NL192337C - Anker met ophefbare aanslag voor de schacht. - Google Patents

Anker met ophefbare aanslag voor de schacht. Download PDF

Info

Publication number
NL192337C
NL192337C NL8600126A NL8600126A NL192337C NL 192337 C NL192337 C NL 192337C NL 8600126 A NL8600126 A NL 8600126A NL 8600126 A NL8600126 A NL 8600126A NL 192337 C NL192337 C NL 192337C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
shaft
stop member
piston
space
channel
Prior art date
Application number
NL8600126A
Other languages
English (en)
Other versions
NL8600126A (nl
NL192337B (nl
Original Assignee
Neddrill Nederland B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Neddrill Nederland B V filed Critical Neddrill Nederland B V
Priority to NL8600126A priority Critical patent/NL192337C/nl
Publication of NL8600126A publication Critical patent/NL8600126A/nl
Publication of NL192337B publication Critical patent/NL192337B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192337C publication Critical patent/NL192337C/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B21/22Handling or lashing of anchors
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B21/24Anchors
    • B63B21/38Anchors pivoting when in use
    • B63B21/44Anchors pivoting when in use with two or more flukes
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B21/00Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
    • B63B21/24Anchors
    • B63B21/26Anchors securing to bed
    • B63B2021/262Anchors securing to bed by drag embedment

Landscapes

  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Piles And Underground Anchors (AREA)

