NL1007818C2 - Werkwijze en inrichting voor het bestrijden van ongedierte. - Google Patents

Description

~ Η

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het bestrijden van ongedierte

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze volgens de aanhef van conclusie 1 alsmede op een inrichting volgens de aanhef van conclusie 11.

Een dergelijke werkwijze en een dergelijke inrichting 5 zijn bekend onder de benaming PEX® CC^-drukbehandeling, welke is beschreven in een publicatie vc..'- Reichmuth, Corinth en Buchmüller in Gas Aktuell 46.

Een bezwaar van deze bekende werkwijze en inrichting is, dat deze gecompliceerd zijn, veel ruimte in beslag nemen 10 en kostbaar zijn. In het bijzonder zijn dergelijke inrichtingen moeilijk te transporteren, waardoor behandeling van ongedierte dragende goederen op locaties waar dergelijke behandelingen slechts incidenteel hoeven te worden uitgevoerd hoge kosten met zich meebrengt. Voorbeelden van toepassingen, 15 waarbij goederen op bepaalde locaties slechts incidenteel of soms zelfs eenmalig hoeven te worden behandeld zijn het bestrijden λ/an zogenaamde zilvervisjes in boeken en documenten en het bestrijden van boktor (in verschillende levensstadia) in meubelen en dergelijke.

20 Het verdelgen van ongedierte door blootstelling aan een hoge concentratie CO2 onder overdruk is verder beschreven in Phytoparasitica 24:3, 1996, blz. 232, 233 en 242.

In het Amerikaanse octrooischrift 4 989 363 is beschreven een hoge concentratie CO2 in een ruimte aan te brengen 25 door CO2 in vaste vorm (droogijs) in die ruimte te plaatsen en in die ruimte te laten sublimeren. Daarbij wordt echter geen substantiële overdruk in de ruimte gegenereerd, waardoor een aanzienlijk langere blootstelling van ongedierte aan CO2 nodig is voordat een voldoende mate van mortaliteit wordt 30 verkregen.

De uitvinding heeft als doel het door blootstelling aan overdruk in een hoofdzakelijk uit CO2 bestaande atmosfeer λ / Η; :. .· · · ' -2- verdelgen van ongedierte te vereenvoudigen en tegen lagere kosten mogelijk te maken.

Dit doel wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt door een werkwijze van de in de aanhef aangeduide soort 5 uit te voeren overeenkomstig het kenmerkende deel van conclusie 1. De uitvinding voorziet verder in een inrichting van de in de aanhef aangeduide soort die voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 is uitgevoerd overeenkomstig het kenmerkende deel van conclusie 11.

10 De uitvinding is gebaseerd op het inzicht, dat het aan brengen van een overdruk in een ruimte op relatief eenvoudige wijze mogelijk is door CO2 in vaste vorm (droogijs) in die ruimte of een daarmee corresponderende ruimt over te laten gaan in de gasfase. Het CO2 in vaste vorm kan eenvoudig worden 15 bewaard en getransporteerd in thermisch geïsoleerde verpakkingen. Het in de ruimte brengen van CO2 kan daarbij op eenvoudige wijze geschieden door het CO2 in vaste vorm in die ruimte of een daarmee communicerende ruimte te plaatsen en vergt geen speciale drukvaste houders, leidingen en afslui-20 ters teneinde door het instromen van CO2 een overdruk op te bouwen in de ruimte waarin het te behandelen produkt zich bevindt .

Verdere doelen, uitvoeringen en details betreffende de onderhavige uitvinding blijken uit de navolgende beschrijving 25 met verwijzing naar de tekening en de afhankelijke conclusies die bijzonder voordelige uitvoeringsvormen van de uitvinding beschrijven. Daarbij toont: fig. 1 een opengewerkt schematisch zijaanzicht van een inrichting volgens een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvin-3 0 ding, en fig. 2 een zijaanzicht in doorsnede van een CC>2-houder voor toepassing als onderdeel van een inrichting volgens fig.

1.

