NL1026842C2 - Kabelconnector. - Google Patents

Description

Kabelconnector

De uitvinding heeft betrekking op een kabelconnector omvattende een behuizing een ferruleontvangstructuren voor het ontvangen van ferrulesystemen van ten minste twee kabels.

EP-A-1 122 834 openbaart een kabelconnector omvatten-5 de een behuizing met ten minste twee kabeluitgangen en twee posities voor het ontvangen van een spanningontlastingsmiddel. De ontvangposities zijn trapsgewijs ten opzichte van elkaar geplaatst met een afwijking ten opzichte van het centrale vlak van de connector.

10 De trend in de industrie waarin kabelconnectoren van het bovengenoemde type typisch worden toegepast, zoals in de telecommunicatie industrie, is gericht op hoge dichtheid aan-sluitpanelen die communicatie met hoge snelheid mogelijk maken. De kabelconnector volgens de stand van de techniek is 15 nadelig doordat de trapsgewijze plaatsing en de afwijking van de ontvangposities resulteert in toegenomen afmetingen voor de kabelconnector, hetgeen nadelig is voor het gebruik in hoge dichtheidspanelen.

Het is een doelstelling van de huidige uitvinding om 20 een kabelconnector te verschaffen met gereduceerde afmetingen voor het termineren van ten minste twee kabels.

Deze doelstelling wordt bewerkstelligd door een kabelconnector met het kenmerk dat elk van de ferruleontvangstructuren is ingericht om een flens van ten minste één van de 25 ferrulesystemen op te nemen en de ferruleontvangstructuren zodanig zijn gepositioneerd dat aangrenzende flenzen van de ferrulesystemen in hoofdzaak tegen elkaar aanliggen of elkaar ten minste ten dele overlappen. De constructie van de kabelconnector volgens de uitvinding maakt dat de ferrulesystemen 30 van de kabels zowel de afstand tussen de aangrenzende kabels als de elektromagnetische afschermingprestaties van de kabelconnector bepalen. Dientengevolge kan een dergelijke kabelconnector worden geoptimaliseerd ten aanzien van de afme- 1026843- 2 tingen en elektromagnetische afschermingsprestaties door de vorm en positionering van de ferruleontvangstructuren. Opgemerkt wordt dat in het geval van aanliggende aangrenzende flenzen nog een spleet tussen de aangrenzende flenzen aanwezig 5 kan zijn. Een dergelijke spleet moet echter volgens de uitvinding verwaarloosbaar klein zijn voor de elektromagnetische afschermingsprestaties. De nog toelaatbare afmetingen van de spleet hangen ondermeer af van de frequentie van de signalen die door de kabel worden gevoerd. De flenzen van de ferrule-10 systemen dragen ten slotte ook bij aan de spanningontlastings-prestaties van de kabelconnector.

In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding omvat de behuizing een eerste behuizingshelft en een tweede behuizingshelf t, welke eerste behuizingshelft en tweede behuizinghelft 15 een scheidingsvlak voor de connector definiëren en waarbij elk van de ferruleontvangstructuren in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van het scheidingsvlak zijn aangebracht. De kabelcon-nector volgens de stand van de techniek heeft ferruleontvangstructuren met een afwijking ten opzichte van het scheidings-20 vlak van de connector. De afwezigheid van een dergelijke afwijking reduceert de afmetingen van de kabelconnector volgens deze uitvoeringsvorm van de uitvinding.

In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat ten minste één van de kabelingangen één of meer vasthoudribben.

