<Desc/Clms Page number 1>
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verbinden van een keermuur met niet te verwaar- lozen dikte, bestaande uit steen, metsclwerk, beton en gelijkaardige materialen, met een verankeringskabel of-stang.
Het is bekend keer- of kaaimuren met een niet te verwaarlozen dikte tegen doorbuigen te verzekeren door gebruik te maken van verankeringskabels of -stangen die met hun een uiteinde door een ankerwortel in de grond zijn bevestigd en die langs de waterzijde van de keer- of kaaimuur met verankeringskoppen zijn verbonden. De verankeringskoppen steken uit de kaaimuur, evenals het uiteinde van de verankeringskabels. of-stangen, hetgeen op zichzelf zeer nadelig is omdat deze belangrijke onderdelen van de verankerings- structuur, evenals de, soms doorlopende, verankeringsplaten waarop zij steunen, door manoeuvrerende schepen kunnen worden beschadigd.
Hierdoor komt natuurlijk de integriteit van de verankeringsstructuur in het gedrang. De herstelling van beschadigde kabels, stangen en hierbij- horende moeren is technisch mocilijk uitvoerbaar, daardoor tijdrovend en dus duur.
De uitvinding heeft tot doel deze en an- dere bij het toepassen van dergelijke vcrankcringsstructuren bekende nadelen te verhelpen en een werkwijze en daarbij toe te passen verankeringsbuis voor te schrijven die stevige, blijvende verankeringen verzekert die op betrekkelijk eenvoudige wijzc is aan te brengen.
Om dit volgens de uitvinding te verwezen- lijken, boort-men doorheen bedoelde keermuur een boorgat, plaatst men hierin een verankeringsbuis en wendt men middelen aan om de op deze verankeringsbuis door hogerbedoelde verankeringskabel of-stang uitgeoefende trekkracht om te zetten in een afschuivingsweerstand tussen bedoelde verankeringsbuis en hogerbedoelde keermuur.
<Desc/Clms Page number 2>
Volgens een eerste mogelijke verwezenlij- kingsvorm worden hogerbedoelde middelen gevormd door een verhar- dingsmiddel op basis van cement dat in een daartoe gesloten cilinder- vormige ruimte tussen de verankeringsbuis en de binnenwand van hogerbedoelde doorgang onder druk wordt gespoten.
Volgens een andere mogelijke uitvoerings- vorm worden hogerbedoelde middelen gevormd door een kous die rondom hogerbedoelde verankeringsbuis wordt geschoven en spuit men hierin onder druk een verhardingsmiddel op basis van cement.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op de verankeringsbuis voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.
Andere details en voordelen van de uitvin- ding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een werkwijze voor het verbinden van een keermuur met niet te onderschatten dikte met een verankeringskabel of-stang en van de daarbij toegepaste verankeringsbuis. Deze beschrijving wordt uitsluitend bij wijze van voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.
Figuur 1 is een schematische langsdoorsnede van de verankeringsbuis volgens de uitvinding gemonteerd in een keermuur waarbij het grondmassief aan de landzijde eveneens is voorgesteld (eerste uitvoeringsvorm).
Figuur 2 is een schematische langsdoorsnede, op gereduceerde schaal, analoog aan deze volgens figuur 1 met betrekking tot een tweede mogelijke uitvoeringsvorm.
De keer- of kaaimuur, met de algemene verwijzing (I) aangeduid, is een kaaimuur met een z. g. niet te verwaarlozen dikte (bij voorbeeld meer dan 4 m op het hoogste niveau). De waterzijde wordt met de verwijzing (2) en de landzijde met de verwijzing (3) aangeduid. De grond waardoor de verankeringskabels of -stangen worden verankerd, wordt met de verwijzing (4) aangeduid.
De trekkabels zelf worden schematisch voorgesteld door de punt-streeplijn (5). Het aanbrengen van deze verankeringskabeis of -stangen geschiedt op een in de techniek bekende wijze en wordt
<Desc/Clms Page number 3>
hierna niet verder beschreven. Men neemt aan dat deze verankeringkabels doorlopen tot op de plaats waar de verankering in de harde, niet omgewoelde grond of in de rots kan plaatsvinden.
Langs de waterzijde (2) wordt een ruimte (6) in de kaaimuur uitgespaard. Vertrekkende van deze ruimte (6) wordt, volgens een hoek die overeenstemt met de hoek waaronder de verankeringskabels zullen worden geplaatst, een boorgat (7) aangebracht. Het boorgat (7) strekt zieh bij voorkeur over de ganse dikte van de keermuur uit.
In het boorgat (7) wordt een verankeringsbuis (8) geschoven. Bij elk uiteinde van de eigenlijke verankeringsbuis (8) komen dichtingsringen (9) voor. De materie waaruit deze dichtingsringen zijn vervaardigd, laat deze toe zieh aan de oneffenheden van de inwendige wand van het boorgat (7) aan te passen.
