierna volgende conclusies, binnen de strekking waarvan velerlei modificaties denkbaar zijn.
Claims (11)
1. Koppelinrichting voor het verbinden en/of afsluiten van fluïdumleidingen omvattende: 5. een mannelijk koppelelement (2) met een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede, ten minste een langs de buitenomtrek daarvan rondlopende uitsparing (5) en ten minste een zich in hoofdzaak radiaal uitstrekkend uitsteeksel (6); - een vrouwelijk koppelelement (3) dat een wand (7) met een in hoofdzaak 10 cirkelvormige dwarsdoorsnede heeft die een opneemruimte (8) omgeeft waarin het mannelijke koppelelement (2) passend opgenomen kan worden, waarbij het vrouwelijke koppelelement (3) ten minste een arm (9) heeft die aan een uiteinde een bedieningselement (10) en aan een tegenoverliggend uiteinde ten minste een zich radiaal uitstrekkend vergrendelelement (11) 15 omvat, waarbij de arm (9) roteerbaar met het vrouwelijke koppelelement (3) verbonden is, waarbij de wand (7) ten minste een uitsparing heeft waardoorheen het vergrendelelement (11) zich in de opneemruimte (8) kan uitstrekken, waarbij de arm (9) in een eerste en een tweede positie te brengen is, waarbij in de eerste positie het vergrendelelement (11) zich in hoofdzaak 20 buiten de opneemruimte (8) bevindt en het mannelijke koppelelement (2) vrijelijk respectievelijk binnen en/of buiten de opneemruimte (8) te brengen is, waarbij in de tweede positie het vergrendelelement (11) zich in hoofdzaak binnen de opneemruimte (8) uitstrekt en in de ten minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing (5) van het mannelijke koppelelement 25 (2) aangrijpt waardoor een verbinding tussen de koppelelementen (2, 3) tot stand is gebracht in de toestand waarin de koppelelementen (2, 3) volledig in elkaar zijn opgenomen; - een bajonetsluiting, waarbij de wand (7) van het vrouwelijke koppelelement (3) ten minste een labyrint-vormige geleiding (12) omvat, waarbij de 30 labyrint-vormige geleiding (12) ten minste een toegang (14) omvat die uitmondt aan een vrije omtreksrand (15) van de wand (7), ten minste een geleidingdeel (16) dat zich in hoofdzaak in axiale richting uitstrekt vanaf de toegang (14) enten minste een op het axiale geleidingdeel (16) aansluitend geleidingdeel (17) dat zich in hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekt, waarbij het radiale uitsteeksel (6) via de toegang (14) in het axiale geleidingdeel (16) en het in omtreksrichting zich uitstrekkende geleidingdeel (17) in de labyrint-vormige geleiding (12) positioneerbaar is om de bajonetsluiting tot stand te 5 brengen, waarbij het zich in hoofdzaak in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel (17) in axiale richting plaatselijk is verwijd (18, 20) onder vorming van ten minste een aanslag (19, 80), waarbij de in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen brengbaar zijn in een positie waarin het radiale uitsteeksel (6) en de ten minste ene aanslag 10 (19,80) elkaar overlappen zodanig dat een beweging van het mannelijke koppelelement (2) in hoofdzaak in omtreksrichting wordt beperkt en voorkomen kan worden dat een ongecontroleerde, in axiale en/of in omtreksrichting gerichte kracht het radiale uitsteeksel (6) voorbij de ten minste ene aanslag (19) kan brengen. 15
2. Koppelinrichting volgens conclusie 1, waarbij het zich in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel (17) is verwijd (20) in een richting afgekeerd van de vrije omtreksrand (15) onder vorming van een eerste aanslag (80) zodanig dat bij volledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen het 20 radiale uitsteeksel (6) en de eerste aanslag (80) elkaar overlappen.
3. Koppelinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het zich in omtreksrichting uitstrekkende geleidingdeel (17) is verwijd (18) in een richting gekeerd naar de vrije omtreksrand (15) onder vorming van een tweede aanslag (19) zodanig dat bij 25 onvolledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen het radiale uitsteeksel (6) en de tweede aanslag (19) elkaar overlappen.
4. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij bij volledig in elkaar opgenomen mannelijke en vrouwelijke koppelelementen de arm (9) vanuit 30 de eerste in de tweede positie te brengen is, waarbij het zich radiaal uitstrekkende vergrendelelement (11) van de arm (9) in de ten minste ene langs de buitenomtrek rondlopende uitsparing (5) van het mannelijke koppelelement (2) kan aangrijpen.
5. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de labyrintvormige geleiding (12) een sleuf in de wand (7) van het vrouwelijke koppelelement (3) is.
6. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de labyrint vormige geleiding (12) een inwendige groef in de wand (7) van het vrouwelijke koppelelement (3) is.
7. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het 10 vrouwelijke en/of het mannelijke koppelelement een metaal en/of een metaallegering omvat.
8. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het vrouwelijke en/of het mannelijke koppelelement een vezelversterkte kunststof 15 omvat.
9. Koppelinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de wand (7) van het vrouwelijke koppelelement (3) een dikte heeft die in een bereik van 1-10 mm ligt, bij voorkeur 5 mm is. 20
10. Leidingtraject omvattende ten minste twee fluïdumleidingen (60) die onderling zijn verbonden door een koppelinrichting (1) volgens een van de voorgaande conclusies.
11. Leidingeindsectie omvattende ten minste een fluïdumleiding (60) en een afsluitdop 25 die onderling zijn verbonden door een koppelinrichting (1) volgens een van de conclusies 1-9.
Priority Applications (9)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2004665A NL2004665C2 (nl) | 2010-05-04 | 2010-05-04 | Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. |
DK11720343.0T DK2567137T3 (da) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Koblingsindretning, ledningsvej og ledningsende |
EP11720343.0A EP2567137B1 (en) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Coupling device, line path and line end section |
PCT/NL2011/050303 WO2011139152A1 (en) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Coupling device; line path and line end seciton |
ES11720343.0T ES2474116T3 (es) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Dispositivo de acoplamiento, recorrido de línea y sección final de línea |
PL11720343T PL2567137T3 (pl) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Urządzenie sprzęgające, ścieżka linii i odcinek końcowy linii |
SI201130151T SI2567137T1 (sl) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Spojna naprava, linijska pot in končni odsek linije |
PT117203430T PT2567137E (pt) | 2010-05-04 | 2011-05-04 | Dispositivo de acoplamento, caminho de linha e secção terminal da linha |
HK13110621.1A HK1183339A1 (en) | 2010-05-04 | 2013-09-13 | Coupling device, line path and line end section |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2004665 | 2010-05-04 | ||
NL2004665A NL2004665C2 (nl) | 2010-05-04 | 2010-05-04 | Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2004665C2 true NL2004665C2 (nl) | 2011-11-08 |
Family
ID=43127137
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2004665A NL2004665C2 (nl) | 2010-05-04 | 2010-05-04 | Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. |
Country Status (9)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP2567137B1 (nl) |
DK (1) | DK2567137T3 (nl) |
ES (1) | ES2474116T3 (nl) |
HK (1) | HK1183339A1 (nl) |
NL (1) | NL2004665C2 (nl) |
PL (1) | PL2567137T3 (nl) |
PT (1) | PT2567137E (nl) |
SI (1) | SI2567137T1 (nl) |
WO (1) | WO2011139152A1 (nl) |
Families Citing this family (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL2007552C2 (en) * | 2011-10-07 | 2013-04-09 | Andries Valk | Coupling device, line path and line end section. |
