BE822185A - Injekteur - Google Patents
InjekteurInfo
- Publication number
- BE822185A BE822185A BE150495A BE150495A BE822185A BE 822185 A BE822185 A BE 822185A BE 150495 A BE150495 A BE 150495A BE 150495 A BE150495 A BE 150495A BE 822185 A BE822185 A BE 822185A
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- fuel
- injector
- injector according
- pump
- combustion engine
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F02—COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
- F02M—SUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
- F02M51/00—Fuel-injection apparatus characterised by being operated electrically
- F02M51/04—Pumps peculiar thereto
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Combustion & Propulsion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Fuel-Injection Apparatus (AREA)
- Electrical Control Of Air Or Fuel Supplied To Internal-Combustion Engine (AREA)
Description
Injekteur De uitvinding betreft een injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor, waarbij de pompkamer van ten minste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstof toevoer en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaat van de verbrandingsmotor aan te sluitan brandstofafvoer in verbinding staat en begrensd is door ten minste één verdringingslichaam dat gekoppeld is met ten minste één anker <EMI ID=1.1> door ten minste één middels de bedieningsmiddelen verstelbare aanslag is begrensd. Een dergelijke injekteur is bekend. Daarbij vormt het verdringingslichaam een star geheel met het anker, zodat telkens bij elke pompslag een aanzienlijke massa tegen de aanslag stuit, hetgeen snelle slijtage van de aanslag met zich mee brengt. De pompopbrengst is van deze slijtage afhankelijk. De uitvinding heeft ten doel een minder aan slijtage onderhevige injekteur te verschaffen. Daartoe heeft de injekteur van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding het kenmerk, dat het verdringingslichaam via een elastische koppeling met het anker is gekoppeld. Bij deze injekteur is de massa van het verdringingslichaam niet afge- veerd, zodat het nauwkeurig de door de aanslag bepaalde weg aflegt en aldus het ingestelde verdringingsvolume verpompt, terwijl de aanzienlijke massa van het anker wel wordt afge- veerd en aldus de slijtage van aanslagvlakken wordt verminderd. Indien een einde van het anker om een scharnier zwenkbaar is en het andere einde van het anker met het ver-dringingslichaam is gekoppeld, wordt een eenvoudige elastische koppeling verkregen, wanneer de elastische koppeling uit een pen, een bus, en een daartussen geplaatste elastische ring bestaat. Deze ring kan bijvoorbeeld van een superpolyamide zijn vervaardigd. Ten einde een degelijke bevestiging van het anker te realiseren, heeft de injekteur volgens de uitvinding een of meer van de volgende kenmerken: dat het anker zwenkbaar aan ten minste één magneetplaat van de elektromagneet is bevestigd, dat het anker zwenkbaar aan een oor van ten minste één magneetplaat van de elektromagneet is bevestigd, dat het anker zwenkbaar is tussen twee elektromagneten en aan ten minste één magneetplaat van elke elektromagneet is bevestigd, dat het anker middels een elastische koppeling aan de magneetplaat is bevestigd, dat het anker in zijn langsrichting ten opzichte van de elektromagneet verplaatsbaar is, en dat elke elektromagneet aan een freem van de injekteur is bevestigd middels op de magneetplaten aangrijpende bouten. De uitvinding betreft in het bijzonder een injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste twee brandstofinlaten van een verbrandingsmotor, waarbij ten minste twee brandstofpompen elk een pompkamer met een middels bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume hebben, via een inlaatklep met een brandstofinlaat