NL193435C

NL193435C - Inrichting voor het toedienen van voer aan dieren.

Info

Publication number: NL193435C
Application number: NL8802192A
Authority: NL
Original assignee: Nooyen Roosters B V
Priority date: 1988-09-06
Filing date: 1988-09-06
Publication date: 1999-11-02
Also published as: NL193435B; NL8802192A

Description

1 193435

Inrichting voor het toedienen van voer aan dieren

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het toedienen van voer aan dieren met een houder voor een hoeveelheid voer, welke houder nabij de onderzijde is voorzien van een afvoeropening en een op 5 enige afstand onder de afvoeropening opgestelde, in hoofdzaak horizontaal verlopende plaat boven welke plaat een daarmee samenwerkende opwaarts verlopende afvoerschuif is opgesteld, die om een in hoofdzaak horizontale as heen en weer zwenkbaar is met behulp van een door een dier op en neer beweegbaar bedieningsorgaan voor het over een vrije rand van de plaat afvoeren van het voer, waarbij de inrichting ter hoogte van die vrije rand van de plaat is voorzien van een tweede afvoeropening en een op 10 afstand onder de tweede afvoeropening gelegen trog.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8501683.

Een probleem bij het gebruik van deze bekende inrichting is, dat de dieren de neiging blijken te hebben om het bedieningsorgaan in beweging te blijven brengen, ook indien zij geen behoefte aan voer hebben. Indien de dieren zo met het bedieningsorgaan spelen zal voortdurend onnodig voer uit de inrichting in de 15 trog worden afgevoerd, waarbij in de praktijk veel van dit voer verloren gaat. Om verlies van voer zoveel mogelijk tegen te gaan heeft men wel voorgesteld, de inrichting zodanig uit te voeren, dat per heen en weer gaande beweging van het bedieningsorgaan slechts zeer weinig voer wordt afgegeven, maar bij een dergelijke uitvoering zal het dier zeer veel tijd nodig hebben om voldoende voer tot zich te nemen, met het gevaar, dat te weinig voer wordt opgenomen.

20 Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij de aan de bekende inrichting klevende nadelen kunnen worden vermeden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat tussen de tweede afvoeropening en de trog een op enige afstand onder de tweede afvoeropening opgestelde opvangbak voor het voer aanwezig is, die aan de toegangszijde van de dieren geheel open is en zodanig ten opzichte van de tweede afvoeropening is 25 opgesteld, dat zich in de opvangbak een natuurlijk talud voor het betreffende voer kan vormen, zonder dat dit voer uit zichzelf in de opvangbak kan stromen.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding zal, indien de opvangbak gevuld is, bij beweging van het bedieningsorgaan geen verder voer uit de houder in de opvangbak kunnen stromen.

Eerst wanneer het dier ten minste een deel van het voer uit een gevulde opvangbak heeft verwijderd kan bij 30 daarna plaatsvindende bediening van het bedieningsorgaan weer nieuw voer vanaf de plaat in de opvangbak stromen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in de bijgaande tekening schematisch in doorsnede weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

35 De inrichting omvat een houder 1 welke aan zijn voorzijde wordt begrensd door een verticale wand 2, die nabij zijn ondereinde overgaat in een de houder eveneens aan de voorzijde begrenzende schuin naar beneden en naar achteren verlopende wand 3. Aan de achterzijde wordt de houder begrensd door een verticaal verlopende achterwand 4, welke nabij zijn onderzijde een in de richting van de wand 3 schuin naar beneden en naar voren verlopend uiteinde 5 heeft. Daar, zoals uit de figuur blijkt, de wanden 3 en 5 schuin 40 naar beneden in een naar elkaar toegekeerde richting verlopen wordt de doorsnede van de houder 1 naar beneden toe geleidelijk kleiner.

De wanden 2 tot en met 5 strekken zich uit tussen verticaal staande zijwanden 6, die zoals uit de figuur blijkt, zich tot onder de ondereinden van de wanden 3 en 5 uitstrekken.

Ter hoogte van de onderrand van de wand 5 is een zich tussen de zijwanden uitstrekkende horizontaal 45 verlopende as 7 aangebracht, waaraan een verticaal verlopend been van een L-vormig bedieningsorgaan 8 is bevestigd. Het vrije uiteinde van het horizontaal verlopende deel van dit bedieningsorgaan is gevoerd door een opening 9, die in het onderste gedeelte van de wand 3 is aangebracht, een en ander zodanig, dat het bedieningsorgaan 8 enigszins voor de wand 3 uitsteekt.

Aan de as 7 is verder een zich vanaf de as 7 naar beneden uitstrekkende een afvoerschuif vormende 50 plaat 10 bevestigd waarvan de onderrand vlak boven een tussen zijwanden 6 aangebrachte horizontaal verlopende plaat 11 is gelegen.

Verder zijn aan de plaat 10 enige uitstekende neuzen 12 bevestigd. Op deze neuzen rusten de uiteinden van smalle stripvormige delen 13, die met hun van de plaat 10 afgekeerde uiteinden zijn bevestigd aan een bodemplaat 14. Daarbij is de uitvoering zodanig, dat de strippen 13 en de daaraan bevestigde plaat 14 zich 55 vanaf de plaat 10 schuin omhoog uitstrekken, waarbij de van de plaat 10 afgekeerde rand van de plaat 14 op de wand 3 rust. Het zal duidelijk zijn, dat bij deze uitvoering tussen de naar de plaat 10 toegekeerde begrenzingsrand van de plaat 14 en de plaat 10 tussen de strippen 13 gelegen openingen aanwezig zijn.

