NL1018500C2 - Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel. - Google Patents

Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel. Download PDF

Info

Publication number
NL1018500C2
NL1018500C2 NL1018500A NL1018500A NL1018500C2 NL 1018500 C2 NL1018500 C2 NL 1018500C2 NL 1018500 A NL1018500 A NL 1018500A NL 1018500 A NL1018500 A NL 1018500A NL 1018500 C2 NL1018500 C2 NL 1018500C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
formwork
profile
groove
sawing
top plate
Prior art date
Application number
NL1018500A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Gerardus Van De Graaf
Maarten Willibrord Petru Lange
Original Assignee
Ind Tunnelbouw Methode C V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ind Tunnelbouw Methode C V filed Critical Ind Tunnelbouw Methode C V
Priority to NL1018500A priority Critical patent/NL1018500C2/nl
Priority to EP02077805A priority patent/EP1275816A2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1018500C2 publication Critical patent/NL1018500C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D11/00Lining tunnels, galleries or other underground cavities, e.g. large underground chambers; Linings therefor; Making such linings in situ, e.g. by assembling
    • E21D11/04Lining with building materials
    • E21D11/10Lining with building materials with concrete cast in situ; Shuttering also lost shutterings, e.g. made of blocks, of metal plates or other equipment adapted therefor
    • E21D11/105Transport or application of concrete specially adapted for the lining of tunnels or galleries ; Backfilling the space between main building element and the surrounding rock, e.g. with concrete
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D11/00Lining tunnels, galleries or other underground cavities, e.g. large underground chambers; Linings therefor; Making such linings in situ, e.g. by assembling
    • E21D11/04Lining with building materials
    • E21D11/08Lining with building materials with preformed concrete slabs
    • E21D11/083Methods or devices for joining adjacent concrete segments
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D9/00Tunnels or galleries, with or without linings; Methods or apparatus for making thereof; Layout of tunnels or galleries
    • E21D9/06Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining
    • E21D9/08Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield
    • E21D9/087Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield with a rotary drilling-head cutting simultaneously the whole cross-section, i.e. full-face machines
    • E21D9/0873Making by using a driving shield, i.e. advanced by pushing means bearing against the already placed lining with additional boring or cutting means other than the conventional cutting edge of the shield with a rotary drilling-head cutting simultaneously the whole cross-section, i.e. full-face machines the shield being provided with devices for lining the tunnel, e.g. shuttering

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Lining And Supports For Tunnels (AREA)