25 Aangezien het ferrulesysteem van de kabel bij voorkeur is aangebracht over de afschermingsbraid van de kabel tegen de kabelmantel, en derhalve niet de kabelmantel bedekt, kan deze kabelmantel eenvoudig uit de kabelingang springen wanneer er krachten op de kabel worden uitgeoefend. De vasthoudribben in I 30 de kabelingang voorkomen dat de kabelmantel uit de kabelcon nector springt en voorkomt dat het ferrulesysteem op de kabel moet worden aangebracht nabij de flens. De vasthoudribben vergroten tevens de kabelbuigontlastingprestaties van de kabelconnector. In een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de 35 uitvinding zijn deze vasthoudribben afgeschuind ten opzichte van het scheidingsvlak van de kabelconnector. Dientengevolge wordt een relaxatieruimte verschaft voor de kabelmantel bij de afgeschuinde delen bij het scheidingsvlak wanneer de behui- 1026842- 3 zingshelften worden gesloten om de kabelingang te completeren, zodat wordt voorkomen dat de kabelmantel tijdens het sluiten wordt samengeperst.

In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding hebben 5 de ferruleontvangstructuren een niet-cirkelvormige doorsnede die is ingericht om samen te werken met een corresponderend niet-cirkelvormig deel van het ferrulesysteem. Een dergelijke constructie resulteert in een toegenomen draaiontlastingpres-tatie van de kabelconnector.

10 Opgemerkt wordt dat de hierboven beschreven uitvoe ringsvormen, of aspecten daarvan, kunnen worden gecombineerd.

De uitvinding heeft verder betrekking op een kabel-connectorsamenstel omvattende een kabelconnector als hierboven beschreven en ten minste een eerste kabel voorzien van een 15 eerste ferrulesysteem omvattende een eerste flens en een naastliggende tweede kabel voorzien van een tweede ferrulesysteem omvattende een tweede flens, waarbij het eerste ferrulesysteem en het tweede ferrulesysteem zijn ingericht om ten minste een deel van respectievelijk de tweede naastliggen-20 de flens en eerste naastliggende flens te ontvangen. Door het structureren van de ferrulesystemen zodanig dat zij een deel van een aangrenzende flens kunnen opnemen, kunnen de kabels dicht bij elkaar worden gepositioneerd en wordt een voldoende elektromagnetische afschermingprestatie behouden. Dientenge-25 volge kunnen de dimensies van de kabelconnector worden gereduceerd. Bij voorkeur omvat ieder ferrulesysteem een bin-nenferrule en een buitenferrule welke ten opzichte van elkaar zodanig zijn ingericht dat een spleet wordt bepaald om een deel van de naastliggende flens te ontvangen.

30 De uitvinding heeft ook betrekking op een ferrulesys teem voor gebruik in een kabelconnector of een kabelconnector-samenstel als hierboven beschreven, waarbij het ferrulesysteem een flens omvat en een structuur om een flens van een naast-liggend ferrulesysteem te ontvangen. Een dergelijk 35 ferrulesysteem maakt het mogelijk dat de kabels in een kabelconnector dicht bij elkaar worden geplaatst en derhalve dat een kabelconnector met gereduceerde afmetingen wordt verschaft . In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat het 1 02 6842 - 4 ferrulesysteem een binnenferrule en een buitenferrule welke ten opzichte van elkaar zijn ingericht om de structuur te bepalen om de naastliggende flens te ontvangen.

In een uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft het 5 ferrulesystemen een uitwendige vorm geselecteerd uit de groep omvattende een polygoon, een hexagoon en vierkant en ellips en een D-vorm, hetgeen voordelig is voor de draaiontlastingpres-taties van het kabelconnectorsamenstel.

De uitvinding zal verder worden geïllustreerd aan de 10 hand van de bijgevoegde tekeningen welke schematisch een voorkeur suitvoeringsvorm volgens de uitvinding tonen. Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding op geen enkele wijze wordt beperkt door deze specifieke en de voorkeur verdiende uitvoeringsvorm .

