NL192020C - Tand, bestemd om te worden gemonteerd in een grondbewerkingsmachine. - Google Patents

Description

1 192020

Tand, bestemd om te worden gemonteerd In een grondbewerkingsmachine

De uitvinding heeft betrekking op een tand, bestemd om met behulp van een bevestigingsdeel te worden gemonteerd in een grondbewerkingsmachine, die is voorzien van ten minste één motorisch aandrijfbaar om 5 een opwaarts gerichte as draaibaar, van tanden voorzien bewerkingsorgaan, welke tand in de gemonteerde positie een zich vanaf het bevestigingsdeel althans in hoofdzaak naar beneden uïtstrekkend werkzaam deel omvat, dat althans nabij het vrije uiteinde is voorzien van slijtage remmende middelen.

Een dergelijke tand is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 3.329.009.

Het is hieruit bekend om ter voorkoming van slijtage een harde, slijtvaste laag van specifiek materiaal op 10 een tand aan te brengen. In het bijzonder is het bekend één of meer van dergelijke lagen aan te brengen tegen het tanduiteinde, ofwel de onderkant van een tand, en tegen de tijdens bedrijf naar de bewegingsrichting toegekeerde zijde, ofwel tegen de voorzijde van de tand. Een dergelijke maatregel heeft een remmend effect op de slijtage van een tand, dat wil zeggen op het dunner en op het korter worden van een tand. De bekende constructie heeft in dit opzicht onder meer als nadeel dat zowel een additionele 15 materiaalsoort als een additionele bewerking noodzakelijk is, dat de materiaalkarakteristiek van de tand noodzakelijkerwijs verandert, en dat de beschermende materiaallaag in de praktijk slechts gedurende relatief korte tijd werkzaam is. Daar het criterium voor vervanging van de tand wordt bepaald door zijn lengte - bij diepwortelende gewassen worden bij voorkeur nauwelijks ingekorte tanden toegepast - richt de onderhavige uitvinding zich met name op het aspect van het door slijtage korter worden van de tand.

20 Volgens de uitvinding wordt op alternatieve en voordelige wijze een zich relatief langzaam inkortende tand verkregen wanneer de slijtageremmende middelen worden gevormd door een uitstulping, welke aansluit op het in de gemonteerde positie van de tand vrije uiteinde, van het werkzame deel van de tand, en welke aanwezig is aan de ten opzichte van de draairichting van een bewerkingsorgaan gelegen achterzijde van het werkzame deel en zich over een deel van de lengte van het werkzame deel uitstrekt, welke 25 uitstulping voorts in de gemonteerde positie van de tand, over zijn gehele hoogte binnen de radiale breedte van het werkzame deel daar ter plaatse blijft.

Een dergelijk uitgevoerde tand ontneemt de noodzaak tot de bekende additionele bewerking en toevoeging van vreemd materiaal tijdens de produktie van de tand, terwijl de materiaalkarakteristiek behouden blijft en in de praktijk is gebleken dat de tand gedurende relatief lange tijd nagenoeg zijn initiële 30 lengte behoudt. Conform een aan de uitvinding ten grondslag liggende gedachte zou de verminderde slijtage veroorzaakt worden door verminderde bodemdruk welke het gevolg is van de door de uitstulping verooizaakte oppervlaktevergroting van de onderzijde van het vrije uiteinde van het werkzame deel van de tand. Hiermee samenhangend biedt het bekende aanbrengen van een slijtlaag tegen de onderzijde van een tand verhoudingsgewijs weinig perspectief op langzame slijtage, omdat de druk op het ondervlak van de 35 tand onveranderd blijft. De uitgevonden oplossing onderscheidt zich met name van het bekende doordat deze niet op het materiaal doch op de vorm van de tand is gericht.