Description

Korte aanduiding: Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel.
De uitvinding heeft betrekking op een bekisting voor het bouwen van een beklede tunnel, welke bekisting geschikt is om in een ontgraafrichting gezien achter een ontgraafinrichting te plaatsen, waarbij de bekisting ten minste een topplaat omvat die in radiale 5 richting een zodanige afstand ten opzichte van de omliggende grond heeft, dat zich een ringvormige spleet tussen de ten minste ene topplaat van de bekisting en de omliggende grond bevindt, welke spleet dient om vloeibaar bekledingsmateriaal op te nemen en te laten uitharden, waarbij de bekisting is ingericht om een voortstuwkracht 10 benodigd voor het voortstuwen van de ontgraafinrichting op te nemen.
Een dergelijke bekisting is bekend uit WO 79/00159. Voor de voortstuwing van de ontgraafinrichting is een kracht nodig die moet worden overgedragen naar het bekledingsmateriaal. Deze krachtoverdracht vindt plaats via de bekisting die in de 15 ontgraafrichting gezien achter de ontgraafinrichting is geplaatst. De bekisting is veel stijver dan het uithardende bekledingsmateriaal.
Het bekledingsmateriaal dat zich het dichtst bij de ontgraafinrichting bevindt is nog grotendeels vloeibaar en kan daardoor weinig of geen krachten opnemen, terwijl bekledingsmateriaal 20 dat zich verder van de ontgraafinrichting bevindt verder is uitgehard en dus meer krachten kan opnemen. Een probleem dat daardoor ontstaat is dat vrijwel alle krachten via de stijve bekisting worden overgedragen op het gedeelte van de tunnelbekleding dat voldoende is uitgehard. Dat gedeelte wordt dus zwaar belast en er treedt daardoor 25 een hoge materiaalspanning in het bekledingsmateriaal op welke kan leiden tot het scheuren daarvan.
De uitvinding beoogt een bekisting te verschaffen waarbij dit probleem wordt ondervangen.
Hiertoe stelt de uitvinding een bekisting voor zoals hierboven 30 is omschreven, welke bekisting daardoor is gekenmerkt, dat deze is voorzien van veermiddelen voor het op verdeelde wijze overdragen van de voortstuwkracht van de ontgraafinrichting op het uithardende en 101 8500 - - 2 - uitgeharde bekledingsmateriaal, waardoor het mogelijk is de voortstuwkracht over de gehele lengte van de bekisting zo gelijkmatig mogelijk in het bekledingsmateriaal te leiden.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van een bekisting volgens 5 uitvinding omvatten de veermiddelen een laag uit verend kunststof- of rubbermateriaal die aan de naar de spleet toegekeerde zijde van de ten minste ene topplaat van de bekisting is aangebracht. Bij voorkeur wordt een laag rubbermateriaal op de ten minste ene topplaat gevulcaniseerd.
10 Deze uitvoeringsvorm is voordelig omdat met een kleine aanpassing aan een bestaand ontwerp van een bekisting een verende werking tussen de uithardende tunnelbekleding en de bekisting kan worden aangebracht. Door de verende werking wordt de voortstuwingskracht van de ontgraafinrichting gelijkmatig van de 15 bekisting op de tunnelbekleding overgedragen.
In een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding omvat deze een in hoofdzaak in axiale richting stijve steunconstructie en zijn de veermiddelen uitgevoerd als verende lamellen die zich tussen de steunconstructie en de ten minste 20 ene topplaat van de bekisting in hoofdzaak in radiale richting uitstrekken en aan hun einden daarmee verbonden zijn.
Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat een grote vervorming van de veermiddelen mogelijk is.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm vari een bekisting 25 volgens de uitvinding omvat de bekisting een in axiale richting stijve steunconstructie en zijn de veermiddelen in hoofdzaak in axiale richting werkende veren die met de steunconstructie en met de ten minste ene topplaat van de bekisting zijn verbonden. Axiaal werkende veren die kunnen worden toegepast zijn bijvoorbeeld 30 spiraalveren, bladveren of fluïdumveren.
Bij deze uitvoeringsvorm is voordelig dat de veerstijfheid eenvoudig aangepast kan worden door bijvoorbeeld de veerlengte te variëren of door het aantal veren te variëren. De flexibiliteit van deze uitvoeringsvorm om deze aan te passen aan de heersende 35 omstandigheden is dus groot.
Naast het vermijden van de spanningspieken in de bekledingslaag ten gevolge van de krachtsoverdracht via de bekisting kunnen er ook spanningen in het bekledingsmateriaal ontstaan door in
