<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
0 p z 0 3 G
<Desc/Clms Page number 2>
Er zijn reeds aan een trekker aan te koppelen ploegen be- kend, die zijn voorzien van middelen, die het ten opzichte van de trekker zijdelings verplaatsen van de ploegbalk, benevens de daar- door gedragen ploegschaar of -scharen mogelijk maken, zodanig dat het bij de uiterste standen van de ploeg mogelijk is randvoren langs een obstakel, bijvoorbeeld een sloot, heg of dergelijke te maken, welke middelen zijn voorzien van een dwarsstang, die is gekoppeld aan een centrale as, buiten de hartlijn waaraan de ploegbalk is geplaatst.
De ploeg kan een wentelploeg zijn, die in hoogterichting instelbaar is gekoppeld aan de trekker, waarbij de dwarsstang om de centrale as, loodrecht op diens hartlijn, draaibaar is.
Een voorbeeld van een ploeg volgens de bovenomschreven soort is bijvoorbeeld bekend uit het Nederlandse octrooischrift 94.172.
De uitvinding beoogt een ploeg van de beschreven soort te verschaffen, die als randploeg of laatste -voor-ploeg kan werken en constructief minder gecompliceerd is dan de bekende ploegen en op eenvoudiger wijze geschikt kan worden. gemaakt voor het ploegen van randvoren.
Daartoe' is de ploeg volgens de onderhavige uitvinding in hoofdzaak gekenmerkt doordat de ploegbalk scharnierend is ge- koppeld aan een stangenstelsel, dat is verbonden met de zich van- af de centrale as naar weerszijden uitstrekkende dwarsstang en twee hoofdstangen omvat, die door voor.... beide stangen om hun scharnierverbindingen tegengesteld gerichte zwaaibewegingen in of evenwijdig aan het vlak van dwarsstang en ploegbalk een ver- plaatsing van de ploegbalk uit de stand voor normaal ploegen naar de stand voor het ploegen van randvoren, en omgekeerd, mogelijk maken.
Een voorkeursuitvoering van de ploeg volgens de uitvinding is gekenmerkt doordat de dwarsstang door een scharnier blijvend is
<Desc/Clms Page number 3>
verbonden met het ene einde van de ene hoofdstang, die aan zijn andere einde scharnierend is verbonden met het ene einde van de ploegbalk en zich bij normaal ploegen vanaf het genoemde schar- nier evenwijdig aan de dwarsstang naar het ene einde daarvan uit- strekt en door een losneembare grendeling ten opzichte daarvan is gefixeerd,
en bij het ploegen van randvoren vanaf het ge- noemde scharnier in een over 1800 omgezwaaide stand evenwijdig aan de dwarsstang naar het andere einde daarvan uitstrekt en door een tweede losneembare grendeling ten opzichte daarvan is ge- fixeerd, en de ploegbalk aan zijn andere einde blijvend scharnie - rend is verbonden met het ene einde van de andere hoofdstang, waar- van het andere einde bi j normaal ploegen door laatstgenoemde grendeling losneembaar is gekoppeld aan de dwarsstang en bij het ploegen van randvoren, in een ten opzichte van de ploegbalk over een hoek van meer dan 1800 omgezwaaide stand van deze hoofdstang, is gekoppeld aan de eerstgenoemde grendeling,
die bij normaal ploegen de eerste hoofdstang ten opzichte van de dwarsstang fixcerte
Bij toepassing van de maatregel volgens de uitvinding be- hoeft men dus slechts al naar men normaal wil ploegen of randvorem wil ploegen de grendelingen los te nemen, de hoofdstangen van het stangenstelsel om te zwaaien en ten opzichte van de dwarsstang weer te grendelen* Het overplaatsen van de ploegbalk vanuit de ene ploegstand naar de andere ploegstand is daardoor een eenvoudi@- ger handeling geworden, die soepel verloopt en weinig krachtsinspan- ning vereist, vooral indien men de scharnierverbindingen uitvoert met bijvoorbeeld kogellegers.
Onder verwijzing naar de schematisch uitgevoerde tekening, die slechts die delen van een ploeg volgens de uitvinding weer- geeft, die voor het begrijpen van de uitvinding noodzakelijk zijn, zal een voorkeursuitvoering van de ploeg volgens de uitvinding nader worden toegelicht. De uitvinding is evenwel geenszins be- perkt tot de hierna beschreven uitvoeringsvorm, doch omvat alle
<Desc/Clms Page number 4>
varianten, die onder de gevraagde bescherming vallen.
Aangenomen wordt dat de op de tekening afgebeelde ploeg een wentelploeg is die met behulp van een daarop aangrijpende, op zichzelf bekende zogenaamde driepuntaophanging (niet afgebeeld) is gekoppeld aan de trekker en Hydraulisch vanaf de trekker omhoog en omlaag beweegbaar is. Dit zijn op zichzelf bekende maatregelen, die geen essentieel deel van de onderhavige uitvinding vormen. Ook het omkeermechanisme voor het om de centrale as automatisch wente.- len van de ploeg aan het einde van een voor is niet afgebeeld, daar ook dit mechanisme geen essentieel nieuw onderdeel van de uitvinding is.