Tussen de buitenwand van de verankerings- bu'. is (8) en de binnenwand van het boorgat (7) ontstaat dus een cilindrische ruimte (10) die wordt opgevuld met een vloeibaar verhardingsmiddel op basis van cement, cementgrout bij voorbeeld. Het spuiten geschiedt langsheen het buisje (11) dat doorheen de wand van de verankeringsbuis gaat op de plaats die, in de gebruiksstand, het meest naar omlaag voorkomt, vlakbij de onderste dichtingring (9). Een klep bestaande uit een rubber flap (il'), bij voorbeeld, belet het vloeibare cementgrout terug te vloeien. Ontluchting van de cilindrische ruimte (10) geschiedt bovenaan, in de gebruiksstand, doorheen een ontluchtingsbuis (12). Het spuiten van cementgrout of een gelijkaardig equivalent verhardingsmiddel geschiedt onder druk.
Moest cementbrij langs de ontluchtingsbuis (12) ontsnappen, dan wordt deze met een, niet voorgestelde, spie afgedicht.
Langs de zijde van de eigenlijke verankeringsbuis (8), die gericht is naar de landzijde (2) van de keermuur (1), komt een verdeelring (13) voor met een inwendige diameter die overeenstemt met de inwendige diameter van de verankeringsbuis (8).
Steeds in de richting van de landzijde (2) van de kaaimuur (1) steunt op de verdeelring (13) een verankeringsbus (14) waarop een verdeelplaat (15) is geJast voor het opvangen van de
<Desc/Clms Page number 4>
druk van een ankermoer (16). Oe trekkracht die door het verankeringsysteem, inz. de ankermoer (16), op de verankeringskabels of -stangen wordt uitgeoefend, wordt na verharding van de in de cilindrische ruimte (10) gespoten cementgrout uitgeoefend.
Zoals uit de beschrijving en uit de bij- horende figuren kan worden afgeleid, zitten de verankeringsstructuren volledig in de kaaimuur ingewerkt buiten het bereik van manoeu- vrerende schepen of drijvende constructies of voorwerpen. Dank zij de lengte van de gecementeerde verankeringsbuis (8) kan de volledige door de verankeringskabels uitgeoefende trekkracht worden omgezet in een afschuivingsweerstand tussen de verankeringsbuis (8) en de keermuur, inz. de inwendige wand van het boorgat (7).
Verwijst men naar figuur 2 dan bemerkt men dat dezelfde verankering tussen een schematisch voorgestelde verankeringsbuis (8') en de binnenwand van een boorgat (7) ook kan 'bekomen worden door toepassing van meerdere kousen (17) die rondom de verankeringsbuis (8') zijn aangebracht en onder druk met cement- grout worden volgespoten. De verhardende cementbrij wordt eveneens doorheen een mof en een buisje ingespoten.
De kousen (17) strekken zieh uit rondom de verankeringsbuis (8') tussen twee opeenvolgende afstandhouders (18) waarmede zij verlijmd worden. Deze afstandhouders (18) worden langs- heen de verankeringsbuis (8') geschoven. Een injectiepijp (19) dient voor het inspuiten, tussen kous (17) en verankeringsbuis (8'), van het nodige cementgrout. Deze cementbrij vuldt de ruimten tussen ver- ankeringsbuis en boorgat en vormt na verharding een onverbreekbare verbinding tussen de wand van het boorgat en de vcrankeringsbuis (8').
Door het gebruik van dergelijke kousen worden de dichtingsringen langs de land- en waterzijde van de vranke- ringsbuis (8') volledig overbodig.
Uit de hierboven gegeven beschrijving van een werkwijze voor het. verbinden van een keermuur met niet te onderschatten dikte en van de daarbij gebruikte verankeringsbuis, volgens de uitvinding, blijkt onmiddellijk dat, deze techniek in goede omstandigheden kan worden toegepast op muren van gelijk welke dikte
<Desc/Clms Page number 5>
waarbij aan de waterzijde de verankeringsstructuren in het geheel niet kunnen worden geraakt, dus beschadigd worden door schepen of drijvende structuren van welke aard ook.
Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm en dat hieraan vele wijzigingen zouden kunnen worden aangebracht zonder buiten het raam van de octrooiaanvrage te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
This invention relates to a method of connecting a retaining wall of insignificant thickness, consisting of stone, brickwork, concrete and similar materials, with an anchoring cable or rod.
It is known to insure retaining or quay walls of non-negligible thickness against sagging by using anchoring cables or rods terminated in the ground by an anchor root and running along the water side of the retaining or quay wall are connected to anchoring heads. The anchoring heads protrude from the quay wall, as does the end of the anchoring cables. or rods, which in itself is very disadvantageous because these important parts of the anchoring structure, as well as the, sometimes continuous, anchoring plates on which they rest, can be damaged by maneuvering ships.
This naturally compromises the integrity of the anchor structure. Repairing damaged cables, rods and associated nuts is technically difficult to perform, therefore time-consuming and therefore expensive.
The object of the invention is to overcome these and other known drawbacks in the use of such anchoring structures and to prescribe a method and anchoring tube to be used therewith, which ensures sturdy, permanent anchors which can be fitted in a relatively simple manner.
