NL1012528C2 - Inrichting voor het laden van vruchten. - Google Patents

Description

<» G PEM/Nj/Burgl NL 1012528

INRICHTING VOOR HET LADEN VAN VRUCHTEN

5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden van vruchten in kisten, omvattende: - een gedeeltelijk met water te vullen vat; - dompelmiddelen voor het tenminste gedeelte-10 lijk in het water onderdompelen van een kist, waarbij de kist een opening heeft, welke zich tenminste gedeeltelijk onder water bevindt; en - toevoermiddelen voor het onder het wateroppervlak aan de opening van de kist toevoeren van de in de 15 kist te laden vruchten.

Dergelijke inrichtingen zijn in het desbetreffende gebied algemeen bekend.

Dergelijke inrichtingen zijn geschikt voor het laden van vruchten in kisten, welke een dichtheid hebben 20 die iets kleiner zijn dan één, zodat de vruchten in het water drijven. Zij worden dan ook drijvend tot in de kist gevoerd.

Een voorbeeld van dergelijke vruchten, waarvan de dichtheid iets kleiner is dan één, zijn appels.

25 Een dergelijke inrichting is echter niet ge schikt voor het in kisten laden van vruchten, welke een soortelijke dichtheid hebben die iets groter is dan één; dergelijke vruchten zinken, zodat zij niet in de kist terechtkomen.

30 Een voorbeeld van dergelijke vruchten zijn peren.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting, welke ook geschikt is voor het laden van vruchten met een soorte-35 lijke massa die iets groter is dan één, zoals peren.

Dit doel wordt bereikt, doordat de kisten aan hun bovenzijde open zijn en de dompelmiddelen gekoppeld zijn met kantelmiddelen voor het voorafgaand aan het 101 2528 i 2 dompelen van de kist kantelen van de kist, opdat de geopende bovenzijde van kist zich tenminste hoofdzakelijk verticaal uitstrekt. Dit biedt de mogelijkheid gewone kisten te gebruiken.

5 Hierbij wordt er op gewezen dat het in principe mogelijk is bij vruchten met een soortelijke dichtheid groter dan één de vruchten vanaf de geopende bovenzijde tot in de kist te voeren; de vruchten zinken dan immers vanzelf; er bestaat hier echter het gevaar dat door de 10 relatief grote afstand, welke de vruchten aanvankelijk moeten afleggen, beschadiging van de vruchten optreedt. Volgens een eerste uitvoeringsvorm is de inrichting ingericht voor het laden van vruchten, waarvan de dichtheid groter is dan één, zoals peren, en dat de toevoer-15 middelen zijn ingericht voor het onder water ondersteunen van de vruchten’.

Als gevolg van deze maatregelen worden de zinkende vruchten onder water ondersteund, zodat zij onder water worden toegevoerd. Er wordt hierbij op gewe-20 zen dat het water hierbij toch een ondersteunende functie heeft; een belangrijk deel van het gewicht van de vruchten wordt immers door het water gedragen.

De toevoermiddelen ondersteunen de vruchten slechts voor een gering deel.

25 Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de toevoermiddelen ingericht voor het kort onder het wateroppervlak toevoeren van de vruchten.

Dit biedt de mogelijkheid de vruchten toe te voeren aan de kist, waarbij de kist zodanig geplaatst is, 30 dat aanvankelijk de vruchten in de nabijheid van de bodem worden toegevoerd, zodat de vruchten zonder schade in de kist terechtkomen.

Volgens weer een andere uitvoeringsvorm zijn de dompelmiddelen ingericht voor het tijdens het vullen van 35 de kist laten dalen van de kist. Ook deze maatregel dient voor het voorkomen van schade aan de vruchten, omdat, zodra de vruchten de toevoermiddelen hebben verlaten, zij ondanks de opwaartse kracht van het water zullen dalen.

101 2523 3

Bij voorkeur omvatten de toevoermiddelen een in het vat geplaatste vingerhand, waarbij de hoogte van de vingerhand aan tenminste de zijde van de kist instelbaar is.

5 Dit biedt de mogelijkheid de kist op één vaste hoogte aan te brengen en, bij het langzamerhand vullen van de kist, de hoogte van de toevoermiddelen daaraan aan te passen.

