<Desc/Clms Page number 1>
Onderhavige verbeteringsoctrooiaanvrage heeft tot doel de uitvinding zoals omschreven in het uitvindingsoctrooi ruimer af te bakenen.
De verbeteringsoctrooiaanvrage heeft tevens betrekking op een variante van de uitvoeringsvorm volgens het uitvindingsoctrooi.
De uitvinding heeft bijgevolg betrekking op een rolschaats welke een voetsteun bevat en twee paar wielen die respectievelijk op het voorste en op het achterste einde van de voetsteun zijn gelegen.
Bij bekende rolschaatsen van deze soort zijn zowel het voorste als het achterste paar wielen op een vaste plaats direct onder de voetsteun gelegen. De wielen van elk paar zijn door middel van kogellegers draaibaar gemonteerd op een as die meestal onder tussenkomst van een enigszins elastische koppeling vastgemaakt is aan steunen die op de onderzijde van de voetsteun staan. De elastische koppeling maakt een zeer beperkte kanteling van de as rond een zich in de langsrichting van de voetsteun uitstrekkende scharnieras mogelijk. De wielen worden uitsluitend in beweging gebracht door de beweging van de rolschaats over een grondvlak.
Dit laatste geschiedt telkens een schaatser, die aan elke voet een dergelijke rolschaats draagt, zijn voet met een voorwaartse beweging, welke voortvloeit uit de beweging van de schaatser zelf ten opzichte van de grond en/of uit een voorwaartse beweging van de voet van de schaatser ten opzichte van zijn lichaam, op de grond plaatst.
Op een vlakke grond kan de schaatser zijn snelheid enkel doen toenemen, of kan hij een bepaalde snelheid tegen verschillende weerstanden in enkel onderhouden, door met de voeten te bewegen en dus een fysische arbeid te verrichten.
De uitvinding heeft tot doel een rolschaats van het hier gedoelde type te verschaffen waarmee, ten opzichte van de bekende schaatsen, met een zelfde kracht een grotere versnelling kan worden verkregen of voor het in stand houden
<Desc/Clms Page number 2>
van een constante snelheid een kleinere krachtinspanning is vereist.
Tot dit doel bevat de rolschaats een onderstel dat, op ten minste een einde van de voetsteun, over een beperkte afstand van de voetsteun weg en omgekeerd verplaatsbaar op deze voetsteun is gemonteerd en het paar wielen op het gedoelde einde draagt, en een bewegingsomzettingsmechanisme dat de verplaatsing van het onderstel en het gedoelde einde van de voetsteun naar elkaar omzet in een drijfmoment in voorwaartse rotatiezin inwerkend op ten minste een van de wielen van het laatstgedoelde paar, en ten minste bij de maximaal bij elkaar gelegen stand van het onderstel en het laatstgedoelde einde van de voetsteun de rotatie in voorwaartse zin van de wielen van het laatstgedoelde paar toelaat.
De hoger gedoelde rotatiezin moet uiteraard worden gezien met betrekking tot de bewegingszin van de rolschaats zodat onder voorwaartse rotatiezin de zin moet worden verstaan waarin het desbetreffende wiel draait tijdens het voorwaarts rollen van de rolschaats.
Wanneer een schaatser de voet met de rolschaats opheft, verwijdert het onderstel, door de zwaartekracht en eventueel een veer, zich van de voetsteun. Wanneer de schaatser de voet terug op de grond plaatst, duwt hij met zijn eigen gewicht, en dus zonder enige krachtinspanning, de voetsteun naar het onderstel. Deze laatstgenoemde verplaatsing kan dan op haar beurt een bijkomende drijving van de op het onderstel gemonteerde wielen veroorzaken.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat het bewegingsomzettingsmechanisme een tandheugel, die op de voetsteun is gemonteerd en een getand gedeelte bezit, en een overbrenging tussen deze tandheugel en ten minste een van de wielen van het paar op het gedoelde einde, welke overbrenging een tandwielelement bevat dat, ten minste bij de verplaatsing
<Desc/Clms Page number 3>
van de voetsteun en het onderstel naar elkaar, in het getande gedeelte van de tandheugel grijpt, zo dat de overbrenging bij de laatstgenoemde verplaatsing ten minste een van de wielen van het laatstgedoelde paar in voorwaartse rotatiezin drijft.
Doelmatig bevat het bewegingsomzettingsmechanisme middelen om in de maximaal bij elkaar gelegen stand van de voetsteun en het onderstel de wielen van het paar op het gedoelde einde los te koppelen van de tandheugel en hun rotatie in de voorwaartse zin vrij toe te laten.
