NL1004133C2 - Inrichting voor het vlechten van gespaakte wielen. - Google Patents

Description

φ

Inrichting voor het vlechten van gespaakte wielen.

De uitvinding betreft een inrichting voor het aanbrengen van spaken in een wiel omvattende een frame met steun-5 rollen voor een van spaakgaten voorziene velg, een schroe-vedraaier voor het opschroeven van nippels op de spaken en aandrijfmiddelen voor het plaatsen van de spaakgaten voor de schroevedraaier, welke aandrijfmiddelen een langs de omtrek van de velg verplaatsbare positioneerpen omvatten, die 10 in een eerste positie in een spaakgat kan worden gebracht en naar de hartlijn van de schroevedraaier beweegbaar is.

Een dergelijke inrichting is bekend ondermeer uit NL 154161, waarin een dergelijke inrichting is beschreven, waarbij de aandrijfmiddelen gevormd worden door een onder 15 de velg geplaatste en ten opzichte van het midden van de velg zwenkbare arm waarop de positioneerpen gemonteerd is, waarbij de positioneerpen bevestigd is op een aan de zwenkbare arm bevestigde hefboom.

Het nadeel van de bekende inrichting is dat de posi-20 tioneerpen geplaatst is op lange hefbomen en armen en daardoor minder nauwkeurig gepositioneerd kan worden. Tevens is het een nadeel dat het geschikt maken van de vlechtinrich-ting voor velgen van een andere diameter veel tijd vergt.

Teneinde hier verbetering in te brengen omvatten de 25 aandrijfmiddelen overeenkomstig de uitvinding een met een eerste aandrijving evenwijdig aan het vlak van de velg verplaatsbare slede.

Hiermee ontstaat een eenvoudige en compacte inrichting waarbij de spaakgaten nauwkeurig positioneerbaar zijn door 30 de stabiele aandrijving.

Overeenkomstig een verdere verbetering van de inrichting volgens de uitvinding is de slede voorzien van een evenwijdig aan het vlak van de velg zwenkbare zwenkarm met 1 004133 * 2 een tweede aandrijving waarmee de positioneerpen in een spaakgat gestoken kan worden.

Hierdoor wordt bereikt dat de aandrijving op eenvoudige wijze aangepast kan worden op de verschillende velgdia-5 meters.

Overeenkomstig een verdere verbetering van de uitvinding is de positioneerpen aangebracht op een tuimelarm die beweegbaar aan het van de slede afgekeerde einde van de zwenkarm is bevestigd.

10 Door gebruik te maken van een tuimelarm is het moge lijk om de positioneerpen de rotatie van de velg om zijn midden te laten volgen, waardoor deze pen steeds naar het midden van de velg gericht kan blijven, hetgeen de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de positionering verbetert.

15 Overeenkomstig een uitvoering van de uitvinding is op de tuimelarm een op instelbare afstand van de positioneerpen plaatsbare velgsteun is aangebracht.

Hierdoor is het mogelijk de richting van de positioneerpen ten opzichte van het oppervlak van de velg aan te 20 passen, zodat deze steeds loodrecht in het gat steekt.

Overeenkomstig een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de slede beweegbaar langs een rechte leibaan die een hoek kleiner dan 90° met de hartlijn van de schroevedraaier maakt.

25 Hierdoor is een goedkope uitvoering van de rechtgelei- ding mogelijk, waarbij met beperkte mate van omstellen velgen van sterk verschillende diameters van spaken voorzien kunnen worden.

Overeenkomstig een verdere verbetering van de uitvin- 30 ding is op het frame een aanslag geplaatst voor het begrenzen van de beweging van de zwenkarm.

Deze aanslag zorgt er voor dat nadat de positioneerpen ter plaatse van de hartlijn van de schroevedraaier is ge- •i t t , ƒ ' ", 7 V'·

A

3 bracht en de pen wordt uit de velg is getrokken, dat dan de pen niet tegen de schroevedraaier en het nippelblok stoot. Hierdoor wordt beschadiging voorkomen, terwijl het nippelblok toch vlak bij de velg geplaatst kan worden.

5 Overeenkomstig een uitvoering van de uitvinding is na bij de eerste positie boven de velg een begrenzingsrol geplaatst.

Door het plaatsen van een de begrenzingsrol wordt voorkomen dat bij het aanbrengen van de laatste spaken, 10 bijvoorbeeld bij het aanbrengen van de laatste vier spaken, de velg omhoog beweegt onder invloed van de in de reeds geplaatste spaken aanwezige spanning. Dit omhoog bewegen zou namelijk kunnen belemmeren dat de positioneerpen in het gat van de velg gebracht kan worden, waardoor de juiste posi-15 tionering niet plaats zou kunnen vinden.

De uitvinding wordt hierna toegelicht aan de hand van een beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de vlecht inrichting met behulp van een tekening. In de tekening tonen figuur 1 een bovenaanzicht van een vlechtinrichting, en 20 figuur 2 een detail van de positioneerpen zoals deze de door een spaakgat van een velg steekt.

