NL1040795B1 - Flensverbinding. - Google Patents

Description

Flensverbinding.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een flensverbinding, waarbij voor het tot stand brengen van de verbinding gebruik wordt gemaakt van ten minste een bout en moerverbinding.

Een dergelijke verbinding is bekend en wordt gebruikt voor de bevestiging van een machine op een grondplaat of fundament. Ook wordt deze gebruikt om twee pijpen aan elkaar te verbinden, zoals voor het vormen van pijpleidingen, of om een pijp aan een ander onderdeel te verbinden.

Daartoe is de machine, het onderdeel of de pijp van een opstaande rand ofwel flens voorzien, waarin ronde gaten zijn aangebracht waardoor bouten kunnen worden gestoken.

Er zijn inrichtingen, zoals bijvoorbeeld pompinstallaties bij (riool-)gemalen, waarvan een belangrijk onderdeel wordt gevormd door pijpleidingen. Deze pijpleidingen zijn zoals boven beschreven gevormd uit pijpen die elk aan het einde zijn voorzien van de rand ofwel flens. In deze flens zijn rondom de gaten aangebracht waardoor een bouten moerverbinding tussen de tegen elkaar geplaatste flenzen van de opvolgende stukken pijp tot stand kan worden gebracht. Voor afdichting wordt een pakking tussen de flenzen geplaatst, vaak een rubberplaatpakking.

Bij dit soort pompinstallaties kunnen de machineonderdelen en pijpleidingen onderhevig zijn aan zware trillingen. Als gevolg daarvan kunnen de moeren en bouten van elkaar losdraaien waardoor lekkage van de pijpleiding kan ontstaan.

Het is een oogmerk van de onderhavige uitvinding om een flensverbinding te verschaffen met behulp waarvan dit bezwaar van de bekende flensverbinding wordt ondervangen, en lekkage bij dit soort inrichtingen als gevolg van het losgaan van de verbinding vergaand kan worden tegengegaan.

De flensverbinding volgens de uitvinding vertoont daartoe het kenmerk, dat bij één en dezelfde bout en moerverbinding zowel de kop van de bout als de moer zijn voorzien van een borgmiddel.

Volgens een kenmerk van de flensverbinding volgens de uitvinding conclusie is het borgmiddel zodarug vormgegeven dat dit de koppen van tenminste twee bouten kan borgen.

Volgens een verder kenmerk van de flensverbinding volgens de uitvinding is het borgmiddel zodanig vormgegeven dat dit tenminste twee moeren kan borgen.

Volgens nog een kenmerk van de flensverbinding volgens de uitvinding wordt het borgmiddel gevormd door een borgplaat met tenminste twee openingen voor de doorvoer van bouten.

De uitvinding heeft verder betrekking op een inrichting, die als onderdeel een pijpleiding heeft, welke pijpleiding is opgebouwd uit pijpen die elk aan het einde zijn voorzien van een flens, waarbij de verbinding tussen de pijpen hierdoor wordt gevormd dat de tegen elkaar geplaatste flenzen van de opvolgende stukken pijp aan elkaar zijn bevestigd met behulp van tenminste een bout en moerverbinding, met het kenmerk, dat bij één en dezelfde bout en moerverbinding zowel de kop van de bout als de moer zijn voorzien van een borgmiddel.

Volgens een kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding, wordt de inrichting gevormd door een pompinrichting, meer in het bijzonder een pompinrichting bij een gemaal.

Volgens een verder kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding is het borgmiddel zodanig vormgegeven dat dit de koppen van tenminste twee bouten kan borgen.

Volgens nog een verder kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding is het borgmiddel zodanig vormgegeven dat dit tenminste twee moeren kan borgen.

Volgens een ander kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding wordt het borgmiddel gevormd door een borgplaat.

Volgens nog een ander kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding bevat de borgplaat tenminste twee openingen voor de doorvoer van bouten.

De uitvinding zal hieronder nader worden beschreven aan de hand van de tekeningen van een uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een bekende flensverbinding zoals toegepast bij pijpleidingen in bijvoorbeeld een pompinstallatie volgens de bekende stand van de techniek.

Figuur 2 toont een zijaanzicht van een flensverbinding volgens de uitvinding

Figuur 3 toont een perspectivisch aanzicht van de flensverbinding volgens figuur 2, waarbij de flensen zijn weggelaten.