Bij voorkeur zijn de wielen van het paar op het gedoelde einde vast op een in het onderstel gelegerde as en is de overbrenging tussen de tandheugel en deze wielen een tandwieloverbrenging tussen de tandheugel en deze as.
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding is het ten opzichte van een einde van de voetsteun verplaatsbare onderstel op een afstand van dit einde scharnierend aan de voetsteun bevestigd.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een rolschaats volgens de uitvinding ; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet ; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 stelt een langse verticale doorsnede voor van een rolschaats volgens de uitvinding.
Figuur 2 stelt een langse horizontale doorsnede voor van de rolschaats uit figuur 1, genomen ten hoogte van de wielassen.
Figuur 3 is een zijaanzicht van het achterste gedeelte van de rolschaats uit de vorige figuren maar met het onderstel en de voetsteun in maximaal uit elkaar gewentelde stand.
<Desc/Clms Page number 4>
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
De rolschaats volgens de figuren bevat op de gebruikelijke manier een voetsteun 101, een paar achterste wielen 102 en een paar voorste wielen 103.
De voetsteun 101 is gevormd door een geprofileerde metalen plaat.
De voorste, in de figuren 1 en 2 links gelegen, wielen 103 zijn op een bekende manier door middel van kogellegers 104 gemonteerd op smallere einden van een vaste as 105 die op de hierna beschreven manier in zeer beperkte mate elastisch kantelbaar onderaan de voetsteun 101 is bevestigd.
De twee wielen 103 worden op de as 105 gehouden door op de einden van de as geschroefde moeren 106.
Een rubber blokje 107 zit gevangen tussen twee over elkaar grijpende beugels 108 en 109 die met hun benen door middel van een pen 110 scharnierend aan elkaar zijn bevestigd. De pen 110 is loodrecht op de as 105 en van achter naar voor schuin opwaarts gericht. De onderste beugel 10P bezit tussen zijn benen een naar buiten uitspringend buisvormig gedeelte dat rond de as 105 is geklemd. De bovenste
EMI4.1
beugel 9 is vasta beugel aan twee evenwijdige platen 111 die op de onderzijde van de voetsteun 101 zijn vastgemaakt.
In tegenstelling tot bekende rolschaatsen, is het achterste, in de figuren 1 en 2 rechts gelegen, paar wielen 102 niet op dezelfde manier als de voorste wielen 103 op de voetsteun 101 gemonteerd maar wel onder tussenkomst van een onderstel 112 dat op het achterste einde over een beperkte afstand van de voetsteun 101 weg en naar de voetsteun 101 toe verplaatsbaar is.
Het onderstel 112 is een rechthoekig kader dat vooraan, tussen de voorste wielen 103, door middel van legers 113 draaibaar op de as 105 is gemonteerd. In de voorzijde van dit kader is een stootblokje 126 gelast, terwijl in de
<Desc/Clms Page number 5>
achterzijde ervan een koker 127 is gelast.
Terwijl de wielen 103 van het voorste paar draaibaar op de as 105 zijn gemonteerd, zijn de wielen 102 van het achterste paar vast op een as 114 gemonteerd. Deze as 114 steekt doorheen de langse zijden van het kadervormige onderstel 112 en is met beide einden gelegerd in kogellegers 115 die vastgehouden worden in bussen 116 die elk aan de buitenzijde rond een opening 119 in een langse zijde van het onderstel 112 zijn vastgelast.
De wielen 112 zijn geklemd op de einden van de as 114. Een moer 117 is op elk uiterste einde van de as 114 geschroefd. In de buitenzijde van de wielen 102 is een kogelleger 118 ingewerkt maar dit leger oefent enkel de functie uit van aanslag voor de moer 117 en dient dus om het beschadigen van het wiel 102 door de moer 117 te beletten.
De as 114 is door middel van een tandwieloverbrenging 120-123 gekoppeld aan een tandheugel 124 die, op het achterste einde, door middel van twee schroeven 125 vast tegen de onderzijde van de voetsteun 101 is bevestigd en zieh tussen de twee langse zijden van het kadervormige onderstel 112 uitstrekt.
De tandheugel 124 is aan de voorzijde van nabij zijn onderste einde over een afstand getand. De tandheugel bezit een lengte van nagenoeg 7 cm en een breedte van nagenoeg 1 cm. Het getande gedeelte, dat in de figuren 1 en 3 met het verwijzingscijfer 128 is aangeduid, bezit slechts een lengte van 4,5 cm. Dat getande gedeelte strekt zieh uit volgens een gedeelte van een cirkel waarvan het middelpunt op de scharnieras van de voetsteun 101 ten opzichte van het onderstel 112, dit is dus op de voorste as 105, is gelegen. Boven dit getande gedeelte is de voorzijde van de tandheugel 124 met een gedeelte 129 in het verlengde gelegen van het grondvlak van het getande gedeelte 128, terwijl onder dit getande gedeelte de voorzijde met een kort gedeelte 130 in het verlengde van het
<Desc/Clms Page number 6>
vlak door de tandtoppen is gelegen.