Description

1 192337
Anker met ophefbare aanslag voor de schacht
De uitvinding betreft een anker omvattende een schacht en twee aan weerskanten daarvan gelegen platte vloeien van in wezen driehoekige vorm, die in een vlak liggend met elkaar en gezamenlijk draaibaar met de 5 schacht zijn verbonden, en twee aan weerskanten van de vloeien op een afstand daarvan gelegen en, daarmee verbonden trimplaten die de vloeien gedeeltelijk overdekken, waarbij een deel van de schacht ten minste één stoporgaan vormt dat tegen aanslagen van ten minste één paar met de respectieve trimplaten in verbinding staande aanslagorganen kan aankomen, zodat, bij het zwenken van de schacht naar beide kanten vanuit het vlak van de vloeien, de hoek waaronder de schacht naar beide kanten schuin kan staan 10 ten opzichte van de vloeien tot een bepaalde maximale hoek is beperkt, terwijl bedieningsmiddelen aanwezig zijn voor het opheffen van deze beperking, zodat dan de schacht voorbij de genoemde maximale hoek kan zwaaien.
Een anker van dit type is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.098.217.
Bij het bekende anker worden de trimplaten gevormd door twee paren, op een afstand van elkaar 15 gelegen direct met de vloeien verbonden, gebogen plaatstukken, terwijl, voor elk paar, het aanslagorgaan wordt gevormd door een de genoemde afstand overbruggende stang die, bij een eind draaibaar is verbonden met het ene plaatstuk van het paar en bij het andere eind, door middel van een pen en gatverbinding, is bevestigd aan het andere plaatstuk. De twee pennen zijn daarbij verbonden met een de bedieningsmiddelen vormende kabel, en wel zodanig dat door het uitoefenen van een trekkabel op deze 20 kabel, bij een in de grond ingegraven anker, de pen van de dan bovenste aanslagstang uit het bijbehorende gat wordt getrokken waardoor de stang vrij kan zwaaien en de schacht niet meer tegenhoudt zodat deze voorbij de maximale hoek kan zwaaien.
Het kunnen vergroten van de hoek waaronder de schacht kan staan ten opzichte van de vloeren is van belang omdat de houdkracht van het anker dan sterk wordt verminderd en het anker dan zonder gebruik te 25 maken van een hulpvaartuig kan worden gelicht en teruggehaald door vanaf de verankerde installatie de ankerkabel in te halen.
Dit bekende anker is slechts geschikt voor het verankeren van betrekkelijk kleine vaartuigen aangezien bij dit anker het gevaar bestaat dat ongewild de pen van de werkzame aanslagstang wordt gelost waardoor het anker geen houdkracht meer heeft.
30 Het doel van de uitvinding is een anker van het genoemde type te verschaffen waarbij de aanslag-middelen niet ongewild kunnen worden gelost.
Een anker volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de schacht tot voorbij het scharnierpunt is verlengd en het stoporgaan nabij het eind van dit verlengdeel is aangebracht en in de lengterichting van de schacht heen en weer verplaatsbaar is tussen een ingetrokken en een uitgezette stand en in verbinding 35 staat met de bedieningsmiddelen, en de aanslagen worden gevormd door afzonderlijke, op een zodanige plaats met de trimplaten, nabij de onderrand daarvan verbonden organen, dat bij het zwenken van de schacht en in een uitgezette stand van het stoporgaan, dit orgaan tegen zo’n aanslagorgaan kan aankomen en in de ingetrokken stand het stoporgaan langs de aanslagorganen kan lopen, zodat de schacht voorbij de genoemde maximale hoek kan zwaaien.
40 Op voordelige wijze kan daarbij het stoporgaan naast de geheel uitgezette en ingetrokken stand een tussenstand innemen, waarin het orgaan gedeeltelijk is uitgezet, waarbij de aanslagorganen elk zijn voorzien van twee aanslagvlakken voor samenwerking met het stoporgaan is respectievelijk de geheel uitgezette en de gedeeltelijk uitgezette stand, zodat in laatstgenoemd geval de maximale zwaaihoek van de schacht groter is dan in het eerste geval. Op deze wijze kan de genoemde maximale zwaaihoek van de 45 schacht twee verschillende groottes hebben waardoor het anker geschikt is voor een verankering in verschillende bodemmaterialen zoals klei en zand.
Bij voorkeur zijn de bedieningsmiddelen voor het stoporgaan op afstand bedienbaar door middel van zich door het water voortplantende akoestische signalen, zodat de vergrendeling van een anker op eenvoudige wijze kan worden gelost door vanaf de verankerde installatie een akoestisch signaal door het water heen uit 50 te zenden.
Op voordelige wijze omvatten daarbij de bedieningsmiddelen voor het stoporgaan een zuiger-cilindersamenstel en een schuifklep die in aanspreking op een ontvangen akoestisch signaal een ruimte binnen de cilinder, waarin zich een fluïdum onder druk bevindt, in verbinding stelt met een ruimte met een lage druk. Bij voorkeur staat daarbij een element van het stoporgaan in verbinding met de ene kant van de 55 zuiger waarop een drukveer werkt waarbij in de cilinderruimte achter de andere kant van de zuiger het fluïdum onder druk aanwezig is en deze ruimte door middel van ten minste één in de omtrekswand van de cilinder aangebracht kanaal in verbinding staat met de schuifklep, zodat bij het activeren van de schuifklep 192337 2 de genoemde ruimte via het kanaal in verbinding met de ruimte met een lage druk wordt gebracht, waardoor door de veerkracht het. stoporgaan in een ingetrokken stand wordt gedrukt totdat de zuiger de ingang van het kanaal heeft geblokkeerd.