In figuur 1 is een frame 6 getoond met een frame-arm 21 en een steun 28 en een steun 29 die geklemd zijn met een klem 20, waarbij de steunen 28 en 29 synchroon verstelbaar 25 zijn als de klem wordt los genomen, doordat ze beide voorzien zijn van naar een tandwiel 19 gerichte vertanding. De beide steunrollen 3 en 18 staan hierdoor steeds op gelijke afstand van de frame-arm 21. De steunrol 3 is bevestigd op een aan de steun 29 bevestigde arm, waarin een sleuf 2 is 30 geplaatst. In de sleuf 2 kan een pen die op een hefboom 1 bevestigd is om een op de steun 29 gevestigd draaipunt zwenken, waardoor een velg 4 tussen de steunrollen 3 en 18 en een op het frame 6 bevestigde vaste steunrol 5 geklemd kan worden.

r 4

Vlak naast de vaste steunrol 5 is een schroevedraaier met een hartlijn 8 geplaatst, waarmee nippels op de spaken geschroefd kunnen worden. Door de vaste steunrol 5 is de positie van de spaakgaten 26 ten opzichte van de schroeve-5 draaier in hoogte nauwkeurig vastlegbaar. Deze hoogte positie kan op bekende niet nader aangegeven wijze instelbaar zijn op twee niveaus, zodat ook velgen waarin de spaakgaten 26 om en om een offset ten opzichte van elkaar hebben, gevlochten kunnen worden.

10 In de frame-arm 21 zijn gaten 27 voor een naafsteun waarin in een naaf 22 geplaatst kan worden. De naafsteun kan in de gaten 27 geplaatst worden en de positie ervan wordt zo op eenvoudige wijze aangepast aan de verschillende velgdiameters. Als er een spaakgat 26 voor de hartlijn 8 15 van de schroevedraaier is geplaatst wordt op bekende wijze via een nippeltoevoer 7 een spaaknippel in het spaakgat 26 geplaatst. Vervolgens plaatst de operator een spaak die door een gat van de naaf 22 geregen is voor de spaaknippel en tegelijk komt de schroevedraaier naar voren en gaat de 20 spaaknippel roteren zodat deze op de spaak geschroefd wordt.

Nadat de spaaknippel voldoende op de spaak geschroefd is, gaat de schroevedraaier weer naar achteren en moet het volgende spaakgat 26 weer voor de hartlijn 8 gebracht wor-25 den. Daarbij wordt meestal één gat overgeslagen, zodat eerst alle onderste spaken gevlochten worden en vervolgens alle bovenste spaken.

Het roteren van de velg 4 om zijn midden vindt plaats met een positioneerpen 30 (zie figuur 2) die in het voor de 30 hartlijn 8 te brengen spaakgat 26 gebracht wordt, waarna de positioneerpen 30 naar de hartlijn 8 verplaatst wordt. Daartoe is op een leibaan 25 een slede 13 geplaatst welke met een aandrijfcilinder 9 verplaatsbaar is. Aan de naar de schroevedraaier gekeerde zijde is de beweging zodanig be-35 grensd dat de positioneerpen 30 op de plaats van de hart- 10 0 4 1 3 3 * 5 lijn 8 tot stilstand komt. Aan de andere zijde is de beweging van de slede 13 begrensd door een instelbare aanslag 12, die bij veranderen van velg-afmeting of aantal spaakga-ten 26 anders ingesteld moet worden omdat daardoor de on-5 derlinge steek tussen de spaakgaten 26 verandert en omdat de positioneerpen 30 steeds voor het voor de hartlijn 8 te brengen spaakgat 26 tegen de velg 4 gedrukt moet worden zodat de positie waarop de positioneerpen 30 tegen de velg 4 wordt gedrukt ook aangepast moet worden.

10 Op de slede 13 is met een draaipunt 11 een zwenkarm 15 beweegbaar bevestigd in een vlak dat min of meer evenwijdig is aan de velg 4. Aan het einde van de zwenkarm 15 is een tuimelarm 17 bevestigd, waarop de positioneerpen 30 bevestigd is. Om het draaipunt 11 is eveneens een spanarm 14 be-15 vestigd, die bewogen kan worden met een zwenkarm cilinder 10 en daarbij de zwenkarm 15 met een nok tegen een aanslag 24 kan drukken of met een veer de tuimelarm 17 tegen de velg 4 drukt. De tuimelarm 17 wordt met een veer 16 in de lengte van de zwenkarm 15 getrokken waardoor steeds de po-20 sitioneerpen 30 als eerste tegen de velg 4 komt.

Ten einde zeker te stellen dat de velg 4 onder invloed van spanningen in de reeds gemonteerde spaken niet omhoog kan buigen, waardoor de spaakgaten 26 op een van de positie van de positioneerpen 30 afwijkende hoogte komen te zitten 25 is boven de velg 4 een begrenzingsrol 23 geplaatst.