Wanneer deze maatregel wordt toegepast, is de 10 vingerhand bij voorkeur om twee rollen geslagen die geplaatst zijn op een in het frame gelagerde as, is het frame tenminste kantelbaar bevestigd aan een wagen, en is het frame over de rand van het kanaal rijdbaar.

Dit leidt tot een aantrekkelijke constructie 15 van de hiervoor genoemde uitvoeringsvorm.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm is de bewegingsrichting van de vingerband omkeerbaar, en omvatten de toevoermiddelen verder een inrichting voor het aan de van de kist afgekeerde zijde van de band naar 20 keuze aan de bovenzijde of aan de onderzijde toevoeren van te laden vruchten.

Deze maatregel maakt het mogelijk behalve vruchten met een soortelijke dichtheid groter dan één ook vruchten te laden met een soortelijke dichtheid kleiner 25 dan één, zodat de inrichting voor de verschillende soorten vruchten bruikbaar is.

Volgens weer een andere uitvoeringsvorm worden de toevoermiddelen gevormd door een door het lokaal versmallen van het vat verkregen, eveneens gedeeltelijk 30 met water te vullen, naar de vingerband leidend kanaal, waarbij in het kanaal voorbewegingsmiddelen zijn aangebracht voor het voortbewegen van de vruchten in de lengterichting van het kanaal, en is de hoogte van de vingerband aan de toevoerzijde instelbaar voor het onder of 35 boven de vingerband toevoeren van het door het kanaal heen toegevoerde vruchten. Hiermee wordt een aantrekkelijke wijze van toevoer verkregen, welke constructief 1012523' 4 eenvoudig is, en waarbij de kans op beschadiging van de vruchten zo klein mogelijk is.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de voortbewegingsmiddelen een pomp voor het in 5 het kanaal opwekken van een naar de transportband gerichte waterstroom. Ook dit leidt tot een aantrekkelijke uitvoeringsvorm, waarbij de kans op beschadiging van de vruchten zo klein mogelijk is.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm 10 omvatten de transportmiddelen ten minste één, op het kanaal aansluitende goot met een zich over de gehele lengte van de goot uitstrekkend element dat wordt aangedreven met een reciproke beweging met een horizontale component in de lengterichting van de goot.

15 Met deze goot wordt een soort reservoir verkre gen voor de in kisten te laden vruchten, zodat bij het verwisselen van een kist de veelal continu toegevoerde vruchten tijdelijk kunnen worden opgeslagen, doch waarbij de vruchten met zachte drang worden voortbewogen, en ook 20 bij het tegenhouden van de vruchten de vruchten door het voortbewegingselement niet worden beschadigd.

Bij voorkeur wordt het element gevormd door een geperforeerde plaat, welke wordt aangedreven voor het uitvoeren van een hoofdzakelijk cirkelvormige beweging 25 parallel aan de plaat zelf om een horizontale, zich dwars op de bewegingsrichting uitstrekkende as.

Dit vormt een aantrekkelijke, constructief eenvoudige uitvoeringsvorm, waarbij eveneens het gevaar van beschadiging van de vruchten zo klein mogelijk is.

30 De opslagcapaciteit wordt vergroot, wanneer ten minste twee goten parallel aan elkaar zijn aangebracht, waarbij de goten leiden naar een verzamelvat dat tussen de parallelle goten en het kanaal is aangebracht.

Deze functie wordt overigens verbeterd, wanneer 35 tussen elk van de goten en het verzamelvat een afsluitbare poort is aangebracht.

Andere aantrekkelijke voorkeursuitvoeringsvormen blijken uit de overige onderconclusies.

