NL1014833C1 - Strooiorganen, bij voorkeur te gebruiken voor het verspreiden van kunstmest, kunstmestkorrels en zaden. - Google Patents

Description

- 1 -

Pendel strooiorganen met meervoudige strooiorganen, bij voorkeur te gebruiken voor het verspreiden van kunstmest, kunstmestkorrels en zaden.

De uitvinding heeft betrekking op een strooiwerktuig, bij voorkeur te gebruiken voor het verspreiden van kunstmest, kunstmestkorrels en zaden, voorzien van 5 pendelende strooiorganen, waarbij de beweging van de strooiorganen tegengesteld zijn en de grootte van de pendelbeweging, alsmede de lengte van de pendelarm per strooiorgaan is af te stellen..

Een dergelijke uitvinding is slechts bekend als een strooiwerktuig met een enkel pendelend strooiorgaan of als strooiwerktuig met enkele of dubbele strooischijven.

10 Met de uitvinding wordt beoogd een strooiwerktuig dat, enerzijds een gelijkmatig strooibeeld geeft zoals dat van de pendelende strooiorganen bekend is en anderzijds een breed strooibereik heeft zoals dat van een strooiwerktuig met dubbele schijven bekend is.

In het ontwerp is rekening gehouden met de strenger wordende milieu eisen voor wat betreft het bemesten van een akker. Met name het ongecontroleerd strooien van de 15 mest(korrels) bij de reeds bekende strooiwerktuigen, leidt tot overmatige bodem en grondwater vervuiling. De strooiarmen van onderhavige uitvindingen zijn instelbaar, waardoor een afgebakend terrein, waarbij de afbakening bestaat uit bijvoorbeeld een sloot, nauwkeurig bemest kan worden. Een ander voordeel van onderhavige uitvinding is dat de constructie van het werktuig eenvoudiger en dus goedkoper is te realiseren.

20 Een beschrijving van de voorgestelde uitvinding volgt nu en wordt verduidelijkt aan de hand van enkele figuren.

Figuur 1 toont een iso-metrisch aanzicht van het strooiwerktuig. Duidelijk zijn zichtbaar de verticale toevoerbuizen (1), de strooiarmen (2) en de strooiorganen (3).

Figuur 2 toont een zijaanzicht van het strooiwerktuig in doorsnede, waarin tevens 25 zijn weergegeven de voorraadbak (4), de schudder (5) en de afsluiter (6).

Figuur 3 toont een bovenaanzicht van het strooiwerktuig. Duidelijk zijn zichtbaar de aftak-as met vliegwiel en convergerende as (7), de haakse overbrenging (8), de stangen (9) en de gaffels (10).

De instellingen om een gewenst strooibeeld te krijgen zijn legio, zoals blijkt uit 30 het volgende: 1. Het strooibereik is afhankelijk van de stand en de lengte van de pendelarmen. Deze twee variabelen maken het mogelijk om bij een gelijkblijvend toerental van de aandrijving van het strooiwerktuig, toch het strooibereik in te stellen.

2. De hoeveelheid van het strooigoed is in te stellen per strooiorgaan, zodat een 35 asymmetrisch strooibeeld verwezenlijkt kan worden in geval men langs een terreinafscheiding wil strooien. De hoeveelheid van het strooigoed wordt geregeld met de afsluiter (6).

3. Door het verstellen van de strooiorganen, bij voorkeur schijven, kan de richting van het strooigoed, dat bij de strooiarmen uittreedt, beïnvloed 40 worden.

Voordeel van eerder genoemde instellingen is dat de onderhavige uitvinding geschikt is voor kleine oppervlakken, zoals bij gewassen op rij, als ook voor grote oppervlakken, zoals het bemesten van akkers.

Wanneer een terrein bestrooid dient te worden en het strooigoed in de 45 voorraadbak (4) is gestort, kan de aanvoer per strooiorgaan bediend worden door de afsluiters (6) per strooiorgaan meer of minder te openen. De schudder (5) maakt bij voorkeur deel uit van de toevoerbuizen (1) en dient voor het lostrillen van het strooigoed. -In de praktijk blijkt dat wanneer strooigoed vochtig is en samen koekt, dit een onregelmatige toevoer naar de strooiarmen tot gevolg heeft, waardoor een onregelmatig 50 strooibeeld ontstaat.- Het strooigoed wordt getransporteerd naar de strooiarmen (2) en treedt vervolgens uit aan het uiteinde van de strooiarmen. De vorm en de instelling van 1 0 1 J o o =

* υ J

-2- de strooiorganen bepalen uiteindelijk het strooibeeld dat het strooigoed op het terrein laat zien.