Blijkens de tekening is in @en aan de trekker (niet afge- beeld) aan te koppelen freemdeel 1 een ten opzichte van de trekker centraal geplaatste as ? draaibaar gelegerd. Het treemdeel 1 is met behulp van de genoemde driepuntsophanging (niet afgebeeld) gekoppeld aan de trekker en vanaf de trekker omhoog en omlaag beweegbaar. De ploegbalk 3 is met de ploegsoharen 4 verbonden door een willekeurig, op de tekening schematisch voorgesteld verbindingsmechanisme 5.
Uit de tekening blijkt, dat zich ten opzichte van de cen- @ trale as 2 naar weerszijden een dwarsstang 6 uitstrekt, die vast- . zit aan de as 2, zodanig dat bij draaiing van de as 2 de dwarsstang
6 meedraait in een vlak loodrecht op de hartlijn van de as 2.
De dwarsstang 6 is door een scharnier 7 blijvend verbonden met het ene einde van een eerste hoofdstang 8. Deze is aan zijn andere einde door een scharnier 9 verbonden met het ene einde van de ploegbalk 3 en strekt zich bij normaal ploegen vanaf het schar- nier 7 evenwijdig aan de dwarsstang 6 in de richting van het ene einde daarvan uit. In die stand, die op de tekening met vol ge- trokken lijnen is aangeduid, is de stang 8 door middel van een losneembare grendel in de vorm van een pen 10 gefixeerd ten op- zichte van de dwarsstang 6. De ploegbalk 3 is aan zijn andere einde door een scharnier 11 blijvendverbonden met het ene einde van de
<Desc/Clms Page number 5>
andere hootdatang 12.
Van deze stang 12 is bij normaal ploegen het andere einde door middel van een losneembare grendeling in de vorm van een pen 13 gekoppeld aan het andere einde van de dwarsstang 6..
Moeten met de ploeg rand voren worden geploegd, dan heeft een omzetting van de ploegbalk 3 vanuit de met volgetrekken lijnen aangegeven stand naar de met stippellijnen aangeduide stand plaats.
In laatstgenoemde stand strekt de stang 8 zich vanaf het scharnier
7 in een over 180 omgezwaaide stand evenwijdig aan de dwarsstang
6 naar het andere einde daarvan uit en is dan door de grendelpen
13 ten opzichte daarvan gefixeerd. De stang 12 is dan met zijn einde, dat aanvankelijk door de grendelpen 13 op zijn plaats werd gehouden, met behulp van de grendelpen 10 vastgezet ten opzichte van de dwarsstang 6. Daartoe @s vooraf de stang 12 over een hoek van meer dan 1800 om het scharnier 11 omgezwaaid. De rinchtingen, waarin de stangen 8 en 12 worden omgezwaaid zijn met pijlen aangegeven.
Het spreekt vanzelf, dat voorafgaande aan het omzwaaien van de stangen 8 en 12 de grendelpennen 10 en 13 moeten worden uitgenomen.
De op de tekening afgebeelde uitvoeringsvorm van de grende- linges 10 en 13 en van de scharnierverbindingen 7,9 en 11 zijn slechts als voorbeeld gegeven. De uitvinding is echter geenszins daartoe beperkt. Elke andere uitvoer¯vorm van de grendelingen en scharnierverbindingen, die de met de ploeg volgens de uitvinding beoogde werking mogelijk maakt, kan worden toegepast. Een extra voordeel van het voorstel volgens de uitvinding bestaat daarin, dat een uitbalancerend contragewicht, dat bij bekende uitvoeringen tijdens het ploegen noodzakelijk is, bij de ploeg volgens de uit- vinding achterwege kan blijven, daar de ploegbalk door het ten op- zichte van de centrale as 2 aan de andere zijde liggende gedeelten van de dwarsstang 6 en het stangenstelsel uitgebalanceerd wordt ge- houden.
In de stang 12 kan een stelorgaan 14 opgenomen zijn, dat
<Desc/Clms Page number 6>
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
0 p z 0 3 G
<Desc / Clms Page number 2>
Plows to be coupled to a tractor are already known which are provided with means which enable the plow beam to be displaced laterally with respect to the tractor, in addition to the plowshare or shares carried by it, such that the extreme positions of the plow, it is possible to make edge furrows along an obstacle, for instance a ditch, hedge or the like, which means are provided with a cross bar, which is coupled to a central axis, outside the center line to which the plow beam is placed.
The plow can be a reversible plow which is coupled to the tractor in an adjustable height direction, the crossbar being rotatable about the central axis, perpendicular to its axis.
An example of a plow according to the above-described type is known, for example, from Dutch patent 94,172.
The object of the invention is to provide a plow of the described type which can operate as an edge plow or last front plow and which is less complicated in construction than the known plows and can be arranged in a simpler manner. made for plowing edge furrows.