In figuur 2 is zichtbaar dat op de tuimelarm 17 een velgsteun 31 is bevestigd, die op een van de straal van de velg 4 afhankelijke afstand van de positioneerpen 30 geplaatst kan worden. Hierdoor wordt bereikt dat de positio-30 neerpen 30 zoveel mogelijk loodrecht op het oppervlak van de velg 4 staat, waardoor deze makkelijk in het te positioneren gat glijdt.

Tijdens het positioneren wordt de positioneerpen 30 tegen de velg 4 geplaatst door de zwenkarm 15 met de zwen-35 karm cilinder 10 naar de velg 4 te bewegen. Vervolgens 'i ό t; ' Ί 3 3 6 wordt de slede 13 met de aandrijfcilinder 9 naar de schroe-vedraaier bewogen, waarbij de positioneerpen 30 langs het oppervlak van de velg 4 glijdt en in een spaakgat 26 schuift. Vervolgens neemt de positioneerpen 30 de velg mee 5 en plaatst het spaakgat 26 voor de hartlijn 8. Nu wordt de zwenkarm cilinder 10 in tegengestelde richting bekrachtigd, waardoor de positioneerpen 30 door de zwenkarm 15 uit het spaakgat wordt getrokken, waarbij de zwenkarm 15 tegen de aanslag 24 rust. Daarna wordt de slede 13 door de aandrijf-10 cilinder 9 weer naar de aanslag 12 verplaatst, waarna het volgende spaakgat 26 gevonden kan worden.

Bij het omstellen van de vlecht-inrichting op een andere velg, die bijvoorbeeld een andere diameter of een ander aantal spaken heeft, moeten de posities van de steun-15 rollen aangepast worden. De steunrollen 3 en 18 worden aangepast aan de andere diameter van de velg 4, terwijl de beweging van de offset van de vaste steunrol 5 wordt aangepast aan de nieuwe velg 4, zodat de hartlijn 8 van de schroevedraaier steeds voor de spaakgaten 26 kan komen.

20 De aandrijving van de velg 4 moet eveneens omgesteld worden, daartoe wordt de instelbare aanslag 12 op de nieuwe steek ingesteld, en wordt de positie van de velgsteun 31 aangepast aan de kromming van de velg 4.

Tenslotte wordt in de besturing het aantal gaten in de 25 velg ingesteld, en wordt de automatische werking van de schroevedraaier op de bekende wijze ingesteld.

De uitvinding is geïllustreerd met een rechte leibaan 25, het is vanzelfsprekend ook denkbaar dat deze een bocht krijgt, waardoor de tuimelarm makkelijker de richting van 30 de velg kan volgen.

Ook is het denkbaar dat de velg niet geheel in het horizontale vlak ligt, terwijl het bovenvlak van het frame 6 en de leibaan 25 wel in het horizontale vlak liggen.

·*> te' 7

Naast de hiervoor beschreven uitvoering is het ook mogelijk om een schakelaar toe te passen die de werking van de schroevedraaier start als een spaak voor het spaakgat is gebracht.

5 Door deze en andere uit de praktijk bekende aanpassin gen verandert het principe van de uitvinding niet.

Claims (7)

1. Inrichting voor het aanbrengen van spaken in een wiel omvattende een frame (6,21) met steunrollen (3,5,18) voor een van spaakgaten (26) voorziene velg 5 (4), een schroevedraaier voor het opschroeven van nip pels op de spaken en aandrijfmiddelen voor het plaatsen van de spaakgaten voor de schroevedraaier, welke aandrijfmiddelen een langs de omtrek van de velg verplaatsbare positioneerpen (30) omvatten, die in een 10 eerste positie in een spaakgat kan worden gebracht en naar de hartlijn (8) van de schroevedraaier beweegbaar is met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een met een eerste aandrijving (9) evenwijdig aan het vlak van de velg (4) verplaatsbare slede (13) omvatten.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het ken merk, dat de slede (13) voorzien is van een evenwijdig aan het vlak van de velg zwenkbare zwenkarm (15) met een tweede aandrijving (10) waarmee de positioneerpen (30) in een spaakgat (26) gestoken kan worden.

3. Inrichting volgens conclusie 2 met het ken merk, dat de positioneerpen (30) is aangebracht op een tuimelarm (17) die beweegbaar aan het van de slede (13) afgekeerde einde van de zwenkarm (15) is bevestigd.

4. Inrichting volgens conclusie 3 met het ken merk, dat op de tuimelarm (17) een op instelbare afstand van de positioneerpen (30) plaatsbare velgsteun (31) is aangebracht.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- 30 sies met het kenmerk, dat de slede (13) beweegbaar is langs een rechte leibaan (25) die een hoek kleiner dan 90° met de hartlijn (8) van de schroevedraaier maakt.

6. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk, dat op het frame (6) een aanslag (24) is geplaatst voor het begrenzen van de beweging van de zwenkarm (15).

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclu sies met het kenmerk, dat nabij de eerste positie boven de velg (4) een begrenzingsrol (23) geplaatst is. 1. o A 1 3 3