NL1030171C1 - Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten. - Google Patents

Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten. Download PDF

Info

Publication number
NL1030171C1
NL1030171C1 NL1030171A NL1030171A NL1030171C1 NL 1030171 C1 NL1030171 C1 NL 1030171C1 NL 1030171 A NL1030171 A NL 1030171A NL 1030171 A NL1030171 A NL 1030171A NL 1030171 C1 NL1030171 C1 NL 1030171C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
monitoring
server device
data
monitoring system
network node
Prior art date
Application number
NL1030171A
Other languages
English (en)
Inventor
Albert Frederik Krol
Theodorus Gijsbertus Jose Meer
Marinus Johannus Aarden
Jacobus Mattheus Frerichs
Original Assignee
Camcatch Internat B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Camcatch Internat B V filed Critical Camcatch Internat B V
Priority to NL1030171A priority Critical patent/NL1030171C1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1030171C1 publication Critical patent/NL1030171C1/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04LTRANSMISSION OF DIGITAL INFORMATION, e.g. TELEGRAPHIC COMMUNICATION
    • H04L67/00Network arrangements or protocols for supporting network services or applications
    • H04L67/01Protocols
    • H04L67/12Protocols specially adapted for proprietary or special-purpose networking environments, e.g. medical networks, sensor networks, networks in vehicles or remote metering networks
    • H04L67/125Protocols specially adapted for proprietary or special-purpose networking environments, e.g. medical networks, sensor networks, networks in vehicles or remote metering networks involving control of end-device applications over a network

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Computing Systems (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Alarm Systems (AREA)

Description

«
Titel: Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten.
GEBIED EN ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een bewakingssysteem, alsmede op een werkwijze voor het bewaken van objecten. De uitvinding heeft tevens betrekking op een object-bewakingsinrichting en een werkwijze voor het monitoren van een 5 object. Ook heeft de uitvinding betrekking op een centrale meldkamer voor een bewakingssysteem, alsmede op een werkwijze voor het ontvangen van bewakingsinformatie. De uitvinding heeft ook betrekking op een object bewaakt door een object-bewakingsinrichting. De uitvinding heeft voorts betrekking op een computer programma product.
10 Op het gebied van bewakingssystemen zijn zgn. camera-observatie systemen in een gesloten circuit bekend, deze worden ook wel Closed Circuit Television (CCTV) systemen genoemd. De bekende bewakingssystemen omvatten een of meer camera's die een object monitoren, bijvoorbeeld een huis, een fabriek of anderszins. In het bekende bewakingssysteem zijn de camera's via een zgn.
15 gesloten circuit, dat niet voor de buitenwereld toegankelijk is, verbonden met monitoren in een centrale meldkamer. Op de monitoren worden de door de camera's geregistreerde beelden weergegeven. De weergegeven beelden worden door een operator in de centrale meldkamer waargenomen. Indien een gebeurtenis van een bepaald type zich voordoet, bijvoorbeeld een inbraak, kan de operator een 20 waarschuwingssysteem activeren. Bijvoorbeeld kan de operator een voor mensen waarneembaar waarschuwingssignaal laten afgeven of een nadere inspectie van het bewaakte object laten uitvoeren.
Deze bekende bewakingsystemen hebben echter als nadeel dat ze niet flexibel zijn en moeilijk kunnen worden aangepast.
25
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Het is een doel van de uitvinding te voorzien in een bewakingssysteem dat relatief eenvoudig kan worden aangepast. Daartoe voorziet de uitvinding in een bewakingssysteem volgens conclusie 1.
1 0301 71 __ 2
Een dergelijk bewakingssysteem kan eenvoudig worden aangepast door object-bewakingsinrichtingen te verbinden of los te koppelen van het datacommunicatienetwerk, waarbij, desgewenst, de server-inrichting automatisch of manueel kan worden aangepast aan de verandering. Bijvoorbeeld kunne de 5 betreffende paden in het datacommunicatienetwerk aan de server-zijde open gesteld worden respectievelijk worden afgesloten. Bovendien kan eenvoudig een object-bewakingsinrichting met het bewakingssysteem worden verbonden door een aanvullend subnetwerk te verbinden met de subnetwerken die al in het datacommunicatienetwerk van het internettype aanwezig zijn.
10 Tevens voorziet de uitvinding in een object-bewakingsinrichting volgens conclusie 28 en een centrale meldkamer volgens conclusie 29. Hiermee kan op eenvoudige wijze een bewakingssysteem worden opgezet.
De uitvinding voorziet voorts in een werkwijze voor het bewaken van objecten volgens conclusie 27, alsmede in een werkwijze voor het monitoren van 15 een object volgens conclusie 30 en in een werkwijze voor het ontvangen van bewaking8informatie volgens conclusie 31. Ook voorziet de uitvinding in een object volgens conclusie 32. Tevens voorziet de uitvinding in een computer programma product volgens conclusie 33.
Specifieke uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn neergelegd in de 20 afhankelijke conclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN
Verdere details en uitvoeringsvormen van de uitvinding zullen, enkel bij wijze van voorbeeld, navolgend worden beschreven onder verwijzing naar de 25 Figuren.
FIG. 1 toont een schematisch blokdiagram van een eerste voorbeeld van een uitvoeringsvorm van een bewakingssysteem volgens de uitvinding.
FIG. 2 toont een stroomdiagram van een voorbeeld van een werkwijze volgens de uitvinding.
30 FIG. 3 toont een schematisch blokdiagram van een eerste voorbeeld van een uitvoeringsvorm van een object-bewakingsinrichting volgens de uitvinding.
1030171 3 FIG. 4 toont een schematisch blokdiagram van een eerste voorbeeld van een uitvoeringsvorm van een server-inrichting volgens de uitvinding.
FIG. 5 toont schematisch een voorbeeld van het genereren van bewakingsdata door een object-bewakingsinrichting.
5 FIG. 6 toont een schematisch diagram van een voorbeeld van een datacommunicatienetwerk.
FIG. 7 toont een schematische stroomdiagram van een werkwijze voor het verzenden van data die door het voorbeeld van FIG. 6 kan worden toegepast.
FIG. 8 toont een schematisch blokdiagram van een tweede voorbeeld van 10 een uitvoeringsvorm van een bewakingssysteem volgens de uitvinding.
FIG. 9 toont een schematisch blokdiagram van een derde voorbeeld van een uitvoeringsvorm van een bewakingssysteem volgens de uitvinding.
FIG. 10 toont een schematisch blokdiagram van een vierde voorbeeld van . een uitvoeringsvorm van een bewakingssysteem volgens de uitvinding.
15 FIG. 11 toont een schematisch blokdiagram van een vijfde voorbeeld van een uitvoeringsvorm van een bewakingssysteem volgens de uitvinding.
GEDETAILEERDE BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVORMEN
FIG. 1 toont schematisch een blokdiagram van een voorbeeld van een 20 uitvoeringsvorm van bewakingssysteem 1. Het bewakingssysteem 1 omvat ten minste één, zoals bijvoorbeeld ten minste twee, object-bewakingsinrichtingen 2 voor het bewaken van een object 3. Voor de eenvoud zijn in FIG. 1 slechts twee object-bewakingsinrichtingen 2 getoond, maar het zal duidelijk zijn dat het systeem 1 ook (veel) meer dan twee object-bewakingsinrichtingen 2 kan omvatten. 25 In het getoonde voorbeeld zijn de object-bewakingsinrichtingen 2 in het object 3 geplaatst en is het bewaakte object 3 een ruimte van een gebouw die bewaakt wordt, bijvoorbeeld met het oog op inbraak. Het is echter ook mogelijk dat de object-bewakingsinrichtingen 2 zich buiten het bewaakte object 3 bevinden en zodanig zijn opgesteld dat ze het object kunnen waarnemen. In FIG. 1 kunnen de 30 sensoren 21 elk een deel van het bewaakte object 3 waarnemen, zoals met de stippellijnen 30,31 is aangegeven. Het is echter ook mogelijk dat de senoren 21 1030171 4 zodanig zijn gepositoneerd dat zij het gehele betreffende object 3 kunnen waarnemen.
Het bewakingssysteem 1 omvat verder een server-inrichting 4 die middels een daartoe geschikte verbinding 6, verbonden met een of meer mens-5 machine interfaces 7 die zich in een centrale meldkamer 8 bevinden.
Het in FIG. 1 getoonde bewakingssysteem 1 omvat verder een datacommunicatienetwerk 5. De server-inrichting 4is via dit datacommunicatienetwerk 5 met de object-bewakingsinrichtingen 2 verbonden. In het getoonde voorbeeld zijn in het datacommunicatienetwerk 5 paden 50 tussen de 10 uitvoer 20 en de server-inrichting 4 opgezet waarover de bewakingsdata kan worden verzonden. De paden 50 kunnen in het netwerk 5 vastliggen, het is echter ook mogelijk dat de positie van de paden 50 flexibel is, d.w.z. dat de netwerkverbindingen en knooppunten in het netwerk 5 waarover de bewakingsdata data verzonden worden, variëren, zoals bijvoorbeeld bekend is uit 15 netwerken die overeenkomstig het InternetProtocol (IP) opereren,. De uitvinding is echter niet tot dit type netwerk beperkt en kan ook gebruik maken van andere typen netwerken, zoals bijvoorbeeld X25, UMTS, ISDN of GPRS.
Het in FIG. 1 getoonde voorbeeld kan een voorbeeld van een werkwijze volgens de uitvinding uitvoeren. FIG. 2 toont een stroomdiagram van een voorbeeld 20 van een dergelijke werkwijze. Initieel worden in een stap I een of meer objecten 3 (in fig 2 aangegeven met respectievelijk ‘object 1’, ‘object 2’, ‘object 3’) waargenomen door twee of meer object-bewakingsinrichtingen 2. Op basis van de waarnemingen worden bewakingsdata betreffende het bewaakte object 3 gegenereerd. De bewakingsdata van ten minste een actieve object-bewakingsinrichting worden in 25 een stap II via het datacommunicatienetwerk 5 verzonden. In stap III worden de j bewakingsdata door de server-inrichting 4 ontvangen. In een stap IV worden de bewakingsdata afkomstig van één of meer van de objectbewakingsinrichtingen2 uitgevoerd op de mens-machine bewakingsinterface 7 (die zich in een centrale meldkamer 8 bevindt) in een voor mensen waarneembare vorm. Een operator 9 in 30 de centrale meldkamer 8 kan de bewakingdata waarnemen en op basis hiervan verdere acties ondernemen, zoals bijvoorbeeld een nadere inspectie van het object 3 door een surveillant.
1030171 5
Het in fig. 1 getoonde deel van het datacommunicatienetwerk 5 kan via verbindingen 51 met andere datacommunicatienetwerken worden verbonden. Het datacommunicatienetwerk 5 is zodoende een netwerk van een internettype.
Hierdoor kan het getoonde bewakingssysteem 1 eenvoudig worden aangepast.
5 Bijvoorbeeld kunnen additionele object-bewakingsinrichtingen 2 worden toegevoegd of kunnen object-bewakingsinrichtingen 2 worden verwijderd, door paden 50 door het datacommunicatienetwerk 5 aan de server-zijde open te stellen resp. af te sluiten en de object-bewakingsinrichtingen 2 te verbinden met de paden 50 in het datacommunicatienetwerk 5 resp, hiervan los te koppelen.