1Λ A r· ·- r·· ^ I L·* *** 5

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: figuur 1: een schematisch doorsnedeaanzicht van 5 het laaddeel van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 2: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch detailaanzicht van een deel van de in figuur l weergegeven inrichting,· figuur 3: een ander perspectivisch detailaan-10 zicht van een ander onderdeel van de in figuur 1 weergegeven inrichting; figuur 4: een gedeeltelijk weggebroken detailaanzicht van het in figuur 3 weergegeven onderdeel in een andere stand; 15 figuur 5: een schematisch doorsnedeaanzicht van de laadinrichting in de neutrale positie; figuur 6: een met figuur 5 overeenkomend aanzicht in een volgende positie; figuur 7: een met figuur 5 overeenkomend aan-20 zicht in een daarop volgende positie,· figuur 8: een met figuur 5 overeenkomend aanzicht tijdens het laden van vruchten met een soortelijke dichtheid, welke groter is dan één,· figuur 9: een met figuur 8 overeenkomend aan-25 zicht tijdens het verdere verloop van het vulproces; figuur 10: een met figuur 8 overeenkomend aanzicht tijdens het laden van vruchten met een soortelijke massa kleiner dan één; figuur 11: een met figuur 10 overeenkomend 30 aanzicht tijdens het einde van het laden van vruchten met een soortelijke massa kleiner dan één; figuur 12: een perspectivisch aanzicht van een deel van de inrichting dat op het in figuur 1 weergegeven deel aansluit; 35 figuur 13: een detailaanzicht van een onderdeel van de in figuur 12 weergegeven inrichting,· figuur 14: een doorsnedeaanzicht van de in figuur 13 weergegeven deelinrichting; en 1 01 25 2 8-» 6 figuur 15: een detailaanzicht van de in figuur 14 weergegeven inrichting; en figuur 16: een verder gedetailleerd aanzicht van de in figuur 13 weergegeven inrichting.

5 In figuur 1 is een in zijn geheel met 1 aange duide kistenvulmachine getoond. De kistenvulmachine wordt in essentie gevormd door een vat 2, een daaromheen geplaatst frame 3 voor het behandelen van kisten, een frame 4 dat bedoeld is voor het dragen van toe- en afvoermidde-10 len voor de kisten, en een transportband 5 voor het toevoeren van vruchten.

Vervolgens zal de constructie van de dompelin-richting 3 worden toegelicht. De dompelinrichting 3 wordt in essentie gevormd door een frame dat zich aan weerszij-15 den van het vat 2 uitstrekt. Tussen beide helften van het frame 6 is een slede 7 in verticale richting beweegbaar. Hiermee kan de gehele constructie tot onder het wateroppervlak worden gedompeld. Voor het aandrijven van de slede 7 in verticale richting wordt gebruik gemaakt van 20 aandrijfcilinders 8.

Aan de slede 7 is een kantelframe 9 bevestigd dat in zijn geheel kan worden gekanteld, en dat aandrijf-baar is door middel van twee hydraulische cilinders 10. Het kantelframe kan over een hoek van 90° draaien ten 25 opzichte van de slede 7.

In het kantelframe is een kistdrager 11 bevestigd, welke aansluit op een rollenbaan 12, welke deel uitmaakt van de toe- en afvoermiddelen voor kisten 4.

Verder is aan het kantelframe een klemframe 13 30 bevestigd dat in de horizontale stand van het kantelframe 9 in verticale richting naar het kantelframe 9 toe beweegbaar is. Dit klemframe 13 dient voor het vastklemmen van de te dompelen kist. Binnen het klemframe is een transportband 14 aangebracht, welke aandrijfbaar is, en 35 waarvan het doel later zal worden toegelicht.

Ten slotte is op het klemframe een draagbeugel 15 aangebracht, welke eveneens in horizontale richting beweegbaar is.

101 25 28^ 7

De functie van de transportband 14 is het bijdragen aan de beweging van de in de kist te voeren vruchten, terwijl anderzijds de transportband 14 beweegbaar is om de vulopening afhankelijk van de dichtheid van 5 de vruchten aan de bovenkant van de kist of aan de onderkant van de kist te plaatsen.

Voor het toevoeren van de vruchten wordt gebruik gemaakt van in zijn geheel met 16 aangeduide vin-gertransportband. De vingertransportband 16 is geslagen 10 rondom twee rollen, welke zijn opgenomen in een kantelbaar frame 17 dat, zoals zichtbaar is in figuur 4, bevestigd is aan een wagen 18. De wagen 18 is in zijn lengterichting rijdbaar over de randen van een versmalling 19 van het vat 2.

15 Door de ophanging van het frame 17 aan de wagen 18 kan de helling van de vingertransportband worden ingesteld, zodat deze kan aansluiten op een aan de onderzijde van de kist aanwezige opening of op een bij de bovenzijde van de kist aanwezige opening.

20 Door middel van spillen 20 kan de hellingshoek van de vingertransportband worden veranderd.

Vervolgens zal de werking van de inrichting worden toegelicht.