Opgemerkt wordt dat uit het Amerikaanse octrooischrift 2.836.882 een anker bekend is van het 5 onderhavige type, dat echter geen trimplaten heeft. De vloeien zijn bevestigd aan een, draaibaar door het ondereind van de schacht lopende as, waarbij binnen dit ondereind een draaibaar om deze as aangebrachte bus aanwezig is, die is gekoppeld met de schacht door middel van een door de schacht lopende stang waarvan het ondereinde in een, in de bus gevormde uitsparing grijpt. Verder is een pen in de as bevestigd die grijpt in een, in de bus gevormde boogvormige groef zodat de hoek waaronder de schacht 10 schuin kan staan ten opzichte van de vloeien tot een, door de boog bepaalde maximale hoek wordt beperkt. De door de schacht lopende stang kan in de lengterichting van de schacht worden verplaatst door middel van een veer die werkzaam wordt door de stang te draaien zodat dan de stang uit de uitsparing in de bus wordt geduwd en de koppeling tussen de schacht en de bus wordt verbroken waardoor de vloeien vrij kunnen zwaaien ten opzichte van de schacht.
15 Dit bekende anker is ook slechts geschikt voor het verankeren van betrekkelijk kleine vaartuigen.
Bovendien zullen de, door de bus, de stang en de veer gevormde bedieningsmiddeten snel vervuilen bij de verankering in een bodem waardoor deze middelen niet meer zullen werken.
De uitvinding wordt nader uiteengezet onder verwijzing naar de tekening, waarin: 20 Figuur 1 de wijze toont waarop een anker wordt uitgebracht.
figuur 2, in overiangse doorsnede een anker volgens de uitvinding toont, waarbij de schacht van het anker tot een kleine maximale hoek ten opzichte van de vloeien is gezwaaid, figuur 3 het anker volgens figuur 2 toont waarbij achter de schacht tot ene grote maximale hoek ten opzichte van de vloeien is gezwaaid, 25 figuur 4 op grotere schaal de bedieningsmiddelen van het stoporgaan in het anker volgens de figuren 2 en 3 toont, en figuur 5 schematisch een deel van deze bedieningsmiddelen toont.
Zoals getoond in figuur 1 is een anker in de onder water gelegen bodem 2 verankerd, doordat de vloeien 3 30 van het anker 1 zich in het bodemmateriaal hebben ingegraven, waarbij de schacht 4 onder een bepaalde hoek schuin staat ten opzichte van de vloeien 3, welke hoek wordt bepaald doordat een op de schacht 4 aangebracht stoporgaan tegen de naar boven gerichte rand van de bovenste trimplaat 5 aanligt. Aan het boveneind van de schacht 4 is een ankerkabel 6 bevestigd die bij het andere eind aan het verankerde booreiland 7 is bevestigd.
35 Voor het verankeren van het booreiland 7 worden een aantal van deze ankers door een hulpvaartuig 8 tot een zodanige afstand van het booreiland uitgebracht en door middel van een werkdraad 9 neergelaten, dat de ankerkabels 6 zich onder een zodanige hoek schuin naar het anker uitstrekken, dat bij het uitoefenen van een trekkracht op een kabel, de vloeien van het betreffende anker zich in de grond ingraven totdat het anker een voldoend grote houdkracht heeft verkregen, als gevolg van de vergrendeling tussen de vloeien en 40 de schacht, waardoor de hoek waaronder de schacht schuin kan staan ten opzichte van de vloeien, tot een bepaalde maximale hoek wordt beperkt, die afhankelijk is van de soort bodemmateriaal.
Zoals getoond in de figuren 2 en 3 omvat een anker volgens de uitvinding een schacht 10 en twee aan weerskanten van deze schacht gelegen vloeien 11 die bij hun naar elkaar toe gerichte zijden door ribben 12 zijn versterkt. De vloeien 11 zijn draaibaar met de schacht 10 verbonden door middel van de door de ribben 45 12 lopende tap 13. Aan weerskanten van de vloeien 11 zijn trimplaten 14 en 15 aangebracht, die door middel van de, tussen de ribben 12 en de schacht 10 aangebrachte steunplaten 16 met de vloeien 11 zijn verbonden, terwijl de zijeinden van de trimplaten 14 en 15 door middel van de stabiliseringsplaten 16 en 17 met de vloeien 11 zijn verbonden. De vloeien 11 zijn met elkaar verbonden door middel van de ronde staaf 18.
50 Aan de trimplaten 14 en 15 zijn, nabij de onderranden daarvan, aanslagorganen respectievelijk 19 en 20 bevestigd, die elk twee aanslagvlakken 19', 19" respectievelijk 20', 20" hebben.
De schacht 10 is voorbij het scharnierpunt 13 verlengd met een veriengdeel 10', waarbij in het buiteneind van dit veriengdeel 10' het stoporgaan 21 is gemonteerd, dat verplaatsbaar is tussen een geheel uitgezette stand zoals getoond in figuur 2 en een geheel in de schachtdeel 10' ingetrokken stand, waarbij dit orgaan 55 tevens een gedeeltelijk uitgezette tussenstand kan innemen die is getoond in figuur 3. In de geheel uitgezette stand van het stoporgaan, zoals getoond in figuur 2, komt bij het zwaaien van de schacht 10 ten opzichte van de vloeien 11, het stoporgaan 21 tegen het aanslagvlak 20', of bij het zwaaien in de andere