To this end, the plow according to the present invention is essentially characterized in that the plow beam is hingedly coupled to a linkage, which is connected to the crossbar extending from the central axis to both sides and comprises two main rods, which through the front. ... both bars, about their pivotal connections, in opposing sweeping movements in or parallel to the plane of crossbar and plow beam, permit displacement of the plow beam from the normal plowing position to the rim furrow plowing position, and vice versa.
A preferred embodiment of the plow according to the invention is characterized in that the cross bar is permanent by a hinge
<Desc / Clms Page number 3>
connected to one end of the one main bar, which at its other end is hingedly connected to one end of the plow beam and, in normal plowing, extends from said hinge parallel to the cross bar to one end thereof and through a releasable latch is fixed to it,
and when plowing ridge furrows from said hinge in a 180 ° pivoted position extending parallel to the crossbar to the other end thereof and fixed thereto by a second releasable latch, and the plow beam at its other end permanently is pivotally connected to one end of the other main bar, the other end of which is releasably coupled to the crossbar by the latter latch during normal plowing and, when plowing edge furrows, at an angle to the plow beam. of more than 1800 pivoted position of this main bar, is coupled to the former latch,
which in normal plowing fixed the first main bar relative to the cross bar
When the measure according to the invention is used, it is therefore only necessary to release the locks, rotate the main rods of the linkage and re-lock with respect to the crossbar, depending on normal plowing or edge-shaping. the plow beam from one plow position to the other plow position has thus become a simpler operation, which proceeds smoothly and requires little effort, especially if the pivotal connections are made with, for example, ball bearings.
With reference to the schematic drawing, which shows only those parts of a plow according to the invention which are necessary for an understanding of the invention, a preferred embodiment of the plow according to the invention will be explained in more detail. However, the invention is by no means limited to the embodiment described below, but includes all
<Desc / Clms Page number 4>
variants, which are covered by the requested protection.
It is assumed that the plow shown in the drawing is a reversible plow which is coupled to the tractor by means of a so-called three-point linkage (not shown) which engages thereon and which is hydraulically movable up and down from the tractor. These are measures known per se and do not form an essential part of the present invention. Also the reversing mechanism for automatically turning the plow about the central axis at the end of a furrow is not shown, as this mechanism is not an essential new part of the invention either.
According to the drawing, in @and to the tractor (not shown), is the frame part 1 which is centrally positioned with respect to the tractor? rotatably mounted. The truss part 1 is coupled to the tractor by means of said three-point suspension (not shown) and can be moved up and down from the tractor. The plow beam 3 is connected to the plow hairs 4 by any connecting mechanism 5 shown schematically in the drawing.
It can be seen from the drawing that a transverse rod 6 extends to both sides with respect to the central axis 2 and which fixes it. is located on the shaft 2, in such a way that when the shaft 2 is rotated, the crossbar
6 rotates in a plane perpendicular to the axis of the shaft 2.
The crossbar 6 is permanently connected by a hinge 7 to one end of a first main bar 8. It is connected at its other end by a hinge 9 to one end of the plow beam 3 and extends from the hinge in normal plowing. 7 extends parallel to the crossbar 6 in the direction of one end thereof. In that position, which is indicated by full lines in the drawing, the rod 8 is fixed in relation to the crossbar 6 by means of a releasable bolt 10 in the form of a pin. other end permanently connected by a hinge 11 to one end of the
<Desc / Clms Page number 5>
other high data input 12.
In normal plowing, the other end of this rod 12 is coupled to the other end of the transverse rod 6 by means of a releasable bolt 13 in the form of a bolt.
If plowing is to be carried out with the plow edge forwards, a conversion of the plow beam 3 from the position indicated by solid lines to the position indicated by dotted lines takes place.
In the latter position, the rod 8 extends from the hinge
7 in a 180 degree pivoted position parallel to the crossbar
6 out to the other end of it and is then through the locking pin
13 fixed relative to it. The rod 12 is then fixed with its end, initially held in place by the locking pin 13, with the help of the locking pin 10 relative to the transverse rod 6. To this end, the rod 12 is pre-bent through an angle of more than 1800. pivoted the hinge 11. The directions in which the rods 8 and 12 are pivoted are indicated by arrows.
It goes without saying that prior to pivoting the rods 8 and 12, the locking pins 10 and 13 must be removed.
The embodiment of the latches 10 and 13 and of the hinge connections 7, 9 and 11 shown in the drawing are given by way of example only. However, the invention is by no means limited thereto. Any other form of latches and hinge connections that allows the operation envisaged by the inventive plow may be used. An additional advantage of the proposal according to the invention consists in that a balancing counterweight, which is necessary in known embodiments during plowing, can be dispensed with in the plow according to the invention, since the plow beam due to the plow central shaft 2 on the other side parts of the cross bar 6 and the linkage are kept balanced.
An adjusting member 14 may be included in the rod 12
<Desc / Clms Page number 6>