15 In de tekeningen toont:

Fig. 1 een kabelconnectorsamenstel volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Figs. 2A-2C een kabel met een ferrulesysteem volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; 20 Figs. 3A-3B een behuizingshelft van de kabelconnector van het kabelconnectorsamenstel als getoond in Fig. 1 vanuit verschillende aanzichten;

Fig. 4 een gedetailleerde weergave van een kabelin-gang van de kabelconnector van Fig. 3A; 25 Figs. 5A en 5B een kabelconnectorsamenstel van Fig.

3A voorzien van de kabel van Fig. 2C;

Figs. 6A-6C schematische illustraties van verschillende uitvoeringsvormen van flenssamenstellen, en

Fig. 7 een schematische illustratie van een alterna-30 tieve configuratie van kabels met ferrulesystemen.

Fig. 1 toont een kabelconnectorsamenstel 1 omvattende een right-angled kabelconnector 2 en kabels 3A en 3B. De kabelconnector 2 heeft een behuizing met behuizingshelften 4, 5 bevestigt door middel van schroeven 6. De behuizingshelften 4 35 en 5 bepalen verder ieder een extern deel van een kabelingang 7 aan de achterzijde van de kabelconnector die het de kabels 3A, 3B mogelijk maakt om de behuiz-ing als bepaald door de behuizingshelf t 4, 5, binnen te gaan.

1 026842- 5

Aan de contactzijde van de kabelconnector 2 steekt een omhulling S uit vanaf de behuizing. Terminal blocks 8 verschaffen terminals voor het termineren van de draden (getoond in Fig. 5A) van de kabels 3a en 3B. De contactzij de is ook 5 voorzien van bevestigingschroeven 9 om de kabeconnector vast te zetten op een tegenstuk, zoals een connectorpaneel.

Figs. 2A-2C tonen een kabel 10 met een ferrulesyteem 15 volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding. De kabel 10 omvat een kabelmantel 12, een afschermingsbraid 13 en een aan-10 tal draden 14 die moeten worden getermineerd bij de terminal block behuizing 8 van de kabelconnector 2.

In Figs. 2B en 2C is de kabel 10 voorzien van het ferrulesysteem 15. Het ferrulesysteem 15 omvat een binnenfer-rule 16 die past rond de afschermingsbraid 13 van de kabel 10. 15 De binnenferrule 16 is gepositioneerd tegen de kabelmantel 12. De afschermingsbraidd 13 is teruggevouwen over de binnenferrule 16 waarna een buitenferrule 17 wordt gepositioneerd over het teruggevouwen deel van de afschermingsbraid 13. De binnenferrule 16 en buitenferrule 17 worden gekrompen in één 20 bewerking met een hexagonaal gevormd gereedschap met een voorgedefinieerde deformatiezone, welke deformatie van het materiaal van de buitenferrule in voorgevormde oren 18 mogelijk maakt. Fig. 2C toont de situatie waarin de gekrompen buitenferrule 17 is verwijderd van de kabel 10 om reden van 25 duidelijkheid.

De binnenferrule 16 omvat verder een flens 19. Het zal duidelijk zijn dat, hoewel de flens 19 een circulaire vorm heeft in de weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm, deze dok niet-cirkelvormig kan zijn zoals hexagonaal, vierkant, ellip-30 tisch, een D-vorm etc.

De binnenferrule 16 en buitenferrule 17 zijn ten opzichte van elkaar positioneerd om een structuur te bepalen, weergegeven als een spleet 20, om een flens 19 van een aangrenzend ferrulesysteem 15 te ontvangen.

35 Figs. 3A en 3B tonen de binnenstructuur van de behui- zingshelft 4 van de kabelconnector 2 weergegeven in Fig. 1 vanuit verschillende perspectieven.

