NL1030018C2

NL1030018C2 - Werkwijze en inrichting voor het afgeven van een medium uit een houder.

Info

Publication number: NL1030018C2
Application number: NL1030018A
Authority: NL
Inventors: Wilhelmus Johannes Joseph Maas; Dominicus Jan Wijk; Petrus Lambertus Wilh Hurkmans
Original assignee: Afa Polytek Bv
Priority date: 2005-09-23
Filing date: 2005-09-23
Publication date: 2007-03-26
Also published as: UA92367C2; ZA200803538B

Description

! y ir

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET AFGEVEN VAN EEN MEDIUM UIT | EEN HOUDER

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze volgens de aanhef van conclusie 1 en op een inrichting | volgens de aanhef van conclusie 7.

Het is bekend om voor het afgeven van media, met name 5 laag-viskeuze media zoals vloeistoffen, maar ook meer viskeuze media zoals sauzen of zelfs ijs, gebruik te maken van een zogeheten "bag in box" of "bag in bottle" systeem. Daarbij is het af te geven medium verpakt in een - meestal vervormbare - binnenhouder, de zogeheten "bag", die is 10 opgenomen in een - meestal vormvaste - buitenhouder, de "box" of "bottle". De binnenhouder is daarbij voorzien van een afsluitbare uittree-opening, die door een opening in de buitenhouder steekt.

Voor het afgeven van laag-viskeuze media, zoals 15 vloeistoffen, is het voldoende om de uittree-opening te openen, meestal door het bedienen van een afsluiter of kraan, waarna het medium onder invloed van de zwaartekracht door de uittree-opening naar buiten stroomt. De daarbij vrijkomende ruimte in de buitenhouder wordt opgevuld met omgevingslucht. 20 Wanneer echter het af te geven medium hoog-viskeus is, bijvoorbeeld een relatief dikke saus of zelfs ijs, is de zwaartekracht niet voldoende en zal het medium uit de binnenhouder gepompt moeten worden. Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van een met de binnenhouder verbonden pomp, 25 maar het is ook mogelijk het medium uit de binnenhouder te dwingen door de ruimte tussen de buitenhouder en de binnenhouder vol te pompen met een ander medium, dat druk uitoefent op de binnenhouder en daardoor het af te geven medium verdringt.

1 0300 1 8 2

De bekende "bag in box" of "bag in bottle" systemen hebben het nadeel, dat het niet altijd mogelijk is de inhoud daarvan volledig af te geven. Dit geldt met name wanneer zij gevuld zijn met hoog-viskeuze media. Dit probleem wordt 5 veroorzaakt door de traagheid van het hoog-viskeuze medium, die ertoe leidt dat bij het afgeven van medium de daardoor ontstane holtes in het medium niet voldoende snel dichtvloeien, waardoor de binnenhouder of "bag" daar indringt. Op deze wijze in het medium binnengedrongen delen 10 van de "bag" zullen de weg naar de uittree-opening voor delen van het af te geven medium vernauwen en gaandeweg afsluiten, waardoor deze delen uiteindelijk in de houder achterblijven. Uiteindelijk zullen delen van de "bag" de uittree-opening verstoppen, terwijl de "bag" zelfs nog voor een deel met 15 medium gevuld is.

Om dit te voorkomen wordt tot nu gebruik gemaakt van een zogeheten "anti collapse" orgaan, een buis of een staaf met een kruis of plaatjes die ver in de "bag" steekt om het samendrukken daarvan te voorkomen, zo lang nog niet al het 20 medium uit de houder geperst is. Dit "anti collapse" orgaan zelf vormt echter ook een obstakel voor de stroming van het medium naar de uittree-opening, met name bij hoog-viskeuze media, die aan het orgaan zullen hechten en nauwelijks door een buis te bewegen zijn. Wanneer het af te geven medium 25 bovendien een onder het vriespunt gelegen temperatuur heeft, zoals bij ijs het geval zal zijn, hecht dit nog sterker aan het "anti collapse" orgaan.

De uitvinding heeft nu tot doel de hiervoor beschreven werkwijze en inrichting voor het afgeven van één 30 of meer media zodanig te verbeteren, dat onder nagenoeg alle omstandigheden een probleemloze uitstroming van het medium gewaarborgd wordt, en er geen medium in de "bag" achterblijft. Voor wat betreft de werkwijze wordt dit volgens 1 0300 1 8 3 de uitvinding bereikt door een combinatie van maatregelen als beschreven in conclusie 1. Een afgifte-inrichting volgens de uitvinding vertoont de maatregelen van conclusie 7.

