NL1004659C2 - Inrichting voor op een vloeroppervlak aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal. - Google Patents

Description

- 1 -

INRICHTING VOOR OP EEN VLOEROPPERVLAK AANBRENGEN VAN EEN LAAG VEZEL VORMIG MATERIAAL

10 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op een vloeroppervlak aanbrengen van een laag vezelvormig materiaal, zoals houtkrullen of houtsnippers of een mengsel hiervan.

In vleeskuikenhouderijen worden op het vloeroppervlak van grote hallen een laag houtkrullen aangebracht, welke laag een dikte heeft van ongeveer 2 cm. Op deze laag 15 houtkrullen worden één dag oude kuikens uitgezet. Deze vleeskuikens verblijven hier ongeveer zes weken, waarna ze voldoende zijn volgroeid om te worden geslacht. De laag van houtkrullen met de hierin opgehoopte kippenmest wordt vervolgens verwijderd en als hoogwaardige mest afgevoerd. Na het reinigen van de vloer wordt een nieuwe laag houtkrullen aangebracht voor een volgende cyclus. Dit betekent dus dat na ongeveer elke 20 zeven weken een nieuwe laag houtkrullen op het vloeroppervlak moet worden aangebracht. Het aanbrengen van een dergelijk laag houtkrullen geschiedt tot op heden met de hand. Daar het hier gaat om grote vloeroppervlakken van ongeveer 1000 tot 1500 m2, is dit een tijdrovende bezigheid, die een grote lichamelijke inspanning vereist. Bovendien is het bij het handmatig aanbrengen van de houtkrullen moeilijk een 25 gelijkmatige dikte van de laag te verkrijgen.

Teneinde de hierboven genoemde nadelen te vermijden beoogt de onderhavige uitvinding een inrichting te verschaffen, waarmee het mogelijk is om op eenvoudige en snelle wijze een laag van houtkrullen op een vloeroppervlak aan te brengen.

Dit oogmerk wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt, door middel van een 30 inrichting, die de in conclusie 1 aangegeven kenmerken bevat.

De resterende conclusies 1-8 bevatten doelmatige verdere ontwikkelingen en details van de inrichting volgens de uitvinding.

' - ^ - -2 -

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin.

Figuur 1 een schematische dwarsdoorsnede is van de inrichting volgens de uitvinding,

Figuur 2 een schematisch doorsnede toont van een gedeelte van de inrichting 5 volgens de lijn II-II in figuur 1, en

Figuur 3 op grotere schaal een dwarsdoorsnede toont van de doseerrotor uit figuur 1.

Zoals zichtbaar in de figuren 1 en 2 wordt de inrichting volgens de uitvinding gevormd door een verzamelbak 1, die bestaat uit twee evenwijdige zijwanden 2, 3, 10 waartussen twee loodrecht hierop staande naar beneden toe convergerende wanden 4, 5 zijn aangebracht. De verzamelbak heeft zodoende een rechthoekige bovenste vulopening 6 en een langwerpige smalle onderste uitlaatopening 7.

In de uitlaatopening 7 is met enige speling een doseerrotor 8 aangebracht, die draaibaar is gelagerd tussen de zijwanden 2 en 3 van de verzamelbak. Op enige afstand 15 boven de doseerrotor 8 zijn tussen de beide zijwanden 2 en 3 tevens roer- en/of transportmiddelen aangebracht, bestaande uit een transportrotor 9 en een roerorgaan 10, die beide hierna nog in detail zullen worden beschreven.

De inrichting heeft een tweetal loopwielen 11, 12, die elk tegen de wand 5 nabij één van de zijwanden 2, 3 zijn aangebracht. De loopwielen zijn elk verbonden met een 20 overbrenging, respectievelijk 13, 14, via welke de roterende beweging van de loopwielen met een geschikte overbrengingsverhouding kan worden overgedragen op respectievelijk de doseerrotor 8 of de transportrotor 9 en het roerorgaan 10. In figuur 1 is het loopwiel 12 zichtbaar met de met streeplijnen weergegeven overbrenging 14 voor het aandrijven van de doseerrotor 8. De overbrenging 14 bestaat daarbij uit vast met het loopwiel 12 verbonden 25 kettingwiel 15, waarover een ketting 16 is geleid, die weer via een omloopwiel 17 is verbonden met een kettingwiel 18 van de doseerrotor. De doseerrotor 8 wordt zodoende aangedreven door het loopwiel 12, waarbij door geschikte keuze van de diameter van de kettingwielen 15 en 18 de gewenste overbrengingsverhouding wordt verkregen om de doseerrotor 8 met een geschikte, van de voortbewegingssnelheid van de inrichting 30 afhankelijke, rotatiesnelheid aan te drijven. Het andere loopwiel 11 is op soortgelijke wijze verbonden met de overbrenging 13 voor het met een geschikte overbrengingsverhouding aandrijven van de transportrotor 9 en het roerorgaan 10.