en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaten van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staan en elk begrensd zijn door ten minste één verdringingslichaam. Een dergelijke injekteur is bekend. De uitvinding heeft ten doel deze injekteur zodanig te verbeteren, dat de opbrengsten van alle brandstofpompen onderling nauwkeurig op elkaar zijn afgestemd. Dit doel wordt bereikt, doordat de pomphuizen van de beide brandstofpompen in axiale richting op een afstand van elkaar zijn opgesteld en middels verbindingsmiddelen vast met elkaar zijn verbonden, de beide verdringingslichamen van de beide brandstofpompen onderling zijn gekoppeld en middels een koppeling gekoppeld zijn met ten minste één anker van ten minste één elektromagneet en doordat tussen de pomphuizen de bedieningsmiddelen zijn opgesteld, die de slag van de verdringingslichamen begrenzen. Bij deze injekteur bevinden alle de slaglengte van de verdringingslichamen beinvloedende vlakken zich dicht bij elkaar, zodat onderlinge verschillen in verdringingsvolumen van de brandstofpompen ten gevolge van montagefouten en/of vervormingen van onderdelen verwaarloosbaar klein zijn. Bij voorkeur is het anker zwenkbaar tussen twee afwisselende bekrachtigde, ter zijde van de pomphuizen opgestelde elektromagneten. De voordelen van de uitvinding zijn bijzonder groot, indien de pomphuizen van ten minste vier brandstofpompen paarsgewijze in axiale richting op een afstand tegenover elkaar zijn opgesteld en twee huizenblokken uit tegen elkaar aangebouwde pomphuizen bestaan en tussen de huizenblokken gemeenschappelijke bedieningsmiddelen zijn aangebracht. Indien de bedieningsmiddelen uit ten minste een of twee wiggen bestaan, is de door de bedieningsmiddelen ingenomen ruimte tussen elk paar pomphuizen gering. Indien de wiggen niet worden bediend, blijven zij in de ingestelde stand staan.Anderzijds zijn de wiggen met geringe kracht te verstellen in de richting, waarbij de pompslag toeneemt, omdat het koppelorgaan dan van de helling af beweegt. Dit brengt het voordeel met zich mee, dat de acceleratie van de verbrandingsmotor reeds bij een geringe kracht van de een door de druk in het luchtinlaatspruitstuk van de verbrandingsmotor bediende wig verstellende taster wordt ingezet, waarbij het door de verbrandingsmotor aangezogen mengsel brandstofrijk is. Bij de bekende injekteur bestaat het verdringingslichaam uit een star met het anker van de elektromagneet gekoppelde, stijve plunjer. Deze injekteur vergt een nauwkeurige montage en een zeer nauwkeurige bewerking van diverse onderdelen. De uitvinding heeft ten doel een gemakkelijker te vervaardigen, goed werkende injekteur te verschaffen. Daartoe heeft het verdringingslichaam een tegen de cilinderwand aanliggende geleidingskraag en een komvormige zuiger van elastisch materiaal. Het is gebleken, dat de komvormige zuiger van elastisch materiaal, ongeacht een kleine onnauwkeurigheid in de opstelling van het pomphuis ten opzichte van de elektromagneet met het aandrijvende anker, een afdoende afdichting tegen de cilinderwand verzekert. De slijtvastheid van het verdringingslichaam is hoog genoeg, indien het verdringingslichaam van kunststof, bij voorkeur een superpolyamide,is vervaardigd. Slijtage van het verdringingslichaam wordt praktisch volkomen vermeden, indien het verdringingslichaam in een in het pomphuis opgestelde, gehard stalen cilinder is aangebracht. De uitvinding heeft ten doel de konstruktie van de bekende injekteur, in het bijzonder de brandstofpompen daarvan, te vereenvoudigen en de montage en onderhoudswerkzaamheden aan deze injekteur te vergemakkelijken. Daartoe is de injekteur volgens de uitvinding verbeterd, doordat de kleppen zijn aangebracht in een in het pomphuis te schroeven, afzonderlijk kleppenhuis dat met de pompkamer in verbinding staat. De