1 026842- 6

De behuizingshelft 4 heeft een eerste ferruleontvang-structuur 30A voor het ferrulesysteem 15A van de kabel 3A en een tweede ferruleontvangstructuur 30B voor het ferrulesysteem 15B van de kabel 3B. De ferruleontvangstructuren 30A en 30B 5 zijn gepositioneerd aan de achterzijde van de kabelconnector 2 direct achter de kabelingangen 7A en 7B. De ferruleontvangstructuren 30A en 30B zijn symmetrisch ten opzichte van een denkbeeldig scheidingsvlak, gedefinieerd door het scheidings-vlak van de behuizingshelften 4 en 5, dat wil zeggen de 10 ferruleontvangstructuur 30A gevormd in de behuizingshelft 4 is in hoofdzaak gelijk aan de ferruleontvangstructuur 30A gevormd in de behuizingshelft 5. Het scheidingsvlak is schematisch geïllustreerd in Fig. 4.

De ferruleontvangstructuren 30A en 30B omvatten uit-15 sparingen 3IA en 31B om de flenzen 19A en 19B van de ferrulesystemen 15A en 15B op te nemen. Zoals het meest duidelijk wordt getoond in Fig. 3B zijn de ferruleontvangstructuren 30A en 30B ingericht zodanig dat aangrenzende flenzen 19A en 19B van de ferrulesystemen 30A of 30B ten minste ten dele 20 overlappen. Dit wordt geïllustreerd in de Figs. 5A en 5B.

De ferruleontvangstructuren 30A en 30B omvatten verder een structuur 32A en 32B ingericht om samen te werken met de oren 18A respectievelijk 18B van de ferrulesystemen 15A en 15B. De samenwerking van deze elementen draagt bij aan de 25 draaiontlastingsprestatie van het kabelconnectorsamenstel 1.

De ferrule ontvangstructuren 30A en 30B omvatten ook positio-neringsvlakken 33A en 33B die zijn ingericht om de externe structuur van de buitenferrule 17A, 17B van het ferrulesysteem 15A, 15B op te nemen. Het zal duidelijk zijn dat de vorm van 30 de ferruleontvangstructuren 30A, 30B moet worden aangepast aan de externe vorm en dimensies van de ferrulesystemen 15A, 15B met inbegrip van de flenzen 19A, 19B. De ferruleontvangstructuren omvatten bij voorkeur een polygonaal gevormd deel, ingericht om samen te werken met een corresponderend polygo-35 naai gevormd deel van het ferrulesyteem 15A, 15B. De polygonale vorm is voordelig voor de draaiontlastingspresta-ties van het kabelconnectorsamenstel 1.

1 026842- 7

Ten slotte heeft de behuizingshelft 4 een interne ruimte 34 voor de draden 14 van de kabels 3A en 3B en van schroefdraad voorziene gaten 35 om de schroeven 6 te ontvangen voor het bevestigen van de bovenste behuizingshelft 5 op de 5 behuizingshelft 4.

De kabelingangen 7A en 7B voor de kabels 3A en 3B zijn voorzien van vasthoudribben 40. Deze vasthoudribben 40, hoewel in een groter aantal, worden ook getoond in de gedetailleerde weergave van de kabelingang 7A, getoond in Fig. 4. 10 De vasthoudribben 40 verschaffen een zaagtandprofiel in de kabelingang 7A voor interactie met de kabelmantel 12 van de kabel 3A. Aangezien het ferrulesysteem 15A van de kabel 3A is aangebracht over de afschermingsbraid 13 van de kabel 3A en is gepositioneerd tegen de kabelmantel 12, is het ferrulesysteem 15 15A niet gekrompen op de kabelmantel 12. De vasthoudribben 40 voorkomen dat de kabelmantel 12 uit de kabelconnectoringang 7 schiet wanneer krachten worden uitgeoefend op de kabel 3A. Deze krachten leiden er toe dat de kabelmantel 12 zich ingraaft in de ruimte tussen de vasthoudribben 40. De vasthoudribben 40 20 vergroten verder de kabelbuigontlastingsprestatie van de ka-belconnector 2. Een vergelijkbaar profiel kan aanwezig zijn voor de kabelingang 7B.