Door het verdringingsmedium slechts een naar de 5 uittree-opening gerichte kracht te laten uitoefenen, fungeert dit als het ware als een zuiger, die het af te geven medium voor zich uitdrukt. Het af te geven medium beweegt daarbij gelijkmatig naar de uittree-opening, zodat er geen risico bestaat dat delen daarvan geïsoleerd raken en achterblijven 10 in de houder.

Bij voorkeur toegepaste varianten van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in conclusies 2 tot 6, terwijl voorkeursuitvoeringen van de afgifte-inrichting volgens de uitvinding de materie vormen van conclusies 8 tot 15 17.

De uitvinding wordt nu beschreven aan de hand van een tweetal voorbeelden, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Figuur 1 een schematische doorsnede toont door een 20 eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, bedoeld voor het afgeven van een enkel medium, voor het eerste gebruik daarvan, wanneer deze nog geheel gevuld is met het af te geven medium,

Figuur 2 een met figuur 1 overeenkomend aanzicht is 25 van de eerste uitvoeringsvorm van de inrichting na het laatste gebruik daarvan, wanneer al het daarin opgenomen medium is afgegeven en is verdreven door een verdringingsmedium, en

Figuren 3 en 4 met figuren 1 en 2 overeenkomende 30 aanzichten zijn van een tweede uitvoeringsvorm van de afgifte-inrichting volgens de uitvinding, die geschikt is voor het gelijktijdig afgeven van twee verschillende media.

1 0300 1 8 j i - i i 4

Een inrichting 1 voor het afgeven van een daarin opgenomen medium 8 omvat een houder 2 die gevormd wordt door een bovenwand 3, een omtrekswand 4 en een bodem 5. In de bovenwand 3 is een uittree-opening 6 gevormd. Het af te geven 5 medium 8 is opgenomen in een eerste binnenhouder 7, die een eigen uittree-opening 16 vertoont, welke opgenomen is in de uittree-opening 6 van de buitenhouder 2.

De afgifte-inrichting 1 is verder nog voorzien van middelen 9 voor het in de houder 2 brengen van een tweede 10 medium 15, dat dient voor het naar de uittree-opening 6, 16 dwingen van het af te geven medium 8. Deze inbrengmiddelen 9 voor het verdringingsmedium 15 omvatten een vervormbare tweede binnenhouder 10, die de eerste binnenhouder 7 deels omsluit, en zich aan de tegenover de uittree-opening 6 15 gelegen zijde van de houder 2 bevindt. Deze tweede binnenhouder 10 is via een flexibele vulleiding 11, welke langs de eerste binnenhouder 7 loopt, verbonden met een vulopening 12, die buiten de houder 2 uitsteekt. Teneinde het aantal afzonderlijke openingen in de houder 2, die 20 bijvoorbeeld de gedaante kan hebben van een fles, te minimaliseren is de vulopening 12 in het getoonde voorbeeld geïntegreerd in de uittree-opening 6 van de houder 2.

Rond de uittree-opening 6 is aan de binnenzijde van de houder 2 overigens nog een kooiconstructie 13 gevormd, die 25 de gedaante kan hebben van een buisstomp met grotendeels open zijwanden of een ring op uithouders, en die dient om te waarborgen dat de eerste binnenhouder 7 geheel geleegd kan worden, en daarin geen resten van het af te geven medium 8 achterblijven. Verder zal de uittree-opening 6 aan de 30 buitenzijde voorzien zijn van een (hier niet getoonde) deksel of dop.