1 01 850 CM
- 3 - de tijd optredende temperatuurverschillen tijdens het uitharden. Om te voorkomen dat deze spanningen leiden tot het op willekeurige plaatsen scheuren van het bekledingsmateriaal waardoor lekkage in de tunnel kan ontstaan, is het mogelijk om de bekledingslaag op vooraf 5 bepaalde plaatsen te verzwakken, zodat scheurvorming slechts op die vooraf bepaalde plaatsen optreedt.
Voor het aanbrengen van de verzwakkingen in het bekledingsmateriaal wordt de bekisting verwijderd wanneer de bekledingslaag nog niet geheel is uitgehard maar in zodanige mate is 10 uitgehard dat de bekledingslaag intact blijft wanneer de bekisting wordt verwijderd. Vervolgens worden in de lengterichting van de tunnel op afstand van elkaar in de omtreksrichting van de tunnel radiale groeven aangebracht in de bekledingslaag, welke groeven zodanig zijn gevormd dat de open zijde van elke groef een kleinere 15 breedte heeft dan de bodem van de groef. Daarna wordt een elastisch vervormbaar mantelprofiel in elke groef aangebracht met een met de groef overeenkomende lengte. In het mantelprofiel wordt vervolgens een kernprofiel ingebracht.
De groeven kunnen worden aangebracht door zagen. Daarbij wordt 20 een groef door middel van een of meer zaagsnedes gevormd. Een mogelijke werkwijze daarbij is dat een eerste Zaagsnede in hoofdzaak loodrecht op de tunnelwand wordt aangebracht en vervolgens een schuine tweede zaagsnede onder een hoek ten opzichte van de eerste zaagsnede wordt aangebracht en vervolgens een schuine derde zaagsnede 25 onder een hoek ten opzichte van de eerste zaagsnede wordt aangebracht, welke hoek in hoofdzaak gelijk en tegengesteld is aan die van de tweede zaagsnede. De eerste zaagsnede kan daarbij dieper zijn dan de tweede zaagsnede en de derde zaagsnede.
De afdichting van het mantelprofiel met het kernprofiel kan als 30 volgt worden getest. Door onder het mantelprofiel onder druk een testfluïdum in te brengen kan bekeken worden of de afdichting fluïdumdicht is. Hiervoor kan een kanaal vanaf de tunnelwand tot het diepste gedeelte van de groef, bijvoorbeeld het diepste gedeelte van de eerste zaagsnede, worden aangebracht. Door het kanaal wordt daarna 35 het testfluïdum toegevoerd.
Voor het afdichten van de groef wordt een afdichtingssysteem toegepast dat een mantelprofiel en een kernprofiel omvat. Het mantelprofiel is elastisch vervormbaar en heeft in hoofdzaak een ü- 1018500 - 4 - vorm. De benen van de U-vorm zijn ingericht om tegen de wanden van de groef aan te liggen. Wanneer het kernprofiel zich in gemonteerde toestand in het mantelprofiel bevindt, worden de benen van het mantelprofiel onder voorspanning tegen de groefwanden gedrukt.
5 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de navolgende beschrijving en de bijgaande tekening, waarin: fig. 1 schematisch een voorste deel van een beklede tunnel toont tijdens het bouwen daarvan, fig. 2 schematisch een gedeelte toont van een eerste 10 uitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding, fig. 3 schematisch een gedeelte toont van een tweede uitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding, fig. 4 schematisch een gedeelte toont van een derde uitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding, 15 fig. 5a het aanbrengen van een mantelprofiel van een afdichting in een groef toont, fig. 5b het aanbrengen van een kernprofiel van een afdichting in het mantelprofiel volgens fig. 5a toont, fig. 5c de afdichting in gemonteerde toestand toont, 20 fig. 5d een groef met schuine wanden toont, fig. 6 een vooraanzicht van een inrichting voor het aanbrengen en afdichten van de groef volgens fig. 5a-5c toont, fig. 7 een zijaanzicht van de inrichting van fig. 6 toont, fig. 8 een vooraanzicht van de inrichting van fig. 6 toont 25 tijdens het aanbrengen van de groef in de bekledingslaag, en fig. 9 een vooraanzicht van de inrichting van fig. 6 toont tijdens het aanbrengen van de afdichting in de groef.
In fig. 1 is schematisch een voorste deel van een tunnel 1 getoond die is omgeven door grond 2. In de tunnel 1 bevindt zich een 30 ontgraafinrichting 3 voor het uitgraven van de tunnel. Een dergelijke ontgraafinrichting 3 kan van elk uit de stand van de techniek bekend type zijn en zal daarom hier niet nader worden toegelicht.