10 Bijvoorbeeld kan een object-bewakingsinrichting 2 worden toegevoegd aan het bewakingssysteem 1 door een computer die is voorzien van een webcam, te verbinden met het datacommuncatienetwerk 5 en de webcam te richten op het waar te nemen object. De computer kan bijvoorbeeld in een ruimte in een gebouw worden geplaatst en de webcam op een deur of andere toegang tot deze ruimte 15 worden gericht. De ruimte kan bijvoorbeeld een kamer zijn, die tegen inbraak wordt beveiligd. De computer kan bijvoorbeeld met een reeds aanwezig intern netwerk in het gebouw zijn verbonden. De computer kan dan met de server-! inrichting 4 worden verbonden door het interne netwerk bijv. met het Internet te verbinden, meer specifiek middels het World Wide Web. De computer kan dan 20 worden voorzien van programmatuur die de computer via het Internet, (dat in dat geval het datacommunicatienetwerk 5 vormt), met de server-inrichting 4 kan i communiceren. De server-inrichting 4 kan worden geconfigureerd om bewakingsdata van de toegevoegde computer te ontvangen, bijvoorbeeld door een geschikte poort op de server-inrichtign 4 open te stellen.
25 Opgemerkt wordt dat onder een netwerk van het internetwerktype een netwerk verstaan wordt dat uit meerdere, onderling verbonden computernetwerken kan bestaan. Een computernetwerk is over het algemeen alleen beschikbaar binnen een organisatie of gebouw, een beperking die opgeheven wordt door een netwerk van het internetwerktype. Het Internet, met een 30 hoofdletter, is een groot, wereldwijd, openbaar netwerk van computernetwerken, waarbij de afspraken worden beschreven in de Requests For Comments die worden beheerd door de Internet Engineering Task Force. De naam Internet is een 1030171 ___ 6 afkorting voor Interconnected Networks. Het Internet is een specifieke uitvoering van een internetwerktype netwerk. Het World Wide Web (wereldwijde web), afgekort www, omvat het gedeelte van het Internet dat met een webbrowser bekeken kan worden, meestal specifiek bestanden in een hypertekst taai, zoals 5 bijvoorbeeld HyperTextMarkupLanguage (HTML).
Het datacommunicatienetwerk 5 kan van elk netwerk type omvatten dat geschikt is voor de specifieke toepassing. Bijvoorbeeld kan het datacommunicatienetwerk een open datacommunicatienetwerk omvatten, dat wil zeggen een netwerk dat voor willekeurige derden toegankelijk is. Het open 10 datacommunicatienetwerk kan bijvoorbeeld het Internet omvatten. Daartoe kan het bewakingssysteem een beveiligingsmechanisme omvatten dat de communicatie tussen de object-bewakingsinrichtingen en de server-inrichting afschermt van andere delen van het open datacommunicatienetwerk. Bijvoorbeeld kunnen de paden tussen de object-bewakingsinrichtingen 2 en de server-inrichting 4 van het 15 publieke deel zijn afgeschermd en bijvoorbeeld middels cryptografie zijn beveiligd. Het datacommunicatienetwerk kan volgens elk netwerkprotocol opereren dat geschikt is voor de specifieke toepassing. Bijvoorbeeld kan het datacommunicatienetwerk 5 overeenkomstig het InternetProtocol (IP) of een ander geschikt type protocol opereren opereren.
20 Met het bewakingssysteem 1 kan een groot aantal objecten 3, zoals huizen en bedrijfspanden vanuit één centraal punt, de server-inrichting 4, via een netwerk, bijvoorbeeld internet, worden geobserveerd door een veel kleiner aantal, in dit voorbeeld één, meldkamers 8. Het is daarbij mogelijk dat één server-inrichting is verbonden met meerdere meldkamers 8, waarbij de meldkamers elk 25 slechts van een gedeelte van de object-bewakingsinrichtingen 2 de bewakingsdata kunnen ontvangen en waarbij die gedeelten al dan niet een overlap vertonen.
Bijvoorbeeld kan een meldkamer 8 slechts van object-bewakingsinrichtingen 2 in een bepaald geografisch gebied de bewakingsdata ontvangen. Daartoe kan, zoals in FIG. 3 getoond, bijvoorbeeld elk van de object-30 bewakingsinrichtingen 2 een geheugen 29 bevatten waarin een unieke identificatiecode van de betreffende object-bewakingsinrichting 2 is opgeslagen. In de server-inrichting 4 kan, zoals in FIG. 4 getoond, een geheugen 46 aanwezig zijn 1030171 7 waarin een tabel is opgeslagen die informatie bevat omtrent de specifieke meldkamer 8 die aan de unieke identificatiecode gekoppeld is. De object-bewakingsinrichtingen 2 kunnen de unieke identificatiecode met de bewakingsdata naar de server-inrichting 4 verzenden, waarna een in de server-inrichting 4 5 aanwezige processor 42 op basis van de in de tabel opgeslagen informatie bepaalt naar welke meldkamer de betreffende bewakingsdata wordt doorgezonden.
Opgemerkt wordt dat in het getoonde voorbeeld slechts één server-inrichting 4 aanwezig is. Het is echter ook mogelijk dat er in het systeem 1 meerdere server-inrichtingen 4 aanwezig zijn die al dan niet met elkaar kunnen 10 communiceren.
In het getoonde voorbeeld omvat het bewakingssysteem 1 twee object-bewakingsinrichtingen 2 die elk een ander object, de ruimtes 3, bewaken. Het bewakingssysteem 1 kan echter elk geschikt aantal object-bewakingsinrichtingen omvatten en bijvoorbeeld ten minste een honderdtal object-bewakingsinrichtingen, 15 zoals bijvoorbeeld ten minste een duizendtal object-bewakingsinrichtingen, zoals bijvoorbeeld ten minste een tienduizendtal object-bewakingsinrichtingen omvatten.
Het bewakingssysteem kan elk geschikt aantal objecten bewaken. Daarbij is het mogelijk dat één object 3 door één, twee of meer object-bewakingsinrichtingen 2 wordt bewaakt, bijvoorbeeld die het object vanuit 20 verschillende posities waarnemen, zoals bijvoorbeeld in FIG. 8 is getoond.
In het in FIG. 1 getoonde voorbeeld omvat de mens-machine bewakingsinterface 7 een uitvoer interface in de vorm van twee of meer beeldschermen 70 die middels een geschikte verbinding 6 met de server-inrichting 4 zijn verbonden. De mens-machine bewakingsinterface 7 kan echter ook andere 25 elementen bevatten, zoals een invoerinterface, bijvoorbeeld een (niet getoond) toetsenbord, voor het invoeren van door de operator 9 afgegeven commando’s of andere uitvoerelementen, zoals bijvoorbeeld een luidspreker 82.
De object-bewakingsinrichtingen 2 kunnen worden uitgevoerd op elke wijze geschikt voor de specifieke toepassing. FIG. 3 toont een schematisch 30 blokdiagram van een voorbeeld van een object-bewakingsinrichting 2 welke in het voorbeeld van FIG. 1 kan worden toegepast. Opgemerkt wordt dat, ter 1030171 8 vereenvoudiging, in FIG. 1 niet alle elementen van het in FIG. 3 getoonde voorbeeld zijn weergegeven.
Het in FIG. 3 getoonde voorbeeld omvat een beeldsensor 21 die van ten minste een beeld van het bewaakte object 3 een beeld kan opnemen. De 5 beeldsensor 21 kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een zgn. webcam, dat wil zeggen een camera die, met passende programmatuur, beelden via het world wide web kan versturen. De beeldsensor 21 kan echter ook van een ander type zijn en de uitvinding is niet tot het getoonde voorbeeld beperkt. De beeldsensor 21 kan bijvoorbeeld geschikt zijn om beelden te genereren van ontvangen 10 elektromagnetische straling met een golflengte in het voor mensen zichtbare gebied, maar de golflengte kan ook buiten dit gebied liggen en bijv. infraroodstraling of röntgenstraling zijn. Ook is het mogelijk dat de beeldsensor 2 op andere wijze beelden genereert, bijv. met behulp van ultrasoon geluid of op een andere voor de specifieke toepassing geschikte wijze.
15 Uiteraard kunnen een of meer object-bewakingsinrichtingen 2 ten minste een aanvullende sensor omvatten voor het waarnemen van een eigenschap van het object. Het in FIG. 3 getoonde voorbeeld omvat bijvoorbeeld een geluidssensor 22 die geluiden in of nabij het bewaakte object 3 kan op nemen. De bewakingsinrichting 2 kan echter ook andere typen sensoren omvatten, zoals 20 bijvoorbeeld rookmelders, trillingsdetectoren of andere voor de specifieke toepassing geschikte sensoren.
In het in FIG. 3 getoonde voorbeeld zijn de sensoren 21,22 met een processor 23 verbonden. De processor 23 kan de waarnemingen van de sensoren 21,22 ontvangen en op basis hiervan bewakingsdata genereren. De 25 bewakingsdata kan bijvoorbeeld beelden, meldingen en andere informatie betreffende het bewaakte object 3 bevatten.
De processor 23 kan de waarneming rechtstreeks omzetten in de bewakingsdata. In het voorbeeld van FIG. 3 kan de processor 23 bijvoorbeeld van de beeldsensor 21 beelden ontvangen. De processor 23 kan bewakingsdata 30 genereren die deze beelden representeert. Tevens kan de processor 23 van de geluidsensor 22 signalen ontvangen en deze omzetten in bewakingsdata die de geluiden weergeeft.
1030171 __ 9
De processor 23 kan ook zijn ingericht om uit de ontvangen waarnemingen andere informatie af te leiden en bewakingedata te genereren die deze andere informatie representeert. Bijvoorbeeld kan de processor 23 zijn voorzien van beeldherkenningsprogrammatuur, hiermee uit de beelden afleiden 5 hoeveel personen in een ruimte aanwezig zijn en bewakingsdata genereren die het aantal aanwezige personen representeren.
In fig. 3 is de processor 23 verbonden met een zendeenheid 24. De processor 23 kan de gegeneerde bewakingsdata en eventuele aanvullende data, zoals bijvoorbeeld de in het geheugen 29 opgeslagen unieke identificatiecode naar 10 een zendeenheid 24 uitvoeren. De zendeenheid 24 kan de bewakingsdata converteren naar een voor het datacommunicatienetwerk 5 geschikte type data en naar het datacommunicatienetwerk 5 uitvoeren via de uitvoer 20. Bijvoorbeeld kan de zendeenheid 24 de bewakingsdata in datapakketten omzetten overeenkomstig , het protocol waarmee het datacommunicatienetwerk 5 opereert, zoals bijvoorbeeld 15 IP-datapakketten.
Een object-bewakingsinrichting 2 kan communicatiemiddelen omvatten, zodat de operator 9 met een persoon in of nabij het bewaakte object kan communiceren, Het in FIG. 3 getoonde voorbeeld omvat bijvoorbeeld een communicatie-eenheid 25 die het mogelijk maakt dat een gebruiker van de 20 bewakingsinrichting 2 met anderen, zoals de operator 9, communiceert. De object-bewakingsinrichting 2 omvat verder een uitvoerinterface in de vorm van een luidspreker 26 en een beeldscherm 27 die met de communicatieeenheid 25 zijn verbonden, zodoende kan de gebruiker zowel audio als visuele informatie ontvangen. De bewakingsinrichting 2 omvat tevens een invoerinterface in de vorm 25 van een toetsenbord 28 dat met de communicatie-eenheid 25 is verbonden. Zowel de uitvoerinterface als de invoerinterface kunnen aanvullende elementen omvatten Bijvoorbeeld kan de invoerinterface een microfoon omvatten.