'i 0 0 4 6 5 9 -3 -

De achterste wand 5 van de verzamelbak is tevens voorzien van een steun 20 met openingen 21, via welke steun een (niet weergegeven) trekker de inrichting kan vastgrijpen en op hierna nog te beschrijven wijze kan manipuleren.

Teneinde er voor te zorgen dat het in de verzamelbak gevoerde vezelvormige 5 materiaal gelijkmatig in de doseerrotor terecht komt, en zogenaamde bruggen in het materiaal worden vermeden zijn de roer- en/of transportmiddelen 9, 10 aangebracht. Het roerorgaan 10 bestaat uit een relatief dunne as 10a, die met regelmatige tussenruimten is voorzien van loodrecht op deze as staande, radiaal uitstekende pennen 10b. Deze pennen 10b zijn in de hier weergegeven uitvoeringsvorm gelegen in twee loodrecht op elkaar 10 staande door de as 10a lopende vlakken, waarbij twee opeenvolgende pennen in het ene vlak tegengesteld zijn gericht en worden gevolgd door twee tegengesteld gerichte pennen in het andere hier loodrecht op staande vlak. De pennen 10b hebben in hoofdzaak tot doel het materiaal los te woelen, zodat het door de zwaartekracht omlaag valt naar de transportrotor 9, die tot doel heeft een gelijkmatige toevoer en verdeling van materiaal 15 naar de doseerrotor te verzekeren.

De transportrotor 9 wordt gevormd door een roterend tussen de zijwanden 2 en 3 gelagerde as 9a, waarop met regelmatige onderlinge standen schijfvormige transportorganen 9b zijn aangebracht. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn deze transportorganen 9b uitgevoerd als schijven in de vorm van een twaalfpuntige ster, waarbij 20 de segmenten van de ster tussen steeds twee opeenvolgende punten van de ster schuin zijn gericht ten opzichte van de hartlijn van de as 9a, zodanig, dat de schijven in de omtreksrichting hiervan gezien een zig-zagvormig verloop hebben. De transportorganen dragen zodoende tevens bij tot een gelijkmatige verdeling van het materiaal m de lengterichtng van de doseerrotor.

25 Zoals blijkt uit figuur 3 bestaat de doseerrotor 8 uit een holle balk 25 met een vierkante dwarsdoorsnede. Op twee tegenover elkaar gelegen zijden van de balk zijn in de lengterichting gootvormige profielen 26 gelast, die een vlakke bodem 26a en twee zijwanden 26b hebben, die een hoek van 135° met de bodem insluiten. De profielen 26 zijn zodanig bemeten en aangebracht, dat de opstaande zijwanden hiervan in hoofdzaak in het 30 verlengde van de diagonalen van de balk 25 zijn gelegen. Op deze wijze ontstaan een viertal van boven open kamers, die zich over de gehele lengte van de rotor uitstrekken en van elkaar zijn gescheiden door de opstaande zijwanden 26b. In de hier weergegeven 1004659 -4 - uitvoeringsvorm is op de bodem van elke kamer een vullichaam 27 aangebracht in de vorm van een zich over de gehele lengte van de kamer uitstrekkende lat 27, die is bevestigd door middel van schroeven 28. De latten, die tot doel hebben het vrije volume van de kamers te verkleinen, hebben hier een vierkante dwarsdoorsnede, maar kunnen natuurlijk elke andere 5 geschikte vorm hebben.

De inrichting volgens de uitvinding werkt als volgt:

De verzamelbak 1 kan via de steun 20 worden bevestigd aan het bedieningsorgaan van een trekker. De verzamelbak wordt vervolgens gevuld met vezelvormig materiaal, bijvoorbeeld door de bak naar voren te kantelen en tegen een berg vezelvormig materiaal 10 te schuiven. De gevulde bak wordt dan zonder dat de loopwielen 11, 12 de grond raken naar de plaats getild waar de laag moet worden aangebracht. Hier worden de loopwielen op het vloeroppervlak geplaatst en wordt de inrichting door de trekken voortgeduwd in de richting van de aan te brengen laag. De loopwielen drijven hierbij de doseerrotor 8, de transportrotor 9 en het roerorgaan 10 aan, met het gevolg dat de kamers van de 15 doseerrotor steeds worden gevuld met het vezelvormige materiaal en dit materiaal na rotatie van de doseerrotor op het vloeroppervlak storten. De transportrotor zorgt in combinatie met het roerorgaan steeds voor een goede en regelmatige toevoer van het materiaal naar de doseerrotor, zodat de kamers van de doseerrotor opeenvolgend goed worden gevuld. De hoeveelheid aan te brengen materiaal kan worden ingesteld door het 20 volume van de kamers van de doseerrotor te wijzigen door het al of niet verwijderen van de vullichamen 27, of door vullichamen met een andere vorm en/of volume aan te brengen. Met de inrichting wordt zodoende op snelle en eenvoudige wijze een laag vezelvormig materiaal aangebracht op een vloeroppervlak, waarbij de dikte van de laag, d w z. de hoeveelheid materiaal per vierkante meter, nauwkeurig kan worden geregeld. De laag 25 wordt aangebracht in banen, die een breedte hebben, die in hoofdzaak overeenkomt met de afstand tussen de zijwanden 2 en 3 van de verzamelbak.