De behuizingshelften 4 en 5 van de kabelconnectorbe-huizing definiëren een denkbeeldig scheidingsvlak, schematisch 25 aangegeven door de lijn S in Fig. 4. De vasthoudribben 4 zijn afgeschuind ten opzichte van dit scheidingsvlak onder een hoek a. De hoek a is bij voorkeur 45°. Dientengevolge resulteert het sluiten van de behuizingshelften 4 en 5 om de kabelingang 7 te completeren in een relaxatieruimte voor de kabelmantel 12 30 nabij de afgeschuinde delen nabij het scheidingsvlak S hetgeen voorkomt dat de kabelmantel 12 wordt samengeknepen gedurende het voltooien van het kabelconnectorsamenstel 1.

Figs. 5A en 5B tonen een kabelconnectorsamenstel met kabels 3A, 3B voorzien van ferrulesystemen 15A, 15B als ge-35 toond in Fig. 2 aangebracht in de kabelconnector 2. Identieke verwijzingscijfers zijn toegepast om identieke delen van het kabelconnectorsamenstel 1 aan te geven. Duidelijk is dat delen van de flens 19A en 19B overlappen met delen van de aangren- 1026842- 8 zende flens 19B respectievelijk 19A. Dientengevolge wordt een volledig gesloten kabelconnector 2 verkregen met gereduceerde afmetingen en adequate elektromagnetische afschermingpresta-ties wanneer het kabelconnectorsamenstel wordt gecompleteerd 5 door het aanbrengen van de bovenste behuizingshelft 5. Er worden geen extra delen toegepast om een gesloten kabelconnector 2 te verkrijgen aan de achterzijde van de kabelconnector 2.

De interne structuur van de behuizingshelften 4, 5 van de kabelconnector maakt het mogelijk dat de ferrulesyste-10 men 15A en 15B zodanig kunnen worden gepositioneerd dat de flenzen 19A, 19B overlappen. De ferrulesystemen 15A, 15B zijn zodanig gevormd dat zij een deel van een aangrenzende flens 19B, 19A kunnen opnemen. In Figs. 5A en 5B wordt dit effect gefaciliteerd door het verschaffen van de spleet 20 tussen de 15 binnenferrule 16A, 16B en de buitenferrule 17A, 17B voor de flenzen 19A en 19B. Dientengevolge laten de respectievelijke flenzen 19A en 19B een licht trapsgewijze ordening zien.

De flenzen 19A en 19B zijn gepositioneerd in uitsparingen 3IA en 31B zodat de spanningsontlastingprestaties van 20 het kabelconnectorsamenstel 1 worden vergroot.

De oordelen 18A én 18B, als verkregen door het hexagonaal krimpen van de binnenferrules 60A en 60B, en de buitenferrules 17A en 17B op de respectievelijke kabels 3A en 3B worden verder gepositioneerd in de structuren 32A en 32B 25 van de ferruleontvangstructuren 30A en 30B. Hierdoor worden de draaiontlastingsprestaties van het kabelconnectorsamenstel vergroot.

Het zal duidelijk zijn dat de draden 14 van de kabels 3A en 3B typisch worden aangesloten op de terminals van de 30 terminal blocks 8 voor het invoeren in het omhulsel S en het bevestigen van het bovenste behuizingsdeel 5.