In het in FIG. 1 getoonde voorbeeld omvat de centrale meldkamer 8 eveneens een communicatie-eenheid 80 die is verbonden met een communicatie 30 interface 81. De communicatie-interface 81 omvat een uitvoerinterface in de vorm een luidspreker 82 en een invoerinterface in de vorm van een microfoon 81. De communicatie-eenheid 80 is, zoals met de stippellijn aangegeven via de server- 1 0 3 01 71 ______ 10 inrichting 4 en het datacommunicatienetwerk 5 verbonden met een of meer van de object-bewakingsinrichtingen 2. Zodoende kan tussen de object-bewakingsinrichtingen 2 en de centrale meldkamer 8 (audio- en/of visuele) communicatie plaatsvinden. Bij de communicatie kan de operator 9 uiteraard ook 5 van de beeldschermen 70 van de mens-machine interface 7 gebruik maken.
De communicatie-eenheid 25 in de object-bewakingsinrichting 2 kan vanaf de invoerinterface ingevoerde gegevens verwerken en kan op de uitvoerinterface gegevens uitvoeren in een voor mensen waarneembare vorm. De communicatie-eenheid 25 is verbonden met de zendeenheid 24. De zendeenheid 24 10 kan uit het datacommunicatie netwerk 5 ontvangen communicatiedata doorzenden naar de communicatie-eenheid 25 en kan uit te zenden communicatiedata ontvangen van de communicatie-eenheid 25.
De server-inrichting 4 kan op elke wijze geschikt voor de specifieke toepassing worden uitgevoerd. Fig. 4 toont schematisch een blokdiagram van een 15 voorbeeld van een server-inrichting. Opgemerkt wordt dat in fig. 1, ter vereenvoudiging, niet alle in fig. 4 getoonde elementen zijn weergegeven.
Het in fig. 4 getoonde voorbeeld van een server-inrichting 4 omvat een serverinvoer 40 die met het datacommunicatienetwerk 5 is verbonden. Via de serverinvoer 40 kan de server-inrichting 4 de bewakingsdata ontvangen van één of 20 meer objectbewakingsinrichtingen 2. De server-inrichting omvat verder een uitvoer 41 die is verbonden met de verbinding 6 naar de interface 7. Via de serveruitvoer j
41 kan de server-inrichting 4 data uitvoeren naar de interface 7, in een voor de operator 9 geschikte vorm. In FIG, 4 zijn ter vereenvoudiging slechts één invoer 40 I
en één uitvoer 41 getoond. De server-inrichting 4 kan echter meerdere 25 serverinvoeren en serveruitvoeren omvatten die bijv. elk met een afzonderlijke bewakingsinrichting 2 resp. beeldscherm 70 zijn verbonden.
De server-inrichting 4 omvat verder een processor 42 en een zendeenheid 43. De processor 42 is verbonden met de serverinvoer 40 en de zendeenheid 43. De zendeenheid 43 is verbonden met de serveruitvoer 41. De processor 42 is ingericht 30 om een of meer testen uit te voeren met de ontvangen bewakingsdata ten einde te bepalen of deze relevant is. Als de bewakingsdata relevant is wordt deze door de ! 03 0171 11 processor 42 doorgezonden naar de zendeenheid 43 die de bewakingsdata uitvoert naar de meldkamer 8 via de serveruitvoer 41.
In de meldkamer 8 wordt vervolgens de bewakingsdata afkomstig van een of meer van de object-bewakingsinrichtingen 2 in een voor mensen 5 waarneembare vorm worden uitgevoerd via de bewakingsinterface 7, in dit voorbeeld via de beeldschermen 70, en kan, bijvoorbeeld, de bewakingsdata door een operator 9 van de centrale meldkamer 8 worden waargenomen. Indien de operator 9 de uitgevoerde bewakingsdata als relevant beoordeelt, kan deze verder acties initiëren en bijvoorbeeld een telecommunicatieverbinding met de object-10 bewakingsinrichting 2 opzetten ten einde met een gebruiker van de object-bewakingsinrichting 2 te communiceren.
De op de interface 7 weergegeven bewakingdata kan vervolgens naar de object-bewakingsinrichting 2 worden toegezonden, zodat een gebruiker kan inzien welke informatie naar de operator 9 is uitgevoerd.
15 Het in fig. 1 getoonde bewakingssysteem 1 is zodanig ingericht dat, in een operationele toestand van het bewakingssysteem 1, slechts een actief deel van de object-bewakingsinrichtingen 2 bewakingsdata zendt naar de server-inrichting.
De server-inrichting 4 voert dan slechts bewakingsdata afkomstig van het actieve deel uit via de mens-machine bewakingsinterface 7. Hierdoor wordt de hoeveelheid 20 informatie die de operator 9 tegelijkertijd dient op te nemen beperkt. Dit voordeel treedt in het bijzonder op bij grote aantallen object-bewakingsinrichtingen, zoals ten minste een honderdtal object-bewakingsinrichtingen, zoals bijvoorbeeld ten minste een duizendtal object-bewakingsinrichtingen, zoals bijvoorbeeld ten minste een tienduizendtal object-bewakingsinrichtingen. Bovendien kan hierdoor de .
25 hoeveelheid dataverkeer over het datacommunicatienetwerk 5 worden verminderd.
Met name wanneer de door de object-bewakingsinrichtingen 2 verzonden bewakingsdata beelddata bevatten, wordt aldus op effectieve wijze de hoeveelheid dataverkeer verminderd.
De object-bewakingsinrichtingen 2 kunnen op elke geschikte wijze in een 30 actief deel en een niet-actief deel worden opgedeeld. De object- bewakingsinrichtingen 2 kunnen bijvoorbeeld een stille toestand hebben waarin de sensoren 21,22 het object wel waarnemen, maar géén bewakingsdata wordt 1 030171 __ 12 verzonden naar de server-inrichting 4 en een communicatietoestand waarin de sensoren 21,22 het object waarnemen én bewakingsdata wordt verzonden naar de server-inrichting 4. De object-bewakingsinrichtingen in de stille toestand vormen dan het niet-actieve deel, terwijl de object-bewakingsinrichtingen in de 5 communicatietoestand het actieve deel vormen.
In het in FIG. 3 getoonde voorbeeld kan bijvoorbeeld de processor 23 in de stille toestand de signalen van de sensoren 21,22 tegenhouden. In de communicatietoestand zendt de object-bewakingsinrichting 2 de bewakingsdata die op basis van waarnemingen van een of meer van de sensoren 21,22 worden 10 gegeneerd naar de server-inrichting 4. Bijvoorbeeld kan de object- bewakingsinrichting 2 dim bewakingsdata die beelden van de beeldsensor 21 representeren naar de server-inrichting 4 versturen.
De overgang van de stille toestand naar de communicatietoestand of vice versa kan op elke geschikte wijze tot stand worden gebracht Bijvoorbeeld kunnen 15 de object-bewakingsinrichtingen 2 die zich in de stille toestand bevinden in de communicatietoestand worden gebracht als een relevante gebeurtenis wordt gedetecteerd. De object-bewakingsinrichtingen 2 die zich in de communicatietoestand bevinden kunnen bijvoorbeeld naar de stille toestand worden gebracht als een vooraf bepaalde tijdsperiode is verstreken na een detectie 20 van de relevante gebeurtenis of bijvoorbeeld in reactie op ontvangst van een door de server-inrichting afgegeven slaapsignaal.
De detectie van een relevantie gebeurtenis, zoals een inbraak, kan ten minste deels door de object-bewakingsinrichting 2 zelf worden uitgevoerd. Het is daarbij mogelijk dat de object-bewakingsinrichting 2 pas na detectie van een 25 dergelijke gebeurtenis begint met het zenden van de bewakingsdata. Hiermee wordt het dataverkeer tussen de bewakingsinrichtingen 2 en de server-inrichting 5 verder beperkt, aangezien in de stille toestand geen data naar de server-inrichting 5 hoeft te worden verzonden om de relevante gebeurtenis te detecteren.
Bijvoorbeeld kan een object-bewakingsinrichting 2 een detectie-eenheid 30 omvatten, voor het detecteren van een activiteit en het afgeven van een detectiesignaal indien een activiteit wordt gedetecteerd. In het voorbeeld van FIG.
3 zijn in het geheugen 29 detectiecriteria opgeslagen. De met het geheugen 29 en 1030171 13 de sensoren 21,22 verbonden processor 23 kan de van de sensoren 21,22 ontvangen signalen toetsen aan deze criteria en aldus als detector fungeren. In reactie op een detectie kan de processor 23 het bewakingssysteem 2 in de communicatietoestand brengen en de bewakingsdata genereren en uitzenden via de zendeenheid 24 en de 5 uitvoer 20. De processor 23 kan na de detectie tevens een detectiesignaal afgeven via de zendeenheid 24 en de uitvoer 20. De server-inrichting 4 kan dit detectiesignaal ontvangen en in reactie hierop een of meer vooraf bepaalde acties initiëren, zoals het openstellen van de verbinding tussen de communicatie-eenheden 25,80 in de object-bewakingsinrichting 2 respectievelijk in de centrale 10 meldkamer 8 zodat de operator 9 en een gebruiker of andere persoon in of nabij het bewaakte object met elkaar kunnen communiceren.
De detectie van een activiteit kan op elke geschikte wijze worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld kan in het voorbeeld van FIG. 3, de processor 23 de door de beeldsensor 21 opgenomen beelden vergelijken met een bewegingscriterium en 15 aldus een beweging detecteren. Andere criteria kunnen echter ook worden toegepast en/of andere waarnemingen van het bewaakte object 3 kunnen worden getoetst. Bijvoorbeeld kunnen waarnemingen van een rooksensor worden getoetst op de aanwezigheid van brand, of waarnemingen van anti-inbraak systemen op deur- en/of ramensystemen getoetst op een inbraak. Ook is het mogelijk dat een 20 activiteit wordt gedetecteerd door een handmatige invoer van een gebruiker van een object-bewakingsinrichting, bijvoorbeeld door het indrukken van een alarmknop.
Het in fig. 4 getoonde voorbeeld van een server-inrichting 4 omvat verder een met de serverinvoer 40 verbonden buffergeheugen 44 voor het gedurende een 25 bufferperiode TB opslaan van beelden die door de ontvangen bewakingsdata worden gerepresenteerd, welke navolgend de ‘ontvangen beelden’ genoemd. Zodoende kan weergave van de beelden op de mens-machine interface 7 enige tijd worden uitgesteld zonder dat de beelden direct geheel gewist worden. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een operator 9 beelden te zien krijgt zonder dat 30 dit noodzakelijk is, hetgeen bijvoorbeeld in verband met het waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van belang kan zijn. Bijvoorbeeld kan een inlooptijd worden ingesteld waarbinnen de object-bewakingsinrichting kan worden 1030171 14 gedeactiveerd zonder dat dit tot een uitvoer van de beelden naar de operator 9 leidt. De inlooptijd kan bijvoorbeeld zijn afgestemd op een periode waarbinnen een gebruiker van het systeem het bewaakte object 3 binnentreedt en kan melden dat hij of zij een legitiem aanwezig persoon is. Ook kan de inlooptijd een periode zijn 5 waarbinnen met bijv. een infrarood afstandbediening of anderszins de betreffende object-bewakingsinrichting dient te worden gedeactiveerd.