De werking van de inrichting 1 bij het afgeven van het medium 8 is nu als volgt. Uitgaande van de toestand in 1 0300 1 8 5 figuur 1, waarin de eerste binnenhouder 7 geheel gevuld is met af te geven medium 8, en de tweede binnenhouder 10 praktisch leeg is, wordt verdringingsmedium 15 door de vulopening 12, en de vulleiding 11 in de tweede binnenhouder i 5 10 gepompt. Het verdringingsmedium 15 kan lucht zijn, die wordt aangezogen en op druk gebracht door middel van een (hier niet getoonde) pomp, maar kan ook water zijn, dat na het openen van een (hier niet getoonde) kraan via een op de vulopening 12 aangesloten waterleiding (hier evenmin 10 weergegeven) met de gebruikelijke leidingdruk binnen stroomt. Doordat de tweede binnenhouder 10 zo gevuld wordt met een bepaald volume aan verdringingsmedium 15, zet deze uit en drukt daarbij de onderzijde van de eerste binnenhouder 7 omhoog, waardoor een overeenkomstig volume aan daarin 15 opgenomen medium 8 wordt afgegeven door de uittree-opening 6, 16.

Doordat het verdringingsmedium 15 als gevolg van de vorm en plaatsing van de tweede binnenhouder 10 aan de tegenover de uittree-opening 6 gelegen zijde in de houder 2 20 gepompt wordt, oefent dit een naar de uittree-opening 6 - dus ongeveer recht omhoog - gerichte kracht uit op de vervormbare en/of verplaatsbare onderzijde van de eerste binnenhouder 7 met daarin het af te geven medium 8. Zo fungeert de tweede binnenhouder 10 dus als het ware als een zuiger. Door deze 25 richting van de kracht wordt het af te geven medium 8 gelijkmatig naar de uittree-opening 6 bewogen, en wordt de vorming van holten daarin voorkomen. Zo wordt dus ook vermeden dat delen van het af te geven medium 8 door de vervorming van de eerste binnenhouder 7 als het ware worden 30 afgesneden van de uittree-opening 6, en dus in de houder 2 achterblijven.

Op de hiervoor beschreven wijze kan het medium 8 in elke gewenste dosis worden afgegeven, tot de eerste 1 0300 1 8 6 binnenhouder 7 geheel geleegd is, en de tweede binnenhouder 10 met daarin het verdringingsmedium 15 de ruimte binnen de houder 2 geheel vult, zoals te zien in figuur 2. Overigens kan in de vulleiding 11 nog een (hier niet getoonde) klep 5 zijn aangebracht, om te voorkomen dat het verdringingsmedium 15 uit de tweede binnenhouder 10 wegloopt. Dit is met name praktisch wanneer als verdringingsmedium lucht gebruikt wordt, en de gebruikte pomp een handpomp is.

Met de afgifte-inrichting 1 volgens de uitvinding 10 kunnen ook meerdere media 8A, 8B tegelijkertijd worden afgegeven, zoals te zien in figuren 3 en 4. In dat geval worden er eenvoudigweg verschillende eerste binnenhouders 7A, 7B in de houder 2 opgenomen, die elk een eigen uittree-opening 16A, 16B hebben, welke verbonden zijn met de centrale 15 uittree-opening 6 van de houder 2. De uittree-openingen 16A, 16B kunnen dan nog van elkaar gescheiden zijn door een wand 14, om voortijdige vermenging van de media 8A, 8B te voorkomen.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de 20 hand van een tweetal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. Zo kunnen de houder 2, de eerste binnenhouder 7 en de inbrengmiddelen 9 op velerlei wijze worden gevarieerd. In plaats van afzonderlijke eerste en tweede binnenhouders 7, 10, zouden deze bijvoorbeeld 25 geïntegreerd kunnen worden tot een enkele binnenhouder, die dan ongeveer halverwege voorzien zou kunnen zijn van een vervormbaar en/of verplaatsbaar membraan. De vulleiding 11 voor het verdringingsmedium 15 zou dan aan de ene zijde van het membraan op de geïntegreerde binnenhouder moeten 30 aansluiten, terwijl de uittree-opening 16 voor het af te geven medium 8 aan de tegenovergelegen zijde gevormd zou moeten zijn. Het membraan zou zodanig uitgevoerd moeten zijn, dat zowel de ruimte onder het membraan als die daarboven in 1 0300 1 8 7 beginsel de gehele ruimte in de houder 2 zou kunnen vullen. Overigens zou ook de vulleiding 11 in de wand van de i binnenhouders geïntegreerd kunnen zijn. Verder zou de houder I 2 ook een doos kunnen zijn, in plaats van een fles. In dat i 5 geval zou de vulopening 12 ook op een andere positie uit de houder 2 kunnen steken, waardoor de vulleiding 11 zou kunnen komen te vervallen.

