NL1003597C2 - Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem. - Google Patents

Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem. Download PDF

Info

Publication number
NL1003597C2
NL1003597C2 NL1003597A NL1003597A NL1003597C2 NL 1003597 C2 NL1003597 C2 NL 1003597C2 NL 1003597 A NL1003597 A NL 1003597A NL 1003597 A NL1003597 A NL 1003597A NL 1003597 C2 NL1003597 C2 NL 1003597C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
crank arm
rotation
storage unit
arm
signal
Prior art date
Application number
NL1003597A
Other languages
English (en)
Inventor
Paulus Martinus Hubert Vissers
Original Assignee
Bruynzeel Storage System B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Bruynzeel Storage System B V filed Critical Bruynzeel Storage System B V
Priority to NL1003597A priority Critical patent/NL1003597C2/nl
Priority to PCT/NL1997/000369 priority patent/WO1998002063A1/en
Priority to EP97929566A priority patent/EP0914050A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1003597C2 publication Critical patent/NL1003597C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47BTABLES; DESKS; OFFICE FURNITURE; CABINETS; DRAWERS; GENERAL DETAILS OF FURNITURE
    • A47B53/00Cabinets or racks having several sections one behind the other
    • A47B53/02Cabinet systems, e.g. consisting of cabinets arranged in a row with means to open or close passages between adjacent cabinets

Landscapes

  • Lock And Its Accessories (AREA)
  • Warehouses Or Storage Devices (AREA)