Bijvoorbeeld kan de server-inrichting 4 in reactie op een detectiesignaal de van een specifieke object-bewakingsinrichting 2 ontvangen bewakingsdata in het buffergeheugen 44 opslaan zonder weer te geven op de mens-machine interface 10 7. Na ontvangst, binnen een voorafbepaalde wachtperiode TW na het detectiesignaal, van een deactiveringscommando kunnen de beelden uit het buffergeheugen 44 worden gewist. Het deactiveringscommando kan bijvoorbeeld worden afgegeven bij een loos alarm.
Daarbij kan in de object-bewakingsinrichting 2 een bepaalde 15 wachtperiode zijn ingesteld, waarbinnen een deactiveringscommando dient te zijn ingevoerd nadat een relevante gebeurtenis is gedetecteerd. De bufferperiode TB en de wachtperiode TW kunnen met elkaar overeenkomen en bijvoorbeeld door een gebruiker van de object-bewakingsinrichting 2 instelbaar zijn. Bijvoorbeeld kan in het voorbeeld van fig. 3, een gebruiker middels het toetsenbord 28 het 20 deactiveringscommando invoeren, dat door de communicatie-eenheid 25 naar de processor 23 wordt doorgezonden. In reactie op het deactiveringscommando brengt de processor 23 de bewakingsinrichting 2 in de stille toestand en stuurt het deactiveringscommando naar de zendeenheid 24. De zendeenheid 24 zend het deactiveringscommando door naar de server-inrichting 4, waarna in reactie op dit 25 commando de processor 42 het buffergeheugen 44 wist.
Het deactiverinscommando kan bijvoorbeeld een voor een gebruiker unieke identificatiecode en, optioneel, een bijbehorend wachtwoord omvatten. In het geheugen 29 kunnen de unieke identificatiecode en, optioneel, een daarbijbehorend wachtwoord zijn opgeslagen. De processor 23 kan dan het 30 deativeringscommando vergelijken de in het servergeheugen opgeslagen unieke identificatiecode en, optioneel, het daarbijbehorend wachtwoord. Indien de ontvangen en opgeslagen unieke identificatiecode en, optioneel, een 1030171 15 daarbijbehorend wachtwoord overeenstemmen wordt dan het deactiveringscommando naar de server-inrichting 4 gezonden.
Een relevante gebeurtenis kan bijvoorbeeld, als het bewakingssysteem 1 als inbraakdetectie-syeteem wordt gebruikt, een beweging in een ruimte zijn. Als 5 de gebruiker zich binnen de wachtperiode middels de unieke identificatie code (en wachtwoord) kan identificeren, wordt dan voorkomen dat onnodig alarm wordt geslagen. Daarbij kan dan de server-inrichting 4 in reactie op het deactiveringscommando de in het buffergeheugen 44 opgeslagen beelden wissen uit het buffergeheugen 44. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de beelden niet onnodig 10 lang bewaard worden, hetgeen met het oog op privacywetgeving van belang kan zijn.
Indien gedurende de wachtperiode geen deactiveringscommando is ontvangen, kunnen de in het buffergeheugen 44 opgeslagen beelden via de mens-. machine interface uitgevoerd worden na verstrijken van de wachtperiode TW.
15 Zodoende krijgt een operator 9 slechts beelden te zien indien dit daadwerkelijk nodig is. Daarbij kunnen, zoals hierna beschreven, de beelden uit het buffergeheugen 44 versneld worden afgespeeld, in een afspeelperiode TA die korter is dan de wachtperiode TW. Na de wachtperiode TW (en na het afspelen van de in het buffergeheugen 44 opgeslagen beelden) ontvangen beelden kunnen dan in 20 hoofdzaak direct na ontvangst (real time) door de server-inrichting 4 worden uitgevoerd via de mens-machine interface 7.
De object-bewakingsinrichting 2 kan op het buffergeheugen 44 zijn afgestemd en een tussentoestand hebben waarin de object-bewakingsinrichting 2 zich bevindt tijdens de overgang van de stille toestand naar de 25 communicatietoestand. In de tussentoestand zendt de object-bewakingsinrichting dan, bijvoorbeeld na een detectie, eerst gedurende de bufferperiode TB beelden, naar de server-inrichting 4. Hierbij kan de periode die tussen op opeenvolgende tijdstippen gegenereerde, naar de server-inrichting verzonden beelden ligt groter zijn dan de periode die bij het afspelen tussen de verzonden opeenvolgende beelden 30 ligt. Aldus kan gedurende een langere periode het object 3 worden bewaakt, terwijl de hoeveelheid beelden die in de periode wordt verzonden, en zodoende de hoeveelheid verzonden data, relatief laag blijft.
1030171 _ 16
Bijvoorbeeld kan, zoals in FIG. 5 getoond, in het voorbeeld van FIG. 3 de beeldsensor 21 in een tijdseenheid T een bepaalde hoeveelheid beelden A genereren, gebruikelijk is voor video bijvoorbeeld 20-50, zoals 25 beelden per seconde.
5 De processor 23 kan dan in de tussentoestand per tijdseenheid T slechts één enkel beeld B versturen, terwijl de andere beelden in de tijdseenheid T worden genegeerd. In de communicatietoestand verzendt de processor 23 dan de normale hoeveelheid beelden A per tijdseenheid T. Een geschikte periode T tussen de verzonden beelden in de tussentoestand is bijvoorbeeld 0,2 seconde of meer, 10 bijvoorbeeld 10 seconden of minder. Bijvoorbeeld kan door de object- bewakingsinrichting 2 elke 0,4 seconden één beeld worden verzonden (ofwel 2,5 beelden per seconden). Met een periode T binnen deze grenzen wordt de hoeveelheid data effectief beperkt, terwijl de kans op detectie van een relevante gebeurtenis voldoende groot blijft. Opgemerkt wordt dat het aantal per seconde 15 naar de serverinrichting 4 verzonden beelden elke geschikte waarde kan hebben en bijvoorbeeld afhankelijk van factoren zoals datatransmissie en compressie hoger kan worden.
Daarbij is het mogelijk dat deprocessor 23, afhankelijk van de instellingen van de gebruiker, een aantal beelden per tijdseenheid T op slaat in het 20 geheugen 29. Het aantal beelden dat wordt opgeslagen in 29 is daarbij gelijk of groter dan het aantal beelden dat wordt verzonden naar de serverinrichting.
Desgewenst kan de bewakingsdata die de bewakingsinrichting 2 verzendt, de afzonderlijke beelden in gecomprimeerde vorm bevatten en bijv. de grootte van de afzonderlijke beelden middels JPEG compressie of een andere 25 geschikte compressietechniek worden verminderd. Hiermee kan de hoeveelheid dataverkeer verder worden verminderd.
Het is mogelijk dat in de tussentoestand, en desgewenst ook in de communicatie toestand, de beelden elk afzonderlijk, bijvoorbeeld als een JPEG of anderszins gecomprimeerde fotobestand, worden verstuurd en door de server-30 inrichting 4 tot een video worden samengevoegd. In de communicatietoestand kunnen dan een deel van de door de beeldsensor 21 gegenereerde beelden worden verzonden naar de serverinrichting dat gelijk of groter is dan het deel in de 1030171 17 tussentoestand. Bijvoorbeeld kunnen in de communicatietoestand meer dan 10, zoals 20-50, beelden per seconde worden verzonden terwijl bijvoorbeeld in de tussentoestand minder dan 10, zoals 1-4, beelden per seconde, worden verzonden. Het is echter ook mogelijk dat in de tussentoestand en de communicatietoestand 5 een gelijk aantal beelden per tijdseenheid wordt verzonden.
Daarbij kunnen indien er meer dan een beeldsensor 21 in het bewakingssysteem 1 aanwezig is, bijvoorbeeld bij twee of meer bewakingsinrichtingen, de afzonderlijke databestanden elk worden voorzien van een tijdmarkering die het tijdstip weergeeft waarop het in het databestand bevatte 10 beeld is gegenereerd alsmede een identificatiecode van de beeldsensor 21 die het beeld heeft gegenereerd. De tijdmarkering die wordt meegegeven met de databestanden kan bijvoorbeeld de werkelijke tijd, d.w.z de tijd en datum waarop de beelden zijn opgenomen weergeven. Daarbij kan de beeldsensoridentificatiecode in de tijdvariëren en bijvoorbeeld de navolgend beschreven authentificatiecode zijn. 15 De serverinrichting kan dan de ontvangen beelden naar bron, d.w.z. naar de specifieke beeldsensor 21, scheiden en in de juiste tijdvolgorde zetten. Hierdoor is het mogelijk vanaf vele, bijvoorbeeld honderden of duizenden locaties tegelijk beeld te sturen. Bij gebruik van veel beeldsensoren ontvangt de server-inrichting 4 namelijk een ruis aan beelden. De server-inrichting 4 kan op basis van de 20 tijdmarkering en beeldsensoridentificatiecode dan op ieder moment uit deze ruis een film of video genereren van één specifieke locatie. Opgemerkt wordt dat ook andersoortige bestanden op een soortgelijke wijze kunnen worden verzonden in deelbestanden en vervolgens samengevoegd, bijvoorbeeld geluidsbestanden, tekstdocumenten, of andere bestanden. Daarbij kan elk van de te verzenden 25 deelbestanden worden voorzien van een identificatiecode die de bron van de bestanden weergeeft en een volgordecode die de positie van elk van de deelbestanden ten opzichte van de andere deelbestanden weergeeft. Aan de ontvangende zijde kunnen dan de deelbestanden per bron worden gesorteerd en in de correcte volgorde worden geplaatst.
30 Opgemerkt wordt dat het ook mogelijk is dat de object- bewakingsinrichting geen stille toestand heeft, maar slechts een tussenstand waarin op de hierboven beschreven wijze het data verkeer wordt beperkt en een 1030171 18 communicatietoestand waarin de hoeveelheid overgezonden beelden groter is dan in de tussentoestand.
Het in FIG. 4 getoonde voorbeeld van een server-inrichting 4 omvat verder een met het buffergeheugen 44 verbonden afspeeleenheid 45 voor het in een 5 afspeelperiode korter dan de bufferperiode TB uitvoeren van de in het buffergeheugen 44 opgeslagen beelden, in dit voorbeeld naar de zendeenheid 43. De in het buffergeheugen 44 opgeslagen beelden worden zodoende versneld uitgevoerd.