Verder is een bekisting 4 in een ontgraafrichting 3a gezien achter de ontgraafinrichting 3 geplaatst. De bekisting 4 omvat een 35 topplaat 4a die tijdens de bouw een afstand tot de omliggende grond 2 heeft, zodat zich een ringvormige spleet 5 tussen de bekisting 4 en de omliggende grond 2 bevindt. Voor het afdichten van de ringvormige spleet 5 in de richting van de ontgraafinrichting 3 is een ringvormig 1 01 85 0 0 i - 5 - afdichtingselement 9 aangebracht. Vanuit een reservoir 8 wordt vloeibaar bekledingsmateriaal 6 via een leiding 10 die zich door de afdichting 9 uitstrekt, in de spleet 5 toegevoerd door middel van een pomp 7. Als bekledingsmateriaal wordt bijvoorbeeld beton gebruikt. In 5 de spleet 5 krijgt het vloeibare bekledingsmateriaal 6 de gelegenheid om uit te harden. Tot die tijd blijft het ondersteund door de bekisting 4.
De voor de voortstuwing van de ontgraafinrichting 3 benodigde kracht wordt via elementen 11, zoals vijzels van het hydraulische 10 type, doorgegeven aan de bekisting 4. In fig. 2 is de door de graafinrichting uitgeoefende kracht op de bekisting 4 weergegeven met een pijl aangeduid met F. Op de topplaat 4a van de bekisting 4 is op de naar de laag bekledingsmateriaal 6 toegekeerde zijde 12 een kunststof- of rubberlaag 13 aangebracht. Deze kunststof- of 15 rubberlaag 13 heeft een verende werking. Bij voorkeur is een laag rubbermateriaal op de topplaat gevulcaniseerd. Als reactie op de kracht F wordt via de bekisting 4 en de kunststof- of rubberlaag 13 een reactiekracht op de bekledingslaag 6 uitgeoefend. Deze reactiekracht wordt door de vervorming van de kunststof- of 20 rubberlaag 13 gelijkmatig verdeeld over de lengte van de bekisting 4, wat is weergegeven met pijlen die zijn aangeduid met r. Hierdoor wordt voorkomen dat de bekledingslaag 6 in een gebied, globaal aangeduid met 14, dichtbij de ontgraafinrichting 3 waar het bekledingsmateriaal niet geheel is uitgehard vrijwel geen kracht 25 opneemt, terwijl een gebied, globaal aangeduid met 15, waar de bekledingslaag 6 voldoende is uitgehard dan de gehele reactiekracht moet opbrengen en dus zwaar wordt belast. Door deze belasting ontstaan in de bekledingslaag 6 in het gebied 15 materiaalspanningen die bij verder uitharden kunnen leiden tot het scheuren van de 30 bekleding 6.
In fig. 3 is een andere voorkeursuitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding getoond. De bekisting omvat in deze uitvoeringsvorm een in axiale richting stijve constructie 18. De veermiddelen in deze uitvoeringsvorm zijn uitgevoerd als verende 35 lamellen 16. Deze verende lamellen 16 zijn aan een einde vast verbonden met de topplaat 4a van de bekisting 4. Aan een tegenoverliggend einde 17 zijn ze vast verbonden met de in axiale richting stijve constructie 18.
101 850 0* - 6 -
De voortstuwkracht van de ontgraafinrichting 3 is overeenkomstig fig. 2 weergegeven door een pijl aangeduid met F. Door deze kracht F worden de lamellen 16 die werken als een soort bladveren vervormd in axiale richting. Door deze vervorming van de 5 verende lamellen 16 wordt de kracht F vanaf de axiaal stijve constructie gelijkmatig via het naar de bekledingslaag 6 toegekeerde zijde 12 van de topplaat 4a van de bekisting 4 op deze laag 6 overgedragen. Hierdoor ontstaan dus over de lengte van de bekisting 4 verdeelde reactiekrachten in de bekledingslaag 6, wat overeenkomstig 10 fig. 2 met pijlen aangeduid met r is weergegeven.
Voordelig bij deze uitvoeringsvorm ten opzichte van de eerder getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is dat met de lamellenconstructie een grotere keuze in toegepaste veerstijfheid in axiale richting mogelijk is dan met een kunststof- of rubberlaag die op de bekisting 15 wordt aangebracht waardoor een grotere vervorming in axiale richting kan worden toegestaan waardoor een grotere kracht F kan worden opgevangen en overgedragen op de bekledingslaag. De topplaat 4a kan overeenkomstig fig. 2 zijn bekleed met een verend rubber of kunststoflaag.