In de praktijk is gebleken dat met de hier beschreven en weergegeven inrichting goede resultaten worden bereikt. De uitvinding is evenwel niet beperkt tot de hier weergegeven en beschreven uitvoeringsvorm, maar binnen het kader van de bijgaande 30 conclusies zullen voor de vakman talrijke varianten voor de hand liggen. Zo kan de vormgeving van de van de transport organen 9b naar wens worden gevarieerd. De segmenten van de stervormige schijf kunnen zouden ook kunnen zijn uitgevoerd als 1004659 -5 - afzonderlijke radiale schoepen, die afwisselend schuin staan ten opzichte van de longitudinale richting van de as 9a. In plaats van een zig-zagvormig verloop zou ook een golfVormig verloop kunnen worden toegepast. Ook de vormgeving van de doseerrotor kan afwijken van de hier weergegeven en beschreven configuratie, en kan bijvoorbeeld bestaan s uit een ronde as met radiaal uitstekende zich in longitudinale richting uitstrekkende wanden, waarbij het aantal kamers groter of kleiner kan zijn dan vier. Naast het gebruik van de inrichting voor het aanbrengen van een laag van houtvezels, kan de inrichting natuurlijk ook worden gebruikt voor het aanbrengen van een laag van andere materialen 1004659

Claims (8)

1. Inrichting voor het op een vloeroppervlak aanbrengen van een laag van vezelvormig materiaal, gekenmerkt door: een trechtervormige verzamelbak, die bestaat uit twee evenwijdige zijwanden (2, 3), waartussen twee schuine wanden (4, 5) zijn aangebracht, die naar beneden toe 10 convergeren, zodat tussen de evenwijdige zijwanden een rechthoekige bovenste vulopening (6) en een onderste smalle uitlaatopening (7) wordt gevormd, een tussen de genoemde zijwanden gelagerde en in de onderste spleetvomige uitlaatopening aangebrachte doseerrotor (8), op enige afstand boven de doseerrotor gelegen, draaibaar tussen de genoemde 15 zijwanden gelagerde roer- en/of transportmiddelen (9, 10), tenminste één loopwiel (11, 12), via welke wiel door middel van geschikte overbrengingen (13, 14) de doseerrotor en de roer- en/of transportmiddelen worden aangedreven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de roer- en/of transportmiddelen bestaan uit een bovenste roerorgaan (10), dat wordt gevormd door een zich tussen de zijwanden uitstrekkende as (10a), die op regelmatige afstanden radiaal uitstekende pennen (10b) bevat en uit een tussen de doseerrotor en dit roerorgaan aangebrachte transportrotor (9), bestaande uit een tussen de zijwanden (2, 3) gelagerde as 25 (9a) met op regelmatige onderlinge afstanden aangebrachte transportorganen (9b)

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de doseerrotor (8) met enige speling in de uitlaatopening (7) van de verzamelbak is aangebracht, en wordt gevormd door een as (25) met zich evenwijdig aan de hartlijn hiervan uitstrekkende radiale wanden 30 (26a), die zodoende over de omtrek van de as een aantal longitudinale kamers vormen. 1 0 0 4G_ -7 -

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat in één of meer van de kamers van de doseerrotor een vullichaam (27) losneembaar is aangebracht om het volume van de kamer te verkleinen resp. te vergroten.

5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de vullichamen (27) bestaan uit langwerpige staven, die door middel van schroeven (28) de in de kamer of kamers van de doseerrotor zijn aangebracht.

6. Inrichting volgens de voorafgaande conclusies 2-5, met het kenmerk, dat de 10 transportorganen van het transportrotor bestaan uit zich loodrecht op de hartlijn van de as staande schijven, die in de omtreksrichting gezien een golfvormig of zig-zagvormig verloop hebben

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de schijven een stervormige 15 configuratie van de omtrek hebben.

8. Inrichting volgens een of meer van de voorafgaande conclusies 1-6, met het kenmerk, dat twee loopwielen aanwezig zijn, die elk nabij één van de zijwanden zijn gelegen, waarbij het ene loopwiel (12) de doseerrotor en het andere loopwiel (11) de roer- 20 en/of transportmiddelen aandrijft. 1004659