Description

Titel: Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem
De uitvinding heeft betrekking op een opbergsysteem dat mobiele opbergeenheden omvat. Een dergelijk systeem is in de praktijk bekend, en maakt het mogelijk om op zeer efficiënte wijze gebruik te maken van de opbergcapaciteit, dat wil zeggen 5 het vloeroppervlak, van een opbergruimte.
Voor het opbergen of opslaan van artikelen, zoals bijvoorbeeld dossiers in een archief of onderdelen in een voorraadmagazijn, is het bekend om gebruik te maken van langwerpige opbergeenheden zoals stellingen of kasten, die 10 bijvoorbeeld een frame van staanders omvatten en een veelvoud van horizontale planken voor het daarop plaatsen van de artikelen. Om de artikelen te kunnen plaatsen of wegnemen, dienen de kasten bereikbaar te zijn via gangpaden ;ussen de kasten. Een met stationaire kasten volgebouwde archiefruimte 15 zal dan bezet zijn met afwisselend opbergkasten en gangpaden. Een nadeel van het gebruik van stationaire kasten is de noodzakelijke aanwezigheid van een gangpad per kast, omdat het gangpad zelf niet gebruikt kan worden voor opslagdoeleinden. Anders gezegd, de aanwezigheid van een gangpad betekent een 20 vermindering van de efficiency waarmee een opbergruimte kan worden benut.
Om dit nadeel te verminderen, zijn opbergsystemen geïntroduceerd waarbij de opbergeenheden aan hun onderzijde zijn voorzien van wielen zodat zij dwars op hun lengterichting 25 verrijdbaar zijn. Indien een bepaalde opbergeenheid toegankelijk moet worden gemaakt, worden de opbergeenheden verreden om een gangpad te creëren naast de betreffende opbergeenheid. Aldus wordt het aantal opbergeenheden dat naast elkaar in een opbergruimte kan worden geplaatst, aanzienlijk 30 vergroot.
1 0 0 35 97 2
Voor het verrijden van de opbergeenheden zijn twee verschillende aandrijfprincipes ontwikkeld. Een eerste aandrijfprincipe is een motorische aandrijving: elke opbergeenheid is voorzien van een elektromotor, en de 5 aandrijfmotoren van al de te verplaatsen opbergeenheden worden bediend via een enkele bedieningsknop. Een dergelijk systeem biedt veel bedieningsgemak, maar is relatief duur.
Een tweede aandrijfprincipe is handmatige aandrijving, en de onderhavige uitvinding heeft betrekking op een opberg-10 systeem met mobiele opbergeenheden die door handkracht verplaatsbaar zijn. Bij een dergelijk systeem zijn de opbergeenheden aan hun kopse eindwand voorzien van een zwengelarm, die is gekoppeld met een tandrad dat ingrijpt in een in de vloer gemonteerde heugel. Door aan een zwengelarm te 15 draaien kan een gebruiker een opbergeenheid verrijden, evenals de daarnaast, in de richting van de verplaatsing, aanwezige opbergeenheden.
Een belangrijk aspect dat bij dergelijke opbergsystemen met mobiele opbergeenheden speelt, is veiligheid.
20 Een eerste veiligheidsaspect betreft de aanwezigheid van personen in het gangpad. Het zal duidelijk zijn dat, indien een opbergeenheid toegankelijk wordt gemaakt door het creëren van een gangpad naast die opbergeenheid door het verplaatsen van naburige opbergeenheden, die zich verplaatsende opberg-25 eenheden een eerder aanwezig gangpad dichtdrukken, hetgeen gevaarlijk kan zijn voor een eventuele zich in dat eerdere gangpad bevindende persoon. Hierbij moet bedacht worden dat de beladen opbergeenheden een groot gewicht kunnen hebben, welk gewicht in de praktijk wel 10 ton kan bedragen. Uiteraard 30 dient de gebruiker van het opbergsysteem, dat wil zeggen de persoon die de opbergeenheden verplaatst, zich steeds er van te vergewissen dat het eerdere gangpad vrij is. Bij bekende systemen wordt vertrouwd op de discipline van de gebruikers dat zij inderdaad een dergelijke controle uitvoeren. In de 35 praktijk kan dat echter worden nagelaten, uit vergeetachtigheid of uit slordigheid. Het is derhalve een eerste doel van 1 0 035 97 3 de onderhavige uitvinding om de veiligheid van een opbergsysteem in dit opzicht te verbeteren.
Een tweede veiligheidsaspect betreft de zwengelarm. Zoals vermeld, is de zwengelarm gekoppeld met een tandrad dat 5 ingrijpt in een in de vloer gemonteerde heugel, zodat de opbergeenheid kan worden verplaatst door aan de zwengelarm te draaien. Omgekeerd echter zal de zwengelarm ook roteren als de opbergeenheid op andere wijze wordt verreden, bijvoorbeeld als tegen die opbergeenheid wordt aangeduwd doordat aan de 10 zwengelarm van een andere opbergeenheid wordt gedraaid. Die ronddraaiende zwengelarm van een zich verplaatsende opbergeenheid kan een zich in de buurt bevindende persoon raken en schade berokkenen. Het is derhalve een tweede doel van de onderhavige uitvinding om de veiligheid van een opbergsysteem 15 in dit opzicht te verbeteren. Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een opbergsysteem te verschaffen waarbij de zwengelarmen van zich verplaatsende opbergeenheden niet roteren.
Een derde veiligheidsaspect betreft eveneens de 20 zwengelarm. Wanneer een gebruiker op een zwengelarm een kracht uitoefent om het genoemde tandrad te roteren, zullen de koppelorganen tussen de zwengelarm en het tandrad elastisch worden vervormd, waarbij een zekere hoeveelheid elastische energie wordt opgeslagen in die vervorming. Wanneer de 25 gebruiker de zwengelarm loslaat zodat hierop geen kracht meer wordt uitgeoefend, zal genoemde elastische energie vrijkomen waarbij de zwengelarm wordt teruggedraaid. De opgeslagen hoeveelheid elastische energie is afhankelijk van de precieze constructie van genoemde koppelorganen, van het gewicht van de 30 opbergeenheid, van de wrijvingskrachten, etc. In bepaalde gevallen kan die hoeveelheid energie dermate groot zijn, dat de zwengelarm over een relatief grote afstand en met relatief grote kracht wordt teruggedraaid wanneer de gebruiker de zwengelarm loslaat, hetgeen door de gebruiker wordt ervaren 35 als terugslag, en op zijn minst onaangenaam is maar zelfs kan leiden tot letsel. Het is derhalve een derde doel van de onderhavige uitvinding om de veiligheid van een opbergsysteem 1 0 035 97 4 in dit opzicht te verbeteren. Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een opbergsysteem te verschaffen waarbij de hoeveelheid elastische energie die in het aandrijf-stelsel kan worden opgeslagen, beperkt is.
5 De onderhavige uitvinding beoogt ook een verbetering te verschaffen op het esthetische vlak. Zoals vermeld, wordt de zwengelarm voor rotatie aangedreven door zich verplaatsende opbergeenheden. Dit impliceert, dat in een willekeurige situatie, dat wil zeggen een willekeurige positie van de 10 verschillende opbergeenheden, de verschillende zwengelarmen een willekeurige rotatiestand kunnen hebben, waarbij de rotatiestanden van de verschillende zwengelarmen onderling kunnen verschillen, hetgeen alleen al vanuit esthetisch oogpunt ongewenst is. Het is derhalve een verder doel van de 15 onderhavige uitvinding om een opbergsysteem te verschaffen waarbij is verzekerd dat steeds alle niet-bediende zwengelarmen dezelfde rotatiestand zullen innemen.
De onderhavige uitvinding beoogt ook een verbetering te verschaffen op het ergonomische vlak. Zoals reeds vermeld, 20 worden één of meerdere opbergeenheden verplaatst door rotatie van de zwengelarm. Hoewel de door de zwengelarm over te dragen beweging een rotatie is, is de door de gebruiker op het uiteinde van de zwengelarm uit te oefenen kracht een lineaire kracht, en de richting van die lineaire kracht is afhankelijk 25 van de stand van de zwengelarm. Derhalve maakt het voor de gebruiker veel verschil of de zwengelarm naar boven, naar beneden, of horizontaal is gericht. De grootste kracht die de gebruiker moet uitoefenen, wordt gevraagd als de opbergeenheid vanuit stilstand in beweging moet worden gebracht. Het 30 uitoefenen van een grote aandrijfkracht kost de gebruiker de minste moeite indien die kracht kan worden uitgeoefend in horizontale richting, liefst op schouderhoogte, en liefst in de richting van de gewenste beweging van de opbergeenheid. Het is derhalve een verder doel van de onderhavige uitvinding om 35 het bedieningsgemak in dit opzicht te verhogen.