De periode tussen het afspelen van twee opeenvolgende beelden uit het buffergeheugen 44 kan kleiner zijn dan de periode tussen het opnemen van twee 10 opeenvolgende de beelden. Bijvoorbeeld kunnen de beelden als video worden afgespeeld, d.w.z. sneller dan waarin door de mens als afzonderlijke beelden worden waargenomen, bijvoorbeeld met een periode kleiner dan 0.05 seconden, terwijl de beelden als afzonderlijke beelden zijn opgenomen, d.w.z. langzamer dan de periode waarin de beelden door de mens als video waargenomen worden, zoals 15 bijv. groter dan 1 seconde, zoals 3 seconden. Een dergelijke afspeelsnelheid vergemakkelijkt de interpretatie van de bewakingdata aangezien de operator 9 de opeenvolgende beelden als een bewegende film zal waarnemen en niet als afzonderlijke, stilstaande beelden. Zodoende kunnen verschillen, zoals bewegingen, makkelijk worden waargenomen door de operator 9.
20 Het bewakingssysteem 1 kan verder zijn voorzien van een verificatiemechanisme voor de integriteit, hierna verificatiemechanisme genoemd, voor het verifiëren van de integriteit van het datacommunicatienetwerk 5. Bijvoorbeeld kunnen een of meer van de object-bewakingsinrichtingen 2 een aanwezigheidsmelder omvatten, voor het periodiek verzenden van een 25 aanwezigheidsmelding naar de server-inrichting. Indien de aanwezigheidsmelding dan niet of niet tijdig ontvangen wordt, kan de severinrichting 4 bijvoorbeeld een waarschuwing via de bewakingsinterface 7 uitvoeren aan de operator 9. Zodoende wordt voorkomen dat een beveiligingsinrichting 2 geheel uitgeschakeld kan worden zonder dat dit gedetecteerd wordt. Bijvoorbeeld kan in het voorbeeld van fig. 3 de 30 processor 23 in de stille toestand periodiek een in het geheugen 29 opgeslagen unieke identificatiecode naar de server-inrichting 4 verzenden. De processor 42 in de server-inrichting 4 kan dan zijn ingericht als aanwezigheidscontrole-eenheid die 1030171 19 verifieert of de unieke identificatiecode op het verwachte tijdstip wordt ontvangen en indien dit niet het geval is een waarschuwingsignaal uitvoert naar de interface 7 in de centrale meldkamer 8.
Tevens kan het bewakingssysteem 1 zijn voorzien van een 5 beveiligingsmechanisme dat de communicatie over het datacommunicatienetwerk 5 tussen de object-bewakingsinrichtingen 2 en de server-inrichting 4 afschermt van de rest van het netwerk.
Het beveiligingsmechanisme en/of verificatiemechanisme kunnen in het datacommunicatienetwerk 5 zijn geïmplementeerd. Bijvoorbeeld kan het 10 beveiligingsmechanisme zijn geïmplementeerd zoals getoond in FIG. 6. Het in fig. 6 getoonde communicatienetwerk 100 omvat ten minste een eerste netwerkknoopunt 110 en ten minste een tweede netwerkknooppunt 120. Het eerste netwerkknooppunt 110 en het tweede netwerkknooppunt 120 zijn met elkaar verbonden door een netwerkverbinding 130. Via de netwerkverbinding 130 kan 15 data van het eerste netwerkknooppunt 110 naar het tweede netwerkknooppunt 120 worden gezonden of vice versa.
Het eerste netwerkknooppunt 110 en het tweede netwerkknooppunt 120 kunnen elk de server-inrichting 4 en/of een van de object-bewakingsinrichtingen 3 zijn. Opgemerkt wordt dat het in FIG. 6 getoonde voorbeeld echter ook buiten een 20 bewakingssysteem 1 kan worden toegepast en bijvoorbeeld kan worden gebruikt om een beveiligde verbinding tussen meerdere computers op te zetten.
Het in fig. 6 getoonde voorbeeld omvat een enkel eerste netwerkknooppunt 110 en een enkel tweede netwerkknooppunt 120. Het netwerk 100 kan echter elk geschikt aantal netwerkknooppunten 110,120 omvatten en 25 bijvoorbeeld ten minste een honderdtal netwerkknooppunten, zoals bijvoorbeeld ten minste een duizendtal netwerkknooppunten, zoals bijvoorbeeld ten minste een tienduizendtal netwerkknooppunten omvatten.
Het in fig. 6 getoonde eerste netwerkknooppunt 110 omvat een beeldzendeenheid 111 voor het verzenden van beelddata. De uitvinding is echter 30 niet tot beelddata beperkt en alle vormen van data zoals beeld, geluid, en andere electronische data kunnen worden verzonden. De beeldzendeenheid 111 is ingericht voor het met tussenposen zenden van, optioneel gecomprimeerde, 1 030 171 20 beelddata. De beelddata representeren een of meer afbeeldingen. Wanneer het in fig. 6 getoonde voorbeeld wordt geïmplementeerd in het bewakingssysteem 1, kan de beelddata bijvoorbeeld een afbeelding van een bewaakt object 4 weergeven. Het tweede netwerkknooppunt 120 omvat een beeldontvangstinrichting 121 voor het 5 samenvoegen van ten minste twee ontvangen afbeeldingen tot een video. Het tweede netwerkknooppunt 120 kan verder een, in fig. 6 niet getoond, uitvoermedium, zoals een beeldscherm, omvatten voor het afepelen van de in de video samengevoegde afbeeldingen, met een tijdsperiode tussen opeenvolgende afbeeldingen die kleiner dan de tussenpose kan zijn.
10 De beeldzendeenheid 111 kan zijn voorzien van een tijdsmarkeringseenheid 112 voor het van een tijdsmarkering voorzien van de beelddata van een afbeelding. De beeldontvangstinrichting 121 kan dan de integriteit van de beelddata bepalen en daartoe op basis van de tijdsmarkering bepalen of beelddata ontbreekt en/of of de beelddata op een verwacht tijdstip is 15 verzonden en/of ontvangen. Bijvoorbeeld kan de beeldontvangstinrichting 122 de tijdmarkering van direct na elkaar ontvangen beelden vergelijken en onderzoeken of deze met de tussenpose overeenstemt. Indien het verschil in tijdsmarkering niet overeenstemt met de tussenpose ontbreekt een beeld. De tijdmarkering kan bijvoorbeeld de tijd en datum zijn waarop de beelden zijn opgenomen. Hierdoor is 20 het, zoals hiervoor beschreven, mogelijk om vanaf vele locaties tegelijk beeld te sturen en de ontvangen beelden aan de ontvangende zijde per locatie samen te voegen tot een video.
In het in FIG. 6 getoonde communicatienetwerk omvat het eerste netwerkknooppunt een encryptie-eenheid 113 voor het met een encryptiesleutel j 25 versleutelen van naar het tweede netwerkknooppunt te zenden data. De encryptie- eenheid bevindt zich tussen de beeldzendeenheid 111 en de netwerkverbinding 130 j en kan in dit voorbeeld de beelddata versleutelen met een encryptie-algoritme.
Het tweede netwerkknooppunt omvat een decryptieeenheid 123 die zich j tusen de netwerkverbinding 130 en de beeldontvangstinrichting 122 bevindt. De 30 decryptie-eenheid 120 kan door het encryptieeenheid 113 versleutelde data ontsleutelen met een geschikte decryptiesleutel. Zodoende kan de tussen de netwerkknooppunten 110,120 verzonden data niet door derden worden gelezen.
10301 71 ____ 21
De encryptie-eenheid 113 en de decryptie-eenheid 123 kunnen daarbij van elk geschikte encryptie-methode gebruik maken, zoals bijvoorbeeld een asymmetrische encryptiemethode of symmetrische encryptiemethode.
De encryptie-eenheid 113 en de decryptie-eenheid 123 kunnen daarbij 5 zijn ingericht voor het periodiek uitwisselen van een encryptie- en/of decryptiesleutel. Daarbij kunnen de encryptie- en/of decryptiesleutel gedurende een periode veranderen. Bijvoorbeeld kunnen de encryptie-eenheid 113 en de decryptie-eenheid 123 daartoe de bij wijze van voorbeeld in fig. 7 geïllustreerde werkwijze uitvoeren.
10 FIG. 7 toont een schematisch stroomdiagram van een voorbeeld van een werkwijze voor de integriteitcontrole die door het voorbeeld van FIG. 6 kan worden uitgevoerd. De in fig. 7 getoonde werkwijze kan in het in fig. 2 geïllustreerde voorbeeld worden toegepast, maar kan ook echter buiten een dergelijke werkwijze . worden toegepast en in het algemeen worden gebruikt om op een beveiligde wijze 15 data te verzenden in een datacommunicatienetwerk.
Het in fig. 7 getoonde voorbeeld omvat een aantal uitwisselingfasen A-C waarin tussen het eerste netwerkknooppunt 110 en het tweede netwerkknooppunt 120 sleutels (Codel tot en met Code 5) worden uitgewisseld en waarin een actieve sleutel of markering (Ό-flag’, ‘1-flag’ en ‘2-flag’) wordt gegenereerd. De in een 20 periode geldende markering 'Oflag', 'lflag', '2flag' kan worden meegezonden met alle data die in die periode tussen de netwerkknooppunten 110,120 wordt uitgewisseld. Bijvoorbeeld kan in het voorbeeld van fig. 1 elk verzonden beeldbestand worden voorzien van de in de periode van verzending geldende markering Ό-flag’, ‘ 1-flag’ en ‘2-flag’ Zodoende kan worden bepaald of ontvangen 25 data inderdaad van een bepaald netwerkknooppunt afkomstig is. Daarbij kunnen, zoals hieronder beschreven de markeringen in de tijd veranderen, zodat de kans dat een derde de actieve sleutel kan achterhalen bijzonder klein is.In een eerste fase A krijgt het eerste netwerkknooppunt 110 via de netwerkverbinding 130 toegang tot het tweede netwerkknooppunt 120, bijvoorbeeld via een beveiligde 30 verbinding, zoals een Secure Sockets Layer (SSL) verbinding. In het in fig. 7 getoond voorbeeld wordt in de eerste fase A in een stap 200 aan de zijde van het eerste netwerkknooppunt 110 een initialisatiecode ingevoerd. In het voorbeeld van 1 030171 22 fig. 7 wordt de initialisatiecode gevormd door een voor een gebruiker unieke identificatiecode (ID) en een bij de identificatiecode behorend wachtwoord (pwd). In de stap 200 worden de identificatiecode (ID) en het bijbehorend wachtwoord (pwd) van het eerste netwerkknooppunt 110 over de netwerkverbinding 130 naar het 5 tweede netwerkknooppunt 120 gezonden. Aan de zijde van het tweede netwerkknooppunt 120 worden de identificatiecode (ID) en het bijbehorend wachtwoord (wd) gecontroleerd. Indien de identificatiecode (ID) en het bijbehorend wachtwoord (pwd) correct zijn wordt het tweede netwerkknooppunt 120 opengesteld voor data van het eerste netwerkknooppunt 110.
10 In een volgende stap 201 wordt door het tweede netwerkknooppunt 120 een eerste sleutel ‘Sleutel Γ gegenereerd. Tevens wordt in stap 201 door het tweede netwerkknooppunt 120 een eerste tijd T0 bepaald waarop, vanaf ontvangst van de initialisatiecode, van het eerste netwerkknooppunt 110 een aanwezigheidsmelding wordt verwacht. De eerste sleutel ‘ Sleutel 1’ en de eerste tijd T0 worden naar het 15 eerste netwerkknooppunt 110 gezonden.