fabrikage van dit kleppenhuis en het afdichten van diverse pasvlakken is volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding vergemakkelijkt, doordat het kleppenhuis uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een inlaatstuk, een uitlaatstuk en een tussenstuk. Indien de inlaat- en/of de uitlaatklep uit een kleplichaam van kunststof en een daaraan gevormde metalen steunring voor de klepveer bestaat, verzekert het betrekkelijk zachte materiaal van het kleplichaam een perfekte afdichting tussen kleplichaam en zitting, terwijl de stalen steunring voorkomt, dat de klepveer in het zachte materiaal van het kleplichaam dringt. Deze klep kan bijzonder klein zijn. Bij de bekende injekteur regelen de bedieningsmiddelen de hoeveelheid brandstof in afhankelijkheid van het door de verbrandingsmotor te leveren vermogen. Wanneer de verbrandingsmotor wordt gedecelereerd, is de naar de verstuiver verpompte hoeveelheid brandstof gering, doordat dan een brandstofklep gesloten wordt. Tot het tijdstip dat deze klep volkomen dicht is, is er een periode, waarin nog een geringe hoeveelheid brandstof naar de verstuiver wordt gevoerd. Een geringe hoeveelheid brandstof is niet goed te verstuiven, zodat bij toepassing van de bekende injekteur de verbranding van de niet perfekt verstoven brandstof onvolledig is en een aanzienlijk gehalte aan het milieu verontreinigende bestanddelen, zoals CH verbindingen en/of Co, in de uitlaatgassen van de verbrandingsmotor voorkomen. De uitvinding heef t ten doel bij een decelererende toestand van de verbrandingsmotor milieu verontreinigende bestanddelen in uitlaatgassen van de verbrandingsmotor en verspilling van brandstof te vermijden. Dit doel wordt bereikt, doordat de bedieningsmiddelen voorzien zijn van een schakelaar voor het stopzetten van de pomp bij onderschrijding van een bepaalde druk in het inlaatspruitstuk. Deze injekteur levert spoedig na het bereiken van de decelererende toestand van de verbrandingsmotor in het geheel geen brandstof meer. Hiermede wordt onvolkomen verbranding bij deceleratie van de verbrandingsmotor met zekerheid voorkomen. De uitvinding verschaft tevens een verbrandingsmotor voorzien van een injekteur vo�gens de uitvinding. De genoemde en andere kenmerken volgens de uitvinding zullen in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt. In de tekening stellen voor: figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken bovenaanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van een injekteur volgens de uitvinding, figuur 2 een doorsnede over de lijn II-II van figuur 1, met een schematische aansluiting op een verbrandingsmotor, figuur 3 een doorsnede over de lijn III-III van figuur 1, figuur 4 een geëxplodeerde tekening van een detail van figuur 3, figuur 5 op grotere schaal een verstuiver, figuur 6 een schema van een elektronische schakeling, figuur 7 een bovenaanzicht van een magneetplaat met een oor, en figuur 8 een schema van de opstelling van diverse onderdelen van een injekteur voor een zes-cilinder-verbrandingsmotor. Twee paar elektromagneten 2 zijn door middel van bouten 6 en om de bouten 6 aangebrachte bussen 25 stevig bevestigd aan een montageplaat 1 die het freem van de injekteur vormt. Elk der elektromagneten 2 omvat een uit een stapel magneetplaten 23 en 24 opgebouwde kern 10 en een bekrachtigingsspoel 14 om die kern 10. De bouten 6 grijpen op de magneetplaten 23 en 24 aan. Elke elektromagneet 2 is gevat in een blok kunststof 36. Tussen elk paar afwisselend bekrachtigde elektromagneten 2 is een plaatvormig anker 18 zwenkbaar aangebracht. Elk anker 18 is met een einde 4 zwenkbaar bevestigd aan uitstekende oren 37 van magneetplaten 23 van elk van een paar elektromagneten 2 middels een elastische koppeling, bestaande uit een ring 38 van elastisch materiaal, bijvoorbeeld een