Volgens een eerste belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding is het opbergsysteem voorzien van een besturings- 1003597 5 eenheid, door de besturingseenheid bestuurde belemmerings-middelen die normaliter een verplaatsing van opbergeenheden verhinderen, en vrijgeefmiddelen voor het vrijgeven van een verplaatsing van opbergeenheden, welke vrijgeefmiddelen een 5 signaal verschaffen aan genoemde besturingseenheid die in respons op dat signaal de belemmeringsmiddelen bestuurt voor het toelaten van genoemde verplaatsing.
Volgens een verder belangrijk aspect van de onderhavige uitvinding is de zwengelarm voorzien van een uitschakelbare 10 slipkoppeling. Normaliter is de koppeling uitgeschakeld; onder besturing van genoemde besturingseenheid echter wordt de slipkoppeling ingeschakeld, waarbij de maximaal overdraagbare kracht beperkt is tot de slipwaarde van de slipkoppeling.
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de 15 onderhavige uitvinding zullen verduidelijkt worden door de hiernavolgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van een opbergsysteem volgens de uitvinding, onder verwijzing naar de tekening, waarin: figuur 1 schematisch een perspectiefaanzicht toont van een 20 opbergsysteem met mobiele opbergeenheden; figuur 2 schematisch een doorsnede toont van een opbergeenheid; figuur 3 een met figuur 2 vergelijkbare doorsnede toont van een variant van een opbergeenheid; figuur 4 schematisch een circuit toont van een door een 25 besturingseenheid bestuurde vrijloopkoppeling; de figuren 5A-D details illustreren van een zwengelarm, waarbij figuur 5A een vooraanzicht is en de figuren 5B-D dwarsdoorsneden zijn; figuur 6 een schakelscnema van beveiligingsmiddelen 100 voor 30 een opbergsysteem toont; figuur 7 een schakelschema van beveiligingsmiddelen 100 voor een opbergsysteem toont; en figuur 8 een uitvoeringsvariant toont van vrijgeefmiddelen 120.
35 Figuur 1 toont schematisch een perspectiefaanzicht van een opbergsysteem 1 met mobiele opbergeenheden 2, waarvan er in figuur 1 zes zijn weergegeven. Elke opbergeenheid 2 heeft 1 0 035 97 6 een in hoofdzaak blokvormige gedaante, waarbij de opberg-eenheden 2 evenwijdig aan elkaar zijn opgesteld, evenwijdig aan hun grootste afmeting, die wordt aangeduid als lengte L. Aan hun onderzijde zijn de opbergeenheden 2 voorzien van 5 wielen, hetgeen in figuur 1 niet is weergegeven, zodat zij verrijdbaar zijn in een richting D loodrecht op hun lengterichting. Tussen twee opeenvolgende opbergeenheden 2 bevindt zich steeds een tussenruimte 5, waarvan de afmeting in de verplaatsingsrichting D kan variëren. Zoals rechts in figuur 1 10 is geïllustreerd, kunnen naburige opbergeenheden 2 elkaar raken, waarbij hun kopse voorfronten 3 een in hoofdzaak aaneengesloten front vormen, dat een zijwand vormt van een hoofdgang 4. De afmeting van de tussenruimten 5 is dan nul. Zoals links in figuur 1 is geïllustreerd, hoeven naburige 15 opbergeenheden 2 elkaar niet te raken, maar kan de tussenruimte 5 groter zijn dan nul. Indien die tussenruimte 5 voldoende breed is, zodat die makkelijk toegankelijk is voor een mens, kan die tussenruimte 5 worden aangeduid als een gangpad 6, zoals geïllustreerd in het midden van figuur 1.
20 Aan het voorfront 3 van elke opbergeenheid 2 is een zwengelarm 10 aangebracht. De zwengelarm 10 is gekoppeld met een tandrad 23 (figuur 2), zodat een gebruiker die zich in de hoofdgang 4 bevindt, een opbergeenheid 2 kan verrijden door de zwengelarm 10 te roteren. De zwengelarm 10 heeft daartoe een 25 in hoofdzaak haaks op zijn rotatieas 13 gerichte, of enigszins schuin naar voren gerichte, arm 11 met een aangrijpuiteinde 12, bijvoorbeeld in de vorm van een axiaal gericht handvat (zie ook figuur 5). De zwengelarm 10 is in figuur 1 weergegeven als een drie-armige zwengelarm, dat wil zeggen dat de 30 zwengelarm 10 drie van dergelijke armen 11 heeft die onderling steeds hoeken van 120° insluiten; een dergelijke constructie van de zwengelarm 10 heeft als voordeel, dat er zich steeds minimaal één arm 11 bevindt boven de rotatieas 13 van de zwengelarm 10.
35 Figuur 2 toont een schematische lengtedoorsnede van een opbergeenheid 2. De opbergeenheid 2 heeft een frame 30, met roteerbaar daarin gelagerde wielen 21 die rijden op op een 1003597 7 vloer aangebrachte geleidingsrails 7, evenwijdig aan het voorfront 3. Voorts is de opbergeenheid 2 voorzien van verplaatsingsaandrijfmiddelen 20, voor het handmatig aandrijven van een verplaatsing van de opbergeenheid 2 langs 5 de geleidingsrails 7. Die verplaatsingsaandrijfmiddelen 20 omvatten een roteerbaar in het frame 30 bevestigde as 22, met daarop gemonteerd een tandrad 23 dat ingrijpt in een eveneens op de vloer bevestigde tandheugel 8. Voorts omvatten de verplaatsingsaandrijf middelen 20 een op de as 22 gemonteerd 10 eerste kettingwiel 24, dat via een ketting 25 is verbonden met een tweede kettingwiel 26 dat is gemonteerd op een roteerbaar in het frame 30 bevestigde kettingwielas 27, die is uitgelijnd met de rotatieas 13 van de zwengelarm 10.
Volgens de stand der techniek zijn de zwengelarm 10 en 15 het tweede kettingwiel 26 star met elkaar verbonden, doordat de kettingwielas 27 een geheel vormt met de rotatieas 13 van de zwengelarm 10. In een belangrijke uitvoeringsvorm van het opbergsysteem volgens de onderhavige uitvinding is echter tussen de zwengelarm 10 en het tweede kettingwiel 26 een 20 slipkoppeling 40 opgenomen, bestaande uit twee koppelhelften 41 en 42 die door ter wille van de eenvoud in figuur 2 niet weergegeven middelen met een voorafbepaalde kracht tegen elkaar worden gedrukt, waarbij een eerste koppelhelft 41 star is bevestigd ten opzichte van de zwengelarm 10, en waarbij de 25 tweede koppelhelft 42 star is bevestigd ten opzichte van het tweede kettingwiel 26. Opgemerkt wordt, dat slipkoppelingen op zich bekend zijn, bijvoorbeeld in de vorm van frictieplaten, en dat gebruik gemaakt kan worden van op zich bekende slipkoppelingen, om welke reden de constructie van de slipkoppe-30 ling 40 niet gedetailleerder besproken hoeft te worden.
Door de aanwezigheid van de slipkoppeling 40 wordt de kracht die de gebruiker via de koppelmiddelen 26, 25, 24, 22, 23 kan overbrengen op de tandheugel 8, beperkt tot een voorafbepaald niveau. Indien de gebruiker een kracht uitoefent die 35 uitstijgt boven dat voorafbepaalde niveau, zal de slipkoppeling 40 slippen. Hierdoor wordt op relatief eenvoudige wijze bereikt, dat de hoeveelheid elastische energie in 1 o 035 97 8 genoemde koppelmiddelen 26, 25, 24, 22, 23, bijvoorbeeld in de vorm van elastische rek van de ketting 25 en/of torsie van de as 22, wordt begrensd, waardoor het eerder vermelde terugslageffect, dat kan optreden bij bekende opbergsystemen, wordt 5 opgeheven of althans verminderd.
Thans wordt verwezen naar figuur 3, die een uitvoeringsvorm toont van een opbergeenheid die vergelijkbaar is met de in figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm, behalve dat de 10 slipkoppeling 40 is vervangen door een elektronisch bestuurde vrijloopkoppeling 50. Figuur 4 is een functioneel schakelschema van de vrijloopkoppeling 50. De vrijloopkoppeling 50 omvat twee koppelhelften 51 en 52 die normaliter niet met elkaar in aangrijping zijn, en onder besturing van een 15 besturingseenheid 53 met elkaar in aangrijping gebracht kunnen worden. Eenmaal in aangrijping zijn de twee koppelhelften 51 en 52 vergelijkbaar met de eerder besproken koppelhelften 41 en 42, met dien verstande dat de twee koppelhelften 51 en 52 niet uitgevoerd hoeven te zijn als slipkoppeling, hoewel dat 20 wel de voorkeur geniet om de eerder besproken redenen.