20 In fig. 4 is weer een andere voorkeursuitvoeringsvorm van een bekisting volgens de uitvinding getoond, die een in axiale richting stijve constructie 18 omvat. Tussen de topplaat 4a van de bekisting 4 en de stijve constructie 18 zijn axiaal werkende veren 23 aangebracht. Op de stijve constructie 18 zijn op de radiaal naar 25 buiten gelegen zijde 20 eerste steunelementen 19 aangebracht. De topplaat 4a van de bekisting 4 heeft op de radiaal naar binnen gelegen zijde 21 tweede steunelementen 22. De eerste steunelementen 19 en tweede steunelementen 22 kunnen uitgevoerd zijn als zich in omtreksrichting uitstrekkende ribben. Tussen elk van de eerste 30 steunelementen 19 en tweede steunelementen 22 strekken zich in axiale richting veren 23 uit. Deze veren 23 zijn elk aan een einde vast verbonden met een eerste steunelement 19 en dus met de axiaal stijve constructie 18. Aan het tegenoverliggende einde zijn de veren 23 elk vast verbonden met een tweede steunelement 22 en daardoor met de 35 topplaat 4a. De veren 23 kunnen bijvoorbeeld als spiraalveren, fluïdumveren of als bladveren zijn uitgevoerd. De topplaat 4a kan overeenkomstig fig. 2 zijn bekleed met een verend rubber of kunststoflaag.
1018500 - 7 -
De voortstuwkracht F van de ontgraafinrichting 3 wordt afgesteund op de axiaal stijve constructie 18. Deze wordt door de veren 23 overgedragen op de topplaat 4a en via de topplaat 4a op de uithardende bekledingslaag 6. De reactiekrachten zijn opnieuw 5 weergegeven met pijlen die zijn aangeduid met r. In fig. 4 zijn slechts twee veren getoond bij wijze van voorbeeld, maar het is duidelijk dat bij deze uitvoeringsvorm naar gelang de benodigde stijfheid veren met een geschikte stijfheid kunnen worden geplaatst en dat ook het aantal veren variabel gekozen kan worden.
10 Om te voorkomen dat spanningen die ontstaan tijdens het uitharden van de bekleding leiden tot het op willekeurige plaatsen scheuren van het bekledingsmateriaal, is het mogelijk om de bekledingslaag op vooraf bepaalde plaatsen te verzwakken, zodat scheurvorming slechts op die vooraf bepaalde plaatsen optreedt. Een 15 op zich bekende werkwijze om scheurvorming deze wijze gecontroleerd te laten plaats vinden is het aanbrengen van groeven in de bekledingslaag.
Wanneer de bekledingslaag 6 niet volledig maar in voldoende mate is uitgehard kan de bekisting van de tunnelwand worden 20 verwijderd. Vervolgens kunnen gezien in ,de lengterichting van de • tunnel op afstand van elkaar radiale groeven worden aangebracht in de bekledingslaag. Het aanbrengen van de groeven kan plaats vinden door zagen.
In fig. 5a is getoond dat een groef 101 zodanig is gevormd dat 25 het open einde 102 van de groef 101 een kleinere breedte heeft dan een bodem 103c van de groef 101. De groef 101 heeft wanden 103a, 103b die vanaf de bodem 103c naar het open einde 102 naar elkaar toe lopen. Door de groef 101 is de bekledingslaag 6 plaatselijk opzettelijk verzwakt en mag een scheur ontstaan. Om de tunnelwand 30 toch vloeistofdicht te houden is het nodig om in de groef een afdichting aan te brengen. De afdichting kan op op zich bekende wijze plaatsvinden door een afdichtingsprofiel in de groef aan te brengen.
Een voordelige uitvoeringsvorm van het afdichtingsprofiel is getoond in fig. 5a-5c. Hierbij wordt een elastisch vervormbaar 35 mantelprofiel 105 met een overeenkomstige lengte als de radiale groef in de radiale groef 101 aangebracht, zoals is getoond in fig. 5a. De bodem van het mantelprofiel 105 is in het middengebied 105a vouwbaar (zie fig. 5a) om het mantelprofiel in de groef aan te kunnen brengen.
101 8500 - 8 -
Het mantelprofiel 105 heeft een in hoofdzaak U-vormige dwarsdoorsnede, waarbij de benen 107 van de U-vorm zijn ingericht om in gemonteerde toestand onder voorspanning tegen de groefwanden 103a, 103b aan te liggen. Vervolgens wordt een kernprofiel 106 in het 5 elastisch vervormbare mantelprofiel 105 aangebracht tussen de benen 107 van de U-vorm, zoals is weergegeven in fig. 5b. Door het inbrengen van het kernprofiel 106 worden de benen 107 van het mantelprofiel 105 tegen de groefwanden 103a, 103b aangedrukt (zie fig. 5c) . De benen 107 van het mantelprofiel 105 zijn aan de 10 binnenzijde voorzien van haakranden 109. In gemonteerde toestand bevinden de haakranden 109 zich achter randen 108 van uitsparingen in het kernprofiel 106 zodat het kernprofiel 106 in het mantelprofiel 105 vastzit. De benen 107 zijn aan de naar de groefwanden 103a, 103b toegekeerde zijde voorzien van ribben 110 die bestemd zijn om samen 15 te werken met de groefwanden 103a, 103b zodat het mantelprofiel in gemonteerde toestand onbeweegbaar is. Tevens hebben de ribben 110 een afdichtende functie.