De tand volgens de uitvinding dringt, ondanks de uitstulping, goed in de grond door en vergt door de plaatsing van de uitstulping, gerekend in de draairichting van een bewerkingsorgaan, aan de achterzijde van de tand nauwelijks extra vermogen voor zijn beweging door de te bewerken grond. De tand volgens de 40 uitvinding heeft ten opzichte van de bekende constructie voorts als voordelen dat de lengte van de tanden en daarmee het op de legers van een bewerkingsorgaan werkend moment onveranderd blijft, en dat een slijtageremmende werking wordt verkregen zonder de toepassing van hard materiaal, zodat de kwetsbaarheid voor breuk van de tand onveranderd gering blijft.

In een voorkeursuitvoering strekt de uitstulping zich aansluitend aan het werkzame deel in de gemon-45 teerde positie van de tand ten opzichte van de draairichting van een bewerkingsorgaan naar achteren uit over een tangentiële afstand, die althans nagenoeg de helft bedraagt van de in de gemonteerde positie van de tand tangentiële afmeting van de dwarsdoorsnede van het werkzame deel daar ter plaatse. Eveneens volgens een voorkeursurtvoering strekt de uitstulping gerekend vanaf het vrije einde van het werkzame deel, zich over althans nagenoeg 1/6 van de lengte van het werkzame deel uit. De tangentiële afstand heeft het 50 voordeel dat de weerstand, die de machine ondervindt bij het passeren van het voorste deel van de omloopbaan van een tand, wanneer het werkzame deel daarvan met de uitstulping dwars op de rijrichting van de machine staat, acceptabel blijft, terwijl de aangegeven afstand waarover de uitstulping zich in hoogterichting uitstrekt een voordelige lengte bepaalt waarover de tand bestand is tegen snelle slijtage.

In een verdere uitvoering verloopt de uitstulping vanaf zijn van het werkzame deel afgekeerde zijde 55 aanvankelijk via een concave afronding naar voren en gaat vervolgens via een althans nagenoeg rechte zijde over in het werkzame deel. Deze vorm verloopt grotendeels evenwijdig aan het slijtpatroon van de onderzijde van de tand. Op deze wijze gaat, wanneer de uitstulping vrijwel is afgesleten, geen materiaal

Claims (3)