De vrijloopkoppeling 50 omvat voorts een rotatiedetector 54 die geassocieerd is met de zwengelarm 10, meer in het bijzonder met de rotatieas 13 van de zwengelarm 10, om een rotatie van de zwengelarm 10 te detecteren, en om aan de 25 besturingseenheid 53 een signaal te verschaffen dat indicatief is voor een eventuele rotatie van de zwengelarm 10. De rotatiedetector 54 kan een willekeurige, voor genoemd doel geschikte detector zijn, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. Bij wijze van voorbeeld wordt hier een Hall-sensor 30 genoemd, of een combinatie van een fotodetector (lichtsluis) met een op de rotatieas 13 van de zwengelarm 10 gemonteerde, geperforeerde of getande schijf.
De werking is als volgt. Normaliter zijn de koppelhelften 51, 52 niet met elkaar in aangrijping. Bijgevolg zal, wanneer 35 de opbergeenheid 2 door externe oorzaken wordt voortbewogen, bijvoorbeeld doordat een naburige opbergeenheid 2 wordt aangedreven, de zwengelarm 10 stationair blijven. Hierdoor 1003597 9 wordt het voordeel bereikt, dat het risico wordt geëlimineerd dat een roterende zwengelarm per ongeluk iemand raakt. Wanneer echter de zwengelarm 10 wordt geroteerd door een bedienend persoon, zal de detector 54 deze rotatie detecteren en een 5 signaal verschaffen aan de besturingseenheid 53, die is ingericht om in reactie op het ontvangen van genoemd signaal aandrukmiddelen 55 voor de koppelhelften 51, 52 te bekrachtigen teneinde de koppelhelften 51, 52 met elkaar in aangrijping te brengen.
10 De aandrukmiddelen 55 kunnen willekeurige, voor genoemd doel geschikte middelen zijn, bijvoorbeeld gebaseerd op een elektromagneet, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. Overigens wordt opgemerkt, dat de aard en constructie van de elektrisch bekrachtigbare koppeling 51, 52, 55 geen onderwerp 15 vormt van de onderhavige uitvinding, en kennis daarvan voor een goed begrip van de onderhavige uitvinding niet nodig is voor een deskundige. Aangezien voorts elektrisch bekrachtigbare koppelingen op zich bekend zijn en commercieel verkrijgbaar zijn, welke standaard koppelingen zeer goed 20 bruikbaar zijn in een opbergeenheid 2 volgens de onderhavige uitvinding, zal de constructie van de elektrisch bekrachtigbare koppeling 51, 52, 55 niet nader worden beschreven.
De besturingseenheid 53 is ingericht om de bekrachtiging van de aandrukmiddelen 55 te handhaven zolang de zwengelarm 10 25 roteert, en om die bekrachtiging op te heffen direct wanneer, of een voorafbepaalde vertragingstijd, bijvoorbeeld 5 sec, nadat het signaal van de detector 54 aanduidt dat de zwengelarm 10 stilstaat.
De besturingseenheid 53 kan een geschikt geprogrammeerde 30 computer of microprocessor of microcontroller omvatten, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn.
Het zal duidelijk zijn dat voor het functioneren van de besturingseenheid 53 en de bekrachtiging van de aandrukmiddelen 55 een elektrische energiebron benodigd is. In 35 principe kan met elke opbergeenheid 2 een bijbehorende energiebron geassocieerd zijn, zoals bijvoorbeeld een accu of een aansluiting op het lichtnet. Bij voorkeur echter is, zoals 1 0 035 97 10 geïllustreerd in figuur 1, het opbergsysteem 1 voorzien van een centrale lichtnetaansluiting 60, en zijn alle opberg-eenheden 2 aangesloten op die centrale lichtnetaansluiting 60, eventueel onder tussenkomst van een transformator 60'. Een 5 voedingskabel kan de naburige opbergeenheden 2 verbinden, waarbij die voedingskabel tussen de naburige opbergeenheden 2 vrij kan hangen in de vorm van lussen maar bij voorkeur is geleid in een schaarbrug 61, die twee open of gesloten kokers 62, 63 omvat. Eerste uiteinden van de kokers 62, 63 zijn 10 scharnierbaar verbonden met naburige opbergeenheden 2, terwijl de andere uiteinden van de kokers 62, 63 elkaar ontmoeten bij een scharnierdoos 64. Een dergelijke schaarbrug 61 is op zich bekend.
15 In figuur 1 is de zwengelarm 10 weergegeven als een drie- armige zwengelarm. Bij voorkeur echter is de zwengelarm een één-armige zwengelarm, zoals geïllustreerd in de figuren 5Ά en 5B. Dit biedt verschillende voordelen. In de eerste plaats zal de gebruiker die een arm van een drie-armige zwengelarm 20 bedient, gehinderd kunnen worden door de twee overige armen van die zwengelarm; dit nadeel is afwezig bij een één-armige zwengelarm. In de tweede plaats zal bij een één-armige zwengelarm het zwaartepunt in het algemeen niet zijn gelegen in het verlengde van de rotatieas 13, zodat een dergelijk één-25 armige zwengelarm, indien gecombineerd met een vrijloop- koppeling 50, de neiging zal hebben om onder invloed van de zwaartekracht een verticale stand in te nemen. Dit impliceert dat al de zwengelarmen van al de opbergeenheden een gelijke oriëntatie zullen hebben, hetgeen uit esthetisch oogpunt een 30 voordeel wordt geacht.
Als de gebruiker de één-armige zwengelarm 10 loslaat in een willekeurige niet-verticale stand, zal de zwengelarm 10 in deze stand blijven staan zolang de besturingsinrichting 53 de bekrachtiging van de aandrukmiddelen 55 handhaaft, en zal de 35 zwengelarm 10 onder invloed van de zwaartekracht zich beginnen te verplaatsen naar een verticale oriëntatie op het moment dat de besturingsinrichting 53 de bekrachtiging van de aandruk- 1003597 11 middelen 55 opheft. De op dat moment resulterende rotatie van de zwengelarm 10 wordt gedetecteerd door de detector 54, en in respons daarop zou de besturings inrichting 53 de aandrukmidde-len 55 weer kunnen bekrachtigen, waarop de zojuist begonnen 5 rotatie van de zwengelarm 10 weer stopt. Het gevolg zou zijn, dat de zwengelarm 10 zich slechts langzaam en stapsgewijs verplaatst naar een verticale oriëntatie. Dit verschijnsel wordt ongewenst geacht. Derhalve is de besturingsinrichting 53 bij voorkeur ingericht om na het beëindigen van de bekrachti-10 ging van de aandrukmiddelen 55, deze niet-bekrachtigde toestand gedurende een voorafbepaalde tijd te handhaven, en pas na het verstrijken van die voorafbepaalde tijd weer te reageren op een eventueel signaal van de detector 54.
In principe zijn er twee mogelijkheden voor het 15 combineren van de rotatierichting van een zwengelarm 10 en de verplaatsingsrichting van een opbergeenheid 2. Gebruikers ervaren het echter als logisch als een rotatierichting rechtsom (gezien vanuit de gebruiker) resulteert in een naar rechts gerichte verplaatsing (eveneens gezien vanuit de 20 gebruiker). Daarenboven is het voor de gebruikers prettig als de kracht om een opbergeenheid 2 vanuit stilstand in beweging te zetten, kan worden uitgeoefend in de bewegingsrichting, waarbij de gebruiker zijn arm liefst in hoofdzaak horizontaal houdt. Dit impliceert, dat het gewenst is dat een één-armige 25 zwengelarm in hoofdzaak verticaal omhoog is gericht wanneer een opbergeenheid 2 vanuit stilstand in beweging wordt gebracht. De onderhavige uitvinding verschaft voor deze doelstelling twee oplossingen.
In de eerste plaats kan de besturingsinrichting 53 zijn 30 ingericht om de aandrukmiddelen 55 niet direct na ontvangst van het rotatie-aanduidende signaal van de detector 54 te bekrachtigen, maar pas wanneer de arm 11 van de zwengelarm 10 in hoofdzaak verticaal is gericht. Daartoe kan de besturingsinrichting 53 zijn ingericht om het signaal van de detector 54 35 te verwerken voor het berekenen van een af gelegde rotatiehoek. Ook kan de zwengelarm 10 zijn voorzien van een positiedetector 56, die is ingericht om aan de besturingsinrichting 53 een 1003597 12 signaal te geven wanneer de richting van de arm 11 zich bevindt in een voorafbepaald gebied van waarden. Een dergelijke positiedetector kan bijvoorbeeld een combinatie omvatten van een cirkelsegment en een licht sluis, zoals voor 5 een deskundige duidelijk zal zijn. Een voorkeursgebied van genoemd gebied van hoekwaarden is ongeveer 135° - 225°, met meer voorkeur ongeveer 160° - 200·.