Het onderste einde van de tandheugel 124 vormt door dit laatste een begrenzing voor een getand gedeelte 123 van de zieh evenwijdig aan de as 114 uitstrekkende hulpas 122, welk getand gedeelte 123 met het getande gedeelte 128 van de tandheugel samenwerkt. Het getande gedeelte 128 van de tandheugel 124 bezit daarenboven zulkdanige lengte dat, wanneer de voetsteun 101 en het onderstel 112 maximaal naar elkaar gewenteld zijn, zoals in de figuren 1 en 2 is voorgesteld, het getande gedeelte 123 van de as 122 zieh tegenover het boven het getande gedeelte 128 gelegen gedeelte 129 van de voorzijde van de tandheugel 124 bevindt en bijgevolg niet met de tandheugel 124 in aanraking is en dus vrij kan roteren.
Het getande gedeelte 123 van de as 122 bezit achttien tanden.
In de maximaal naar elkaar gewentelde stand van de voetsteun 101 en het onderstel 112 bevindt de voetsteun 101 zieh tegen het bovenste einde van de hogergenoemde koker 127.
Deze koker 127 vormt tevens een geleiding voor de tandheugel 124 tijdens de wenteling van de voetsteun 101 ten opzichte van het onderstel 112 en is daartoe op zijn voorzijde van een groef 131 voorzien waarin de achterkant van de tandheugel 124 verschuifbaar steekt.
De as 122 is met een einde rechtstreeks en met een ander einde onder tussenkomst van de verlengde naaf van een vast erop gemonteerd tandwiel 121 gelegerd in bussen 132 die in de langse zijwanden van het onderstel 112 zijn gelast.
Pennen 133 door beide einden van de as 122 beletten de as volgens haar langsrichting te verschuiven.
De as 122 is hoger en meer naar achter gelegen dan de as 114. Om dit toe te laten neemt de hoogte van de langse zijden van het onderstel 112 op het achterste einde toe.
Het tandwiel 121 dat door twee pennen 134 on-
<Desc/Clms Page number 7>
wrikbaar op de as 122 is bevestigd bezit achtentachtig tanden en grijpt in een getand gedeelte 120 van de hoger qenoemde as 114 die de achterste wielen 102 draagt. Dit getande gedeelte 120 bezit zestien tanden.
Een verplaatsing van het getande gedeelte 128 van de tandheugel 124 over het getande gedeelte 123 van de as 122 heeft bijgevolg een rotatie van de as 114 voor gevolg.
De koker 127 is onderaan afgesloten door een plaatje 135. Een in de koker 127 opgestelde spiraalveer 136 steunt op dit plaatje 135 en duwt de voetsteun 101 van het onderstel 112 weg. In de naar elkaar gewentelde stand van de voetsteun 101 en het onderstel 112 is de veer 136 maximaal samengedrukt. Om het uitknikken van de veer bij het uit elkaar wentelen van de voetsteun 101 en het onderstel 112 te beletten steekt in de veer 136 een pen 137 die op de tegen de voetsteun 101 bevestigde basis van de tandheugel 124 is gelast en bij de hoger genoemde stand van de voetsteun 101 zieh tot tegen het plaatje 136 uitstrekt.
De werking van de hiervoor beschreven rolschaats is als volgt.
Wanneer de rolschaatser met zijn voet onder tussenkomst van de rolschaats op de grond steunt, bevinden de voetsteun 101 en het onderstel 112 zieh maximaal bij elkaar. In de figuren 1 en 2 is de rolschaats in deze stand voorgesteld.
Zoals hiervoor uiteengezet, laat de tandheugel 124 de voorwaartse rotatie van de as 114 en de achterste wielen 102 toe, aangezien zijn getand gedeelte 128 niet grijpt in het getande gedeelte 123 van de as 122.
Wanneer de schaatser een voet oplicht, kantelt het onderstel 112 van de door deze voet gedragen rolschaats, deels onder invloed van de zwaartekracht en deels onder invloed van de spiraalveer 136, rond de as 105 ten opzichte van de voetsteun 101. Daardoor verplaatst zieh het getande ge-
<Desc/Clms Page number 8>
deelte 123 over het getande gedeelte 128 van de tandheugel 124.