De in de figuren getoonde inrichting vormt een op dit 35 moment de meeste voorkeur genietende uitvoering van de uitvinding. De inrichting is samengesteld uit een drukvast omhulsel 1 die een ruimte 2 omhult waarbinnen te behandelen, 100781 8 -3- ongedierte dragende goederen, zoals agrarische produkten en houten alsook papieren voorwerpen kunnen worden geplaatst en behandeld. De wand van het omhulsel is bij voorkeur thermisch geïsoleerd teneinde energieverliezen bij een temperatuursver-5 schil tussen de ruimte 2 en de omgeving tegen te gaan.

Het omhulsel heeft een uitlaatopening 3 en een door een deksel 4 afgesloten opening 5 voor het binnen de ruimte 2 brengen van te behandelen, ongedierte dragende goederen. In de ruimte 2 bevindt zich een vlonder 6 waarop te behandelen 10 goederen kunnen worden geplaatst en, daaronder, een in bedrijf stoestand met de ruimte 2 communicerende CO2-houder 7. De uitlaatopening is voorzien van een afsluiter 8 voor het verhinderen van het uitstromen van gas uit de ruimte 2. De CO2-houder 7 is ingericht voor het opnemen van CO2 in vaste 15 vorm 18 (droogijs) in een binnenruimte 9 die via een doorlaat 10 in verbinding kan worden gebracht met de omgeving van de houder 7. Voor het afsluiten en vrijgeven van de doorlaat 10 is de houder 7 voorzien van een klep 11 die door een bedie-ningsorgaan in de vorm van een electromagneet 12 bedienbaar 20 is.

Teneinde het droogijs eenvoudig in de houder 7 te kunnen plaatsen is deze voorzien van een deksel 19 op een ondergedeelte 20, waarbij het afgenomen deksel 19 een doorlaat met een oppervlak overeenstemmend met het dwarsdoorsnede-opper-25 vlak van de daarachter liggende binnenruimte 9 van de houder 7 vrij geeft. Hierdoor kan een blok droogijs 18 in één keer in de C02~houder 7 worden geplaatst.

In bedrijf wordt het CO2 in vaste vorm 18 in de ruimte 2 gebracht door de houder 7 met daarin het CO2 in vaste vorm 30 18 in de ruimte 2 te plaatsen. Vervolgens worden te behande len goederen in de ruimte 2 geplaatst.

Terwijl het CO2 in vaste vorm 18 in de ruimte 9 die met de ruimte 2 communiceert naar de gasfase over gaat, wordt eerst lucht die door het specifiek zwaardere CO2 omhoog uit de 35 ruimt 2 wordt verdrongen afgevoerd via de uitlaat 3. Nadat voldoende van de oorspronkelijk in de ruimte 2 aanwezige lucht uit de ruimte 2 is verdrongen wordt de afsluiter 8 be- 1007818 -4- diend voor het afsluiten van de uitlaat 3. Vervolgens wordt in de ruimte 2 geleidelijk een overdruk opgebouwd door het naar de gasfase overgaan van CO2 in vaste vorm 18. Deze overdruk ligt bij voorkeur boven 1,0 bar, waarbij een voorkeurs-5 gebied, afhankelijk van de drukgevoeligheid vein de te behandelen goederen, tussen 1,5 tot 40 bar en meer in het bijzonder tussen 2 en 6 bar ligt. In sommige gevallen is het voordelig een druk van 5,18 bar niet te overschrijden teneinde het voorkomen van vloeibaar CO2 in de ruimte 2 te voorkomen. 10 Voor het genereren en in stand houden van zeer hoge drukken in de ruimte bij lage omgevingstemperaturen is een thermische isolatie van de wand van het omhulsel van bijzonder belang, omdat anders condensatie van CO2 tegen de wand van het omhulsel het bereiken van een hoge druk verhindert.

15 Teneinde de overdruk in de ruimte 2 nauwkeurig te kun nen beheersen is bij voorkeur voorzien in een doorlaat 21 tussen de ruimte 2 en de omgeving en een instelbare afblaas-klep 22 voor het afsluiten van de doorlaat indien de drukval over de klep onder een bepaalde ingestelde waarde ligt.