To accomplish this in accordance with the invention, drill a borehole through said retaining wall, place an anchoring tube therein and employ means to convert the tensile force exerted on said anchoring tube by anchoring cable or rod referred to above into a shear resistance between said anchoring tube and the retaining wall referred to above.
<Desc / Clms Page number 2>
According to a first possible embodiment, the above-mentioned means are formed by a cement-based hardening agent which is sprayed under pressure in a closed cylindrical space between the anchoring tube and the inner wall of the above-mentioned passage.
According to another possible embodiment, the above-mentioned means are formed by a sleeve which is slid around the above-mentioned anchoring tube and a cement-hardener based on it is injected under pressure.
The invention also relates to the anchoring tube for carrying out the method according to the invention.
Other details and advantages of the invention will become apparent from the following description of a method of connecting a retaining wall of not to be underestimated thickness to an anchoring cable or rod and the anchoring tube used therewith. This description is given by way of example only and does not limit the invention. The reference numbers refer to the attached figures.
Figure 1 is a schematic longitudinal section of the anchoring tube according to the invention mounted in a retaining wall, the land mass of the land side also being shown (first embodiment).
Figure 2 is a schematic longitudinal section, at a reduced scale, analogous to that of Figure 1 with respect to a second possible embodiment.
The retaining or quay wall, indicated with the general reference (I), is a quay wall with a z. G. not negligible thickness (eg more than 4 m at the highest level). The water side is indicated with the reference (2) and the land side with the reference (3). The ground through which the anchoring cables or rods are anchored is indicated by the reference (4).
The pull cables themselves are schematically represented by the dashed line (5). The application of these anchoring rope or rods takes place in a manner known in the art and is
<Desc / Clms Page number 3>
not described further below. It is assumed that these anchoring cables continue to the place where the anchoring can take place in the hard, unwrapped soil or in the rock.
A space (6) is saved in the quay wall along the water side (2). Starting from this space (6), a borehole (7) is provided at an angle corresponding to the angle at which the anchoring cables will be placed. The borehole (7) preferably extends over the entire thickness of the retaining wall.
An anchoring tube (8) is pushed into the hole (7). Sealing rings (9) are provided at each end of the actual anchor tube (8). The material from which these sealing rings are made allows them to adapt to the irregularities of the internal wall of the borehole (7).
Between the outer wall of the anchoring bu '. (8) and the inner wall of the borehole (7) thus creates a cylindrical space (10) which is filled with a liquid cement hardener, for example cement grout. Spraying takes place along the tube (11) that passes through the wall of the anchoring tube in the position which, in the position of use, is most downwards, close to the lower sealing ring (9). A valve consisting of a rubber flap (il '), for example, prevents the liquid cement grout from flowing back. The cylindrical space (10) is vented at the top, in the operating position, through a vent tube (12). Spraying cement grout or a similar equivalent hardener is done under pressure.
Should cement slurry escape along the vent pipe (12), it is sealed with a key, not shown.
Along the side of the actual anchoring tube (8), which faces the land side (2) of the retaining wall (1), there is a distribution ring (13) with an internal diameter corresponding to the internal diameter of the anchoring tube (8) .
Always in the direction of the land side (2) of the quay wall (1), an anchoring bush (14) is supported on the distribution ring (13), on which a distribution plate (15) has been cast to catch the
<Desc / Clms Page number 4>
pressure from an anchor nut (16). The tensile force generated by the anchoring system, ins. the anchor nut (16), which is applied to the anchoring cables or rods, is applied after the cement grout injected into the cylindrical space (10) has hardened.
As can be deduced from the description and from the accompanying figures, the anchoring structures are fully integrated into the quay wall beyond the reach of maneuvering vessels or floating structures or objects. Due to the length of the cemented anchoring tube (8), the entire tensile force exerted by the anchoring cables can be converted into a shear resistance between the anchoring tube (8) and the retaining wall, ins. the internal wall of the borehole (7).
Referring to Figure 2, it is noted that the same anchoring between a schematic anchoring tube (8 ') and the inner wall of a borehole (7) can also be obtained by using multiple sleeves (17) surrounding the anchoring tube (8'). are applied and filled with cement grout under pressure. The hardening cement slurry is also injected through a sleeve and a tube.
The stockings (17) extend around the anchoring tube (8 ') between two successive spacers (18) with which they are glued. These spacers (18) are slid along the anchoring tube (8 '). An injection pipe (19) is used to inject the necessary cement grout between the sleeve (17) and the anchoring tube (8 '). This cement slurry fills the spaces between the anchor pipe and borehole and after hardening forms an unbreakable connection between the wall of the borehole and the anchor pipe (8 ').
The use of such stockings makes the sealing rings along the land and water sides of the delivery tube (8 ') completely unnecessary.
From the above description of a method for the. connecting a retaining wall with a thickness that should not be underestimated and the anchoring tube used therein, according to the invention, it immediately appears that this technique can be applied in good conditions to walls of any thickness
<Desc / Clms Page number 5>
where on the water side the anchoring structures cannot be touched at all, thus being damaged by ships or floating structures of any kind.
It is clear that the invention is not limited to the above-described embodiment and that many modifications could be made to it without departing from the scope of the patent application.