<EMI ID=1.1>
geplaatste elementen.
De uitvinding heeft betrekking op een grendelinrichting
voor het verbinden van twee tegenover elkaar geplaatste elementen,
<EMI ID=2.1> <EMI ID=3.1>
wrijving van de haakvormige klink langs het houdorgaan. De panelen kunnen hierbij ten opzichte van elkoor makkelijk verschuiven.
<EMI ID=4.1>
Dit heeft echter het bezwaar, dot uitstekende delen aan de zijranden van de panelen ontstoon, die gemakkelijk kunnen worden beschodigd en bovendien moet het contradeel zeer nauwkeurig ten opzichte van het huis in een ander paneel georiënteerd zijn. Wanneer de panelen
<EMI ID=5.1>
dergelijke paspennen niet meer in de betreffende holten van een naburig paneel komen.
De uitvinding heeft tot doel een grendelinrichting te verschaffen, die minder kritisch is ten opzichte van de oriëntatie van het huis en het controgedeelte en waarbij ook geen zijdelingse kroch-
<EMI ID=6.1>
van het contradeel komt.
Volgens de uitvinding wordt dit bereikt met een grendelin-
<EMI ID=7.1> <EMI ID=8.1>
beweging van de klink in een richting dwars op de klinkzijde toelaten doch bij deze beweging een zwenken van de klink verhinderen. Voorts bezit de haakvormige klink bij de grendelinrichting volgens de uit-
<EMI ID=9.1>
langs het nokorgaan.
De uitvinding wordt nu aan de hand van de bijgaande tekening
<EMI ID=10.1> volgens de uitvinding in uitgetrokken toestand; en fig. 2 een schematisch aanzicht van de grendelinrichting met de zwenkbare haakvormige klink in verschillende standen toont.
De grendelinrichting volgens de uitvinding omvat een bak-
<EMI ID=11.1>
van een afdekplaat 2, die met zijn randen past in een sponning 3 van de zijwanden van het huis 1 en hierin bijvoorbeeld door lijmen kan worden vastgezet. In de wand 4 van het huis 1 is eon gat 5 aangebracht en een soortgelijk gat 5 bevindt zich in de af dekplaat
<EMI ID=12.1>
Het nokorgaan 7 is voorzien van een door de cilindrische delen 6 verlopende holte 8 van bijvoorbeeld zeskant of vierkant model.
Het nokorgaan 7 is voorzien van een nok 9 voor een nog nader te beschrijven doel. In het huis 1 en om het nokorgaan 7 past een haakvormige zwenkbare klink 10, waarvan het haakvormige vrije eind 11 kan grijpen achter een houdorgaan 12, dot de vorm van een pen kan hebben die gestoken is door de wanden van een als huis uitgevoerd
<EMI ID=13.1>
in de tussen twee platen op te schuimen ruimte/ Het sandwich-poneel behoeft niet nader te worden omschreven aangezien dit geen onderdeel van de uitvinding vormt. Het contradeel 13 is voorts van ribben 15
<EMI ID=14.1>
materiaal van het sandwich-paneel. Soortgelijke ribben kunnen aan het huis 1 en aan de dekplaat worden aangebracht. De haakvormige
<EMI ID=15.1>
klink 10, welke middelen zijn ingericht voor het onder invloed van het verder draaien van het nokorgaan 7 de vit het huis gezwenkte klink 10 (fig. 2) gedeeltelijk in het huis terugtrekken in een rich-
<EMI ID=16.1> middelen, die in een uitgezwenkte eindstand van de klink een beweging
<EMI ID=17.1>
doch bij deze beweging een zwenken van de klink verhinderen.