De hierboven beschreven constructie kan worden toegepast bij een uitvoeringsvorm waarbij de zwengelarm 10 in de 10 ruststand (d.w.z. de niet-bekrachtigde toestand van de aandrukmiddelen 55) een verticaal omlaag gerichte oriëntatie heeft. Dit impliceert een uitvoeringsvorm waarbij het zwaartepunt van de zwengelarm 10 is gelegen aan de arm-zijde van de rotatie-as.
15 In de tweede plaats kan de zwengelarm 10 als alternatief zijn ingericht om in de ruststand een verticaal omhoog gerichte oriëntatie aan te nemen, hetgeen impliceert dat het zwaartepunt zich bevindt tegenover de arm-zijde van de rotatie-as. De figuren 5B-5D illustreren daarvan uitvoerings-20 vormen. De zwengelarm 10 heeft een arm 11 met aan het vrije uiteinde daarvan een handgreep 12, terwijl het andere uiteinde van de arm 11 is bevestigd aan een centraal lichaam 14. Het centrale lichaam 14 kan een willekeurige vorm hebben, maar heeft bij voorkeur een symmetrische vorm, bij voorbeeld de 25 vorm van een regelmatige veelhoek, maar bij voorkeur een cirkelronde vorm, zoals geïllustreerd. Aan het centrale lichaam 14 is de rotatieas 13 van de zwengelarm 10 bevestigd. De zwengelarm 10 is zodanig geconstrueerd, dat het massa-zwaartepunt van de zwengelarm 10, ten opzichte van de 30 rotatieas 13, zich bevindt tegenover de handgreep 12, in het verlengde van de arm 11. Daartoe kan bijvoorbeeld de handgreep 12, de arm 11 en het aan de zijde van de arm 11 gelegen gedeelte 14 ’ van het centraal lichaam 14 tot aan de rotatieas 13 zijn vervaardigd van een relatief licht materiaal, 35 bijvoorbeeld kunststof, terwijl het tegenover de arm 11 gelegen gedeelte 14” van het centraal lichaam 14 is vervaardigd van een relatief zwaar materiaal, bijvoorbeeld 1003597 13 massief staal. Ook kan de rotatieas 13 excentrisch zijn bevestigd aan het centraal lichaam 14, zoals geïllustreerd in figuur 5C, of zelfs aan de arm 11, zoals geïllustreerd in figuur 5D, zodat het centraal lichaam 14 de functie vervult 5 van een contragewicht. Combinaties hiervan zijn natuurlijk ook mogelijk.
Opgemerkt wordt, dat bij voorkeur elke opbergeenheid 2 is voorzien van een daarbij behorende besturingseenheid 53, maar dat het ook mogelijk is dat een voor meerdere opbergeenheden 10 gemeenschappelijke besturingseenheid 53 aanwezig is.
Thans wordt weer verwezen naar figuur 1. Indien een gebruiker toegang wenst te verkrijgen tot de tweede opbergeenheid 2 (gerekend vanaf de linkerkant in figuur 1), zal hij 15 de tussenruimte 5 tussen de eerste en de tweede opbergeenheden willen verbreden. Hij zal daartoe de zwengelarm 10 van de tweede opbergeenheid 2 bedienen om de tweede opbergeenheid 2 naar rechts te verplaatsen, waarbij de derde opbergeenheid 2 eveneens naar rechts wordt verplaatst zodat het thans 20 aanwezige gangpad 6 tussen de derde en de vierde opbergeenheid wordt dichtgedrukt. Het zal duidelijk zijn dat hierin een gevaar-factor schuilt: indien zich in het gangpad 6 iemand bevindt, loopt deze het gevaar bekneld te worden. Om dit te vermijden, dient de gebruiker te controleren dat het gangpad 6 25 vrij is. Het veilig gebruik van bekende opbergsystemen is derhalve afhankelijk van de controle-discipline van de gebruikers.
Volgens een bijzonder aspect van de onderhavige uitvinding is de veiligheid van het opbergsysteem 1 minder 30 afhankelijk van de menselijke factor. De uitvinding verschaft namelijk een opbergsysteem 1 met beveiligingsmiddelen 100 die zijn ingericht om een verplaatsing van opbergeenheden alleen dan toe te laten, indien gecontroleerd is dat dit veilig kan geschieden.
35 Figuur 6 toont een blokschema van het opbergsysteem 1 met de beveiligingsmiddelen 100. De beveiligingsmiddelen 100 omvatten een centrale besturingseenheid 101. Met elke opberg- 1 0 035 97 14 eenheid 2 zijn blokkeermiddelen 110 geassocieerd die normaliter een verplaatsing van de opbergeenheden 2 verhinderen, en die bestuurd worden door de centrale besturingseenheid 101. Met elke tussenruimte 5 zijn vrijgeefmiddelen 120 5 geassocieerd die aan de centrale besturingseenheid 101 een signaal verschaffen met betrekking tot de toestand van de betreffende tussenruimte 5, welk signaal hetzij indicatief is voor "veilig" hetzij indicatief is voor "onveilig". De centrale besturingseenheid 101 bestuurt de blokkeermiddelen 10 110 op basis van de van de vrijgeefmiddelen 120 ontvangen signalen: indien van één van de vrijgeefmiddelen 120 een "onveilig"-signaal wordt ontvangen, blijven de blokkeermiddelen 110 geblokkeerd.
Thans zullen, onder verwijzing naar de figuren 3 en 4, 15 mogelijke uitvoeringsvormen van de blokkeermiddelen 110 worden besproken.
In een denkbare uitvoeringsvorm omvatten de blokkeermiddelen 110 een met de verplaatsingsaandrijfmiddelen 20 geassocieerde mechanische blokkering, zoals bijvoorbeeld een 20 mechanische rem of een blokkeerpal, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. Deze uitvoeringsvorm van de blokkeermiddelen is ter wille van de eenvoud niet afzonderlijk geïllustreerd.
Bij voorkeur echter omvatten de blokkeermiddelen 110 voor 25 elke opbergeenheid 2 een met de zwengelarm 10 geassocieerde vrijloopkoppeling 50. De vrijloopkoppeling 50 kan identiek zijn aan de vrijloopkoppeling 50 zoals in het voorgaande beschreven en zoals geïllustreerd in de figuren 3 en 4, behalve dat de vrijloopkoppeling 50 in dit geval een 30 bestuurbare vrijloopkoppeling is. Ter vereenvoudiging van de bespreking van een uitvoeringsvoorbeeld zal worden aangenomen, dat elke opbergeenheid 2 een besturingseenheid 53 heeft, identiek aan de in het voorgaande besproken besturingseenheid 53, maar voorzien van een opdrachtingang 57, zoals getoond in 35 figuur 4, welke opdrachtingang 57 is verbonden met een opdrachtuitgang 102 van de centrale besturingseenheid 101. Het is echter ook mogelijk dat de taak van de verschillende 1 0 035 97 15 individuele besturingseenheden 53 is overgenomen door de centrale besturingseenheid 101, in welk geval dus geen afzonderlijke besturingseenheden 53 aanwezig hoeven te zijn.
De centrale besturingseenheid 101 is ingericht om aan de 5 besturingseenheid 53 een opdrachtsignaal te verschaffen dat twee toestanden kan representeren. De besturingseenheid 53 is ingericht om bij ontvangst van een opdrachtsignaal dat een eerste toestand representeert, aangeduid als vrijgeeftoestand, te functioneren zoals in het voorgaande beschreven, en om bij 10 ontvangst van een opdrachtsignaal dat een tweede toestand representeert, aangeduid als blokkeertoestand, de aandruk-middelen 55 te allen tijde onbekrachtigd te laten, ongeacht het al dan niet roteren van de zwengelarm 10. Bijgevolg kan een opbergeenheid 2 niet door middel van rotatie van zijn 15 zwengelarm 10 worden verplaatst zolang aan die opbergeenheid 2 een een blokkeertoestand representerend signaal, aangeduid als blokkeersignaal, wordt verzonden door de centrale besturingseenheid 101.
Thans zullen, onder verwijzing naar de figuren 7 e.v., 20 mogelijke uitvoeringsvormen van de vrijgeefmiddelen 120 worden besproken.
De vrijgeefmiddelen 120 zijn aanwezig bij elke tussenruimte 5, en kunnen verschillende uitvoeringsvormen hebben, waarvan in het hiernavolgende voorbeelden zullen worden 25 besproken. Opgemerkt wordt, dat per tussenruimte meerdere typen van uitvoeringsvormen gecombineerd aanwezig kunnen zijn.