De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.

1 030018

Claims

1. Werkwijze voor het via een uittree-opening afgeven van tenminste één in een houder opgenomen medium, door het in de houder brengen van een het tenminste ene af te geven medium verdringend medium, met het kenmerk, dat het 5 verdringingsmedium zodanig in de houder gebracht wordt, dat dit in hoofdzaak slechts een naar de uittree-opening gerichte kracht op het tenminste ene af te geven medium uitoefent.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verdringingsmedium in hoofdzaak aan de tegenover de 10 uittree-opening gelegen zijde in de houder gebracht wordt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het tenminste ene af te geven medium opgenomen is in een eerste binnenhouder, waarvan althans een tegenover de uittree-opening gelegen zijde vervormbaar en/of 15 verplaatsbaar is, en het verdringingsmedium in een vervormbare tweede binnenhouder gebracht wordt, die grenst aan de vervormbare en/of verplaatsbare zijde van de eerste binnenhouder.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, 20 met het kenmerk, dat in de houder meerdere af te geven media opgenomen zijn, die door het verdringingsmedium gelijktijdig naar de uittree-opening gedwongen worden.

5. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat als verdringingsmedium lucht wordt 25 gebruikt.

6. Werkwijze volgens één der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat als verdringingsmedium water wordt gebruikt.

7. Inrichting voor het afgeven van tenminste één medium, omvattende een houder voor het opnemen van het 30 tenminste ene medium, welke houder tenminste één uittree-opening vertoont, en middelen voor het in de houder brengen j 1 0300 1 8 i van een het tenminste ene af te geven medium verdringend ! medium, met het kenmerk, dat de verdringingsmedium- inbrengmiddelen ingericht zijn om het verdringingsmedium zodanig in de houder te brengen, dat dit in hoofdzaak slechts 5 een naar de uittree-opening gerichte kracht uitoefent op het tenminste ene af te geven medium.

8. Afgifte-inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de verdringingsmedium-inbrengrniddelen werkzaam zijn aan de tegenover de uittree-opening gelegen zijde van de 10 houder.

9. Afgifte-inrichting volgens conclusie 7 of 8, gekenmerkt door een in de houder opgenomen, het tenminste ene af te geven medium opnemende eerste binnenhouder, waarvan tenminste de tegenover de uittree-opening gelegen zijde 15 vervormbaar en/of verplaatsbaar is, waarbij de verdringingsmedium-inbrengmiddelen een vervormbare tweede binnenhouder omvatten, die grenst aan de vervormbare en/of verplaatsbare zijde van de eerste binnenhouder.

10. Afgifte-inrichting volgens conclusie 9, met het 20 kenmerk, dat de vervormbare tweede binnenhouder zodanig gedimensioneerd is, dat deze in hoofdzaak de gehele houder kan vullen.

11. Afgifte-inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de eerste en tweede binnenhouder integraal 25 zijn gevormd en als gemeenschappelijke scheidingswand een membraan vertonen.

12. Afgifte-inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het membraan vervormbaar en/of verplaatsbaar is tussen een eerste eindstand waarin dit in hoofdzaak langs de 30 tegenover de uittree-opening gelegen zijde van de houder ligt en een tweede eindstand waarin dit in hoofdzaak langs de zijde van de houder met daarin de uittree-opening ligt. 1 0300 1 8 /

13. Afgifte-inrichting volgens één der conclusies 7 tot 12/ met het kenmerk, dat de vervormbare tweede binnenhouder een buiten de houder uitmondende vulopening vertoont.

14. Afgifte-inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de vulopening in of nabij de uittree-opening geplaatst is en via een langs de eerste binnenhouder lopende flexibele vulleiding met de vervormbare tweede binnenhouder verbonden is.

15. Afgifte-inrichting volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de vulopening ingericht is voor aansluiting op een toevoerleiding voor het verdringingsmedium.

16. Afgifte-inrichting volgens één der conclusies 7 15 tot 14, met het kenmerk, dat de verdringingsmedium- inbrengmiddelen tenminste één bedienbare pomp omvatten.

17. Afgifte-inrichting volgens één der conclusies 13 tot 16, gekenmerkt door tenminste één tussen de vulopening of pomp enerzijds en de vervormbare tweede binnenhouder 20 anderzijds geplaatste klep. 1030018