20 Doordat bij deze werkwijze voor het aanvoeren van CO2 geen drukcylinders, transportleidingen en afsluiters nodig zijn, teneinde door het instromen van CO2 een overdruk op te bouwen in de ruimte 2.

Een belangrijk voordeel van het verdelgen van onge-25 dierte door blootstelling aan een in hoofdzaak uit CO2 bestaande omgeving onder hoge druk is, dat de beoogde mortaliteit binnen zeer korte tijd kan worden bereikt. Dit betekent, dat de tijd die nodig is voor het opbouwen van de voornamelijk uit CO2 bestaande overdruk-atmosfeer een relatief sterke 30 invloed heeft op de totale behandelingsduur. Teneinde de tijd gemoeid met het overgaan in de gasfase van het CO2 zoveel mogelijk te bekorten is voorzien in een verwarmingselement 13 voor het afgeven van energie aan CO2 in vaste vorm. Door met behulp van een speciaal voor dit doel bestemd samenstel ener-35 gie toe te voeren aan het CO2 in vaste vorm, kan de overgang naar de gasfase sterk worden versneld en goed worden beheerst .

1007818 -5-

De C02~houder 7 heeft verder een thermisch geïsoleerde wand 14, waarbij het verwarmingselement 13 zich binnen de, thermisch geïsoleerde wand 14 bevindt. Doordat het vaste CO2 in een geïsoleerde houder 7 wordt gehouden en binnen die hou-5 der 7 wordt verwarmd, kan de afgifte van CO2 gas vanuit de houder 7 nagenoeg tot stilstand worden gebracht door het verwarmingselement 13 uit te schakelen en is deze, vrijwel onafhankelijk van de omgevingstemperatuur, nauwkeurig regelbaar door het vermogen van het verwarmingselement te regelen.

10 Bij voorkeur wordt het CO2 in vaste vorm eerst in de houder 7 geplaatst, bijvoorbeeld vanuit een centrale voorraad, en wordt de houder 7 vervolgens in verbinding met de ruimte 2 gebracht, bijvoorbeeld door de houder 7 in de ruimte 2 te plaatsen en vervolgens de klep 11 te openen. Hierdoor 15 wordt het droogijs zeer eenvoudig hanteerbaar en gaat zeer weinig verloren door blootstelling aan de omgevingstemperatuur. Een dergelijke houder is overigens ook met voordeel toepasbaar voor het afgeven van CO2 aan ruimtes die tijdens de behandeling niet onder een overdruk komen te staan. Het is 20 overigens ook mogelijk de houder zo uit te voeren, dat deze van de buitenzijde aan een vat wordt gekoppeld waarin de met CO2 te vullen ruimte zich bevindt.

Door de houder 7 voorafgaand aan opnieuw vullen met CO2 in vaste vorm met ten minste twee van de ruimtes 2 in verbin-25 ding te brengen voor het aanbrengen van een CO2 atmosfeer in die ruimtes 2, wordt een verdere verbetering van de efficiëntie bereikt. Het vullen van de houder en het bijbehorende verlies aan tijd en CO2 kan aldus sterk beperkt worden. Verder biedt een relatief grote houder een gunstiger verhouding 30 tussen inhoud en buitenoppervlak, waardoor thermische verliezen worden beperkt.

In de toevoer-doorlaat 10 van de CO2-houder is een verwarmingselement 15 gelegen, waarmee in gasvorm gebracht CO2 kan worden naverwarmd voordat het uit de C02~houder 7 treedt. 35 Hierdoor kan daling van de temperatuur in de ruimte 2 bij het af geven van CC>2-gas worden tegengegaan of voorkomen, waardoor de effectiviteit van de blootstelling aan de hoofdzakelijk 1007818 -6- uit CO2 bestaande atmosfeer minder zou worden. Het is ook mogelijk de temperatuur in de ruimte bij het in de gasvorm overgaan van CO2 eerst sterk te laten dalen en deze vervolgens snel te laten stijgen tot bijvoorbeeld 30 'C en enige tijd op 5 die waarde te houden. Dit bevordert de verdelging van sommige soorten ongedierte.