Er wordt uitgegaan van een situatie, waarin een 25 kist door middel van de toe- en afvoermiddelen op de kistendrager 11 is geplaatst, zoals in figuur 5 is weergegeven. Vervolgens zal de kistendrager 11 naar boven worden bewogen om het klemmen van de kist 21 tussen de kistendrager 11 en het klemdeel 13 van het frame mogelijk 30 te maken. De dan verkregen situatie is weergegeven in figuur 6. Hierbij zal het beugelframe 15 een aan de zijkant daarvan aanwezige beugel 22 tot in aanleg met de kist 21 doen bewegen. Aldus wordt een vaste fixatie van de kist 21 verkregen, zoals in figuur 6 is weergegeven.

35 Daarna het wordt het geheel van kantelframe 13, tezamen met het beugelframe 15 en de kistendrager 11 gekanteld tot de positie, waarin de kist 21 in een volle- 1012528 δ dig verticale toestand is geplaatst. De dan verkregen situatie is weergegeven in figuur 7.

Vervolgens wordt de geledigde kist over een kleine afstand naar beneden bewogen. Hierbij zal de 5 transportband 14 naar boven worden bewogen, zodat tussen de aan de onderzijde gelegen zijwand van de kist 21 en de transportband aan de onderzijde een kleine spleet overblijft. Deze spleet wordt gebruikt voor het toevoeren van de vruchten, in het onderhavige geval vruchten met een 10 soortelijke dichtheid die iets groter is dan één, zoals peren.

De situatie tijdens het aanvankelijk vullen van de kist met peren is in figuur 8 weergegeven. Tevens is hierbij zichtbaar dat het afvoereinde van de transport-15 band 5 zich op een hoog niveau bevindt, zodat de peren net onder het wateroppervlak worden toegevoerd. De peren rusten hierbij voor dat deel dat niet door de opwaartse kracht van het water wordt opgevangen op de transportband 5. Wanneer zij in de kist terechtkomen, worden zij door 20 de band 14 verder naar binnen toe bewogen. Naarmate de kist vol raakt, zal de kist verder naar beneden worden bewogen om te voorkomen dat de peren de kist niet kunnen binnentreden of, in een nog lege situatie, de peren over een te grote afstand naar beneden bewegen. Dit gehele 25 proces wordt voortgezet, totdat de kist gevuld is. De transportband 14 wordt vervolgens naar boven bewogen, zodat deze de kist in zijn geheel afsluit, waarna het gehele samenstel naar boven wordt bewogen, wordt teruggekanteld naar de horizontale positie, en de kistdrager 30 naar beneden wordt bewogen en de kist verder wordt afgevoerd .

Bij het vullen van de kist 21 met vruchten, waarvan de soortelijke massa iets kleiner is dan één, zoals appels, wordt de transportband 14 zodanig ge-35 plaatst, dat aanvankelijk de appels, evenals de peren in een spleet tussen de aan de onderzijde gelegen zijwand van de kist 21 en de transportband worden toegevoerd, maar waarbij de kist zodanig is geplaatst, dat de appels 101 2528 9 slechts over een kleine afstand in het water naar boven worden bewogen. Naarmate de kist meer gevuld raakt met appels wordt de kist verder naar beneden bewogen tezamen met de transportband. Er wordt hier overigens op gewezen 5 dat de appels aan de onderzijde van de vingertransportband worden toegevoerd.

Bij het verder vullen wordt de situatie verkregen die in figuur 11 is weergegeven. Hierbij is van belang dat de positie van de toevoertransportband 5 mede 10 wordt bepaald door in figuur 3 zichtbare, aan het beugel-frame 15 bevestigde beugels 25, welke aangrijpen op aan het frame 17 bevestigde pennen 16.

Het zal duidelijk zijn dat de hierboven beschreven inrichting niet alleen gebruikt kan worden voor 15 appels en peren, maar tevens voor andere vruchten, waarvan de soortelijke dichtheid niet al te veel afwijkt van dit van één, zoals pruimen, kiwi's, enzovoorts.