Zowel het eerste netwerkknooppunt 110 als het tweede netwerkknooppunt genereren in een stap 202 een markering (0-flag) die wordt meegestuurd met de data die van het eerste netwerkknooppunt 110 naar het tweede netwerkknooppunt 120 (of vice versa) wordt gezonden. Zodoende kan 20 bepaald worden of de data inderdaad van het eerste netwerkknooppunt 110 of het tweede netwerkknooppunt 120 afkomstig is. De eerste markering (0-flag) kan worden bepaald opbasis van de initialisatiecode en de eerste sleutel ‘ Sleutel Γ, bijvoorbeeld door de identificatiecode ID met een cryptografische methode te versleutelen met de eerste sleutel 'Sleutel 1'.
25 In een tweede fase B wordt door het eerste netwerkknooppunt 110 een tweede sleutel 'Sleutel 2' gegenereerd en, met de eerste markering '0-flag'naar het tweede netwerkknooppunt 120 verzonden in stap 203. Uit de aanwezigheid van de eerste markering '0-flag’kan het tweede netwerkknooppunt 120 dan afleiden dat de tweede sleutel 'Sleutel 2' correct is in stap 205.
30 Het tweede netwerkknooppunt 120 genereert in stap 204 een derde sleutel 'Sleutel 3' en zendt deze samen met de eerste markering '0-flag’naar het eerste netwerkknooppunt 110. De derde sleutel kan bijvoorbeeld een sleutel zijn 1 030 1 7 1 23 die bij de tweede sleutel behoort. Bijvoorbeeld kan de derde sleutel een private-key zijn die bij een door de tweede sleutel gevormde public-key behoort, zoals uit asymmetrische encryptie bekend is. Uit de aanwezigheid van de eerste markering 'O-flag’kan het eerste netwerkknooppunt 110 dan afleiden dat de derde sleutel 5 'Sleutel 3' correct is in stap 205. Als de eerste markering 'O-flag’niet correct is, is klaarblijkelijk de netwerkverbinding niet correct en kan het eerste netwerkknooppunt een waarschuwingssignaal afgeven en bijvoorbeeld de netwerkverbinding afsluiten.
Zowel het eerste netwerkknooppunt 110 als het tweede 10 netwerkknooppunt 120 beschikken na stappen 203 en 204 over de tweede en derde sleutel. Het eerste netwerkknooppunt 110 en het tweede netwerkknooppunt 120 genereren elk in stap 206 op basis van de tweede sleutel 'Sleutel 2' en de derde sleutel 'Sleutel 3' een tweede markering ‘ 1-flag’, die vanaf dat moment de eerste markering ‘0-flag’ vervangt.
15 In een derde fase C wordt door het eerste netwerkknooppunt 110 een vierde sleutel 'Sleutel 4' gegenereerd en, met de tweede markering 'l-flag’naar het tweede netwerkknooppunt 120 verzonden in stap 207. Uit de aanwezigheid van de tweede markering '1-flag’kan het tweede netwerkknooppunt 120 dan afleiden dat de vierde sleutel 'Sleutel 4' correct is in stap 209. Tevens kan het tweede 20 netwerkknooppunt 120 in stap 209 het tijdstip waarop de vierde sleutel 'Sleutel 4' wordt ontvangen vergelijken met de eerste tijd TO, zodat de vierde sleutel Code4 ook als de aanwezigheidsmelding fungeert.
In reactie op de ontvangst van de vierde sleutel 'Sleutel 4', genereert het tweede netwerkknooppunt 120 in stap 208 een vijfde sleutel 'Sleutel 5' en bepaalt 25 een tweede tijd Tl. Het tweede netwerkknooppunt 120 zendt de vijfde sleutel 'Sleutel 5' en de tweede tijd Tl samen met de tweede markering 'l-flag’naar het eerste netwerkknooppunt 110. Uit de aanwezigheid van de tweede markering '1-flag’kan het eerste netwerkknooppunt 110 dan afleiden dat de vijfde sleutel 'Sleutel 5' correct is in stap 209.
30 Zowel het eerste netwerkknooppunt 110 als het tweede netwerkknooppunt 120 genereren in stap 210 op basis van de vierde sleutel 'Sleutel 1 030171 ___ 24 4' en de vijfde sleutel 'Sleutel 5' een derde markering ‘ 2-fLag’, die vanaf dat moment de eerste markering vervangt.
In het in fig. 7 getoonde voorbeeld worden zodoende periodiek nieuwe sleutels genereert. De gegenereerde sleutels kunnen worden gebruikt om de te 5 verzenden data te versleutelen. Zodoende is de versleutelde data enkel te lezen indien deze met de geschikte sleutel wordt ontsleuteld. Bovendien wordt door de wisseling van de sleutels de kans dat een derde de gebruikte sleutel kan achterhalen verkleind. De uit te wisselen sleutels ('Sleutel l'-'Sleutel 5') kunnen daarbij over de netwerkverbinding 130 in versleutelde vorm worden uitgewisseld 10 tussen het eerste netwerkknooppunt 110 en het tweede netwerkknooppunt 120, zodat zelfs wanneer de sleutel wordt onderschept, de nieuwe sleutel niet kan worden bepaald. De periode (in het voorbeeld van fig. 7 de eerste tijd T0 en de tweede tijd Tl) tussen de uitwisseling van de sleutels kan daarbij variëren en bijvoorbeeld willekeurige ofwel random worden gekozen. Daarbij kan de variatie 15 van de periode tussen een bovengrens en een ondergrens liggen. De bovengrens kan bijvoorbeeld een half uur zijn en de ondergrens 2 minuten. Daarbij kunnen de grenzen bepaald worden afhankelijk van de bezetting van de server-inrichting ten einde de hoeveelheid dataverkeer naar en van de server-inrichting 4 onder de maximale capaciteit van het netwerk en de serverinrichting te doen zijn .
20 De markering ‘0-flag’, ‘1-flag’ en ‘2-flag’ kan op elke geschikte wijze worden gegenereerd. Bijvoorbeeld kunnen de markeringen markering ‘0-flag’, ‘1-flag’ en ‘2-flag’ worden bepaald door asymetrische cryptografie en een combinatie van de respectievelijk uitgewisselde codes 2 en 3, of bijv. 4 en 5 met bijvoorbeeld de afgesproken tijd, een willekeurig getal en de datum zijn 25 Het bewakingssysteem 1 kan worden toegepast voor het bewaken van elk geschikt object. Bijvoorbeeld kan, zoals in FIG. 8 getoond, het systeem 1 worden gebruikt om een fabricageproces te bewaken. In het in FIG. 8 getoonde voorbeeld is het bewakingssysteem 1 geïnstalleerd op een bedrijfsterrein, dit kan bijvoorbeeld een raffinaderij zijn of andere industriële installatie zijn.
30 Het in fig.8 getoonde voorbeeld systeem omvat een aantal object- bewakingsinrichtingen 2a-2c die elk een verschillend deel van een reactor waarnemen. Een beeldsensor 21 in een eerste object-bewakingsinrichting 2a kan 1 030171 25 i beelden opnemen van een afsluiter 11 op een invoerleiding van een reactorvat 10.
Een beeldsensor 21 in een tweede object-bewakingsinrichting 2b kan beelden opnemen van het reactorvat 19. Een beeldsensor 21 in een derde object-bewakingsinrichting 2c kan beelden opnemen van een afvoerleiding 13 van het 5 reactorvat 10. Middels de beeldsensóren 21 kan een procesbewaker 90 die zich in een centrale regelkamer 80 bevindt inzicht krijgen in de aard van een storing. Zo kan één procesbewaker vele, zoals bijvoorbeeld tientallen, honderden of (tien)duizenden kranen, afsluiters, overdrukventielen enz. observeren. Met een directe verbinding (peer tot peer) tussen de meldkamer 8 en het object 3, d.w.z. de 10 reactor, kan de procesbewaker 90 direct interveniëren. De locatie van de meldkamer 8 is hiermee onafhankelijk van de locatie van het geobserveerde object.
In het in FIG. 9 getoonde voorbeeld kan een veelvoud van persoonlijke alarmsystemen monitoren en vormt een systeem waarmee grote aantallen, bijvoorbeeld duizenden personen via een eenvoudige button direct hulp op afstand 15 kunnen inschakelen en via een audioverbinding en/of een camera met de hulpverlener kunnen communiceren. In het voorbeeld van fig. 9 wordt de bewakingsinrichting gevormd door een persoonlijk alarmsysteem.
Het alarmsysteem omvat een houder 300 die middels een koord 306 om de nek van een persoon gehangen kan worden. De houder 300 omvat voorts een 20 alarmknop 301. Wanneer de alarmknop 301 wordt ingedrukt wordt een processor 302 die zich in de houder 300 bevindt geactiveerd. De processor 302 maakt dan via respectievelijke antennes 303 en 52 een verbinding tussen het alarmsysteem 300 en het datacommunicatienetwerk 5 en geeft een alarmsignaal af aan de centrale meldkamer 8. De processor 302 kan daarbij via een speciaal voor de 25 persoonsbewaking aangelegd datacommunicatienetwerk een alarmsignaal verzenden naar de serverinrichting 4. Het is ook mogelijk dat het persoonlijk alarmsysteem in een (mobiele) telefoon is geïntegreerd en dat in reactie op het indrukken van de alarmknop door de mobiele telefoon door de processor 302 een voorgeprogrammeerd alarmnummer wordt gebeld, waarna via de microfoon 304 en 30 de camera 305 een operator 9 de omgeving van de mobiele telefoon kan waarnemen.
1030171 26
Middels een camera 305 en een microfoon 304 die met de processor 302 zijn verbonden, kan de operator 9 dan de omgeving van degene die de alarmknop indrukt waarnemen en eventuele verder actie ondernemen. Via een luidspreker 307 die eveneens met de processor 302 is verbonden, kan de operator 9 dan verder 5 audiocontact leggen. De camera 305 en de microfoon 304 kunnen daarbij direct na het indrukken van de alarmknop 301 of het afgeven van het alarmsignaal de beelden en geluiden naar de centrale meldkamer versturen. Hiertoe kan via een bestaand telecommunicatie netwerk, zoals het GSM netwerk, een verbinding met de centrale meldkamer 8 tot stand gebracht worden, 10 In reactie op het indrukken van de alarmknop 301 kan ook door het persoonlijk alarmsysteem 300 een alarmsignaal in een voor mensenwaarneembare vorm worden afgegeven op het persoonlijk alarmsysteem 300 zelf, ten einde een aanvaller af te schrikken. Bijvoorbeeld kan de luidspreker 307 een hoge toon met grote intensiteit afgeven of kan een flitslicht in het systeem 300 zijn ingebouwd die 15 een verblindende flits afgeeft.
Het persoonlijk alarmsysteem 300 kan desgewenst zijn voorzien van een transponder of andere inrichting die de locatie van het persoonlijk alarmsysteem 300 doorgeeft aan de centrale meldkamer, bijvoorbeeld een gps-ontvanger en zender.
20 Het in FIG. 10 getoonde voorbeeld is toegepast ter bewaking van een voertuig 400, Het voertuig kan bijvoorbeeld een (vracht)auto of ander gemotoriseerde voertuig zijn en in fig. 10 is het voertuig een bus voor personnenvervoer. In het voertuig 400 bevindt zich een camera 401 die, zoals in fig.