Zoals in figuur 1 is getoond, worden bij de bekende flensverbinding de tegen elkaar geplaatste vlakken 1,2 van de flenzen 3,4 tegen elkaar aan geklemd of gedrukt gehouden met behulp van een aantal bout en moerverbindingen 5. Getoond zijn de kop 6 van de bout 7 en de daarop gedraaide moer 8, met daartussen de flenzen 3,4.

Tussen de flenzen is een pakking voorzien (niet getoond in de tekening).

Door hevig trillen van de pijpleiding kunnen de moeren 8 losdraaien van de bouten 7, waardoor ruimte tussen de flenzen 3, 4 kan ontstaan en een lekkage kan optreden.

Een aanzet hiertoe kan zijn het door tijdsverloop dunner worden van de pakking.

In de figuren 2 en 3 is de flensverbinding volgens de uitvinding getoond. Zoals is te zien in figuur 2 worden ook hier de tegen elkaar geplaatste vlakken 1,2 van de flenzen 3, 4 tegen elkaar aan geklemd of gedrukt gehouden met behulp van de bout en moerverbindingen 5. Tussen de flenzen 3,4 is de pakking 9 geplaatst. Tussen de kop 6 van de bout 7 en de flens 3 is een sluitring 10 geplaatst. Tussen de moer 8 en de flens 4 is eveneens de sluitring 10 geplaatst. Deze sluitringen 10 horen niet tot de uitvinding. Zoals is te zien in de figuren 2 en 3 zijn er verder twee borgplaten 11,12 aangebracht. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld bevat de borgplaat 11 twee openingen waardoorheen de twee bouten 7 kunnen worden gestoken. De koppen 6 van de bouten 7 zijn geborgd door de tegen de zijvlakken 13 van de koppen 6 omgezette uiteinden 14 van de borgplaat 11. Op gelijke wijze bevat de borgplaat 12 twee openingen waardoorheen de twee bouten 7 zijn gestoken. Op de bouten 7 zijn de moeren 8 gedraaid. Ook deze moeren 8 zijn geborgd door de tegen de zijvlakken 15 van de moeren 8 omgezette uiteinden 16 van de borgplaat 12.

Met de flensverbinding volgens de uitvinding kunnen de moeren en bouten geen draaibeweging meer maken en wordt het losdraaien of los trillen van de bouten en de moeren voorkomen.

Claims (13)

1. Flensverbinding, waarbij de tegen elkaar geplaatste vlakken van de flenzen tegen elkaar aan geklemd of gedrukt gehouden worden met behulp van ten minste een bout en moerverbinding, met het kenmerk, dat bij één en dezelfde bout en moerverbinding zowel de kop van de bout als de moer zijn voorzien van een borgmiddel.

2. Flensverbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het borgmiddel zodanig is vormgegeven dat dit de koppen van tenminste twee bouten kan borgen.

3. Flensverbinding volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het borgmiddel zodanig is vormgegeven dat dit tenminste twee moeren kan borgen.

4. Flensverbinding volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, dat het borgmiddel wordt gevormd door een borgplaat.

5. Flensverbinding volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de borgplaat tenminste twee openingen bevat voor de doorvoer van bouten.

6. Flensverbinding volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de borgplaat drie of meer openingen bevat voor de doorvoer van bouten.

7. Inrichting, die als onderdeel heeft een pijpleiding, welke pijpleiding is opgebouwd uit pijpen die elk aan het einde zijn voorzien van een flens, waarbij de verbinding tussen de pijpen hierdoor wordt gevormd dat de tegen elkaar geplaatste flenzen van de opvolgende stukken pijp aan elkaar zijn bevestigd met behulp van tenminste een bout en moerverbinding, met het kenmerk, dat bij één en dezelfde bout en moerverbinding zowel de kop van de bout als de moer zijn voorzien van een borgmiddel.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de inrichting wordt gevormd door een pompinrichting, meer in het bijzonder een pompinrichting bij een gemaal.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat het borgmiddel zodanig is vormgegeven dat dit de koppen van tenminste twee bouten kan borgen.

10. Inrichting volgens conclusie 7, 8 of 9, met het kenmerk, dat het borgmiddel zodanig is vormgegeven dat dit tenminste twee moeren kan borgen.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het borgmiddel wordt gevormd door een borgplaat.

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de borgplaat tenminste twee openingen bevat voor de doorvoer van bouten.

13. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de borgplaat drie of meer openingen bevat voor de doorvoer van bouten.