superpolyamide. Doordat de ring 38 met een speling S van bijvoorbeeld 0,2 mm in e�n uitsparing grijpt, is het anker 18 enigszins in zijn langsrichting verplaatsbaar. Aan het vrije einde 5 draagt elk anker 18 een kruisvormig koppelorgaan 20 waarmede twee verdringingslichamen 22 van twee brandstofpompen 32 verbonden zijn. De slag van de verdringingslichamen wordt bepaald door aan weerszijden van de koppelorganen 20 opgestelde instelbare bedieningsmiddelen bestaande uit twee wiggen 26 en 33. Elke pomp 32 bevat een pompkamer 29 met een brandstofinlaat 27 en een brandstofafvoerleiding 28 die elk naar een verstuiver 30 van een verbrandingsmotor 31 leiden. De inlaatklep 39 en de uitlaatklep 41 zijn aangebracht in een in het pomphuis 42 te schroeven afzonderlijk kleppenhuis 43 dat uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een inlaatstuk 44, een uitlaatstuk 45 en een tussenstuk 46. Het op een brandstofvoedingspomp 40 aan te sluiten, een inlaatzitting 48 vertonende inlaatstuk 44 is in het tussenstuk 46 geschroefd en heeft een ringgroef 49 voor een afdichting 50 voor afdichting ten opzichte van het pomphuis 42. Het tussenstuk 46 heeft een uitwendige ringgroef 51 en twee kanalen 52, waarlangs de tussen de inlaatklep 39 en de uitlaatklep 41 gelegen ruimte 53 van het kleppenhuis 43 met de pompkamer 29 communiceert. Het een uitlaatzitting 54 vertonende tussenstuk 46 is in het uitlaatstuk 45 geschroefd en heeft nog een ringgroef 55, waarin een afdichting 56 is opgenomen. Het uitlaatstuk 45 is in het pomphuis 42 geschroefd met tussenvoeging van een afdichtring 47. De inlaatklep 39 en de uitlaatklep 41 bestaan elk uit een kleplichaam 78 van polytetrafluorethyleen en een koperen steunring 57 voor een klepveer 58. In elk pomphuis 42 is een gehard stalen cilinder 59 met zware perspassing geperst. Naderhand is het voorvlak 60 van de cilinder 59 en het pomphuis 42 vlak geslepen. De pomphuizen 42 staan paarsgewijze coaxiaal tegenover elkaar en zijn met behulp van verbindingsmiddelen op een afstand t van elkaar opgesteld. Deze verbindingsmiddelen bestaan uit paspennen 61 en bouten 62 die de pomphuizen 42 star met de montageplaat 1 verbinden. De voorvlakken 60 worden met de paspennen 61 nauwkeurig onderling evenwijdig gericht gehouden. De verdringingslichamen 22 zijn elk van een kunststof, bij voorkeur een superpolyamide, vervaardigd en bestaan elk uit een komvormige zuiger 63, een tegen de pompkamer 29 aan liggende geleidingskraag 64 en een schroefstuk 65 dat met tussenvoeging van lijm in een hard stalen koppelorgaan 20 is geschroefd. De injekteur van figuur 1 heeft twee kruisvormige koppelorganen 20, waarbij de verdringingslichamen 22 van elk paar brandstofpompen 32 middels een koppelorgaan 20 onderling zijn gekoppeld. Elk koppelorgaan 20 is middels een elastische koppeling 66 met een anker 18 gekoppeld. Deze elastische koppeling 66 omvat een in het koppelorgaan 20 opgenomen, om een pen 68 van het anker 18 grijpende elastische ring 67 die bij voorkeur van een superpolyamide is vervaardigd. Het verdringingsvolume van elke brandstofpomp 32 wordt bepaald door de slag van het koppelorgaan 20 dat met een arm 79 tussen de wiggen 26 en 33 heen en weer beweegt. Ten behoeve van een nauwkeurige instelling van deze slag zijn zowel het koppelorgaan 20 als de wiggen 26 en 33 van hard staal, terwijl deze wiggen tegen de hard stalen cilinders 59 aan liggen. Ten einde overmatige slijtage van deze onderdelen te voorkomen, is de betrekkelijk kleine, totale massa van het koppelorgaan 20 en de beide daarmee verbonden verdringingslichamen 22 gescheiden van de betrekkelijk grote massa van het anker 18 dankzij de toepassing van de elastische koppeling 66. <EMI ID=2.1> Twee huizenblokken 69 bestaan elk uit twee tegen elkaar aan gebouwde pomphuizen 42, waartussen wiggen 26 en 33 zijn