NL193133C - Sigarettefilter. - Google Patents

Description

1 193133

Sigarettenfilter

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een filter voor een sigaret omvattende een poreuze filterstang met een ten minste in hoofdzaak cilindrische gedaante, en ondoorlatende wikkel die zich in langsrichting om 5 die stang uitstrekt en de tegenoverliggende in stromende verbinding staande einden van die stang vrijlaat, waarbij die wikkel voorzien is van ten minste een zich in langsrichting uitstrekkende groef die in die filterstang verzonken is, waarbij die ten minste ene groef open eindigt en zich uitstrekt vanaf het mondeinde van de filterstang over een afstand die kleiner is dan de lengte van de filterstang, waarbij voorts mondstukmateriaal aangebracht is dat de wikkel omhult welk mondstukmateriaal luchtdoorlatend is en binnentreden 10 van ventilatielucht daardoor in de groef mogelijk maakt waarbij de ventilatielucht het enige fluïdum is dat door de groef beweegt indien het filter in combinatie met een sigaret tijdens normaal gebruik toegepast wordt.

Een dergelijk filter is bekend uit het Britse octrooischrift 2.089.641. De daarin beschreven groeven waarmee lucht aangezogen wordt, strekken zich uit tot aan het vrije einde (mondeinde) van het filter en 15 hebben daar een vrije opening. Dit betekent dat uit de omgeving afkomstige lucht als een directe straal in de keel van de roker gebracht wordt, om de rookstroom te verdunnen. De verdunning van de rookstroom vermindert de hoeveelheid rookdeeltjes alsmede de zich in gasfase bevindende componenten die aan de mond van de roker toegevoerd worden.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding in een filter voor een sigaret te voorzien met een ten 20 opzichte van het hiervoor beschreven bekende filter geoptimaliseerde drukval. Dit doel wordt verwezenlijkt bij het hierboven beschreven filter, doordat een in hoofdzaak cilindrische band filtermateriaal coaxiaal aangebracht is nabij het mondeinde van de filterstang, waarbij de inwendige oppervlakken van de cilindrische band een uitsparing nabij het mondeinde van de filterstang begrenzen, waarbij de filterband het vrije einde van de ten minste een groef bij het mondeinde van de filterstang bedekt, en waarbij het mondstuk-25 materiaal de cilindrische filterband omhult.

Met het filter volgens de onderhavige aanvrage wordt de uit de groeven tredende ventilatielucht ten minste voor een deel via de filterband in de mond van de roker gebracht. Daardoor wordt de drukval geoptimaliseerd en de verhouding tussen het aanzuigen van rook en lucht geoptimaliseerd.

Opgemerkt wordt dat het uit het Amerikaanse octrooischrift 4.022.222 een filter bekend is met een aan 30 het mondeinde grenzend ringvormig filtermateriaal dat zich over de hele lengte van het filter uitstrekt.

Binnen deze band filtermateriaal worden holten begrensd die echter op generlei wijze in verbinding staan met groeven voor de toevoer van lucht. Dergelijke groeven zijn niet aanwezig.

Uit de niet vóórgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 8401829 is een sigarettenmondstuk bekend voorzien van een ringvormig omhulsel dat luchtdoorlatend kan zijn. Ventilatielucht uit in de lengterichting 35 aangebrachte ventilatiegroeven geplaatst tussen het mondstukpapier en het mondstuk kan zich door het ringvormig omhulsel bewegen.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding omvat een filter voor een sigaret een filterband die ten minste even dik is als de diepte van de groef bij het mondeinde van de filterstang.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering omvat dit filter een kraag, concentrisch aangebracht 40 binnen de cilindrische filterband en daaraan bevestigd, waarbij de uitwendige diameter van de kraag in hoofdzaak gelijk is aan de inwendige diameter van de filterband en de wand van de kraag ondoorlatend is.

In de tekening is een voorkeursuitvoering van de uitvinding afgebeeld en daarbij zijn: figuur 1 een doorsnede aanzicht van een filterelement volgens het onderhavige voorstel waar de 45 voorkeur aan gegeven wordt; en figuur 2 een perspectivisch aanzicht, met bepaalde delen opengewerkt van het filterelement uit figuur 1 bevestigd aan een sigaret.

In figuren 1 en 2 is een filterstop 202 bevestigd aan een tabakskolom of sigaret 3 en langs de omtrent 50 omhuld met mondstukpapier 216, dat een veelheid van openingen 218 daarin omvat, die langs de omtrek filterstop 202 omgeven en aangebracht zijn om doorstromend in lijn te liggen met de groeven 214. Zoals afgebeeld in figuren 1 en 2 treedt ventilatielucht door de openingen 218 het mondstukmateriaal binnen, beweegt langs de groeven 214 en naar de mond van de roker. De capillaire doorgang 213 voor rook-stroming is aangebracht om de rook in het in het midden liggende deel van de filterstop 202 te concentreren 55 om een stroom niet gefilterde, niet verdunde rook naar de mond van de roker te sturen.