Via het tandwiel 121 en het getande gedeelte 120 van de as 114, wordt deze as 114 gedreven in de zin tegengesteld aan de door de pijl 138 in figuur 1 aangeduide voorwaartse rotatiezin. De achterste wielen 102 worden weliswaar in achterwaartse zin gedreven, maar dit heeft geen invloed op het rolschaatsen aangezien deze wielen zieh niet op de grond bevinden.
De kanteling van de voetsteun 101 ten opzichte van het onderstel 112 wordt gestopt wanneer het getande gedeelte 123 door het onderste gedeelte 130 van de tandheugel 124 wordt tegengehouden. Doordat dit getande gedeelte 123 niet meer wentelt, houdt ook de wenteling van de wielen 102 op. In figuur 3 is de rolschaats in de laatstgedoelde stand, dit is dus met de voetsteun 101 en het onderstel 112 maximaal uit elkaar gewenteld, voorgesteld.
Wanneer de schaatser zijn voet terug op de grond plaatst, duwt hij door zijn eigen gewicht, zodra de wielen 102 de grond raken, de voetsteun 101 naar het onderstel 112.
De tandheugel 124 verplaatst zieh daardoor in neerwaartse zin over het getande gedeelte 123 van de as 122. Via het tandwiel 121 worden het getande gedeelte 120 en dus ook de as 114 gedreven in de door de pijl 138 aangeduide voorwaartse rotatiezin. De rotatiesnelheid van de op de as 114 gemonteerde achterste wielen 102 is daarbij normaal groter dan de rotatiesnelheid die ze zouden krijgen uitsluitend door het neerzetten op de grond van de zieh voorwaarts bewegende rolschaats.
Telkens de schaatser een voet neerplaatst, ontstaat er dus een bijkomende voorwaartse drijving van de achterste wielen 102 zodat met de hiervoor beschreven rolschaats een grotere snelheid kan worden verkegen dan met de bekende.
Deze bijkomende drijving telkens de voetsteun 101 en het onderstel 112 naar elkaar worden verplaatst, bij het neerzetten van de rolschaats, houdt op wanneer het niet getande gedeelte 129 van de tandheugel 114 zieh tegenover het
<Desc/Clms Page number 9>
getande gedeelte 123 bevindt en dus de voetsteun 101 tegen het bovenste einde van de koker 127 is gelegen zoals in de figuren 1 en 2 is voorgesteld. Het gedeelte 123 en dus ook de wielen 102 kunnen nu vrij in voorwaartse zin roteren tot het getande gedeelte 128 van de tandheugel 124, bij de opwaartse verplaatsing ervan ten opzichte van het getande gedeelte 123, opnieuw met dit getande gedeelte 123 in ingrijping komt.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm, en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvorm vele veranderingen worden aangebracht, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding worden gebruikt.
In het bijzonder moet de voetsteun niet noodzakelijk een metalen plaat zijn. Hij kan ook een deel vormen van een schoen.
De voetsteun moet ook niet noodzakelijk uit een stuk bestaan. De voetsteun kan op de gebruikelijke manier in lengte instelbaar zijn. Uiteraard moet dan ook het onderstel eveneens in lengte instelbaar zijn.
De gedreven wielen moeten niet noodzakelijk vast op de achterste as zijn gemonteerd. Ze kunnen ook draaibaar rond deze as zitten, in welk geval het met de tandheugel samenwerkende getande gedeelte van de bijkomende as door een overbrenging rechtstreeks met deze wielen in plaats van met de achterste as moet zijn verbonden.
De getande gedeelten van de assen kunnen uiteraard vervangen worden door op deze assen vast gemonteerde tandwielen.
Om bij maximaal naar elkaar gewentelde stand van de voetsteun en het onderstel het vrij rollen van de achterste wielen toe te laten moet de tandheugel niet noodzakelijk een
<Desc/Clms Page number 10>
gedeelte bezitten dat in de laatstgedoelde stand vrij is van de overbrenging tussen de tandheugel en de achterste wielen. Deze overbrenging kan zelf een vrijloopkoppeling bevatten bij voorbeeld van de aard beschreven in het uitvindingsoctrooi.
In plaats van de achterste wielen kunnen de voorste wielen worden gedreven in welk geval de voetsteun ten opzichte van het onderstel wentelbaar is rond een vooraan gelegen as.
De tandheugel moet niet noodzakelijk gebogen zijn en vast op de voetsteun zijn gemonteerd. Hij kan bij voorbeeld ook rechtlijnig zijn en scharnieren, in welk geval middelen, zoals een geleiding, dienen te zijn voorzien om de tandheugel steeds in contact met een tandwielelement van de overbrenging te houden.