Stofafzuiginrichting voor een silo-installatie voor het laden van
De uitvinding betreft een stofafzuiginrichting voor een
silo-installatie voor het laden van vrachtvoertuigen, zoals vracht-
<EMI ID=1.1>
legen silo-uitlaat en een daarop aansluitende, omlaag lopende buis,
die in een in de hoogte instelbare stortopening uitmondt, en van
een samen met de stortopening in de hoogte instelbare luchtafzuigopening, die over een zuigbuis op een naar een stofafscheidings-
installatie voerende afzuigleiding is aangesloten.
Bij het beladen van de laadbak van een vrachtauto met een
uit een daarboven gelegen silo-opening omlaag vallend korrel- of
poedervormig produkt vordt door verschillende oorzaken stof ontwikkeld.
In de eerste plaats treedt onmiddellijk stofvorming op bij de vel van
het produkt uit de silo-opening, doordat een hoeveelheid lucht door het produkt verdrongen wordt en de verdrongen lucht door de produktstroom ontwijkt. Als vervolgens het produkt op de bodem van de laadbak valt, wordt de produktstroom uiteengeslagen en afgeremd, waardoor weer grote hoeveelheden stof ontstaan. Nadat zich in de laadbak een produktberg heeft gevormd, zal vervolgens de produktstroom langs hettalud van deze berg omlaag lopen, waarbij opnieuw veel stof wordt ontwikkeld. Indien men stof versprei ding in de omgeving wil voorkomen, moet derhalve met deze verschillende stofbronnen rekening worden gehouden, waarbij tevens
<EMI ID=2.1>
genomen.
Bij een bekende stofafzuiginrichting van de in de aanhef bedoelde soort wordt een harmonikavormige, dubbelwandige beladingsbalg toegepast, waarvan de mond derhalve in de hoogterichting instelbaar is, waarbij de binnenste balg of buis op de silo-uitloop aansluit, terwijl de ringvormige ruimte tussen de beide balgwanden op de afzuigleiding aangesloten is. Tijdens het beladen van een vrachtauto wordt de uitloop
<EMI ID=3.1>
de vrije valhbogte van het produkt zoveel mogelijk te beperken. Door de ringvormige afzuigmond om de balguitloop wordt in tegenstroom met het neervallende produkt stoffige lucht af gezogen, waardoor bij uitsluiting van wind-invloed een redelijke bestrijding van de eerstgenoemde stofbron, die bij de val van het produkt uit de balg optreedt, mogelijk is.
De andere genoemde stofbronnen kunnen met deze bekende stofafzuiginrichting echter niet doeltreffend worden bestreden, zeker niet als nog enige windbelasting optreedt. Deze bekende inrichting is derhalve alleen geschikt voor toepassing in een gesloten ruimte, ofschoon ook in dat geval
<EMI ID=4.1>
dergelijke belaadbalg is, dat tijdens het storten de balg gelijkmatig met de vorming van de produktberg omhoog gehaald moet worden, hetgeen de belaadtijd ongunstig beinvloedt. Voorts worden in de praktijk dergelijke belaadbalgen dikwijls beschadigd, doordat bij het verrijden van de vrachtwagen de balg op de produktberg rust of door de laadbak wordt geraakt. Bij een silo-installatie met onder de silo of silo's lopende
<EMI ID=5.1>
vallen niet mogelijk om deze silo-gangen tijdens het beladen van een vrachtauto tegen windaanval af te sluiten, tenzij kostbare bouwkundige voorzieningen worden getroffen.
De uitvinding beoogt een stofafzuiginrichting voor een
<EMI ID=6.1>
voertuigen met stortgoed het ontwijken van het daarbij ontwikkelde stof naar de omgeving nagenoeg geheel te onderdrukken.
De stofafzuiginrichting volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de stortopening�en de luchtafzuigopening zijn aangebracht in een onder de silo of silo's aangebracht, in de hoogte instelbaar plafond, waarvan de lengte en breedte groter zijn, dan die van de grootste te verwachten laadbak van de te beladen vrachtvoertuigen. Bij een silo-installatie met een aantal in een rij naast elkaar geplaatste silo's heeft het plafond aldus voor elke silo-uitlaat een daarop aangesloten stortopening met bijbehorende luchtafzuigopening. Als daarbij
op de gebruikelijke wijze onder de silo of silo's een silo-gang met rijbaan voor de vrachtvoertuigen aanwezig is, liggen volgens de uitvinding de stortopening en de luchtafzuigopening voor elke silo als gezien in de langsrichting van de silo-gang achter elkaar.