Claims (5)

1. Anker omvattende een schacht en twee aan weerskanten daarvan gelegen platte vloeien van in wezen driehoekige vorm, die in een vlak liggend met elkaar en gezamenlijk draaibaar met de schacht zijn verbonden, en twee aan weerskanten van de vloeien op een afstand daarvan gelegen en, daarmee verbonden trimplaten die de vloeien gedeeltelijk overdekken, waarbij een deel van de schacht ten minste één stoporgaan vormt dat tegen aanslagen van ten minste één paar met de respectieve trimplaten in 55 verbinding staande aanslagorganen kan aankomen, zodat, bij het zwenken van de schacht naar beide kanten vanuit het vlak van de vloeien, de hoek waaronder de schacht naar beide kanten schuin kan staan ten opzichte van de vloeien tot een bepaalde maximale hoek is beperkt, terwijl bedieningsmiddelen 192337 4 aanwezig zijn voor het opheffen van deze beperking, zodat dan de schacht voorbij de genoemde maximale hoek kan zwaaien, met het kenmerk, dat de schacht (10) tot voorbij het scharnierpunt (13) is verlengd en het stoporgaan (21) nabij het eind van dit veriengdeel (1 O') is aangebracht en in de lengterichting van de schacht heen en weer verplaatsbaar is tussen een ingetrokken en een uitgezette stand en in verbinding 5 staat met de bedieningsmiddelen, en de aanslagen (19, 20) worden gevormd door afzonderlijke, op een zodanige plaats met de trimplaten (14, 15), nabij de onderrand daarvan verbonden organen, dat bij het zwenken van de schacht (10) en in een uitgezette stand van het stoporgaan (21), dit orgaan tegen zo’n aanslagorgaan (19, 20) kan aankomen en in de ingetrokken stand het stoporgaan (21) langs de aanslag-organen (19, 20) kan lopen, zodat de schacht voorbij de genoemde maximale hoek kan zwaaien.
2. Anker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het stoporgaan (21) naast de geheel uitgezette en ingetrokken stand, een tussenstand kan innemen waarin het orgaan gedeeltelijk is uitgezet, en de aanslagorganen elk zijn voorzien van twee aanslagviakken (19', 19", 20', 20") voor samenwerking met het stoporgaan (21) in respectievelijk de geheel uitgezette en de gedeeltelijk uitgezette stand, zodat in het laatstgenoemde geval de maximale zwaaihoek van de schacht groter is dan in het eerste geval.
3. Anker volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen (22, 27, 33) voor het stoporgaan (21) op afstand bedienbaar zijn door middel van zich door het water vóortplantende akoestische signalen.
3 192337 richting tegen het aanslagorgaan 19', waardoor de zwaaihoek tot een bepaalde maximale hoek A wordt beperkt. In de gedeeltelijk uitgezette stand van het stoporgaan zoals getoond in figuur 3, werkt het stoporgaan 21 samen met de aanslagvlakken 19' of 20", zodat de maximale zwaaihoek B groter is dan de hoek A. Voor de verankering in betrekkelijk vast bodemmateriaal zoals bijvoorbeeld zand is een hoek A van 5 36° in het bijzonder geschikt, terwijl voor de verankering in vrij slap bodemmateriaal zoals bijvoorbeeld klei een hoek B van 50° geschikt is. Voor het opheffen van de, door de samenwerking tussen het stoporgaan 21 en het aanslagorgaan 20 gevormde vergrendeling, wordt het stoporgaan 21 geheel in het schachtdeel 10' teruggetrokken, zodat de schacht 10 verder ten opzichte van de vloeien 11 kan zwenken, totdat de schacht 10 een hoek van 10 ongeveer 90° maakt met de vloeien 11, zoals getoond in gebroken lijnen in figuur 3. In de trimplaten 14 en 15 zijn daartoe gleuven respectievelijk 14' en 15' aangebracht. Zoals getoond in figuur 4 bestaat het stoporgaan 21 uit een busvormig element dat verschuifbaar is in een overlangse boring 22 in het schachtdeel 10'. Aan het eindvlak van de uitsparing 22 is een axiaal in de uitsparing uitstekende stang 23 bevestigd. Aan het eind van de stang 23 is een schouder 24 gevormd 15 waartegen het ene eind van een drukveer 25 aanligt, die met het andere eind tegen een aan het stoporgaan 21 gevormde schouder 21' aanligt, zodat het orgaan 21 door de veer 25 tegen een zuiger 27 wordt aangedrukt die afdichtend langs de stang 23 en langs het binnenoppervlak van de uitsparing 22 kan schuiven. De ruimte binnen de uitsparing 22 achter de zuiger 27 is door een tussenwand 28 in twee delen verdeeld, waarbij het deel 22' is gevuld met een drukmedium, zodat deel 22' een cilinderruimte vormt voor 20 de zuiger 27, en het deel 22' een ruimte is waarin een lage druk