In een eerste uitvoeringsvorm omvatten de vrijgeefmiddelen 120 voor elke tussenruimte 5 een elektrisch geleidend draadstuk of ketting 121, waarvan de uiteinden zijn gekoppeld 30 met steeds twee elektrische aansluitpunten 122, 123 van twee naburige opbergeenheden 2. Al de aansluitpunten 122, 123 kunnen afzonderlijk zijn gekoppeld met de centrale besturingseenheid 101, maar bij voorkeur zijn de aansluitpunten 122, 123 van één opbergeenheid 2 met elkaar verbonden, zodat alle 35 draadstukken 121 in serie met elkaar zijn gekoppeld, zodat de centrale besturingseenheid 101 voor alle draadstukken 121 in totaal maar twee aansluitpunten hoeft te hebben, ongeacht het 1 0 035 97 16 aantal opbergeenheden 2, waarvan er In figuur 7 slechts drie zijn weergegeven.
De werking van deze uitvoeringsvorm is als volgt. Normaliter vormen alle draden 121 een gesloten kring, hetgeen 5 door de centrale besturingseenheid 101 gedetecteerd wordt, in respons waarop de centrale besturingseenheid 101 een vrijgeef-signaal verschaft. Indien een gebruiker een gangpad wenst te betreden, ontmoet hij de bij dat gangpad behorende draad 121 die de toegang tot het gangpad afsluit, om het gangpad te 10 kunnen betreden, moet de gebruiker die draad ontkoppelen, hetgeen door de centrale besturingseenheid 101 wordt gedetecteerd als een onderbreking van de gesloten keten bij zijn aansluitpunten, in respons waarop de centrale besturingseenheid 101 een blokkeersignaal verschaft aan alle blokkeer-15 middelen 110.
In een tweede uitvoeringsvorm omvatten de vrijgeef-middelen 120 in elk gangpad een aanwezigheidsdetector, die actief detecteert of zich in dat gangpad een persoon bevindt, en een detectiesignaal verschaft aan de centrale besturings-20 eenheid. Een voorbeeld van een dergelijke detector is een in de vloer aangebrachte gewichtsensor, die een detectiesignaal verschaft indien zich daarop een gewicht bevindt, of een op infrarood-straling gebaseerde bewegingsdetector.
De uitvinding verschaft een uitvoeringsvorm die wegens de 25 eenvoud en de geringe kosten de voorkeur geniet. In deze voorkeursuitvoeringsvorm is elke opbergeenheid 2 voorzien van een contactschakelaar 124 (zie figuur 8), bijvoorbeeld in de vorm van een drukknop, die bediend moet worden door de gebruiker. Elke contactschakelaar 124 is bij voorkeur 30 geplaatst aan een zijgedeelte van de bijbehorende opbergeenheid 2, dat wil zeggen in de tussenruimte 5, op een afstand van bij voorkeur ongeveer 1 meter vanaf het kopse voorfront 3.
Het zal duidelijk zijn dat een tussenruimte 5 alleen actief door de gebruiker gecontroleerd hoeft te worden, indien 35 de afmeting daarvan groot genoeg is om een gangpad 6 te vormen. De vrijgeefmiddelen 120 van het systeem volgens de onderhavige uitvinding zijn derhalve bij voorkeur zodanig 1 0 035 97 17 uitgevoerd, dat zij automatisch een "veilig"-signaal verschaffen aan de centrale besturingseenheid 101 indien de afstand tussen twee opbergeenheden 2 kleiner is dan een voorafbepaalde drempelafstand. Het zal duidelijk zijn, dat 5 tussen twee elkaar rakende opbergeenheden geen gangpad is dat gecontroleerd moet worden. Maar ook wanneer de tussenruimte 5 tussen twee aangrenzende opbergeenheden kleiner is dan een voorafbepaalde drempelafstand, bijvoorbeeld 25 cm, is een controle overbodig.
10 In figuur 1 is getoond, dat twee aangrenzende opberg eenheden 2 zijn verbonden door een schaarbrug 61, waarvan de twee armen 62, 63 een hoek maken die is gerelateerd aan de onderlinge afstand tussen de twee opbergeenheden 2. De schaarbrug 61 is voorzien van een schakelaar 125 die detecteert of 15 de hoek tussen de schaararmen 62, 63 groter is dan een voorafbepaalde hoek, hetgeen aanduidt dat de betreffende tussenruimte 5 gecontroleerd moet worden.
De werking van deze uitvoeringsvorm is als volgt. Normaliter geeft de centrale besturingseenheid 101 een 20 blokkeer signaal aan alle blokkeermiddelen 110. Alleen wanneer de gebruiker de contactschakelaar in het gangpad 6 bedient, geeft de centrale besturingseenheid 101 een toestemmings-signaal gedurende een voorafbepaalde tijd, bijvoorbeeld 15 seconden. Het toestemmingssignaal blijft gehandhaafd, indien 25 de gebruiker binnen genoemde voorafbepaalde tijd een zwengelarm 10 bedient. Het toestemmingssignaal verdwijnt, indien de gebruiker binnen genoemde voorafbepaalde tijd geen zwengelarm bedient, danwel wanneer de gebruiker de bediening van een zwengelarm langer dan een tweede vooraf bepaalde tijd, 30 bijvoorbeeld 5 seconden, onderbreekt.
Deze uitvoeringsvorm heeft gemeen met het conventionele systeem, dat de gebruiker het gangpad 6 moet controleren op de aanwezigheid van personen (of andere obstakels). Zoals eerder vermeld, kon het bij het conventionele systeem voorkomen, dat 35 een gebruiker een dergelijke controle vergat. Bij de thans voorgestelde uitvoeringsvorm wordt de gebruiker daarentegen gedwongen om zich naar het gangpad te begeven, teneinde de 1 0 035 97 18 betreffende contactschakelaar 124 te bedienen, waarbij dan automatisch de controle van het gangpad plaatsvindt.
In een mogelijke uitvoeringsvorm zijn alle schaararm-schakelaars 125 en alle contactschakelaars 124 individueel 5 verbonden met de ingang 103 van de centrale besturingseenheid 101. Dit betekent echter, dat de centrale besturingseenheid 101 een relatief groot aantal ingangsaansluitingen moet hebben, welk aantal evenredig is met het aantal opbergeenheden.
In een andere mogelijke uitvoeringsvorm, die is 10 geïllustreerd in figuur 8, zijn voor elke tussenruimte 5 de schaararm-schakelaar 125 en de contactschakelaar 124 parallel aan elkaar geschakeld, terwijl voorts al die parallel-combinaties van al de tussenruimten 5 in serie met elkaar zijn verbonden, welke serieschakeling is verbonden met twee 15 ingangsaansluitingen van de centrale besturingseenheid. Aldus wordt een detectielus gedefinieerd, vergelijkbaar met de schakeling van figuur 7. Elke schaararm-schakelaar 125 vormt een gesloten contact indien de armen 62, 63 van de betreffende schaarbrug 61 een hoek kleiner dan de drempelhoek maken, zodat 20 alleen bij de te controleren tussenruimten 5 een open contact aanwezig is, dat gesloten zal worden door bediening van de betreffende contactschakelaar 124.
Bij een systeem met relatief veel opbergeenheden 2 kan het aantal te controleren tussenruimten 5 vrij groot zijn.
25 Voor het aanduiden van een "veilig"-toestand moeten dan alle betreffende contactschakelaars tegelijkertijd gesloten worden. Dit kan worden opgelost door elke contactschakelaar 124 te voorzien van een vasthoudschakeling 126, die na de bediening de gesloten stand van de contactschakelaar 124 gedurende 30 bijvoorbeeld 15 seconden vasthoudt, om het bedienen van meerdere contactschakelaars 124 mogelijk te maken, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat het 35 mogelijk is de weergegeven uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding te veranderen of te modificeren, zonder af te wijken van de uitvindingsgedachte of de beschermings- 1003597 19 omvang zoals omschreven in de conclusies.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de constructie van de verplaatsingsaandrijfmiddelen voor de opbergeenheden afwijkt van de geïllustreerde constructie.
5 voorts wordt er op gewezen dat in het voorgaande gemakshalve is gesproken van te controleren tussenruimten 5 respectievelijk gangpaden 6 tussen de opbergeenheden 2. Het moge duidelijk zijn dat dezelfde overwegingen gelden voor de ruimte buiten de buitenste opbergeenheden, hetgeen in het 10 algemeen een ruimte tussen een opbergeenheid en een muur zal zijn, en dat ook dergelijke ruimten kunnen zijn voorzien van de veiligheidsmiddelen volgens de onderhavige uitvinding.
1 0 0 3 5 9 7