Het zal duidelijk zijn dat de hierboven beschreven uitvoeringsvorm voor de kabelconnector 2 het kabelconnectorsamenstel 1 en het ferrulesysteem 15 de uitvinding niet beperkt; 35 verdere modificaties worden overwogen, zoals het verschaffen van niet-cirkelvormige flenzen 19A, 19B worden ferrulesystemen 15A en 15B, zoals weergegeven in Figa. 6A-6C. In Fig. 6A hebben de flenzen 19A en 19B en hexagonale uitwendige vorm en 1 026842- 9 overlappen zij elkaar door het trapsgewijs ordenen van deze flenzen zoals aangegeven door de gestreepte lijnen. In Fig. 6B worden flenzen 19Af 19B getoond met een elliptische vorm, wederom in een overlappende positionering. Fig. 6C toont een 5 configuratie met flenzen 19A en 19B met een D-vorm waarvan de vlakke zijden idealiter tegen elkaar aanliggen, zodat de kabels 3A en 3B elkaar raken, hetgeen resulteert in een verdere afname van de dimensies van de kabelconnector 2. In de praktijk kan deze configuratie echter leiden tot een 10 verwaarloosbaar kleine spleet D tussen de flenzen 19A en 19B. Een dergelijke smalle spleet D is echter niet nadelig voor de elektromagnetische afschermingsprestatie van het kabelconnec-torsamenstel 1. Andere vormen van de flenzen 19A, 19B ofwel tegen elkaar aanliggend (met een mogelijke smalle spleet D) 15 ofwel overlappend met elkaar vallen binnen de beschermingsom-vang van de huidige uitvinding. De afmetingen van de flenzen kunnen variëren.

Verder kunnen de vasthoudribben 40 iedere vorm of profiel hebben, zoals trapsgewijs en/of afwisselende ribben in 20 de eerste behuizingshelft 4 en de tweede behuizingshelft 5, zo lang functie van het samenwerken met de kabelmantel 12 kan worden uitgevoerd.

De deformatiesecties 18A, 18B op de buitenferrule 17A, 17B mogen ook een andere vorm hebben.

25 De kabelconnector 2 kan ook geschikt worden gemaakt voor meer dan twee kabels 3A, 3B met ferruleontvangstructuren 30 geschikt gevormd en gepositioneerd om de doelstelling van de uitvinding te realiseren.

Hoewel de ferrulesystemen 15A en 15B bij voorkeur een 30 identieke vorm hebben, kan het voordeel volgens de uitvinding ook worden verkregen door ferrulesystemen met verschillende vorm. Dientengevolge heeft de uitvinding ook betrekking op een kabelconnector 2 omvattende een behuizing en ten minste een eerste ferruleontvangstructuur 30A voor het ontvangen van een 35 eerste ferrulesysteem 15A met een flens 19A van een eerste kabel 3A en een tweede ferruleontvangstructuur 30B voor het ontvangen van een tweede ferrulesysteem 15B van een tweede kabel 3B, waarbij de eerste ontvangstructuur 30A en tweede 1026842- 10 ontvangstructuur 30B zijn ingericht om de flens 19A op te nemen en de flens 19A is ingericht om samen te werken met het tweede ferrulesysteem om de kabelconnector 2 af te sluiten bij de kabelingang 7. Een dergelijke configuratie wordt schema-5 tisch getoond in Fig. 7.

1 026842-

Claims (11)

1. Een kabelconnector (2) omvattende een behuizing en ferruleontvangstructuren (30A, 30B) voor het ontvangen van ferrulesystemen (15A, 15B) van ten minste twee kabels (3A, 3B) met het kenmerk dat 5 elk van de ferruleontvangstructuren (30A, 30B) is ingericht om een flens (19A, 19B) van ten minste één van de ferrulesystemen (15A, 15B) op te nemen en de ferruleontvangstructuren (30A, 30B) zodanig zijn gepositioneerd dat aangrenzende flenzen (19A, 19B) van de ferrulesystemen (15A, 15B) in hoofdzaak te- 10 gen elkaar aanliggen of elkaar ten minste ten dele overlappen.

2. De kabelconnector (2) volgens conclusie 1, waarbij de behuizing een eerste behuizingshelft (4) en een tweede be-huizingshelft (5) omvat, welke eerste behuizingshelft (4) en tweede behuizingshelft (5) een scheidingsvlak (S) voor de con- 15 nector (2) definiëren en waarbij elk van de ferruleontvangstructuren (30A, 30B) in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van het scheidingsvlak (S) zijn aangebracht.