De radiale groeven worden bij voorkeur aangebracht in de bekledingslaag van de tunnelwand door zagen. Om een groef met schuine 20 groefwanden 103a, 103b te verkrijgen wordt eerst een zaagsnede in hoofdzaak loodrecht op de tunnelwand aangebracht. Vervolgens wordt een schuine zaagsnede onder een hoek (zie fig. 5d) ten opzichte van de eerste zaagsnede aangebracht. Daarna wordt een volgende schuine zaagsnede in tegengestelde richting gedraaid onder een hoek ten 25 opzichte van de eerste zaagsnede aangebracht. De eerste zaagsnede is dieper dan de schuine zaagsnedes waardoor in het bodemgebied 103c van de groef 101 een verdiept groefgedeelte 103d ontstaat.
Na het in de groef 101 aanbrengen van de afdichting, omvattende het mantelprofiel 105 en het kernprofiel 106, wordt de afdichting bij 30 voorkeur getest. Hiervoor wordt onder druk een testfluïdum onder het mantelprofiel 105 ingebracht. Voor het inbrengen van het testfluïdum wordt een toevoerkanaal 112 (met een onderbroken lijn weergegeven) vanaf de tunnelwand naar het verdiepte groefgedeelte 103d aangebracht. Door het bewaken van de druk in de loop van 35 voorafbepaalde tijdsperiode kan worden vastgesteld of de afdichting voldoende werkzaam is. Met het oog kan de tunnelwand geïnspecteerd worden en worden waargenomen of er testfluïdum ontsnapt van onder de afdichting.
1018500 ' - 9 -
Voor het aanbrengen van de groeven in de bekledingslaag en het vervolgens afdichten daarvan met een afdichting zoals hiervoor is beschreven wordt bij voorkeur een inrichting gebruikt welke al deze handelingen in een keer kan uitvoeren.
5 In fig. 6 en 7 is een dergelijke inrichting getoond aangeduid met 201. De inrichting 201 omvat een eerste zaaginrichting 202 voor het zagen van een radiale groef in de bekledingslaag 6 van de tunnelwand loodrecht op het binnenvlak daarvan. Daarnaast omvat de inrichting een vlakinrichting 203 voor het vlak maken van de 10 bekledingslaag 6 van de tunnelwand, wat nodig is om een referentievlak te verschaffen ten opzichte waarvan de daarop volgende zaagsnedes kunnen worden afgemeten.
Verder omvat de inrichting een tweede zaaginrichting 204 voor het zagen van een eerste schuine zaagsnede om een eerste groefwand 15 107 te vormen, en een derde zaaginrichting 205 voor het zagen van een tweede schuine zaagsnede om een tweede groefwand 107 te vormen.
De inrichting omvat ook nog een afrolsysteem 206 omvattende twee rollen, waarbij op een eerst rol het mantelprofiel is gerold en op een tweede rol het kernprofiel is gerold, en een aandruksysteem 20 omvattende een eerste aandrukorgaan 207 voor het in de groef drukken van het mantelprofiel en een tweede aandrukorgaan 208 voor het in het manteprofiel drukken van het kernprofiel. De eerste zaaginrichting 202, de vlakinrichting 203, de tweede zaaginrichting 204, de derde zaaginrichting 205, het afrolsysteem 206 en het aandruksysteem 207, 25 208 zijn op de omtrek van een in hoofdzaak cilindervormige drager 209 geplaatst, welke cilindervormige drager 209 in hoofdzaak concentrisch is met de bekledingslaag 6 van de tunnelwand en draaibaar is rond zijn hartlijn. Voor het draaien van de drager 209 is deze aan de binnenzijde voorzien van een vertanding 210. Op de vertanding 210 30 grijpt een tandwiel 211 aan dat door niet nader getoonde aandrijfmiddelen wordt aangedreven. Door het tandwiel 211 aan te drijven kan de drager 209 om zijn hartlijn geroteerd worden en zodoende worden de eerste zaaginrichting 202, de vlakinrichting 203, de tweede zaaginrichting 204, de derde zaaginrichting 205, het 35 afrolsysteem 206 en het aandruksysteem 207, 208 simultaan langs het oppervlak van de bekledingslaag 6 van de tunnel bewogen. In een rotatiebeweging wordt een rechte zaagsnede gemaakt met de eerste zaaginrichting 202, waarna door middel van de vlakinrichting 203 een 1 01 85 0 0 " - 10 - referentievlak voor het maken van de schuine zaagsnedes wordt vervaardigd met de tweede en derde zaaginrichting 204 resp. 205. In een volgende draaibeweging nadat de groef geheel is gezaagd vindt het aanbrengen van de profielen plaats door middel van het afrolsysteem 5 206 en het aandruksysteem met de aandrukorganen 207 en 208.
De inrichting 201 kan vervolgens in de langsrichting van de tunnel worden voortbewogen naar een volgende plaats waar een groef moet worden aangebracht. De inrichting 201 is daartoe voorzien van wielen 214 die door middel van poten 213 zijn bevestigd aan de mantel 10 209.
1 01 8500 '