Claims

193435 2 Door verzwenken van het bedieningsorgaan 8 in de richting zoals aangeduid met behulp van de pijl A zal het ondereinde van de plaat 10 heen en weer bewegen over de plaat 11, terwijl het op de wand 3 rustende uiteinde van de plaat 14 langs de wand op en neer zal schuiven en zodoende de plaat 14 met zich in de houder 1 bevindend daarop rustend voer enigszins op en neer zal worden bewogen. 5 Het ondereinde van de wand 3 is gelegen tegenover een tussen de zijwanden 6 aangebrachte plaat 15, welke zich vanaf zijn bovenrand schuin naar beneden en naar voren in de richting van de wand 3 uitstrekt. De plaat 15 gaat nabij zijn onderrand over in een nagenoeg horizontaal verlopende plaat 16, welke tot voor de onderrand van de wand 3 uitsteekt. Het ondereinde van de plaat 3 begrensd met de plaat 15 en de plaat 16 een opvangbak 17 voorzien van een uitneemopening 18. 10 In het weergegeven ultvoeringsvoorbeeld sluit verder op de van de plaat 15 afgekeerde begrenzingsrand van de plaat 16 een trog 19 aan. In deze trog is het uiteinde van een watertoevoerleiding 20 gelegen, op welk uiteinde een afvoemippel 21 is aangesloten. Een dergelijke afvoernippel is op bekende wijze door een dier in werking te stellen om water in de trog 19 te laten lopen. Zich in de houder 1 bevindend voer kan portiegewijs uit de houder worden ontnomen door het dier indien 15 het dier met zijn snuit het voor de wand 3 uitstekende uiteinde van het bedieningsorgaan 8 omhoog duwt waardoor de afvoerschuif 10 het op de plaat 11 rustend voer over de plaat schuift in de richting van de wand 3, waarop dit voer langs de wand 3 naar beneden kan bewegen in de opvangbak 17. Indien het dier alleen maar het bedieningsorgaan 8 op en neer beweegt en geen voer via de uitneemopening afneemt zal het voer de opvangbak 17 geleidelijk vullen, waarbij de uitvoering zodanig getroffen is, dat het voer zich op 20 de plaat 16 ophoopt onder zijn natuurlijk talud maar verder niet van de plaat 16 afloopt. Indien zo eenmaal de opvangbak gevuld is zal bij het verder op en neer blijven bewegen van het bedieningsorgaan 8 en de daaraan bevestigde afvoerschuif 10 geen voer meer in de opvangbak kunnen worden gebracht. Voer kan slechts nastromen in de opvangbak, indien het dier doelbewust via de uitneemopening 18 voer tot zich neemt of eventueel voer vanaf de plaat 16 afstrijkt in de trog 19, waar het voer met water kan 25 worden vermengd om vervolgens te worden geconsumeerd. Indien echter het dier uitsluitend uit verveling het bedieningsorgaan 8 op en neer beweegt wordt voorkomen, dat hierbij voer uit de opvangbak stroomt en onnodig wordt verspild. Doordat zoals hierboven is uiteengezet bij het op en neer bewegen van het bedieningsorgaan 8 de houder 1 aan de onderzijde begrenzende bodemplaat 14 met het daarop liggende materiaal heen en weer 30 wordt bewogen, wordt brugvorming in de houder voorkomen.

1. Inrichting voor het toedienen van voer aan dieren met een houder voor een hoeveelheid voer, welke houder nabij de onderzijde is voorzien van een afvoeropening en een op enige afstand onder de afvoer-opening opgestelde, in hoofdzaak horizontaal verlopende plaat, boven welke plaat een daarmee samenwerkende opwaarts verlopende afvoerschuif is opgesteld, die om een in hoofdzaak horizontale as heen en weer verzwenkbaar is met behulp van een door een dier op en neer beweegbaar bedieningsorgaan voor het over 40 een vrije rand van de plaat afvoeren van het voer, waarbij de inrichting ter hoogte van die vrije rand van de plaat is voorzien van een tweede afvoeropening en een op afstand onder de tweede afvoeropening gelegen trog, met het kenmerk, tussen de tweede afvoeropening en de trog een op enige afstand onder de tweede afvoeropening opgestelde opvangbak voor het voer aanwezig is, die aan de toegangszijde van de dieren geheel open is en zodanig ten opzichte van de tweede afvoeropening is opgesteld, dat zich in de opvang-45 bak een natuurlijk talud voor het betreffende voer kan vormen, zonder dat dit voer uit zichzelf in de opvangbak kan stromen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de opvangbak is voorzien van een in hoofdzaak horizontaal verlopende bodemwand, die aan het van de toegangszijde van de dieren afgekeerde einde aansluit op een schuin opwaarts en van de toegangszijde af gericht verlopende achterwand, en waarvan het 50 naar de toegangszijde toegekeerde vrije einde zich in de richting naar het toegangseinde over een zodanige afstand voorbij de naar de toegangszijde gekeerde begrenzing van de tweede afvoeropening uitstrekt dat het natuurlijke talud van het betreffende voer zich op de bodemwand kan vormen. Hierbij 1 blad tekening