3. De kabelconnector (2) volgens conclusies 1 of 2, waarbij de kabelingang (7A, 7B) één of meer vasthoudribben 20 (40) omvat.

4. De kabelconnector (2) volgens conclusie 3, waarbij de behuizing een eerste behuizingshelft (4) en een tweede behuizingshelft (5) omvat, welke eerste behuizingshelft (4) en tweede behuizingshelft (5) een scheidingsvlak (S) voor de con- 25 nector (2) definiëren en waarbij de vasthoudribben (40) zijn afgeschuind ten opzichte van het scheidingsvlak (S).

5. De kabelconnector (2) volgens één of meer van de voorgaande conclusies waarbij de ferruleontvangstructuren (30A, 30B) een niet-cirkelvormige doorsnede omvatten die zijn 30 ingericht om samen te werken met een corresponderend niet-cirkelvormig deel van het ferrulesysteem (15A, 15B).

6. Een kabelconnectorsamenstel (1) omvattende een kabelconnector (2) volgens één of meer van de voorgaande conclusies en ten minste een eerste kabel (3A) voorzien van 35 een eerste ferrulesysteem (15A) omvattende een eerste flens (19A) en een naastliggende tweede kabel (3B) voorzien van een 1026842- tweede ferrulesysteem (15B) voorzien van een tweede flens (19B), waarbij het eerste ferrulesysteem (15A) en het tweede ferrulesysteem (15B) zijn ingericht om ten minste een deel van respectievelijk de tweede naastliggende flens (19B) en eerste 5 naastliggende flens (19A) te ontvangen.

7. Het kabelconnectorsamenstel (1) volgens conclusie 6, waarbij ieder ferrulesysteem (15A, 15B) een binnenferrule (16A, 16B) en een buitenferrule (17A, 17B) omvat welke ten opzicht van elkaar zodanig zijn ingericht dat een spleet (20) 10 wordt bepaald om een deel van de naastliggende flens (19A, 19B) te ontvangen.

8. Een ferrulesysteem (15A, 15B) voor gebruik in een kabelconnector (2) volgens één of meer van de conclusies 1-5 of een kabelconnectorsamenstel volgens conclusie 6 of 7, waar- 15 bij het ferrulesysteem (15A, 15B) een flens (19A, 19B) omvat en een structuur (20) om een flens (19A, 19B) van een naast-liggend ferrulesysteem (15A, 15B) te ontvangen.

9. Het ferrulesysteem (15A, 15B) volgens conclusie 8, waarbij het ferrulesysteem (15A, 15B) een binnenferrule (16A, 20 16B) en een buitenferrule (17A, 17B) omvat welke ten opzichte van elkaar zijn ingericht om de structuur (20) te bepalen om de naastliggende flens (19B, 19A) te ontvangen.

10. Het ferrulesysteem (15A, 15B) volgens conclusie 9, waarbij het ferrulesysteem (15A, 15B) een uitwendige vorm 25 heeft geselecteerd uit de groep omvattende een polygoon, een hexagoon, een vierkant, een ellips en een D-vorm.

11. Een kabelconnector (2) omvattende een behuizing en ten minste een eerste ferruleontvangstructuur (30A) voor het ontvangen van een eerste ferrulesysteem (15A) omvattende 30 een flens (19A) van een eerste kabel (3A) en een tweede ferruleontvangstructuur (30B) voor het ontvangen van een tweede ferrulesysteem (15B) van een tweede kabel (3B) met het kenmerk dat de eerste ontvangstructuur (30A) en tweede ontvangstructuur 35 (30B) zijn ingericht om de flens (19A) op te nemen en de flens (19A) is ingericht om samen te werken met het tweede ferrule systeem om de kabelconnector (2) af te sluiten bij de kabelin-gang (7A, 7B). 1026842-