Claims (22)

1. Bekisting voor het bouwen van een beklede tunnel, welke 5 bekisting geschikt is om in een ontgraafrichting gezien achter een ontgraafinrichting te plaatsen, waarbij de bekisting ten minste een topplaat omvat die in radiale richting een zodanige afstand ten opzichte van de omliggende grond heeft, dat zich een ringvormige spleet tussen de ten minste ene topplaat van de bekisting en de 10 omliggende grond bevindt, welke spleet dient om vloeibaar bekledingsmateriaal op te nemen en te laten uitharden, waarbij de bekisting is ingericht om een voortstuwkracht benodigd voor het voortstuwen van de ontgraafinrichting op te nemen, met het kenmerk, dat de bekisting is voorzien van veermiddelen 15 voor het op verdeelde wijze overdragen van de voortstuwkracht van de ontgraafinrichting op het uithardende en uitgeharde bekledingsmateriaal.
2. Bekisting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 20 veermiddelen een laag uit elastisch kunststof- of rubbermateriaal omvatten die aan de naar de spleet toegekeerde zijde van de ten minste ene topplaat van de bekisting is aangebracht.
3. Bekisting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de laag uit 25 rubbermateriaal bestaat dat op de ten minste ene topplaat is gevulcaniseerd.
4. Bekisting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bekisting een in axiale richting stijve steunconstructie omvat en dat 30 de veermiddelen verende lamellen zijn die zich tussen de steunconstructie en de ten minste ene topplaat van de bekisting in hoofdzaak in radiale richting uitstrekken en daarmee verbonden zijn.
5. Bekisting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 35 bekisting een in axiale richting stijve steunconstructie omvat en dat de veermiddelen in hoofdzaak in axiale richting werkende veren zijn die met de steunconstructie en de ten minste ene topplaat van de bekisting zijn verbonden. 101 850 0 ’ - 12 -
6. Bekisting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de veren spiraalveren zijn.
7. Bekisting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de veren 5 bladveren zijn.
8. Bekisting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de veren fluïdumveren zijn.
9. Bekisting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de steunconstructie van zich in radiale richting naar de ten minste ene topplaat uitstrekkende eerste steunelementen is voorzien, dat de ten minste ene topplaat van zich in radiale richting naar de steunconstructie uitstrekkende tweede steunelementen is voorzien, en 15 dat de veren tussen de eerste en de tweede steunelementen zijn aangebracht.
10. Bekisting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de eerste en/of tweede steunelementen zich in omtreksrichting uitstrekkende 20 ribben zijn.
11. Werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel, omvattende: - het uitgraven van een tunnel of een gedeelte daarvan door middel van een ontgraafinrichting, 25. het plaatsen van een bekisting achter de ontgraafinrichting, welke bekisting ten minste een topplaat omvat die in radiale richting een zodanige afstand ten opzichte van de omliggende grond heeft, dat zich een ringvormige spleet tussen de ten minste ene topplaat van de bekisting en de omliggende grond bevindt, 30. het vullen van de ringvormige spleet met een vloeibaar bekledingsmateriaal zoals vloeibaar beton, - het laten uitharden van het tunnelbekledingsmateriaal zodat een tunnelbekleding wordt gevormd, met het kenmerk, dat de bekisting is voorzien van veermiddelen, 35 en dat de voortstuwkracht die nodig is om de ontgraafinrichting in de ontgraafrichting voort te bewegen op verdeelde wijze wordt overgedragen op het uithardende en uitgeharde bekledingsmateriaal via de veermiddelen van de bekisting. 1018500" - 13 -
12. Werkwijze volgens conclusie 11, verder omvattende: - het verwijderen van de bekisting wanneer de bekledingslaag nog niet geheel is uitgehard maar in zodanige mate is uitgehard dat 5 de bekledingslaag intact blijft wanneer de bekisting wordt verwijderd, - het in de lengterichting van de tunnel gezien op afstand van elkaar in de omtreksrichting van de tunnel aanbrengen van radiale groeven in de bekledingslaag, welke groeven zodanig zijn gevormd dat 10 de open zijde van elke groef een kleinere breedte heeft dan de bodem van de groef, - het aanbrengen van een elastisch vervormbaar mantelprofiel in elke groef met een daarmee overeenkomende lengte, - het aanbrengen van een kernprofiel in het mantelprofiel. 15
13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de radiale groeven in bekledingslaag worden aangebracht door zagen.
14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat elke 20 radiale groef door middel van meerdere zaagsnedes wordt gevormd. v
15. Werkwijze volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat een eerste zaagsnede in hoofdzaak loodrecht op de tunnelwand wordt aangebracht en vervolgens een schuine tweede zaagsnede onder een hoek ten 25 opzichte van de eerste zaagsnede wordt aangebracht en vervolgens een schuine derde zaagsnede onder een hoek ten opzichte van de eerste zaagsnede wordt aangebracht, welke hoek in hoofdzaak gelijk en tegengesteld is aan die van de tweede zaagsnede.
16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de eerste zaagsnede dieper is dan de tweede zaagsnede en derde zaagsnede.
17. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat vanaf de tunnelwand een kanaal naar het diepste gedeelte van de groef wordt 35 aangebracht waarna een testfluïdum door het kanaal wordt toegevoerd om de afdichtende werking van het mantelprofiel met het daarin aangebrachte kernprofiel te testen. 1 01 8500 1 - 14 -
18. Afdichtingssysteem voor het het afdichten van een groef, die is aangebracht met de werkwijze volgens een van de conclusies 12-16, waarbij het afdichtingssysteem een mantelprofiel omvat dat elastisch vervormbaar is en een in hoofdzaak U-vormige dwarsdoorsnede heeft, 5 waarbij de benen van de U-vorm zijn ingericht om in gemonteerde toestand onder voorspanning tegen de groefwanden aan te liggen, en welk afdichtingssysteem verder een kernprofiel omvat dat is gevormd om tussen de benen van de U-vorm te worden ingebracht om de benen van het mantelprofiel tegen de groefwanden aan te drukken. 10
19. Afdichtingssysteem volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de naar de groefwanden te richten zijde van de benen van het mantelprofiel zijn voorzien van een aantal ribben die bestemd zijn om afdichtend samen te werken met de groefwanden. 15
20. Afdichtingssysteem volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat aan de open profielzijde de benen van het mantelprofiel aan de binnenzijde zijn voorzien van haakranden die bestemd zijn om samen te werken met het kernprofiel voor het vasthouden van het kernprofiel in 20 het mantelprofiel.
21. Afdichtingssysteem volgens een van de conclusies 18-20, met het kenmerk, dat de profielbodem in een middengebied daarvan vouwbaar is.
22. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de conclusies 12-16 omvattende: - een eerste zaaginrichting voor het zagen van een radiale groef in de tunnelwand loodrecht op het binnenvlak daarvan, - een vlakinrichting voor het vlak maken van de tunnelwand, 30. een tweede zaaginrichting voor het zagen van een eerste schuine zaagsnede, - een derde zaaginrichting voor het zagen van een tweede schuine zaagsnede, - een afrolsysteem omvattende twee rollen, waarbij op een eerst 35 rol het mantelprofiel is gerold en op een tweede rol het kernprofiel is gerold, - een aandruksysteem omvattende een eerste aandrukorgaan voor het in de groef drukken van het mantelprofiel en een tweede 1 01 8500 i - 15 - aandrukorgaan voor het in het manteprofiel drukken van het kernprofiel, waarbij de eerste zaaginrichting, de vlakinrichting, de tweede zaaginrichting, de derde zaaginrichting, het afrolsysteem en het 5 aandruksysteem op de omtrek van een drager zijn geplaatst, welke drager in hoofdzaak concentrisch is met de tunnelwand en draaibaar is rond zijn hartlijn. 10i8500 '
NL1018500A 2001-07-09 2001-07-09 Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel. NL1018500C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018500A NL1018500C2 (nl) 2001-07-09 2001-07-09 Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel.
EP02077805A EP1275816A2 (en) 2001-07-09 2002-07-08 Form and method for constructing a lined tunnel