10 aangegeven met de stippellijnen, beelden kan maken van een deel van de j 25 ruimte waarin te vervoeren personen zich bevinden. De camera 401 is verbonden met een processor 402 die middels een antenne kan zijn verbonden met het datacommunicatienetwerk 5. De processor 402 kan bewegingen detecteren in de beelden van de camera 401.
Zodra een persoon in het voertuig probeert te komen worden de beweging 30 van de persoon gedetecteerd en zendt de processor 402 een melding naar de server-inrichting 4, Overigens kan het systeem ook geactiveerd worden door een andere sensor bijv. een startsensor die de motor van het voertuig controleert of een 1030171 _:_ j 27 verplaatsingssensor die de verplaatsing van het voertuig waarneemt. De server-inrichting 4 stuurt de melding, zoals hiervoor onder verwijzing naar figuren 1-7 beschreven, door naar de interface 7 in de meldkamer 8. De meldkamerspecialist 9 kan via de van de camera ontvangen beelden de situatie in het voertuig 5 waarnemen en eventueel verder actie ondernemen, zoals contact leggen opnemen j met de eigenaar door diens telefoonnummer of met een ander, van te voren afgesproken telefoonnummer te bellen.
j
Het is mogelijk dat het object-bewakingssysteem meerdere bewakingfuncties vervult, bijvoorbeeld afhankelijke van de toestand van het 10 bewaakte object. In het voorbeeld van fig. 10 kan bijvoorbeeld in een stilstand van het voertuig 400 het bewakingssysteem 1 als anti-inbraak systeem fungeren, terwijl het in een verplaatsende toestand van het voertuig 400 als monitoringsysteem fungeert. In het voorbeeld van fig. 10 is een alarmknop 403 met de processor 402 verbonden. De alarmknop 403 bevindt zich nabij de positie van de 15 bestuurder van het voertuig 400. Voordat de alarmknop is ingedrukt, worden geen beelden naar het datacommunicatienetwerk verzonden, maar het is mogelijk dat de door de camera gegenereerde beelden gedurende een vooraf bepaalde periode worden opgeslagen in een geheugen van de processor 402.
Indien de bestuurder een bepaalde activiteit, bijvoorbeeld een beroving of 20 een vechtpartij waarneemt, kan de alarmknop 403 worden ingedrukt en wordt een alarmsignaal naar de processor 402 doorgegeven. In reactie op het alarmsignaal, legt de processor 402 verbinding met het datacommunicatienetwerk 3 en geeft de beelden van de camera 401 door aan de serverinrichting 4. De centrale meldkamer kan de beelden dan waarnemen. Het voertuig 400 kan zijn voorzien van een 25 transponder of andere inrichting die de locatie van het voertuig doorgeeft aan de centrale meldkamer, bijvoorbeeld een gps-ontvanger en zender. De operator 9 kan dan zowel de locatie van het voertuig doorgeven aan derden, bijvoorbeeld de politie of andere hulpdiensten als de gebeurtenissen in het voertuig blijven volgen.
In het in FIG. 11 getoond voorbeeld wordt het bewakingssysteem 1 30 toegepast om vanuit één centraal punt toegangscontrole te doen van vele toegangen, ingangen enz. door middel van herkenning en observatie. In fig, 11 is ter vereenvoudiging slechts één toegang getoond, maar het zal duidelijk zijn dat 1030171 28 het aantal gecontroleerde toegangen niet tot één beperkt is. De object-bewakingsinrichting 2 omvat een camera 21 die een toegang tot een ruimte, in dit geval een deur 500 kan waarnemen, zoals is aangegeven met de stippellijnen. De bewakingsinrichting 2 is voorzien van beeldherkenningsprogrammatuur waarmee 5 bepaalde gezichten, objecten, nummerborden, vervoermiddelen, enzovoorts herkend kunnen worden. Herkende en geauthoriseerde mensen, objecten of vervoermiddelen krijgen direct toegang, Indien een te herkennen type object, zoals een mens of vervoermiddel, niet wordt herkend wordt door de object-bewakingsinrichting 2 een verbinding tot stand gebracht met de serverinrichting 4 10 en wordt bewakingdata naar de serverinrichting 4 verzonden.. De toegang 500 kan elk geschikt type zijn en bijvoorbeeld een ingang van een winkel zijn of een ingang van een parkeergarage. Het te herkennen type object kan van elk geschikt type zijn en bijv. een auto of mens zijn.
Opgemerkt wordt dat de eenheden en elementen van een systeem of I
15 inrichting volgens de uitvinding in hardware en/of in software kunnen worden geïmplementeerd. Daarbij kunnen onderdelen die functioneel verschillend zijn fysiek geïntegreerd zijn, bijvoorbeeld in een centrale verwerkingseenheid. bijvoorbeeld kunnen in het voorbeeld van fig. 3 de processor 23, de zendeenheid 24 en de communicatie-eenheid 25 als een enkele centrale verwerkingseenheid 20 worden geïmplementeerd. Ook is het mogelijk dat onderdelen die een bepaalde functie kunnen uitvoeren fysiek gedistribueerd worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld kan de communicatie-eenheid 80 in het voorbeeld van fig. 1 worden geïmplementeerd als twee afzonderlijke processoren, waarvan een met de microfoon 81 is verbonden en een ander met de luidspreker 82.
25 De uitvinding kan tevens zijn uitgevoerd als een computer programma product, omvattende programma code laadbaar in een geheugen van een programmeerbare inrichting, voor het uitvoeren van de stappen van een werkwijze volgens de uitvinding wanneer het computer programma product wordt uitgevoerd op de programmeerbare inrichting. Een dergelijk computer programma product 30 kan zijn uitgevoerd als een gegevensdrager voorzien van gegevens die in het geheugen laadbare instructies weergeven en bijvoorbeeld een harde schijf, een flash geheugen, een signaaldrager (zoals een telecommunicatieverbinding) of een 1030171 29 ander geschikt fysiek artikel zijn. Het computer programma product kan ook een Applicatie Specifiek Geintergreerd Circuit (ASIC) of andere hardware omvatten die is geconstrueerd om de programma code uit te voeren.
Opgemerkt wordt dat de voorbeelden hierboven slechts ter illustratie 5 bedoeld zijn. Het zal duidelijk zijn dat variaties en modificaties mogelijk zijn en dat de uitvinding niet tot de getoonde voorbeelden is beperkt. Bijvoorbeeld kan het object van elk gewenst type zijn en bijvoorbeeld een fabricage-inrichting, een voertuig, persoon, gebouw en/of een ruimte in een gebouw omvatten. Tevens kunnen de object-bewakingsinrichtingen 2 op elke geschikte wijze zijn uitgevoerd 10 en bijvoorbeeld in een (mobiele) telefoon, een computer of op andere voor bewaking van een object geschikte inrichting zijn geïmplementeerd. Het in fig. 3 getoonde voorbeeld kan bijvoorbeeld een op geschikte wijze geprogrammeerde personal computer omvatten die met een camera en een microfoon is verbonden. Ook kan het bewakingssysteem op diverse gebieden worden toegepast en bijvoorbeeld zijn 15 ingericht voor het uitvoeren van toegangscontrole en/of van persoonsbewaking en/of van procesbewaking en/of als anti-diefstalsysteem.. Ook kunnen de bewakingsinrichtingen worden gepositioneerd om bijv. een deel van een weg te bewaken, bijvoorbeeld om snelheidsovertredingen te detecteren. Het gebruik van analoge film zoals bij de bekende bewakingsinrichtingen, die gewoonlijk worden 20 aangeduid als 'flitspalen' is dan overbodig. Daarnaast zijn combinaties van verschillende toepassingen, zoals bijvoorbeeld een gecombineerde nummerherkenning en beveiliging van parkeerterreinen, inclusief herkenning van het traject dat door een voertuig wordt afgelegd ook mogelijk.
Andere varianten, modificaties of aanpassingen zijn uiteraard ook 25 mogelijk.
1030171

Claims (33)

1. Bewakingssysteem (1), omvattende ten minste twee object-bewakingsinrichtingen (2) met een sensor (20,21) voor het waarnemen een bewaakt object (3) en met een uitvoer voor het uitvoeren van bewakingsdata betreffende het bewaakte object (3); welke uitvoer (20) met een 5 datacommunicatienetwerk (5) van een intemettype is verbonden, een server-inrichting (4) welke met het datacommunicatienetwerk (5) van een intemettype is verbonden, voor ten minste het ontvangen van de bewakingsdata; en een met de server-inrichting (4) verbonden mens-machine interface (7) voor het in 10 een voor mensen waarneembare vorm uitvoeren van bewakingsdata ontvangen van ten minste één van genoemde object-bewakingsinrichtingen (2) .
2. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 1, waarin de sensor (20,21) een beeldsensor (20,21) omvat voor het genereren van ten minste een beeld van ten 15 minste een deel van het bewaakte object (3); waarin de bewakingsdata beelddata omvatten, welke beelddata het beeld representeren; en waarin van genoemde object-bewakingsinrichtingen (2) ten minste twee activeerbare object-bewakingsinrichtingen (2) elk een regeleenheid (23) omvatten 20 voor het toestaan en/of blokkeren van verzenden van de beelddata, welke regeleenheid (23) zodanig is afgesteld dat, in een operationele toestand van het bewakingssysteem , slechts een deel van de object-bewakingsinrichtingen (2) beelddata zendt naar de server-inrichting (4) en de server-inrichting (4) door de gezonden beelddata weergegeven beelden uitvoert via de mens-machine interface 25 (7).
3. Bewakingsysteem (1) volgens conclusie 2, waarin ten minste één van de object-bewakingsinrichtingen in genoemd deel van de object-bewakingsinrichtingen (2) in de operationele toestand slechts een relevant deel van de beelddata naar de server- 30 inrichting 4 verzendt. 1030171
4. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 2 of 3, waarin ten minste een van de object-bewakingsinrichtingen (2) omvat: een beeldsensor (20,21) voor het generen van een afbeelding van een te bewaken 5 object (3); een detectie-eenheid (23) voor het detecteren van een activiteit en het afgeven van een detectiesignaal indien een activiteit wordt gedetecteerd; en een zendeenheid (24) voor het in reactie op het detectiesignaal naar de server-inrichting (4) verzenden van beelddata die door de beeldsensor (20,21) 10 gegenereerde beelden weergeven.
5. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 4, waarin de server-inrichting (4) omvat: een buffergeheugen (43) voor het gedurende een bufferperiode opslaan van door de 15 beeldsensor (20,21) gegenereerde beelden en een afspeeleenheid (44) voor het in een afspeelperiode korter dan de bufferperiode uitvoeren van de in het buffergeheugen (43) opgeslagen beelden op de mensmachine interface (7).
6. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 5, waarin de bufferperiode instelbaar is en, optioneel, de server-inrichting (4) is ingericht om, gedurende de buffer periode, in het buffergeheugen (43) beelden op te slaan vanaf een moment waarop het detectiesignaal wordt afgegeven.
7. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 5 of 6, waarin: ten minste een van genoemde object-bewakingsinrichtingen (2) een mens-machine interface (26-28) omvat, voor het invoeren van een deactiveringscommando en de object-bewakingsinrichting (2) is ingericht om het deactiveringscommando naar de server-inrichting (4) uit te voeren; en 30 de server-inrichting (4) is ingericht om in reactie op het deactiveringscommando de in het buffergeheugen (43) opgeslagen beelden te wissen uit het buffergeheugen (43). 1030171
8. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der conclusies 4-7, waarin de server-inrichting (4) is ingericht om de in het buffergeheugen (43) opgeslagen beelden via de mens-machine interface (7) uit te voeren pas nadat een voorafbepaalde wachtperiode is verstreken vanaf het tijdstip van afgeven van het detectiesignaal 5 en, voorzover verwijzend naar conclusie 7, indien gedurende de wachtperiode geen deactiveringscommando is ontvangen.
9. Bewakingssysteem (1) een of meer der conclusies 4-8, waarin de server-inrichting (4) is ingericht om beelden die na afspelen van de in het buffergeheugen 10 (43) opgeslagen beelden van de object-bewakingsinrichting (2) worden ontvangen in hoofdzaak direct na ontvangst door de server-inrichting (4) uit te voeren via de mens-machine interface (7).
10. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, waarin 15 ten minste een van de object-bewakingsinrichtingen (2) ten minste een aanvullende sensor (21) omvat voor het waarnemen van een eigenschap van het object (3).
11. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, waarin ten minste een van de object-bewakingsinrichtingen (2) verder een 20 aanwezigheidsmelder (23) omvat, voor het periodiek verzenden van een aanwezigheidsmelding naar de server-inrichting (4).
12. Bewakingssysteem (1) volgens ten minste een der voorgaande conclusies, omvattende ten minste een honderdtal object-bewakingsinrichtingen (2), zoals 25 bijvoorbeeld ten minste een duizendtal object-bewakingsinrichtingen (2), zoals bijvoorbeeld ten minste een tienduizendtal object-bewakingsinrichtingen (2).
13. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, waarin het datacommunicatienetwerk (5) een open datacommunicatienetwerk (5) omvat. 30
14. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 13, waarin het datacommunicatie netwerk het Internet omvat. 1030171 Λ
15. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, verder omvattend: een beveüigingsmechanisme voor afschermen van de communicatie tussen de object-bewakingeinrichtingen (2) en de server-inrichting (4) van andere delen van 5 het open datacommunicatienetwerk (5).
16. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 15, waarin het beveiligingsmechanisme omvat: een eerste netwerkknooppunt (110) gevormd door een beveiligde object-10 bewakingsinrichting of de server-inrichting (4); een tweede netwerkknooppunt (120) gevormd door een beveiligde object-bewakingsinrichting of de server-inrichting (4); en een netwerkverbinding welke de eerste netwerkknooppunt (110) en met het tweede netwerkknooppunt (120) verbindt, voor het van het eerste netwerkknoopunt naar 15 het tweede netwerkknooppunt (120) of vice versa verzenden van data; waarin het eerste netwerkknooppunt (110) een encryptie-eenheid omvat voor het met de encryptiesleutel versleutelen van naar het tweede netwerkknooppunt (120) te zenden data; en het tweede netwerkknooppunt (120) een decryptieeenheid omvat voor het met de 20 decryptiesleutel ontsleutelen van door het encryptieeenheid versleutelde data waarin de encryptie-eenheid en de decryptie-eenheid zijn ingericht voor het periodiek uitwisselen van een encryptie- en/of decryptiesleutel.
17. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 16, waarin het eerste 25 netwerkknooppunt (110) en/of het tweede netwerkknooppunt (120) is ingericht om een actieve sleutel te genereren op basis van de encryptiesleutel en de decryptiesleutel.
18. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 16 of 17, waarin het eerste 30 netwerkknooppunt (110) en/of het tweede netwerkknooppunt (120) is ingericht om een actieve sleutel mee te zenden met data.
19. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der conclusie 16-18, 1030171 * waarin het eerste netwerkknooppunt (110) omvat een invoer voor het invoeren van een identificatiecode en een bij de identificatiecode behorend wachtwoord; en een uitvoer voor het naar het tweede netwerkknooppunt (120) verzenden van de 5 identificatiecode en het wachtwoord, een eerste sleutelgenerator voor het op basis van de identificatiecode en het wachtwoord genereren van een eerste actieve sleutel waarin tweede eerste netwerkknooppunt (110) omvat: een met de netwerkwerkverbinding verbonden invoer voor het van het eerste 10 netwerk knooppunt ontvangen van de identificatiecode en het wachtwoord; een tweede sleutelgenerator voor het op basis van de identificatiecode en het wachtwoord genereren van een tweede actieve sleutel; en waarin het bewakingssysteem verder omvat: « een vergelijkingseenheid voor het vergelijken van de eerste actieve sleutel met 15 de tweede actieve sleutel en het afgeven van een waarschuwingssignaal indien de eerste actieve sleutel in onvoldoende mate overeenstemt met de tweede actieve sleutel.
20. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der conclusies 16-19, waarin de 20 tijdsmarkeringseenheid is ingericht om de beelddata van een afbeelding te voorzien van een actieve sleutel die gedurende ten minste een deel van de periode tussen het generen van de afbeelding en het verzenden van de beelddata actief is.
21. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, verder 25 omvattende een verificatiemechanisme voor het verifiëren van de integriteit van het datacommunicatienetwerk.
22. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 21, verder omvattend een signaleringseenheid voor het, optioneel in een voor mensen waarneembare vorm, 30 afgeven van een waarschuwingssignaal indien een encryptie- en/of decryptiesleutel niet op een verwacht tijdstip wordt ontvangen. 1030171 ! i i
23. Bewakingssysteem (1) volgens conclusie 21 of 22, waarin de encryptie-eenheid (113) en de decryptie-eenheid (123) zijn ingericht voor het periodiek uitwisselen van de encryptie- en/of decryptiesleutel.met een variabele, bijvoorbeeld willekeurige, periode tussen opeenvolgende uitwisselingen. 5
24. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, waarin het óbject (3) van een type is uit de groep: fabricage-inrichting, voertuig, persoon, gebouw, ruimte in een gebouw, weg.
25. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, waarin ten minste één van de object-bewakingsinrichtingen (2) een (mobiele-) telefoon of een computer omvat.
26. Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der voorgaande conclusies, ingericht 15 voor het uitvoeren van toegangscontrole en/of van persoonsbewaking en/of van procesbewaking en/of snelheidscontrole en/of ingericht als anti-diefstalsysteem.
27. Werkwijze voor het bewaken van object (3)en, omvattende: bewaken van ten minste een bewaakt object (3) met ten minste twee object-20 bewakingsinrichtingen (2), genoemd bewaken omvattende: waarnemen van het bewaakt object (3) en uitvoeren van bewakingsdata betreffende het bewaakt object (3); via een datacommunicatienetwerk (5) van een internettype verzenden van door de ten minste een object-bewakingsinrichting gegenereerde bewakingsdata; 25 door een server-inrichting (4) ontvangen van de bewakingsdata en op een met de server-inrichting (4) verbonden mens-machine interface (7) in een voor mensen waarneembare vorm uitvoeren van de bewakingsdata.
28. Object-bewakingsinrichting(2) voor een bewakingssysteem (1) volgens een of 30 meer der conclusies 1-26.
29. Centrale meldkamer voor een Bewakingssysteem (1) volgens een of meer der conclusies 1-26, omvattende: 1030171 * een met een server-inrichting (4) verbindbare mens-machine interface (7) voor het in eén voor mensen waarneembare vorm uitvoeren van data afkomstig van ten minste een met de server-inrichting (4) verbonden object-bewakingsinrichting, welke server-inrichting (4) via een datacommunicatienetwerk (5) van een 5 internettype met ten minste twee object-bewakingsinrichtingen (2) verbindbaar is.
30. Werkwijze voor het monitoren van een object (3), omvattende: bewaken van ten minste een object (3) met ten minste een object-bewakingsinrichting; 10 door de object-bewakingsinrichting verzenden van bij genoemd bewaken gegenereerde data betreffende het object (3) naar een centrale meldkamer; welk verzenden omvat via een datacommunicatienetwerk (5) van een internettype naar een server-inrichting (4) verzenden van de data over het object (3). 15
31. Werkwijze voor het ontvangen van bewakingsinformatie, omvattende: door een server-inrichting (4) ontvangen van data van ten minste twee object-bewakingsinrichtingen (2) via een datacommunicatienetwerk (5) van een internettype 20 op een met de server-inrichting (4) verbonden mens-machine interface (7) in een voor mensen waarneembare vorm uitvoeren van de data.
32. Object (3) bewaakt door een object-bewakingsinrichting volgens een of meer der conclusies 1-26 25
33. Computer programma product, omvattende programma code laadbaar in een geheugen van een programmeerbare inrichting, voor het uitvoeren van de stappen van een werkwijze volgens conclusie 27, 30 of 31, wanneer het computer programma product wordt uitgevoerd op de programmeerbare inrichting. 30 1030171
NL1030171A 2005-10-11 2005-10-11 Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten. NL1030171C1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1030171A NL1030171C1 (nl) 2005-10-11 2005-10-11 Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1030171A NL1030171C1 (nl) 2005-10-11 2005-10-11 Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten.
NL1030171 2005-10-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1030171C1 true NL1030171C1 (nl) 2007-04-12

Family

ID=38068381

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1030171A NL1030171C1 (nl) 2005-10-11 2005-10-11 Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1030171C1 (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6930599B2 (en) Security system
US9600987B2 (en) Automated, remotely-verified alarm system with intrusion and video surveillance and digitial video recording
US7120233B2 (en) Lifestyle multimedia security system
EP1332479B1 (en) Integrated security system
US20080303903A1 (en) Networked video surveillance system
US20060271695A1 (en) System for remote secured operation, monitoring and control of security and other types of events
US20150172602A9 (en) Video security systems and methods
EP2177006B1 (en) Drm scheme extension
JP6671627B2 (ja) プライバシ保護を可能とするカメラシステム
US10747185B2 (en) System and method for performing encryption between alarm panel and monitoring station
WO2006109162A2 (en) Distributed smart video surveillance system
NL1030171C1 (nl) Bewakingssysteem en werkwijze voor het bewaken van objecten.
NL1030172C1 (nl) Communicatiesysteem, alsmede op werkwijzen voor het verzenden van data.
AU2020103943A4 (en) A system and a method for preventing theft using blockchain technology
KR20040049714A (ko) 인터넷을 이용한 무인경비 시스템 및 그 방법
NL2000632C2 (nl) Systeem en werkwijze voor het via, een ten minste gedeeltelijk publiek communicatienetwerk, uitwisselen van data tussen een eerste dataverwerkingssysteem en een tweede dataverwerkingssysteem.
JP2004302605A (ja) 自動販売機の防盗システム
JP2005094642A (ja) 監視カメラシステム
KR100751030B1 (ko) 사생활 보호 시스템 및 방법
JP4564180B2 (ja) 監視システム
JP5550361B2 (ja) 警備装置、警備システムおよび警備方法
US20230351041A1 (en) Methods and systems for managing personal data associated with image processing
KR100486013B1 (ko) 출입관리 방법 및 시스템
KR100958432B1 (ko) 보안 관리 시스템, 보안 관리 방법 및 방법 프로그램을기록한 저장매체
Lasrado et al. Surveillance using Digital Signage

Legal Events

Date Code Title Description
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20100501