In het gebied van de uitlaatopening 3 is een detector 16 voor het meten van de CO2-concentratie (of een daarmee corresponderende eigenschap zoals het zuurstof-gehalte) van 10 verdrongen lucht gelegen. De detector 16 is gekoppeld met een besturingssysteem 17 en de klep 8 voor het afsluiten van de uitlaatopening 3 en ingericht voor het in reactie op het bereiken van een bepaalde waarde van de C02-concentratie of de daarmee corresponderende eigenschap sluiten van de klep 8.

15 In bedrijf kan aldus tijdens het afgeven van CO2 vanuit de houder 7 eerst via de uitlaatopening 3 lucht uit de ruimte 2 worden verdrongen en kan vervolgens de uitlaatopening 3 worden afgesloten en waarna het opbouwen van een overdruk in de ruimte 2 plaats kan hebben. Middels de detector 16 kan 20 daarbij nauwkeurig worden bepaald of de passerende vluchtige materie bestaat uit omgevingslucht of uit CO2 uit de houder 7.

Het tijdstip waarop de klep 8 moet worden gesloten kan daarnaast, of als alternatief, ook bepaald worden aan de hand van het volume afgegeven CO2, dat op zijn beurt kan worden 25 bepaald door het registreren van de hoeveelheid tijdens het in de gasvorm overgaan van CO2 aan het verwarmingselement 13 toegevoerde energie. Het afsluiten van de uitlaatopening 3 kan dan plaats hebben in reactie op het toevoeren van een bepaalde hoeveelheid energie.

30 Verder is het ook mogelijk in het gebied van de uit laatopening een luchthoeveelheidsmeter voor het meten van hoeveelheden verdrongen lucht te plaatsen. Het besturingssysteem 17 kan daarbij worden ingericht voor het zodanig aansturen van de klep 8 dat deze de uitlaatopening 3 afsluit in re-35 actie op het passeren van een bepaalde hoeveelheid verdrongen lucht. Het volume van de te verdringen lucht kan eventueel voor verschillende typen produkten worden vastgesteld en in 1007818 -7- een geheugen van het besturingssysteem 17 worden opgeslagen, zodat dit niet telkens opnieuw hoeft te worden bepaald.

Nadat een overdruk gedurende een bepaalde tijdsduur is gehandhaafd is het voordelig deze plotseling weg te laten 5 vallen. Hierdoor wordt de mortaliteit van ongedierte in de ruimte verder verhoogd.

1007818

Claims (17)

1. Werkwijze voor het bestrijden van ongedierte in een in hoofdzaak afgesloten ruimte (2), omvattende het in de ruimte (2) brengen van CO2 gas, waarbij in de ruimte (2) een overdruk wordt gegenereerd, met het kenmerk, dat het CO2 in 5 vaste vorm (18) in de ruimte (2) of in een daarmee communicerende ruimte (2) wordt gebracht en dat de overdruk wordt verkregen door het naar de gasfase overgaan van CO2 in vaste vorm (18) .

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij middels een 10 energie-omzetter energie aan het CO2 in vaste vorm (18) wordt toegevoerd.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij het CO2 in vaste vorm (18) in een geïsoleerde houder (7) wordt gehouden en binnen die houder (7) wordt verwarmd.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij in de gasvorm overgegaan CO2 in de houder (7) wordt naverwarmd en vervolgens uit de houder (7) treedt.

5. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4, waarbij het CO2 in vaste vorm eerst in de houder (7) wordt geplaatst en de 20 houder (7) vervolgens in verbinding met de ruimte (2) wordt gebracht.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, waarbij de houder (7) voorafgaand aan opnieuw vullen met CO2 in vaste vorm (18) met ten minste twee van de ruimtes (2) in verbinding wordt ge- 25 bracht voor het aanbrengen van een CO2 atmosfeer in die ruimtes (2) .