Elke stort- en afzuigopening in het plafond is bij voorkeur volgens de uitvinding door een uit telescopisch in- en uitschuifbare delen bestaande buis met de silo-uitlaat resp. de afzuigleiding verbonden.
Als het plafond zich onder alle silo-uitlaten van de silorij uitstrekt zijn bij voorkeur volgens de uitvinding de afzuigopeningen
<EMI ID=7.1> tussen de op deze uitlaten aangesloten stortopeningen in het plafond aangebracht.
Bij het beladen van een vrachtvoertuig wordt nu aldus te werk gegaan. Het vrachtvoertuig vordt bij geheven plafond onder de gewenste silo-uitlaat gereden tot in een stand, waarin de betrokken
<EMI ID=8.1>
binding van de afzuigopening met de afzuigleiding, bijvoorbeeld door het openen van een klep, de verticale opening tussen de laadbakwanden
<EMI ID=9.1>
niet naar buiten kan ontwijken. Aldus worden de hierboven genoende
<EMI ID=10.1>
het door deze stofbronnen ontwikkelde stof niet naar buiten kan ontwijken. Voorts vormt het plafond een afdoende bescherming tegen vindaan-
<EMI ID=11.1>
bereikt, vordt het vrachtvoertuig, afhankelijk van zijn lengte, over een zodanige afstand verreden, dat het andere einde van de laadbak zich
<EMI ID=12.1>
laden wordt voortgezet. Als daarbij het voorste gedeelte van de laadbak buiten het plafond komt te liggen vormt dit geen bezwaar, daar dit reeds gevulde deel van de laadbak een afsluiting tegen windaanval van
<EMI ID=13.1>
de breedte van het plafond uitstrekkende, uit delen bestaanda buigzame slab, terwijl voorts ook langs de beide zijkanten van het plafond dergelijke slabben kunnen zijn aangebracht. Deze slabben reiken derhalve tot aan de bovenranden van de laadbak en vormen een extra barrière tegen vindinvloeden.
In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld van een siloinstallatie met een stofafzuiginrichting volgens de uitvinding schematisch afgebeeld.
Fig. 1 is een langsdoorsnede van de silo-installatie gezien <EMI ID=14.1>
het plafond in de laagste stand en in de rechter helft in de hoogste stand is getekend; fig. 2 is een horizontale doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1 gezien in de pijlrichting; fig. 3 is een doorsnede volgens de lijn III-III van fig. 2, gezien in de pijlrichting; fig. 4 is een doorsnede volgens de lijn IV-IV van fig. 2; fig. 5 is een dergelijke doorsnede als fig. 1 van het linker gedeelte van de silo-installatie tijdens het eerste stadium van het laden van de laadbak van een onder de installatie gereden vrachtauto; en fig. 6 is een dergelijke doorsnede als fig. 5 tijdens het laatste stadium van het laden van de vrachtauto.
De silo-installatie bestaat uit twee rijen van elk vier silo's, waarvan alleen de hoog gelegen, conisch toelopende uitlopen 1 zijn getekend. Elke silo is cp bekende wijze in vier compartimenten verdeeld, die elk in een silo-uitlaat 2 uitlopen. De silo's zijn op
<EMI ID=15.1>
In elke silo-gang 5 is een plafond 7 aangebracht, dat zich onder alle silo-uitlopen 1 uitstrekt en de silo-gang over nagenoeg de gehele lengte en breedte overdekt. De beide plafonds 7 zijn aan elkaar gelijk en zijn uitgeroerd als een holle doosconstructie (in de tekening duidelijkheidshalve gearceerd aangegeven), die met daaraan bevestigde zijvaarts uitstekende armen 8 langs vier hefkolommen 9, 9' verticaal verschuifbaar is. De drie hefkolommen 9 dienen voor de geleiding, terwijl de vierde hefkolom 9' is voorzien van een door een elektromotor
<EMI ID=16.1>
verticaal kan worden verplaatst en op elke gewenste hoogte kan worden ingesteld. De om de niet-aangedreven hefkolommen 9 grijpende leilussen ven de armen 8 zijn op bekende, niet getekende wijze door kabels met de
<EMI ID=17.1>
van het plafond deze steeds in de horizontale stand blijft. Dergelijke aandrijfconstructies van het hefbrugtype zijn algemeen bekend en daarom niet nader in detail weergegeven.