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018500 2001-07-09
NL1018500A NL1018500C2 (nl) 2001-07-09 2001-07-09 Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1018500C2 true NL1018500C2 (nl) 2003-01-14

Family

ID=19773697

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1018500A NL1018500C2 (nl) 2001-07-09 2001-07-09 Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP1275816A2 (nl)
NL (1) NL1018500C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN112627859A (zh) * 2020-12-24 2021-04-09 中国水利水电第五工程局有限公司 一种与针梁台车连接的自调式软性搭接头

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4118938A (en) * 1975-11-07 1978-10-10 Gewerkschaft Eisenhutte Westfalia Apparatus for and method of driving tunnels
WO1979000159A1 (en) 1977-09-27 1979-04-05 Locher & Cie Ag Device and process for driving galleries with a shield
US4437788A (en) * 1980-11-17 1984-03-20 Walbroehl H T Method and apparatus for the advancing of a sliding form
EP0205853A2 (de) * 1985-06-19 1986-12-30 Dyckerhoff & Widmann Aktiengesellschaft Verfahren zum Herstellen eines röhrenförmigen unterirdischen Hohlraums, z.B. eines Tunnels, Stollens oder dergleichen im Schildvortrieb sowie Vorrichtung zum Durchführen des Verfahrens
US4768898A (en) * 1985-08-22 1988-09-06 Hochtief Ag Vorm. Gebr. Helfmann Process and apparatus for continuously lining a tunnel with extruded concrete
US5253955A (en) * 1990-01-30 1993-10-19 Walbroehl H T Automatically advancing supporting and sliding form for introducing an in-situ concrete lining
US5269628A (en) * 1989-06-09 1993-12-14 Walbroehl H T Device for opening and supporting a headway

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4118938A (en) * 1975-11-07 1978-10-10 Gewerkschaft Eisenhutte Westfalia Apparatus for and method of driving tunnels
WO1979000159A1 (en) 1977-09-27 1979-04-05 Locher & Cie Ag Device and process for driving galleries with a shield
US4437788A (en) * 1980-11-17 1984-03-20 Walbroehl H T Method and apparatus for the advancing of a sliding form
EP0205853A2 (de) * 1985-06-19 1986-12-30 Dyckerhoff & Widmann Aktiengesellschaft Verfahren zum Herstellen eines röhrenförmigen unterirdischen Hohlraums, z.B. eines Tunnels, Stollens oder dergleichen im Schildvortrieb sowie Vorrichtung zum Durchführen des Verfahrens
US4768898A (en) * 1985-08-22 1988-09-06 Hochtief Ag Vorm. Gebr. Helfmann Process and apparatus for continuously lining a tunnel with extruded concrete
US5269628A (en) * 1989-06-09 1993-12-14 Walbroehl H T Device for opening and supporting a headway
US5253955A (en) * 1990-01-30 1993-10-19 Walbroehl H T Automatically advancing supporting and sliding form for introducing an in-situ concrete lining

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN112627859A (zh) * 2020-12-24 2021-04-09 中国水利水电第五工程局有限公司 一种与针梁台车连接的自调式软性搭接头

Also Published As

Publication number Publication date
EP1275816A2 (en) 2003-01-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1002514C2 (nl) Koppelinrichting.
US7174684B2 (en) Corrosion-resistant tension member, particularly a tendon for prestressed concrete
NL1018500C2 (nl) Bekisting en werkwijze voor het bouwen van een beklede tunnel.
KR101619766B1 (ko) 연결 장치
KR101181882B1 (ko) 땅 속에 파이프 부재를 전진시키는 방법
CN107922023B (zh) 用于液压采矿铲履带的润滑芯筒
ATE11313T1 (de) Verfahren und vorrichtung zum verstaerken einer stahlkonstruktion und vorgefertigter betonpfahl zum anwenden in diesem verfahren.
EP1609993A2 (en) Method of molding progressive cavity pump stators
AU619072B2 (en) Curvable chain scraper conveyor
NL8301579A (nl) Schachtringuitbouw voor tunnels, open steengangen en dergelijke.
GB2069027A (en) Telescoping under pressure roof-support system for underground roadways or mines
JP7210895B2 (ja) 覆工コンクリート施工システム
GB2151688A (en) Apparatus for filling gaps with adhesive
US10907313B1 (en) Temporary tape removal hub for tape removal machine
NL7901116A (nl) Werkwijze voor het in de grond aanbrengen van een grondanker en grondanker bestemd voor het uitvoeren van deze werkwijze.
GB2135005A (en) Joining pipes
JP4110148B2 (ja) 路面処理方法及び走行式テープ貼付装置
EP0897050B1 (en) Method of building a lined tunnel
EP0066478A1 (fr) Procédé pour assurer la continuité mécanique entre deux panneaux adjacents d'une paroi en béton armé moulée dans le sol
EP3242068B1 (de) Verfahren zum dauerhaften abdichten einer rohrverbindung und rohrverbindung zwischen zwei abwasserrohrenden
BE1015837A3 (nl) Gesegmenteerde bekleding voor tunnel met kleine diameter.
KR100311361B1 (ko) 타이어 트레드 칩 컷 발생장치
EP0853209A2 (de) Abdichtanordnung an Betonfertigteilen
GB1589607A (en) Method of securing an anchor to rock or soil and a soil or rock anchor
CA1121263A (en) Restoring device for the nag's head on a deep-well pump drive

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20070201