De aandrijving van de strooiarmen wordt bij voorkeur gerealiseerd door een externe krachtbron, zoals een tracktor. Een tracktor heeft vanaf de motor een aftak-as (7) 5 naar achteren toe, die specifiek bedoeld is voor de aandrijving van diverse landbouwmachines. De aftak-as van de tracktor maakt een roterende beweging die door middel van een haakse overbrenging (8), bij voorkeur een op een vliegwiel gemonteerde convergerende as, welke door middel van tussen twee platen gemonteerde lagers, waarvan één lager vast gepositioneerd is, omgezet wordt in een heen en weergaande 10 beweging. Zie figuur 3. Met behulp van stangen (9), bevestigd aan gaffels (10) die deel uit maken van de toevoerbuizen, wordt de tegengesteld gerichte pendelende beweging van de strooiarmen gerealiseerd. Dit zogenaamde kracht tegen kracht principe verhoogt de stabiliteit van het strooiwerktuig. Het voordeel van het toegepaste kracht tegen kracht principe is dat componenten in de aandrijving, bij voorkeur het vliegwiel, lichter 15 geconstrueerd kunnen worden. Dit in tegenstelling tot de reeds bekende strooiwerktuigen met een enkelvoudig pendelend strooiorgaan waarbij de stabiliteit gerealiseerd wordt door de massa van de aandrijving, bij voorkeur het vliegwiel.

Opgemerkt dient te worden dat de strooiarmen (2) onlosmakelijk met de toevoerbuizen (1) verbonden zijn.

20

Claims (9)

1. Strooiwerktuig met twee pendelende strooiorganen, waarbij de beweging van de strooiorganen tegengesteld is en waarbij elk strooiorgaan bestaat uit een verticale toevoerbuis (1) waaraan strooiarmen (2), deel uitmakend van toevoerbuis (1), zijn 5 bevestigd met het kenmerk dat door de pendelende beweging de te strooien stoffen enerzijds uit de voorraad kuip worden los geschut en doorgevoerd via het begin van de toevoerbuizen en anderzijds aan het uiteinde van de strooiorganen (3) worden verspreid.

2. Strooiwerktuig volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de aandrijving geschiedt door middel van een op een vliegwiel gemonteerde convergerende as, welke 10 door middel van tussen twee platen gemonteerde lagers, met het kenmerk dat één lager vast gepositioneerd is, een heen en weer gaande beweging wordt voortgebracht, welke door middel van een stangenstelsel op de strooiorganen wordt overgebracht.

3. Strooiwerktuig volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de uiteinde van de strooiorganen zijn uitgerust met strooiorganen, bij voorkeur strooischijven, die kunnen 15 bijdragen tot een scherpe afbakening van het strooigebied.

4. Strooiwerktuig volgens conclusie 3 met het kenmerk dat op het uiteinde van een strooiarm (2) een bevestiging mogelijk is van een strooilepel of een vlakke strooischijf welke verdeeld is in vakken, waarbij bij voorkeur de scheiding van de vakken in het hart ligt van het uiteinde van de strooiarm (2).

5. Strooiwerktuig volgens conclusie 4 met het kenmerk dat de strooirichting van het strooigoed beïnvloed wordt door de stand van het strooiorgaan.

6. Strooiwerktuig volgens bovenstaande conclusies met het kenmerk dat als deel van de toevoer een strooiarm (2) met flenzen aan de verticale toevoerbuis (1) verbonden is, en strooiarm en toevoerbuis een hoek insluiten die kleiner is dan 90 graden ten 25 opzichte van het horizontale vlak.

7. Strooiwerktuig volgens conclusie 6 met het kenmerk dat de pendelbaan van het strooiorgaan per strooiarm instelbaar is.

5. Strooiwerktuig volgens conclusie 7 met het kenmerk dat de lengte per strooiarm instelbaar is.

9. Strooiwerktuig volgens bovenstaande conclusies met het kenmerk dat het werktuig zowel op de hefinrichting van een tracktor als op een zelfdragend onderstel gemonteerd kan worden.