De haakvormige klink 10 moet in en uit het huis 1 gezwenkt kunnen worden en voor dit doel zijn geleidingsmiddelen noodzakelijk, die zijn gevormd door twee met elkaar samenwerkende nokken van het huis resp. van de haakvormige klink. In het getekende uitvoeringsvoorbeeld maken de nokken 16 deel uit van deze twee met elkaar samenwerkende nokken waarvan de ene een gedeelte 17 bezit, dat met con-
<EMI ID=18.1>
boogvormig verloopt. De zwenkas van de klink loopt hierbij door het hart van de gaten 5 en door het hart van de cilindrische delen 6 von
<EMI ID=19.1>
in een loodrecht op het vlak van de klinkzijde 4a van het huis verlopend gedeelte 18. De nok met het boogvormige gedeelte 17 wordt dus gevormd door de wand 4 van de kamer en is de xijrand van een concentrisch om de draaiingsas van de klink 10 verlopende groef, die
<EMI ID=20.1>
ingsas verlopend eindgedeelte in welke groef de andere nok 16 aan de in de tekening niet zichtbare zijde van de klink past. Zoals uit de tekening blijkt, zijn twee groeven aanwezig, die diametraal ten opzichte van elkaar met betrekking tot de draaiingsos van de klink zijn aangebracht en het radiale eindgedeelte 18 van de ene groef is naar de draaiingsas toe en het radiale eindgedeelte 18 van de andere groef is van de draaiingsas vandaan gericht. De groef of groeven met de zijranden 17 zijn in tenminste één von de zijwanden van het huis aangebracht en in deze groeven lopen de nokken 16, die deel
<EMI ID=21.1>
is het niet noodzakelijk, dat de afdekplaat 2 van een verdikking 19 is voorzien, welke verdikking, onder ander kan dienen voor het opnemen van groeven waarin de in fig. 1 zichtbare nokken 16 van de zwenkbare klink 10 passen.
<EMI ID=22.1>
heeft in hoofdzodc een L-vormig verloop en de nok 9 past in een been 21 van dit L-vormige verloop waarvan het andere been 22 dient voor het toelaten van de verplaatsing van de klink 10 langs het nokorgaan 7. De van het andere been 22 van het L-vormige verloop van de holte 20 afgekeerde zijde 23 van het been 21 waarin de nok
<EMI ID=23.1>
in het huis trekken van de uitgezwenkte haakvormige klink, zoals nu wordt toegelicht.
Mee de streep-puntlijn is in fig. 2 de zwenkbare haakvormige klink 10 getekend in een stand, waarin deze geheel in het huis is
f
gezwenkt, waarbij de nok 9 van het nokorgaan 7 in deze figuur naar onderen is gericht. Wanneer nu het nokorgaan 7 met behulp van een sleutel, die in de uitsparing 8 wordt gestoken, in de richting van
<EMI ID=24.1>
huis gedraaid, doordat het einde van de nok 9 tegen het oploopvlak
23 van de holte 20 in de klink druk t. De nok kan nog niet tegen dit oploopvlak oplopen, omdat de nokken 16 zich nog in het boogvormige gedeelte 17 van de groef bevinden. Er is dus uitsluitend een draaiende beweging van de klink 10 mogelijk en deze komt wanneer de nok 16 in de groef 17 bij het verder draaien van het nokorgaan bij het gedeelte 18 komt, in een stand, die in fig. 2 met een streeplijn
is aangegeven. Het oploopvlak 23 ligt hierbij zijdelings tegen het
<EMI ID=25.1>
geheel vrij van dit houdorgaan 12. Bij het verder draaien van het nokorgaan 7 loopt de nok 9 langs het oploopvlak 23, waardoor de klink 10 onder invloed van de druk van de nok zich zal verplaatsen.
<EMI ID=26.1> <EMI ID=27.1>
is geplaatst, staat de nok 9 in deze eindstand geblokkeerd en kan
<EMI ID=28.1>
grendelinrichting omdat bi j het terugdraaien van het nttkorgaoa 7 de nokken 16 eerst de gedeelten 18 moeten doorlopen voordat het nokorgaan 10 terug gedraaid kan worden.
<EMI ID = 1.1>
placed elements.
The invention relates to a locking device
for connecting two opposing elements,
<EMI ID = 2.1> <EMI ID = 3.1>
friction of the hook-shaped latch along the holding member. The panels can easily slide with respect to each ear.
<EMI ID = 4.1>
This has the drawback, however, that protruding parts on the side edges of the panels are formed, which can easily be used and, moreover, the counterpart must be oriented very accurately with respect to the housing in another panel. When the panels
<EMI ID = 5.1>
such dowel pins no longer enter the respective cavities of an adjacent panel.
The object of the invention is to provide a locking device which is less critical with regard to the orientation of the housing and the control section, and which also does not have any side curves
<EMI ID = 6.1>
from the counterpart.
According to the invention this is achieved with a latching
<EMI ID = 7.1> <EMI ID = 8.1>
allow movement of the latch in a direction transverse to the latch side, but prevent pivoting of the latch during this movement. Furthermore, the hook-shaped latch at the locking device according to the
<EMI ID = 9.1>
along the cam member.
The invention will now be described with reference to the accompanying drawing
<EMI ID = 10.1> according to the invention when pulled out; and Fig. 2 shows a schematic view of the locking device with the pivotable hook-shaped latch in different positions.