Aan de tot nu toe beschreven inrichting gaat een toevoerinrichting vooraf, welke in figuur 12 perspec-20 tivisch is weergegeven. De toevoerinrichting wordt in essentie gevormd door twee elementen, namelijk een reeks kanalen 30, welke aansluiten op een trechtervormige vat 31 dat uitloopt in de versmalling 19 van het vat 5. De kanalen worden elk, zoals uit figuur 13 blijkt, gevormd 25 door een U-vormige bak 32 die bij voorkeur van roestvast staal is vervaardigd. In het onderhavige geval strekken zich tien van dergelijke goten parallel aan elkaar uit; het is uiteraard mogelijk om een ander aantal goten te gebruiken; dit hangt af van de op de goten volgende 30 nabewerkingsinrichting. De goten vormen tezamen een soort opslagcapaciteit.

Voor het opwekken van een waterstroom, welke de vruchten naar het trechtervormige vat 31 toe leidt, wordt gebruik gemaakt van een niet in de tekeningen weergegeven 35 pomp, welke via een buis 33 water toevoert aan de toe-voerzijde van de vruchten van elk van de kanalen 30. Het water wordt afgenomen aan de achterzijde van de wand van het vat 5. Door de waterstroom wordt aldus de zich in de 1012528 10 kanalen bevindende vruchten naar het trechtervormige vat 31 toe geleid.

Voor het beheersen van de stroom vruchten zijn afsluitende hekken 34 aangebracht. Verder is aan de 5 toevoerzijde eveneens een hek 35 aangebracht.

De aldus beschreven inrichting werkt goed voor het tijdelijk in de vorm van een buffer opslaan van drijvende vruchten. Het is echter tevens van belang dat ook niet-drijvende vruchten, zoals peren, kunnen worden 10 behandeld.

Hiertoe is in de goot een zwevende bodem aangebracht in de vorm van geperforeerde platen 36. De platen zijn elk hetzij door middel van een scharnier onderling verbonden, hetzij dakpansgewijs over elkaar heen ge-15 plaatst. Aan één zijde van elk van de platen is de hoogte van de platen instelbaar. Aan de andere zijde rust de betreffende plaat op de daaraan voorafgaande plaat.

Voor het doen transporteren van de zinkende vruchten met een soortelijke massa groter dan één wordt 20 aanvankelijk de laatste plaat, welke het dichtst bij de afsluiter 34 is gelegen, naar beneden bewogen, zodat de op deze plaat rustende vruchten in de richting van het trechtervormige vat 31 worden bewogen. Vervolgens wordt het in de richting stroomopwaarts volgend gelegen plaat 25 naar beneden bewogen, enzovoorts, zodat een golfachtige beweging ontstaat.

Voor het aandrijven van deze platen wordt gebruik gemaakt van aan elk van de platen bevestigde stangen 37, waaraan rollen 38 zijn bevestigd, welke 30 rusten op een verschuifbare rail 39. Een dergelijke constructie is aan weerszijde van elk kanaal aangebracht. Op de rail 39 zijn nokken 40 aangebracht, welke zorgdragen voor het verhogen of verlagen van het desbetreffende deel van de bijbehorende plaat. Hiertoe is elk van de 35 nokken van een afschuining voorzien. In de uitgangspositie bevindt elk van de rollen 38 zich op een nok 40.

Voor het laten dalen van de vloer wordt de rail 39 naar achteren bewogen, waardoor de rollen 38 succes 101 2528 11 sievelijk vanaf de betreffende nok zullen rollen en het desbetreffende deel van de geperforeerde plaat 36 naar beneden wordt bewogen, zodat de vruchten in de richting van het trechtervormige vat 1 worden gedrongen.

5 Voor een juiste koppeling met de hekken 34 en 35 wordt gebruik gemaakt van een desbetreffend stangen-stelsel 40, respectievelijk 41. Het zal duidelijk zijn dat aan weerszijden van elk van de goten een dergelijke constructie is aangebracht. Verder is voor elk van de 10 goten een dergelijke constructie aangebracht.

Het zal duidelijk zijn dat diverse wijzigingen op deze constructie kunnen worden aangebracht zonder van de uitvinding af te wijken.