opgesteld, die als gemeenschappelijke bedieningsmiddelen voor elk van de pompen 32 dienst doen. De afstand t en de koppelorganen 20 zijn klein, zodat onnauwkeurigheden in pompopbrengsten door vervorming van koppelorganen en/of door montagefouten gering zijn. Een vierde arm 70 draagt geleidingsvlakken 71 die met het anker 18 samenwerken ten einde kantelen van het koppelorgaan 20 te voorkomen. Elke verstuiver 30 heeft een naald 7, waarvan een conisch einde 21 door een sterke veer 8 afsluitend op de zitting 9 wordt getrokken. Dit einde 21 wordt bij een hoge druk van brandstof in een op de brandstofleiding 28 aange-sloten kamer 11 en een daarmee via een geperforeerde kraag 12 communicerende kamer 19 tegen de werking van veer 8 in van de zitting 9 af gedrukt (zie figuur 5). Elke elektromagneet 2 wordt bestuurd door een in figuur 6 schematisch weergegeven schakeling 17. De transis- <EMI ID=3.1> stabiele multivibrator. De weerstand R. en de condensator C bepalen de tijdconstante. De collectoruitgang van de <EMI ID=4.1> transistor TR3 die als versterker dienst doet voor de door <EMI ID=5.1> en K2 wordt een voedingsbron 35 aangesloten, terwijl de ingang K3 dient voor het toevoeren van een stuurimpuls, welke bijvoorbeeld afkomstig kan zijn van een pulsgever 34 die gekoppeld is met de motor 31. De pulsgever 34 is bijvoorbeeld gekoppeld met de nokkenas van de verbrandingsmotor 31 en heeft een ronddraaiend contact 15 dat beurtelings in aanraking komt met een van de vier contacten 16a, 16b, 16c en 16d voor het achtereenvolgens bekrachtigen van respektievelijk de elektromagneten 2a, 2b, 2c en 2d. Elk van deze <EMI ID=6.1> van de schakeling 17 verbonden. Op deze wijze wordt in elke cyclus van de verbrandingsmotor 31 op het vereiste tijdstip door een verstuiver 30 de voor elke verbrandingscilinder benodigde brandstof geinjekteerd. De volgorde van de bekrachtiging van de elektromagneten 2a-2d is zodanig gekozen, dat elk van de wiggen 26 en 33 bij elke cyclus even vrij komt van een koppelorgaan 20, zodat zij elk met geringe verstelkracht verstelbaar zijn. Figuur 2 toont, dat de wig 26 wordt aangedreven door een tonvormgie zuiger 80 van een op het luchtinlaatspruitstuk 72 van de verbrandingsmotor 31 aangesloten cilinder 73. Een terugstelveer 74 grijpt via een veerschotel <EMI ID=7.1> voorkomen, dat de wrijvingsweerstand ten gevolge van schranken van de zuiger 80 de verstelling van de wig 26 vertraagt. Aan de cilinder 73 is een elektrische schakelaar 82 bevestigd, die middels een staaf 83 door de veerschotel 75 van de zuiger 80 wordt bediend, wanneer de druk in het inlaatspruitstuk 72 daalt beneden een bepaalde druk die bijvoorbeeld circa 200 mmHg absoluut bedraagt. De veerspanning van veer 74 en de met stippellijnen in figuur 2 getekende schakelstand van de zuiger 80 zijn dienovereenkomstig gekozen. De bepaalde druk ligt tussen de drukken van circa 250 en 150 mmHg die in het inlaatspruitstuk 72 ontstaan bij onbelast (stationnair) draaien respektievelijk bij deceleratie. Bij de schakelstand van de zuiger 80 staat de wig 26 in de minimum stand, waarbij de pompen 32 de voor een perfekte verstuiving vereiste minimale hoeveelheid brandstof afgeven. De schakelaar 82 is opgenomen tussen de accu 35 en het contact 15, zodat bij uitschakeling van de schakelaar 82 geen stuurimpulsen worden afgegeven. De andere wig 33 wordt onafhankelijk van de wig 26 onder invloed van andere faktoren, bijvoorbeeld de atmosferische druk of motortemperatuur door een stuurorgaan 77 versteld. Figuur 8 toont de opstelling van drie paar brandstofpompen 32 met drie koppelorganen 20, die elk worden aangedreven door een anker 18 van een paar elektromagneten 2. Een wig 26 heeft een uitsparing 81 voor het doorlaten van het middelste koppelorgaan 20 en wordt door een zuiger 80 van een cilinder 73 ingesteld.