The locking device according to the invention comprises a baking
<EMI ID = 11.1>
of a cover plate 2, which fits with its edges in a rebate 3 of the side walls of the housing 1 and can be fixed therein for instance by gluing. A hole 5 is provided in the wall 4 of the housing 1 and a similar hole 5 is located in the cover plate
<EMI ID = 12.1>
The cam member 7 is provided with a cavity 8 of, for example, a hexagonal or square model running through the cylindrical parts 6.
The cam member 7 is provided with a cam 9 for a purpose to be further described. In the housing 1 and around the cam member 7 a hook-shaped pivotable latch 10 fits, the hook-shaped free end 11 of which can engage behind a holding member 12, which can have the shape of a pin inserted through the walls of a housing constructed as a housing
<EMI ID = 13.1>
in the space to be foamed between two plates / The sandwich panel does not need to be described in more detail, since this does not form part of the invention. The counterpart 13 is furthermore of ribs 15
<EMI ID = 14.1>
material of the sandwich panel. Similar ribs can be applied to the housing 1 and to the cover plate. The hook-shaped
<EMI ID = 15.1>
latch 10, which means are adapted for partially retracting the latch 10 (fig. 2) pivoted from the housing under the influence of the cam member 7 further rotating in the housing in a direction.
<EMI ID = 16.1> means, which move in the pivoted end position of the handle
<EMI ID = 17.1>
but prevent pivoting of the latch during this movement.
The hook-shaped latch 10 must be able to be pivoted in and out of the housing 1, and for this purpose guide means are required, which are formed by two mutually co-operating cams of the housing, respectively. of the hook-shaped latch. In the illustrated exemplary embodiment, the cams 16 form part of these two co-operating cams, one of which has a part 17, which is connected with
<EMI ID = 18.1>
arcuate. The pivot axis of the latch runs through the center of the holes 5 and through the center of the cylindrical parts 6 of
<EMI ID = 19.1>
in section 18 extending perpendicularly to the plane of the latch side 4a of the housing, the ridge with the arc-shaped section 17 is thus formed by the wall 4 of the chamber and is the x-edge of a groove running concentrically about the axis of rotation of the latch 10 , That
<EMI ID = 20.1>
The end section runs in which groove the other cam 16 fits on the side of the latch not visible in the drawing. As shown in the drawing, two grooves are provided, which are arranged diametrically relative to each other with respect to the rotation axis of the latch, and the radial end portion 18 of one groove is toward the axis of rotation and the radial end portion 18 of the other groove is directed away from the axis of rotation. The groove or grooves with the side edges 17 are provided in at least one of the side walls of the housing and in these grooves run the projections 16, which part
<EMI ID = 21.1>
it is not necessary for the cover plate 2 to be provided with a thickening 19, which thickening can serve, inter alia, for receiving grooves in which the cams 16 of the pivotable latch 10 visible in fig. 1 fit.
<EMI ID = 22.1>
mainly has an L-shaped course and the cam 9 fits in one leg 21 of this L-shaped course, the other leg 22 of which serves to permit the movement of the latch 10 along the cam member 7. The of the other leg 22 side 23 of the leg 21 in which the cam is turned away from the L-shaped course of the cavity 20
<EMI ID = 23.1>
pulling the pivoted hook-shaped latch into the housing, as will now be explained.
Along the dotted-point line, in Fig. 2 the pivotable hook-shaped latch 10 is drawn in a position in which it is entirely in the housing.
f
pivoted, with the cam 9 of the cam member 7 in this figure pointing downward. If now the cam member 7 is directed in the direction of with the aid of a key, which is inserted into the recess 8
<EMI ID = 24.1>
housing turned, because the end of the cam 9 against the run-up surface
23 of the cavity 20 in the latch press t. The cam cannot yet run up against this run-up surface, because the cams 16 are still in the arc-shaped part 17 of the groove. Thus, only a rotary movement of the latch 10 is possible and, when the cam 16 in the groove 17 approaches the portion 18 when the cam member is rotated further, it enters a position shown in broken line in FIG.
is indicated. The run-up surface 23 herein lies laterally against the
<EMI ID = 25.1>
completely free from this holding member 12. When the cam member 7 is rotated further, the cam 9 runs along the run-up surface 23, whereby the latch 10 will move under the influence of the pressure of the cam.
<EMI ID = 26.1> <EMI ID = 27.1>
cam 9 is locked in this end position and can
<EMI ID = 28.1>
locking device because, when the nttkorgaoa 7 is turned back, the cams 16 must first pass through the parts 18 before the cam 10 can be rotated back.