Claims (25)

1. Mobiele opbergeenheid (2) voor een opbergsysteem (1), omvattende: een frame (30); een kops voorfront (3); 5 een door het voorfront (3) reikende, in het frame (30) gelagerde rotatieas (13) met daarop gemonteerd een zwengelarm (10); verplaatsingsaandrijfmiddelen (20) die zijn gekoppeld met genoemde zwengelarm (10) en zijn ingericht voor het doen 10 verrijden van de opbergeenheid (2) bij rotatie van de zwengelarm (10); met het kenmerk dat de zwengelarm (10) met de verplaatsingsaandrijf middelen (20) is gekoppeld onder tussenkomst van een elektronisch bestuurde vrijloopkoppeling (50), welke 15 vrijloopkoppeling (50) omvat: - twee koppelhelften (51, 52) die normaliter niet met elkaar in aangrijping zijn; elektrisch bekrachtigbare aandrukmiddelen (55) die zijn ingericht om bij bekrachtiging de koppelhelften (51, 52) met 20 elkaar in aangrijping te brengen; een met de zwengelarm (10) geassocieerde rotatiedetector (54) die is ingericht voor het detecteren van een rotatie van de zwengelarm (10) en voor het verschaffen van een signaal dat indicatief is voor een dergelijke rotatie; en 25 - een besturingseenheid (53) voor het ontvangen van genoemd signaal van de rotatiedetector (54), welke besturingseenheid (53) is ingericht om in reactie op de ontvangst van genoemd signaal genoemde aandrukmiddelen (55) te bekrachtigen.
2. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 1, waarbij de besturingseenheid (53) is ingericht om de bekrachtiging van de aandrukmiddelen (55) te handhaven zolang de zwengelarm (10) roteert, en om die bekrachtiging op te heffen direct wanneer, 1 0 035 97 of een voorafbepaalde vertragingstijd nadat het signaal van de detector (54) aanduidt dat de zwengelarm (10) stilstaat.
3. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 1 of 2, waarbij 5 de besturingseenheid (53) is ingericht om na het beëindigen van de bekrachtiging van de aandrukmiddelen (55), deze niet-bekrachtigde toestand gedurende een voorafbepaalde tijd te handhaven, en pas na het verstrijken van die voorafbepaalde tijd weer te reageren op een eventueel signaal van de detector 10 (54).
4. Mobiele opbergeenheid volgens één der conclusies 1-3, waarbij de twee koppelhelften (51, 52) zijn uitgevoerd als slipkoppeling. 15
5. Mobiele opbergeenheid volgens één der conclusies 1-4, waarbij de zwengelarm (10) een één-armige zwengelarm is.
6. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 5, waarbij de 20 zwengelarm (10) in de ruststand een verticaal omlaag gerichte oriëntatie heeft, en waarbij de besturingsinrichting (53) is ingericht om de aandrukmiddelen (55) pas te bekrachtigen wanneer, na ontvangst van het rotatie-aanduidende signaal van de detector (54), de arm (11) van de zwengelarm (10) in 25 hoofdzaak verticaal is gericht.
7. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 6, waarbij de besturingsinrichting (53) is ingericht om het signaal van de detector (54) te verwerken voor het berekenen van een 30 afgelegde rotatiehoek.
8. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 6 of 7, waarbij de zwengelarm (10) is voorzien van een positiedetector (56), die is ingericht om aan de besturingsinrichting (53) een 35 signaal te geven wanneer de richting van de arm (11) zich bevindt in een voorafbepaald gebied van waarden, bij voorkeur 1 0 035 97 in het gebied van ongeveer 135° - 225°, met meer voorkeur in het gebied van ongeveer 160° - 200°.
9. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 5, waarbij de 5 zwengelarm (10) is ingericht om in de ruststand een verticaal omhoog gerichte oriëntatie aan te nemen.
10. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 9, waarbij de zwengelarm (10) een rotatieas (13) heeft en een dwars ten 10 opzichte van de rotatieas (13) gerichte arm (11) met aan het vrije uiteinde daarvan een handgreep (12), waarbij het zwaartepunt van de zwengelarm (10) zich, bezien vanuit de rotatieas (13), bevindt tegenover genoemde arm (11).
11. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 9, waarbij de zwengelarm (10) een centraal lichaam (14) heeft, en waarbij de rotatieas (13) excentrisch is bevestigd aan het centraal lichaam (14).
12. Mobiele opbergeenheid volgens conclusie 9, waarbij de arm (11) voorbij de rotatieas (13) is verlengd, en waarbij aan het verlengde van de arm (11) een contragewicht (14) is bevestigd.
13. Zwengelarm (10) voor een mobiele opbergeenheid (2), 25 omvattende een rotatieas (13) en een dwars ten opzichte van de rotatieas (13) gerichte arm (11) met aan het vrije uiteinde daarvan een handgreep (12), waarbij het zwaartepunt van de zwengelarm (10) zich, bezien vanuit de rotatieas (13), bevindt tegenover genoemde arm (11). 30
14. Opbergsysteem (1), omvattende een veelvoud van mobiele opbergeenheden (2), waarbij elke mobiele opbergeenheid (2) omvat: een frame (30); 35 een kops voorfront (3); een door het voorfront (3) reikende, in het frame (30) gelagerde rotatieas (13) met daarop gemonteerd een zwengelarm 1 0 035 97 (10); verplaatsingsaandrijfmiddelen (20) die zijn gekoppeld met genoemde zwengelarm (10) en zijn ingericht voor het doen verrijden van de opbergeenheid (2) bij rotatie van de 5 zwengelarm (10); gekenmerkt door: met elke opbergeenheid (2) geassocieerde blokkeermiddelen (110) voor het normaliter blokkeren van de verplaatsing van de opbergeenheden; 10. met elke tussenruimte (5) tussen twee aangrenzende opbergeenheden (2) geassocieerde vrijgeefmiddelen (120); een centrale besturingseenheid (101) waarvan een uitgang (102) is gekoppeld met de blokkeermiddelen (110) en waarvan een ingang (103) is gekoppeld met de vrijgeefmiddelen (120); 15 waarbij de vrijgeefmiddelen (120) zijn ingericht om aan de besturingseenheid (101) een signaal te verschaffen dat aanduidt of de betreffende tussenruimte (5) veilig is, en waarbij de besturingseenheid (101) is ingericht om de blokkerende werking van de blokkeermiddelen (110) op te heffen 20 indien de bij de ingang (103) ontvangen signalen van de vrijgeefmiddelen (120) aanduiden dat alle tussenruimten (5) veilig zijn.
15. Opbergsysteem volgens conclusie 14, waarbij de 25 vrijgeefmiddelen (120) detectoren of sensoren omvatten.
16. Opbergsysteem volgens conclusie 14, waarbij de vrijgeefmiddelen (120) een elektrisch geleidende ketting of draad (121) omvatten, die is verbonden met contactpunten (122, 30 123) van naburige opbergeenheden (2).
17. Opbergsysteem volgens conclusie 14, waarbij de vrijgeefmiddelen (120) een bedienbaar schakelcontact (124) omvatten. 35 1 0 035 97
18. Opbergsysteem volgens één der conclusies 14-17, waarbij al de vrijgeefmiddelen (120) met elkaar in serie zijn verbonden.
19. Opbergsysteem volgens één der conclusies 14-18, waarbij de vrijgeefmiddelen (120) middelen (61, 125) omvatten die een signaal verschaffen dat indicatief is voor de breedte van een tussenruimte (5).
20. Opbergsysteen volgens conclusie 19, waarbij de vrijgeef middelen (120) een schaarbrug (61) omvatten met benen (62, 63), en een met die schaarbrug gekoppelde schakelaar (125).
21. Opbergsysteem volgens één der conclusies 14-20, waarbij 15 de blokkeermiddelen (110) een bestuurbare rem of grendel omvatten.
22. Opbergsysteem volgens één der conclusies 14-20, waarbij de zwengelarm (10) met de verplaatsingsaandrijfmiddelen (20) 20 is gekoppeld onder tussenkomst van een elektronisch bestuurde vrijloopkoppeling (50), welke vrijloopkoppeling (50) omvat: twee koppelhelften (51, 52) die normaliter niet met elkaar in aangrijping zijn; elektrisch bekrachtigbare aandrukmiddelen (55) die zijn 25 ingericht om bij bekrachtiging de koppelhelften (51, 52) met elkaar in aangrijping te brengen; waarbij de besturingsinrichting (101) is ingericht voor het opwekken van een stuursignaal voor de koppelmiddelen (55), zodanig dat het in aangrijping brengen van de koppelhelften 30 (51, 52) alleen dan kan plaatsvinden indien alle gangpaden veilig zijn bevonden.
23. Opbergsysteem volgens conclusie 22, waarbij de uitgang (102) van de besturingsinrichting (101) is gekoppeld met de 35 elektrisch bekrachtigbare aandrukmiddelen (55), en is ingericht om alle koppelmiddelen (55) in te schakelen indien alle gangpaden veilig zijn bevonden. 1 0 035 97
24. Opbergsysteem volgens conclusie 22, waarbij de elektrisch bekrachtigbare aandrukmiddelen (55) zijn voorzien van: een met de zwengelarm (10) geassocieerde rotatiedetector 5 (54) die is ingericht voor het detecteren van een rotatie van de zwengelarm (10) en voor het verschaffen van een signaal dat indicatief is voor een dergelijke rotatie; een besturingseenheid (53) voor het ontvangen van genoemd signaal van de rotatiedetector (54), welke besturingseenheid 10 (53) is verbonden met de uitgang (102) van de centrale besturingseenheid (101) en is ingericht om genoemde aandrukmiddelen (55) te bekrachtigen indien genoemd signaal wordt ontvangen van de rotatiedetector (54) en indien van de centrale besturingseenheid (101) een toestemmingssignaal wordt 15 ontvangen.
25. Mobiele opbergeenheid (2) voor een opbergsysteem (1), omvattende: een frame (30); 20 een kops voorfront (3); een door het voorfront (3) reikende, in het frame (30) gelagerde rotatieas (13) met daarop gemonteerd een zwengelarm (10)? verplaatsingsaandrijfmiddelen (20) die zijn gekoppeld met 25 genoemde zwengelarm (10) en zijn ingericht voor het doen verrijden van de opbergeenheid (2) bij rotatie van de zwengelarm (10); met het kenmerk dat de zwengelarm (10) met de verplaatsingsaandrijf middelen (20) is gekoppeld onder tussenkomst van een 30 slipkoppeling (40). 1003597
NL1003597A 1996-07-15 1996-07-15 Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem. NL1003597C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1003597A NL1003597C2 (nl) 1996-07-15 1996-07-15 Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem.
PCT/NL1997/000369 WO1998002063A1 (en) 1996-07-15 1997-06-27 Storage system and device for ensuring the safety of a storage system
EP97929566A EP0914050A1 (en) 1996-07-15 1997-06-27 Storage system and device for ensuring the safety of a storage system