CA2778667C (en) | 2012-05-29 | 2017-02-28 | John R. Wawchuk | Coupling device for fluid lines |
KR200472651Y1 (ko) * | 2012-10-08 | 2014-05-13 | 이동준 | 누수 검사용 캡 |
EP2955425A1 (en) * | 2014-06-09 | 2015-12-16 | Katch Kan Holdings Ltd. | Hose couplers |
DE102015016710B3 (de) * | 2015-12-23 | 2017-01-19 | Audi Ag | Montageindikator und Rohranordnung |
US11293574B2 (en) | 2019-08-20 | 2022-04-05 | Dixon Valve & Coupling Company, Llc | Coupling |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1085054A (en) * | 1963-05-17 | 1967-09-27 | Dracone Developments Ltd | Bayonet-type pipe coupling |
GB2211258A (en) * | 1987-12-17 | 1989-06-28 | Action Hose Couplings Ltd | Cam-and-groove fluid transfer couplings with bayonet fitting |
-
2010
- 2010-05-04 NL NL2004665A patent/NL2004665C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2011
- 2011-05-04 ES ES11720343.0T patent/ES2474116T3/es active Active
- 2011-05-04 PT PT117203430T patent/PT2567137E/pt unknown
- 2011-05-04 PL PL11720343T patent/PL2567137T3/pl unknown
- 2011-05-04 SI SI201130151T patent/SI2567137T1/sl unknown
- 2011-05-04 DK DK11720343.0T patent/DK2567137T3/da active
- 2011-05-04 EP EP11720343.0A patent/EP2567137B1/en not_active Not-in-force
- 2011-05-04 WO PCT/NL2011/050303 patent/WO2011139152A1/en active Application Filing
-
2013
- 2013-09-13 HK HK13110621.1A patent/HK1183339A1/xx not_active IP Right Cessation
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1085054A (en) * | 1963-05-17 | 1967-09-27 | Dracone Developments Ltd | Bayonet-type pipe coupling |
GB2211258A (en) * | 1987-12-17 | 1989-06-28 | Action Hose Couplings Ltd | Cam-and-groove fluid transfer couplings with bayonet fitting |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
WO2011139152A1 (en) | 2011-11-10 |
ES2474116T3 (es) | 2014-07-08 |
PL2567137T3 (pl) | 2014-09-30 |
DK2567137T3 (da) | 2014-07-07 |
EP2567137B1 (en) | 2014-04-09 |
SI2567137T1 (sl) | 2014-07-31 |
EP2567137A1 (en) | 2013-03-13 |
PT2567137E (pt) | 2014-07-11 |
HK1183339A1 (en) | 2013-12-20 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL2007552C2 (en) | Coupling device, line path and line end section. | |
NL2004665C2 (nl) | Koppelinrichting, leidingtraject en leidingeindsectie. | |
JP4280410B2 (ja) | 安全固定継手組立体 | |
CA2783156C (fr) | Dispositif de raccord anti-flambage pour tuyauteries | |
US10443767B2 (en) | Coupling assembly | |
BRPI0806357A2 (pt) | conectores para conectar um primeiro sistema fluido a um segundo sistema fluido | |
NO153439B (no) | Roerledningskopling. | |
US6412827B1 (en) | Lockable quick connect/disconnect coupling | |
US10060564B2 (en) | Quick connect torque coupling with safety lock | |
US11644138B2 (en) | Clamp | |
ZA201005613B (en) | Quick coupling with safety catch device | |
US11045931B2 (en) | Tool and method for installing a seal by allowing a precompression to join two tubular parts | |
BR102015013269A2 (pt) | acopladores de mangueira | |
US9494269B2 (en) | Connection element with sealing member | |
US9958096B2 (en) | Split test boot | |
US11719373B2 (en) | Coupling with pressure relief | |
US9140399B2 (en) | Quick coupling | |
GB2211258A (en) | Cam-and-groove fluid transfer couplings with bayonet fitting | |
US10247332B2 (en) | Pipe coupling having arcuate snap couplers with cylindrical base body | |
US20180363820A1 (en) | Camlock fitting safety device and method | |
KR101789985B1 (ko) | 플러깅 장치 | |
FI107567B (fi) | Pistoliitin painejohtoja varten | |
SE539472C2 (en) | A coupling device for establishing a fluid connection between a first container and a second container |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
SD | Assignments of patents |
Effective date: 20150623 |
|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20150601 |