3 192020 Zoals in de praktijk is gebleken, is de tand waarvan het weikzame deel is voorzien van de uitstulping 10 vooral resistent tegen een lengtevermindering, die ongeveer de helft blijkt te bedragen van die bij tanden zonder uitstulping. De einden van het kokervormig gesteldeel 1 zijn afgesloten door middel van platen 12, die zich in de voortbewegingsrichting V uitstrekken en opwaarts zijn gericht. De vooreinden van de platen 5 12 zijn voorzien van een bout 13 waaromheen zich langs de platen naar achteren uitstrekkende armen 14 vrij zwenkbaar zijn, welke armen elk voor zich aan de achterzijde van de platen door middel van een verstelinrichting 15 in meerdere standen brengbaar en vastzetbaar zijn. Tussen de einden van de armen 14 is een rol 16 vrij draaibaar aangebracht, die, bij dit uitvoeringsvooibeeld, is uitgevoerd als een kooirol. Binnen het kokervormig gesteldeel 1 is op elk van de assen 2 een tandwiel 17 aangebracht met rechte 10 vertanding, een en ander zodanig, dat de tandwielen op de assen van naast elkaar gelegen bewerkings-organen 3 met elkaar in aandrijvende verbinding staan. Nabij het midden is de as 2 van een bewerkings-orgaan 3 naar boven verlengd en reikt met deze verlenging in een tandwielkast 18. Binnen de tandwielkast 18 staat de verlenging via een conische tandwieloverbrenging in verbinding met een zich in de voortbewegingsrichting V uitstrekkende as, die via een aan de achterzijde van de tandwielkast 18 aanwe-15 zige toerenvariator 19 in verbinding staat met een zich in de voortbewegingsrichting V uitstrekkende daarboven gelegen as 20, die aan de voorzijde buiten de tandwielkast 18 uitsteekt. Het buiten de tandwiel· kast 18 uitstekende einde van de as 20 kan via een tussenas 21 met de aftakas van een trekker worden gekoppeld. Nabij het midden van het gesteldeel 1 is een aankoppelbok 22 aangebracht voor aankoppeling van de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker. 20 De werking van de in het voorgaande beschreven machine is als volgt: Tijdens het bedrijf is de machine door middel van de aankoppelbok 22 met de driepuntshefinrichting van de trekker gekoppeld en kan via de tussenas 21 en de in het voorgaande beschreven overbrenging eik van de bewerkingsorganen 3 in draaiing worden gebracht, waarbij naast elkaar gelegen bewerkingsotganen 3 met de zich naar beneden uitstrekkende tanden 7 elkaar overtappende stroken grond bewerken. Hierbij 25 bewegen de werkzame delen 8 van de tanden 7 van de bewerkingsorganen 3 zodanig door de grond dat deze werkzame delen slepend staan opgesteld. Zoals reeds vermeld, wordt door middel van de aan de achterzijde van elk werkzaam deel 8 van een tand 7 aan het vrije einde aangebrachte uitstulping 10, die extra materiaal bevat, zoals in de praktijk is gebleken, vooral de ’’lengteslijtage" van een werkzaam deel 8 van een tand 7 aanzienlijk verminderd zodat de levensduur van de tand aanzienlijk wordt vergroot. Doordat 30 de uitstulping 10 zich slechts naar achteren uitstrekt over een afstand die althans nagenoeg de helft bedraagt van de langste zijde van de rechthoekige dwarsdoorsnede van het werkzame deel 8 daar ter plaatse en zich verder slechts over ± 1/6 van de lengte van het werkzaam deel 8 vanaf het vrije einde van de tand naar boven uitstrekt wordt bereikt dat het vermogen om het werkzaam deel 8 van de tand 7 door de grond te bewegen praktisch niet wordt verhoogd, terwijl bovendien met een minimum aan extra materiaal 35 een maximum aan slijtvastheid van het werkzaam deel 8 van de tand 7 wordt verkregen.

1. Tand, bestemd om met behulp van een bevestigingsdeel te worden gemonteerd in een grondbewerkings* machine, die is voorzien van ten minste één motorisch aandrijfbaar om een opwaarts gerichte as draaibaar, van tanden voorzien bewerkingsorgaan, welke tand in de gemonteerde positie een zich vanaf het bevestigingsdeel althans in hoofdzaak naar beneden uitstrekkend werkzaam deel omvat, dat althans nabij het vrije uiteinde is voorzien van slijtageremmende middelen, met het kenmerk, dat de slijtageremmende 45 middelen worden gevormd door een uitstulping (10) welke aansluit op het in de gemonteerde positie van de tand (7), vrije uiteinde van het werkzame deel (8) van de tand (7), en welke aanwezig is aan de ten opzichte van de beoogde draairichting van een bewerkingsorgaan (3) gelegen achterzijde van het werkzame deel (8), en zich over een deel van de lengte van het werkzame deel (8) uitstrekt, welke uitstulping (10) voorts, in de gemonteerde positie van de tand (7), over zijn gehele hoogte binnen de radiale breedte van 50 het werkzame deel (8) daar ter plaatse blijft.

2. Tand volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uitstulping (10) zich aansluitend aan het werkzame deel (8) in de gemonteerde positie van de tand (7) ten opzichte van de draairichting van een bewerkrngs-orgaan (3) naar achteren uitstrekt over een tangentiële afstand, die althans nagenoeg de helft bedraagt van de in de gemonteerde positie van de tand (7) tangentiële afmeting van de dwarsdoorsnede van het 55 werkzame deel (8) daar ter plaatse.

3. Tand volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat, gerekend vanaf het vrije einde van het werkzame deel (8), de uitstulping (10) zich over althans nagenoeg 1/6 van de lengte van het werkzame deel (8)