Claims (1)
- C O N C L U S I E S1. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor, waarbijde pompkamer van ten minste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstoftoevoer en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaat van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staat en begrensd isdoor ten minste één verdringingslichaam dat gekoppeld is metten minste één anker van ten minste één elektromagneet en dat een slag heeft, die door ten minste één middels de bedieningsmiddelen verstelbare aanslag is begrensd, met een of meer vande volgende kenmerken,a) dat het verdringingslichaam via een elastische koppeling met het anker is gekoppeld, b) dat een einde van het anker om een scharnier zwenkbaar is en het andere einde van het anker met het verdringingslichaam is gekoppeld middels de elastische koppeling omvattende een om een pen aangrijpende elastische ring, c) dat een einde van het anker om een scharnier zwenkbaar is en het andere einde van het anker met het verdringingslichaam is gekoppeld middels de elastische koppeling omvattende een om een pen aangrijpende ring die van een superpolyamide is vervaardigd, d) dat het anker zwenkbaar aan ten minste één magneetplaat van de elektromagneet is bevestigd, <EMI ID=8.1>één magneetplaat van de elektromagneet is bevestigd,f) dat het anker zwenkbaar is tussen twee elektromagneten en aan ten minste één magneetplaat van elke elektromagneet is bevestigd, g) dat het anker middels een elastische koppeling aan de magneetplaat is bevestigd,h) dat het anker in zijn langsrichting ten opzichtevan de elektromagneet verplaatsbaar is, eni) dat elke elektromagneet aan een freem van de injekteur is bevestigd middels op de magneetplaten aangrijpende bouten.2. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste twee brandstofinlaten van een verbrandingsmotor, waarbij ten minste twee brandstofpompen elk een pompkamer met een middels bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume hebben, via een inlaatklep met een brandstofinlaat en via een uitlaatklep met een op de brandstofinlaten van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staan en elk begrensd zijn door ten minste één verdringingslichaam,met het kenmerk, dat de pomphuizen van de beide brandstofpompen in axiale richting op een afstand van elkaar zijn opgesteld en middels verbindingsmiddelen vast met elkaar zijn verbonden, de beide verdringingslichamen van de beide brandstofpompen onderling zijn gekoppeld en middels een koppeling gekoppeld zijn met ten minste één anker van ten minste één elektromagneet en dat tussen de pomphuizen de bedieningsmiddelen zijn opgesteld, die de slag van de verdringings- <EMI ID=9.1>3. Injekteur volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het anker zwenkbaar is tussen twee afwisselend bekrachtigde, ter zijde van de pomphuizen opgestelde elektromagneten.4. Injekteur volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de pomphuizen van ten minste vier brandstofpompen paarsgewijze in axiale richting op een afstand tegenover elkaar zijn opgesteld en dat twee huizenblokken uit tegen elkaar aangebouwde pomphuizen bestaan en dat tussen de huizenblokken gemeenschappelijke bedieningsmiddelen zijn aangebracht.5. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen uit ten minste één wig en bij voorkeur uit twee wiggen bestaan.6. Injekteur volgens een van de conclusies 2-4,met het kenmerk,dat de verdringingslichamen van elk paar brandstofpompen aan elkaar zijn gekoppeld middels een koppelorgaan, waarvan een derde arm met de bedieningsmiddelen samenwerkt.7. Injekteur volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat een vierde arm van het koppelorgaan geleidingsvlakken draagt, die met het anker samenwerken.8. Injekteur volgens een van de conclusies 2-7,met het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde vlakken van tegenover elkaar opgestelde pomphuizen nauwkeurig evenwijdig zijn.9. Injekteur volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde vlakken geslepen zijn.10. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen worden aangedreven door een tonvormige zuiger van een op het luchtinlaatspruitstuk van een verbrandingsmotor aan te sluiten cilinder, welke zuiger bij voorkeur via een centrale kogel onder invloed van een terugstelveer staat.11. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor,waarbij de pompkamer van ten minste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstoftoevoer en via een uitlaatklepmet een op de brandstofinlaat van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staat en begrensd is door ten minste één verdringingslichaam dat gekoppeld is met<EMI ID=10.1>een slag heeft, die door ten minste één middels de bedieningsmiddelen verstelbare aanslag is begrensd, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam een tegen de cilinderwand aanliggende geleidingskraag en een komvormige zuiger van elastisch materiaal heeft.12. Injekteur volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam van kunststof, bij voorkeur een superpolyamide is vervaardigd.13. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam in een in het pomphuis opgestelde, gehard stalen cilinder is aangebracht.14. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam een zuiger van kunststof heeft, die met een schroefstuk en/of lijmin een stalen koppelorgaan is bevestigd.15. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam bevestigd is aan een koppelorgaan dat middels een eerste scharnier scharnierend is verbonden met een anker van ten minste één elektromagneet, welk anker om een tweede scharnier ten opzichte van de elektromagneet zwenkbaar en ten opzichte van ten minsteéén van de beide scharnieren radiaal verplaatsbaar is.16. Injekteur volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat ten minste één van de beide scharnieren een ring van elastisch materiaal omvat.17. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het pomphuis van elke brandstofpomp een gehard stalen cilinder heeft.18. Injekteur volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de gehard stalen cilinder een aanslag voor de bedieningsmiddelen vormt.19. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste één brandstofinlaat van een verbrandingsmotor, waarbij de pompkamer van ten minste één brandstofpomp een met bedieningsmiddelen instelbaar verdringingsvolume heeft, via een inlaatklep met een brandstoftoevoer en via een uitlaatklepmet een op de brandstofinlaat van de verbrandingsmotor aan te sluiten brandstofafvoer in verbinding staat en begrensd is door ten minste één verdringingslichaam, met het kenmerk,dat de kleppen zijn aangebracht in een in het pomphuis te schroeven, afzonderlijk kleppenhuis dat met de pompkamer in verbinding staat.20. Injekteur volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het kleppenhuis uit drie onderling te verbinden stukken bestaat, namelijk een inlaatstuk, een uitlaatstuk en een tussenstuk.21. Injekteur volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de stukken in elkaar zijn geschroefd.22. Injekteur volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat het uitlaatstuk in het pomphuis is geschroefd.23. Injekteur volgens conclusie 20, 21 of 22, met het kenmerk, dat het een uitlaatzitting vertonende tussenstuk in het uitlaatstuk is geschroefd en aan zijn omtrek een elastische afdichtring heeft.24. Injekteur volgens conclusie 20, 21, 22 of 23, met het kenmerk, dat het een inlaatzitting vertonende inlaatstuk in het tussenstuk is geschroefd en aan zijn omtrek een elastische afdichtring heeft.25. Injekteur volgens een van de conclusies 20-24, met het kenmerk, dat het tussenstuk een met de pompkamer in verbinding staande uitwendige ringgroef heeft, die via ten minste één kanaal met de tussen de inlaatklep en de uitlaatklep gelegen ruimte van het kleppenhuis communiceert.26. Injekteur volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inlaat- en/of de uitlaatklep bestaat uit een kleplichaam van kunststof en een daaraan gevormde metalen steunring voor de