heerst. In de wand van het schachtdeel 10' zijn drie kanalen 29, 30 en 31 aangebracht, waarbij de kanalen 29 en 30 elk afzonderlijk door middel van een hierna aan de hand van figuur 5 beschreven schuifklep in verbinding kunnen worden gebracht met het kanaal 31, waardoor dus de dlinderruimte 22' in verbinding wordt gebracht met de ruimte 22' van lage druk. In de in figuur 4 getoonde stand zijn de kanalen 29 en 30 gesloten ten opzichte van het kanaal 31, zodat 25 het in de dlinderruimte 22' aanwezige drukfluïdum een druk op de zuiger 27 uitoefent die gelijk is aan de door de veer 25 uitgeoefende druk, en het stoporgaan 21 in de getoonde geheel uitgezette stand wordt gehouden. Moet nu echter het stoporgaan 21 in de gedeeltelijk uitgezette stand worden gebracht, dan wordt het kanaal 29 in verbinding gebracht met het kanaal 31, waardoor de zuiger, door de veerdruk 25 zich in figuur 4 naar rechts verplaatst, totdat deze zuiger 27 de uitmonding van het kanaal 29 in de cilinderruimte 30 22' heeft geblokkeerd. Het dan in de verkleinde cilinderruimte 22' nog aanwezige drukfluïdum houdt de zuiger 27 en daardoor het stoporgaan 21 in deze nieuwe stand die overeenkomt met de gedeeltelijk uitgezette stand van het stoporgaan 21. Moet het stoporgaan 21 hetzij vanuit de in figuur 4 getoonde geheet uitgezette stand of uit de gedeeltelijk uitgezette tussenstand in de geheel ingetrokken stand worden gebracht, dan wordt het kanaal 30 in verbinding gesteld met het kanaal 31, waardoor al het in de cilinder-35 ruimte 22' aanwezige drukfluïdum in de ruimte 22' wordt gedrukt door de veer 25, via de zuiger 27, en deze zuiger 27 tegen de scheidingswand 28 aan komt te liggen. Het in figuur 5 schematisch getoonde schuifklepmechanisme is binnen het huis 32 aangebracht. Duidelijkheidshalve zijn in figuur 5 ook de onderdelen 21, 22, 22', 22", 25, 27, 29, 30 en 31 schematisch voorgesteld. De solenoïde-schuifklep 33 wordt via de bekrachtigingsschakeling 34 bediend wanneer de 40 zenderontvanger 35 een zich door het water voortplantend akoestisch signaal heeft ontvangen, waardoor of het kanaal 29 of het kanaal 30 in verbinding wordt gebracht met het kanaal 31 zodat het stoporgaan 21 vanuit de geheel uitgezette stand in de gedeeltelijk uitgezette stand of in de geheel ingetrokken stand wordt gebracht. Met 36 is een batterij aangegeven en met 37 een drukomzetter. Door, door middel van de leiding 38 een drukfluïdum in de cilinderruimte 22' te brengen, kan de veer 25 weer worden gespannen en het 45 stoporgaan 21 weer in de geheel uitgezette stand worden gebracht.
4. Anker volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen voor het stopzetten een zuiger-cilindersamenstel (22, 27) omvatten en een schuif klep (33) die in aanspreking op een door een 20 ontvanger ontvangen akoestisch signaal een ruimte (22') binnen de cilinder (22) waarin zich een fluïdum onder druk bevindt, in verbinding kan stellen met een ruimte (22") met een lage druk.
5. Anker volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een element van het stoporgaan (21) in verbinding staat met de ene kant van de zuiger (27) waarop een drukveer (25) werkt, en in de cilinderruimte (22') achter de andere kant van de zuiger (27) het fluïdum onder druk aanwezig is, waarbij deze ruimte door middel van ten 25 minste één in de omtrekswand van de cilinder aangebracht kanaal (29, 30) in verbinding staat met de schuifklep (33), zodat bij het activeren van de schuifklep de genoemde ruimte (22') via het kanaal (29, 30) in verbinding met de ruimte met een lage druk wordt gebracht, waardoor, door de veerkracht de zuiger en het element van het stoporgaan worden verplaatst en het stoporgaan in een ingetrokken stand wordt gebracht, totdat de zuiger (27) de ingang van het kanaal heeft geblokkeerd. Hierbij 3 bladen tekening
NL8600126A 1986-01-21 1986-01-21 Anker met ophefbare aanslag voor de schacht. NL192337C (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8600126A NL192337C (nl) 1986-01-21 1986-01-21 Anker met ophefbare aanslag voor de schacht.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8600126 1986-01-21
NL8600126A NL192337C (nl) 1986-01-21 1986-01-21 Anker met ophefbare aanslag voor de schacht.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8600126A NL8600126A (nl) 1987-08-17
NL192337B NL192337B (nl) 1997-02-03
NL192337C true NL192337C (nl) 1997-06-04