15 101 2528

Claims (18)

1. Inrichting voor het laden van vruchten in 5 kisten, omvattende: - een gedeeltelijk met water te vullen vat; - dompelmiddelen voor het tenminste gedeeltelijk in het water onderdompelen van een kist, waarbij de kist een opening heeft, welke zich tenminste gedeeltelijk 10 onder water bevindt; en - toevoermiddelen voor het onder het wateroppervlak aan de opening van de kist toevoeren van de in de kist te laden vruchten, met het kenmerk, dat de kisten aan hun boven- 15 zijde open zijn, en dat de dompelmiddelen gekoppeld zijn met kantelmiddelen voor het voorafgaand aan het dompelen van de kist kantelen van de kist, opdat de geopende bovenzijde van de kist zich tenminste hoofdzakelijk verticaal uitstrekt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting is ingericht voor het laden van vruchten, waarvan de dichtheid groter is dan één, zoals peren, en dat de toevoermiddelen zijn ingericht voor het onder water ondersteunen van de vruchten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen zijn ingericht voor het kort onder het wateroppervlak toevoeren van de vruchten.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de dompelmiddelen zijn ingericht voor het 30 tijdens het vullen van de kist laten dalen van de kist.

5. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen een in het vat geplaatste vingerband omvatten, en dat de hoogte van de vingerband tenminste aan de zijde van de 35 kist instelbaar is.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de vingerband om twee rollen is geslagen die zijn geplaatst op een in een frame gelegerde as, dat het 1012528 A frame tenminste kantelbaar bevestigd is aan een wagen, en dat het frame over de rand van het kanaal rijdbaar is.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de bewegingsrichting van de vingerhand 5 omkeerbaar is, en dat de toevoermiddelen verder een inrichting omvatten voor het aan de van de kist afgekeerde zijde van de band naar keuze aan de bovenzijde of aan de onderzijde toevoeren van de te laden vruchten.

8. Inrichting volgens een van de voorafgaande 10 conclusies, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen een door lokale versmalling van het vat verkregen eveneens gedeeltelijk met water te vullen, naar de vingerhand leidend kanaal omvatten, dat in het kanaal voortbewe-gingsmiddelen zijn aangebracht voor het voortbewegen van 15 de vruchten in de lengterichting van het kanaal, en dat de hoogte van de vingerhand aan de toevoerzijde instelbaar is voor het onder of boven de vingerhand toevoeren van de door het kanaal heen toegevoerde vruchten.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het 20 kenmerk, dat de voortbewegingsmiddelen een pomp omvatten voor het in het kanaal opwekken van een naar de transportband gerichte waterstroom.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen tenminste een op het 25 kanaal aansluitende goot omvatten met een zich over het grootste deel van de lengte van de goot de vruchten in de lengterichting van de goot aandrijvend aandrijfelement.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het element tenminste een geperforeerde 30 plaat omvat, welke in hoofdzakelijk verticale richting wordt aangedreven voor het uitvoeren van een de vruchten aandrijvende beweging.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de tenminste ene geperforeerde plaat gekop- 35 peld is met een aandrijf inrichting die aanvankelijk de afvoerzijde de plaat naar beneden beweegt en die vervolgens de plaat aan de aanvoerzijde naar beneden beweegt. 1 0 1 25 2 8 ' ♦

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat in de goot verscheidene platen zijn aangebracht die onderling schamierbaar zijn gekoppeld, en dat de aandrijfinrichting is ingericht voor het aandrijven van 5 elk van de platen en voor het vanaf de aanvoerzijde achtereenvolgens naar beneden bewegen van een zijde van de platen.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de aandrijfinrichting twee, elk aan een zijde 10 van de goot aangebrachte, in de lengterichting van de goot beweegbare staven omvat die ter plaatse van een scharnierverbinding tussen naburige platen van een nok zijn voorzien, welke met een van de aan de scharnierverbinding grenzende platen is verbonden, en waarbij de 15 nokken onder onderling verschillende afstand zijn aangebracht, zodat bij het bewegen van de staven de nokken achtereenvolgens actief worden.

15. Inrichting volgens een van de conclusies 9- 14, met het kenmerk, dat ten minste twee goten parallel 20 aan elkaar zijn aangebracht, en dat de goten leiden naar een verzamelvat dat tussen de parallelle goten en het kanaal is aangebracht.

16. Inrichting volgens een van de conclusies 9- 15, met het kenmerk, dat tussen elk van de goten en het 25 verzamelvat een afsluitbare poort is aangebracht.

17. Inrichting volgens een van de conclusies 11-16, met het kenmerk, dat de aandrijving van de geperforeerde plaat in elk van de parallelle goten gemeenschappelijk is.

18. Inrichting volgens conclusie 11-17, met het kenmerk, dat de goten elk zijn aansgeloten op een reini-gingsinrichting. 1 01 25 2 8*