klepveer.27. Injekteur voor het afgeven van brandstof aan ten minste één verstuiver van een verbrandingsmotor, omvattende ten minste één op de verstuiver aangesloten pomp en van de druk in het inlaatspruitstuk van de verbrandingsmotor afhankelijke bedieningsmiddelen voor het regelen van de door de verstuiver te verstuiven hoeveelheid brandstof, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen voorzien zijn van een elektrische schakelaar voor het stopzetten van de elektrisch aangedreven pomp bij onderschrijding van een bepaalde drukin het inlaatspruitstuk.28. Injekteur volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het verdringingslichaam van de pomp is gekoppeld met ten minste één anker van ten minste één elektromagneet.29. Injekteur volgens conclusie 27 of 28, met het kenmerk, dat in de minimum stand van de bedieningsmiddelen de voor een perfekte verstuiving minimale hoeveelheid brandstof wordt afgegeven.30. Verbrandingsmotor, voorzien van een injekteur volgens een van de voorgaande conclusies.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL7315770A NL7315770A (nl) | 1973-11-16 | 1973-11-16 | Injekteur. |
NLAANVRAGE7315769,A NL174487C (nl) | 1973-11-16 | 1973-11-16 | Elektromagnetische brandstof-inspuitpomp. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE822185A true BE822185A (nl) | 1975-05-14 |
Family
ID=26644933
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE150495A BE822185A (nl) | 1973-11-16 | 1974-11-14 | Injekteur |
Country Status (5)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE822185A (nl) |
BR (1) | BR7409597A (nl) |
ES (1) | ES432022A1 (nl) |
IT (1) | IT1024804B (nl) |
SE (2) | SE419570B (nl) |
-
1974
- 1974-11-12 IT IT7031374A patent/IT1024804B/it active
- 1974-11-14 BR BR9597/74A patent/BR7409597A/pt unknown
- 1974-11-14 BE BE150495A patent/BE822185A/nl not_active IP Right Cessation
- 1974-11-14 SE SE7414325A patent/SE419570B/xx unknown
- 1974-11-16 ES ES432022A patent/ES432022A1/es not_active Expired
-
1980
- 1980-02-29 SE SE8001601A patent/SE421557B/sv unknown
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
ES432022A1 (es) | 1977-03-01 |
IT1024804B (it) | 1978-07-20 |
AU7538574A (en) | 1976-05-20 |
SE8001601L (sv) | 1980-02-29 |
SE419570B (sv) | 1981-08-10 |
BR7409597A (pt) | 1976-05-25 |
SE421557B (sv) | 1982-01-04 |
SE7414325L (nl) | 1975-05-20 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
CA1116962A (en) | Electronically controlled, solenoid operated fuel injection system | |
JPH0745857B2 (ja) | 液体又は気体を調量するための調量弁 | |
US4401082A (en) | Fuel injection pump for internal combustion engines | |
US3943892A (en) | Injector | |
US4426977A (en) | Dual solenoid distributor pump system | |
US20080295805A1 (en) | High Pressure Fuel Injector | |
JPH03264761A (ja) | 自己着火式の内燃機関用の燃料噴射ポンプ | |
BE822185A (nl) | Injekteur | |
US4080949A (en) | Combustion engine and injector for a combustion engine | |
US4345563A (en) | Fuel injection pump for internal combustion engines | |
US4940036A (en) | Fuel injection pump | |
US4164920A (en) | Device for supplying fuel to a combustion engine and method of manufacturing said device | |
US3994272A (en) | Injector | |
WO1998054461A8 (en) | A method for operation of a hydraulically actuated fuel pump for an internal combustion engine, and a hydraulically actuated fuel pump | |
US4149505A (en) | Injector for giving off fuel to combustion engine | |
US4266523A (en) | Electromagnetically actuated pumps | |
NL7810629A (nl) | Inrichting voor het afgeven van brandstof aan een verbrandingsmotor. | |
JPS5815619B2 (ja) | ネンリヨウフンシヤソウチ | |
NL8400980A (nl) | Brandstofspuitinrichting. | |
US4210116A (en) | Electromagnetically actuated pumps | |
US4343275A (en) | Electromagnetically actuated pumps | |
NL8400977A (nl) | Brandstofspuitinrichting. | |
NL8400981A (nl) | Injekteur voor het afgeven van brandstof. | |
JPH0220460Y2 (nl) | ||
JPS62129540A (ja) | デイ−ゼル機関用燃料噴射装置 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
RE | Patent lapsed |
Owner name: TUBANTOR B.V. Effective date: 19861130 |