In elk plafond 7 is onder elk van de vier silo-uitlopen 1
een vierhoekige stortopening 11 uitgespaard, terwijl tussen de vier stortopeningen 11 drie rechthoekige, zich in de breedterichting uitstrekkende luchtafzuigopeningen 12 in het plafond 7 aangebracht zijn. Elke stortopening 11 is door een uit twee telescopisch in elkaar schuifbare delen bestaande buis 13 op de daarboven liggende silo-uitloop 1 aange-
<EMI ID=18.1>
scopisch in elkaar schuifbare delen bestaande zuigbuis 14 aangesloten,
<EMI ID=19.1>
vastzit, die over een door een servo-mator bedienbaar kleppenregister 16 <EMI ID=20.1>
het plafond 7 in de hoogste stand getekend is, waarbij deze buizen 13 en
14 geheel in de stortopeningen 11 en de afzuigopeningen 12 van het plafond
<EMI ID=21.1>
einden en telkens tussen twee naast elkaar liggende openingen 11 en 12 een omlaag hangende, zich over de breedte van het plafond uitstrekk-nde slab 19 van een soepel materiaal, zoals rubber of een geschikte kunststof, welke slab uit een rij bij voorkeur overlappend geplaatste delen is samengesteld. Op overeenkomstige wijze lopen langs de langsranden van elk plafond 7 dergelijke omlaag hangende slabben 20.
Aan de hand van de fig. 5 en 6 zal het beladen van een vrachtauto 6 met stortgoed uit één van de silo's van de beschreven silo-installatie met stofafzuiginrichting worden beschreven. Aangenomen zij, dat een poeder- of korrelvormig produkt uit één van de uitlaten 2 van de meest linkse silo-uitloop 1 in de laadbak 21 van de auto 6 moet worden gestort. Bij geheel geheven stand van het plafond 7 wordt de auto 6 in de silo-gang 5 gereden tot in de stand van fig. 5, waarbij de stortopening 11 zich boven het voorste deel van de laadbak 21 bevindt. Het plafond 7 wordt dan omlaag bewogen tot op een afstand van ca. 10-15 cm boven de bovenzijde van de laadbak 21, zodat tussen de onderzijde van het plafond 7 en de bovenrand van de laadbak een zuigsleuf 22
<EMI ID=22.1>
over kleine afstand in de bak omlaag of steunen plaatselijk op de bakranden, terwijl de beide langsslabben 20 op enige afstand buitenwaarts van de laadbak 21 omlaag hangen. De naast de stortopening 11 liggende afzuigopening 12 van het plafond strekt zich in dwarsrichting boven de laadbak 21 uit en wordt door bediening van het betrokken kleppenregister 16 op de afzuigleiding 17 of 18 aangesloten. Hierdoor treedt door de zuigsleuf 22 over de randen van de laadbak 21 een binnenwaarts gerichte
<EMI ID=23.1>
door de afzuigopening 12 afgezogen, zoals door de pijlen is aangegeven. Als de laadbak 21 aan de voorzijde tot dicht bij de rand is gevuld wordt
<EMI ID=24.1>
gevulde laadb3k 21 nu aanmerkelijk kleiner is, hoeft ook minder lucht
uit de laadbak afgezogen te worden om een naar binnen gerichte luchtstroom door de zuigspleet 22 in stand te houden. De laadbak 21 kan aldus geheel worden gevuld, zonder dat enig stof naar buiten kan ontsnappen. Indien de laadbak een grotere lengte heeft, dan getekend, kan desgewenst het beladen in drie stadia, dus in drie opeenvolgende standen van de laadbak onder de stortopening, plaatsvinden.
Zoals getekend, zal het in de meeste gevallen niet mogelijk
<EMI ID=25.1>
<EMI ID=26.1>
het plafond 7 uitsteekt. Dit is echter geen bezwaar, daar de reeds in
<EMI ID=27.1>
tegen vindinvloed afsluit, zodat geen windinval in de laadbak met de daarmee gepaard gaande wervelvoraing en stof ontwikkeling kan optreden.
<EMI ID=28.1>
legen silo-uitlopen 1 moet worden beladen kan de auto geheel in de silo- <EMI ID=29.1>
liggende afzuigopeningen 12 gereden worden, waarna op dezelfde wijze
als boven beschreven te werk kan worden gegaan. Bij belading uit de
meest rechtse silo-uitloop 1 van tig. 1 moet de vrachtauto 6 spiegel-
<EMI ID=30.1>
ting bij het beladen van vrachtwagens van uiteenlopende afmetingen en
typen doeltreffend werken. Daarbij kan door middel van het kleppenregister 16 de vereiste zuigluchtstroom aan de omstandigheden en aan de
aard van het produkt worden aangepast. De slabben 19 en 20 dragen ertoe
bij om windinval tijdens het beladen uit de laadbak te weren.
<EMI ID=31.1>
laties worden ingebouwd.