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij tijdens het in de gasvorm overgaan van CO2 eerst via een uitlaatopening (3) lucht uit de ruimte (2) wordt verdron- 30 gen en vervolgens de uitlaatopening (3) wordt afgesloten en waarna het in de ruimte (2) opbouwen van een overdruk plaats heeft.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij het CO2 in vaste vorm (18) wordt verwarmd, waarbij tijdens het in de 35 gasvorm overgaan van CO2 de hoeveelheid toegevoerde energie 1007818 -9- wordt geregistreerd en waarbij het afsluiten van de uitlaat-opening (3) plaats heeft in reactie op het toevoeren van een bepaalde hoeveelheid energie.

9. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij tijdens het 5 verdringen van lucht uit de ruimte (2) de CO2 concentratie of een daarmee corresponderende eigenschap van verdrongen lucht wordt gemeten en waarbij het afsluiten van de uitlaatopening (3) plaats heeft in reactie op het bereiken van een bepaalde waarde van de CC>2-concentratie of de daarmee corresponderende 10 eigenschap.

10. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij tijdens het verdringen van lucht de hoeveelheid verdrongen lucht wordt gemeten en waarbij het afsluiten van de uitlaatopening (3) plaats heeft in reactie op het passeren van een bepaalde hoe- 15 veelheid verdrongen lucht.

11. Inrichting voor het bestrijden van ongedierte, omvattende een drukvast omhulsel (1) voor het omhullen van een ruimte (2), met een uitlaatopening (3) en een opening (4) voor het binnen de ruimte (2) brengen van te behandelen, on- 20 gedierte dragende goederen, en een in bedrijfstoestand met de ruimte (2) communicerende C02~houder (7), waarbij de uitlaatopening (3) afsluitbaar is voor het verhinderen van het uitstromen van gas uit de ruimte (2), met het kenmerk, dat de CC>2-houder (7) is ingericht voor het opnemen van CO2 in vaste 25 vorm (18) .

12. Inrichting volgens conclusie 11, verder omvattende energie-afgiftemiddelen (13) voor het verwarmen van CO2 in vaste vorm (18).

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij de CO2- 30 houder (7) een thermisch geïsoleerde wand (14) heeft en waarbij de energie-afgiftemiddelen zijn uitgevoerd als een ener-gie-omzetter (13) voor het binnen de thermisch geïsoleerde wand (14) afgeven van energie.

14. Inrichting volgens een der conclusies 11-13, waar-35 bij de CC>2-houder (7) een toevoer-doorlaat (10) voor het doorlaten van in de gasvorm overgegaan CO2 heeft, verder om- 1007818 -10- vattende energie-afgiftemiddelen (13) voor het verwarmen van door de toevoer-doorlaat (10) passerend gas.

15. Inrichting volgens conclusie 14, verder omvattende een detector (16) in het gebied van de uitlaatopening (3) 5 voor het meten van de CO2 concentratie of een daarmee corresponderende eigenschap van verdrongen lucht en besturingsmid-delen (17) en afsluitmiddelen (8) voor het afsluiten van de uitlaatopening (3) in reactie op het bereiken van een bepaalde waarde van de CC>2-concentratie of de daarmee corres-10 ponderende eigenschap.

16. Inrichting volgens conclusie 14, verder omvattende energie-afgiftemiddelen (13) voor het verwarmen van CO2 in vaste vorm (18), een registratiestructuur voor het registreren van aan de energie-afgiftemiddelen (13) toegevoerde ener- 15 gie alsmede besturingsmiddelen (17) en afsluitmiddelen (8) voor het afsluiten van de uitlaatopening (3) in reactie op het toevoeren van een bepaalde hoeveelheid energie aan de energie-afgiftemiddelen (13).

17. Inrichting volgens conclusie 14, verder omvattende 20 een luchthoeveelheidsmeter in het gebied van de uitlaatopening voor het meten van hoeveelheden verdrongen lucht alsmede besturingsmiddelen (17) en afsluitmiddelen (8) voor het afsluiten van de uitlaatopening (3) in reactie op het passeren van een bepaalde hoeveelheid verdrongen lucht. 10 0 781 8