Family

ID=19847445

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600126A NL192337C (nl) 1986-01-21 1986-01-21 Anker met ophefbare aanslag voor de schacht.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL192337C (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BR9206368A (pt) * 1991-08-16 1995-10-17 Vrijhof Ankers Beheer Bv Ancora oreilha de ancora e métodos para ancoragem
NL193364C (nl) * 1992-12-18 1999-08-03 Noble Drilling Nederland B V Akoestisch transmissiesysteem voor afstandsbesturing van zelflossende ankers.
GB9701285D0 (en) * 1997-01-22 1997-03-12 Brupat Ltd Marine anchor

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR335147A (fr) * 1903-09-11 1904-01-12 Marrel Freres Soc Nouveau système d'ancres à bascule
US2415605A (en) * 1946-10-28 1947-02-11 Roy E Newby Releasable fluke anchor
NL163474C (nl) * 1974-11-06 1980-09-15 Petrus Josef Klaren Stokloos anker.
US4098217A (en) * 1977-07-27 1978-07-04 Arnold G. Tucker Trip-release anchor
CA1187345A (en) * 1981-07-10 1985-05-21 Victor L. Phillips Anchor

Also Published As

Publication number Publication date
NL8600126A (nl) 1987-08-17
NL192337B (nl) 1997-02-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL193168C (nl) Opstelling voor het deployeren van seismische kabels.
EP1291278B1 (en) Telescopic gangway for boats
NL192337C (nl) Anker met ophefbare aanslag voor de schacht.
US4186464A (en) Chain stopper
US4251181A (en) Implement coupling apparatus for boom-type vehicle
NO150347B (no) Plasma-mig-sveisebrenner
US4869193A (en) Anchor
US3853084A (en) Dock and wharf fenders
US3588051A (en) Towing cable control apparatus
US3865066A (en) Tension mooring device
US5095842A (en) Collapsible anchor having releasable flukes
GB2145390A (en) Locking means for tow line guide pins on a tugboat, supply boat or the like
PL122504B1 (en) Roof support for an underground mine
US2771053A (en) Boat mooring means
PL94198B1 (nl)
US20040033736A1 (en) Steering arranagement for ships with water jet unit
NO142030B (no) Laste- og losse-anordning for skip.
US5957075A (en) Remotely controlled mooring line quick release apparatus
US4417538A (en) Marine anchor with release capability
CA1081553A (en) Safety release bitt
US4460294A (en) Toggle type temporary roof support for mining machinery
SU1065286A1 (ru) Швартовный кнехт
US3581694A (en) Longitudinally split barges which are interconnected by means of hinges
US3407776A (en) Anchor
US4326346A (en) Crane for a towing suction device for a dredging craft

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
TNT Modifications of names of proprietors of patents or applicants of examined patent applications

Owner name: NOBLE DRILLING ( NEDERLAND ) B.V.

V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20060121