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1003597A NL1003597C2 (nl) 1996-07-15 1996-07-15 Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem.
NL1003597 1996-07-15

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1003597C2 true NL1003597C2 (nl) 1998-01-21

Family

ID=19763207

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1003597A NL1003597C2 (nl) 1996-07-15 1996-07-15 Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0914050A1 (nl)
NL (1) NL1003597C2 (nl)
WO (1) WO1998002063A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA2333810A1 (en) 2000-02-29 2001-08-29 Spacesaver Corporation Torque limiting mechanism for a mechanical assist mobile storage system
SG97928A1 (en) * 2000-08-29 2003-08-20 Kokuyo Kk Safety mechanism for movable racks
AUPS136102A0 (en) * 2002-03-26 2002-05-09 Glidestore Freetrack Pty Ltd Drive mechanism for a track mounted body
EP4417086A1 (en) 2023-02-16 2024-08-21 Bruynzeel Storage Systems Storage system with mechanical safety provision

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1282891B (de) * 1965-04-15 1968-11-14 Zippel Kg Herbert Vorrichtung zum Verschieben von Regal- bzw. Schrankeinheiten fuer Registraturen
DE1807261A1 (de) * 1968-11-06 1970-05-27 Otto Kind Gmbh Fa Schutzschaltungsanordnung
CH551912A (de) * 1972-03-28 1974-07-31 Forster Foco & Co Regalanlage.
EP0043357A1 (en) * 1980-06-27 1982-01-06 Electrolux Constructor Aktiebolag Storage structure comprising movable racks
US5133265A (en) * 1991-04-08 1992-07-28 Tab Products Company Visual indicator with aligning ridges for indicating the status of a carriage lock for a mobile storage system having a rotatable lock actuator knob
US5160189A (en) * 1990-04-03 1992-11-03 Automated Storage & Retrieval Systems Of America Automatic locking device for movable shelving

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1282891B (de) * 1965-04-15 1968-11-14 Zippel Kg Herbert Vorrichtung zum Verschieben von Regal- bzw. Schrankeinheiten fuer Registraturen
DE1807261A1 (de) * 1968-11-06 1970-05-27 Otto Kind Gmbh Fa Schutzschaltungsanordnung
CH551912A (de) * 1972-03-28 1974-07-31 Forster Foco & Co Regalanlage.
EP0043357A1 (en) * 1980-06-27 1982-01-06 Electrolux Constructor Aktiebolag Storage structure comprising movable racks
US5160189A (en) * 1990-04-03 1992-11-03 Automated Storage & Retrieval Systems Of America Automatic locking device for movable shelving
US5133265A (en) * 1991-04-08 1992-07-28 Tab Products Company Visual indicator with aligning ridges for indicating the status of a carriage lock for a mobile storage system having a rotatable lock actuator knob

Also Published As

Publication number Publication date
WO1998002063A1 (en) 1998-01-22
EP0914050A1 (en) 1999-05-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6854815B1 (en) Carousel shelving unit
KR102200194B1 (ko) 복층 모빌랙
NL1004019C2 (nl) Inrichting voor het beveiligd presenteren van voorwerpen.
CA2738080C (en) Motorized moveable shelf assembly for cabinet structures
NL1003597C2 (nl) Opbergsysteem, en inrichting voor het beveiligen van een opbergsysteem.
CA2164423C (en) Bi-directional motion sensor for mobile storage systems
ES2394808B2 (es) Sistema de elevación de cesta
CN112093361A (zh) 自动包裹终端设备
NL7908115A (nl) Belastingdetectiestelsel.
EP1329174A1 (en) Power-assisted movable rack
US20220167740A1 (en) Automatic pull-down cabinet assembly
PT858546E (pt) Escada
US5373932A (en) Fire barrier
DK2389090T3 (en) Closing a barrier screen
CA2599735C (en) Powered mobile storage system with select and drag operation and selectable aisle width feature
DE102014007990B3 (de) Waren - und Dienstleistungspräsentationssystem
JP5379729B2 (ja) 地震力を利用した物品落下防止装置
GB2327916A (en) Trolley with locking wheels
US20070001557A1 (en) Hinged and removable frame with sliding plates
GB2589411A (en) Parcel distributor, especially for stores
EP1667929A1 (en) Safety device for maintenance personnel on a car roof
WO2004008912A1 (en) Cabinets
EP4154766A1 (en) A worktop unit
US11572230B2 (en) Parcel distributor, especially for stores
US20160097208A1 (en) Barrier safety gate

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20040201