Verder verwijzend naar figuren 1 en 2 blijkt dat de filterstop 202 bovendien een coaxiaal aangebrachte cilindrische band 219 filtermateriaal omvat bij het mondeinde van het filterelement 10. Het inwendige

Claims (3)

193133 2 oppervlak van de cilindirsche band 219 begrenst een uitsparing 224 bij het mondeinde van het filterelement. De band 219 kan vervaardigd worden van vezelachtig of geschuimd materiaal, dat bekend is in de stand der techniek, zoals bijvoorbeeld celluloseacetaat. De uitwendige diameter van de cilindrische filterband 219 is in hoofdzaak gelijk aan de diameter van het filterelement 210, en de inwendige diameter van de 5 cilindrische filterband 219 is voldoende klein zodat de open einden van de groeven 214 bij het mondeinde van het filterelement 210 bedekt worden door de filterband 219. Dat wil zeggen de cilindrische band 219 is ten minste even dik als de diepte van een groef 214. Bovendien is een kraag 220, in de vorm van een dunne in hoofdzaak cilindrische wand 222, concentrisch aangebracht binnen de filterband 219. De uitwendige diameter van de wand 222 van de kraag is in hoofdzaak gelijk aan de inwendige diameter van 10 de filterband 219. Bij voorkeur is de kraag 220 vervaardigd van een ondoorlatend materiaal, zoals een kunststof, en wordt de filterband 219 op zijn plaats gehouden met de kraag 220. De cilindrische band 219 filtermatieraal is door mondstukpapier 216 bevestigd aan het filterelement 210, welk mondstukpapier zich uitstrekt voorbij het mondeinde van de filterstand 202 in langs de omtrek overlappend verband met het uitwendige oppervlak van de cilindrische band 219. 15 Indien de sigaret 3 gerookt wordt, stroomt niet gefilterde, niet verdunde rook door de capillaire doorgang 213 met een geconcentreerde stroom, die door de uitsparing 224 en in de mond van de roker gaat. Tegelijkertijd beweegt het grootste deel van de rook, dat door de uitsparing 224 gaat in de mond van de roker en rook die door het filterelement 210 beweegt in de gebieden daarvan tussen aangrenzende groeven 214, door de cilindrische filterband 291. Ventilatielucht stroomt in de groeven 214 en in de cilindrische 20 filterband 219 waar het ten minste gedeeltelijk mengt met de rook die eveneens door de cilindrische filterband 219 beweegt, en van de filterband 219 in de mond van de roker stroomt. 25

1. Filter voor een sigaret omvattende een poreuze filterstang met een ten minste in hoofdzaak cilindrische gedaante, een ondoorlatende wikkel die zich in langsrichting om die stang uitstrekt en de tegenoverliggende in stromende verbinding staande einden van die stang vrijlaat, waarbij die wikkel voorzien is van ten minste een zich in langsrichting uitstrekkende groef die in die filterstang verzonken is, waarbij die ten minste ene 30 groef open eindigt en zich uitstrekt vanaf het mondeinde van de filterstang over een afstand die kleiner is dan de lengte van de filterstang, waarbij voorts mondstukmateriaal aangebracht is dat de wikkel omhult welk mondstukmateriaal luchtdoorlatend is en binnentreden van ventilatielucht daardoor in de groef mogelijk maakt waarbij de ventilatielucht het enige fluïdum is dat door de groef beweegt indien het filter in combinatie met een sigaret tijdens normaal gebruik toegepast wordt, met het kenmerk, dat een in hoofdzaak cilindri-35 sche band filtermateriaal coaxiaal aangebracht is nabij het mondeinde van de filterstang, waarbij de inwendige oppervlakken van de cilindrische band een uitsparing nabij het mondeinde van de filterstang begrenzen, waarbij de filterband het vrije einde van de ten minste ene groef bij het mondeinde van de filterstang bedekt, en waarbij het mondstukmateriaal de cilindrische filterband omhult.

2. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de filterband ten minste even dik is als de diepte van de 40 groef bij het mondeinde van de filterstang.

3. Filter volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat dit een kraag (220) omvat, concentrisch aangebracht binnen de cilindrische filterband (219) en daaraan bevestigd, waarbij de uitwendige diameter van de kraag in hoofdzaak gelijk is aan de inwendige diameter van de filterband en de wand van de kraag ondoorlatend is. Hierbij 1 blad tekening