<Desc/Clms Page number 1>
De uitvinding heeft betrekking op een hydraulisch bestuurd toestel, in het bijzonder op een hydraulisch bestuurde kraan, dat minstens twee delen bevat die ten opzichte van elkaar schar- nieren en waarin ten opzichte van elk van deze delen minstens één vaste leiding voorzien is.
De uitvinding streeft er in hoofdzaak naar een dergelijk toestel te ontwerpen waarbij de verschillende delen die hydraulisch
<Desc/Clms Page number 2>
bestuurd worden onderling verbonden zijn door leidingen, terwijl het gebruik van elke soepele leiding overbodig wordt.
Tot dit doel sluiten de twee leidingen bij elkaar aan door een ringvormig kanaal dat voorzien is in een van de stukken en waarvan de as samenvalt met de scharnieras.
Doelmatig zijn meerdere paren bij elkaar aansluitende leidin. gen voorzien en komen de ringvormige kanalen voor in een cylin- drisch oppervlak van een.stuk en komt tussen twee ringvormige kanalen voor de vloeistof...-doorlaat een eveneens ringvormig kanaal voor waarin afdichtend materiaal aangebracht is.
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat het afdichtend materiaal uit een elastische ring.
In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van dezelfde uitvinding is het cylindrisch oppervlak een buitenoppervlak.
Volgens de uitvinding wordt er ook naar gestreefd het gebruik van soepele verbindingen overbodig te maken daar waar geen gebruik kan gemaakt worden van een ringvormig kanaal zoals hiervoor beschreven.
Volgens de uitvinding sluit de leiding van een deel dan bij het ander deel aan volgens de scharnieras en mondt deze leiding uit in een ruimte -vaar ook de leiding van dit ander deel in uitmondt.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn minstens vier leidingen op elk van de scharnierende delen aan- gebracht, welke leidingen twee aan twee uitmonden in ruimten die uitgespaard zijn in afzonderlijke organen die aan beide zijden van het ander deel aangebracht zijn.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een hydraulisch bestuurd toestel, in het bijzonder op een hydraulisch bestuurde kraan, en streeft er bij een dergelijk toestel naar een soepelheid van bediening te combineren met een stevigheid van plaatsing ten opzichte van de grond waarop het toestel rust.
<Desc/Clms Page number 3>
Tot dit doel bevat het hydraulisch bestuurd toestel volgens de uitvinding een onderstel en een in dit onderstel draaibaar gemonteerde kolom die de andere onderdelen draagt.
De uitvinding heeft ook nog betrekking op een hydraulisch bestuurd toestel dat een tandwiel en een daarin grijpende heugel bevat.
Volgens de uitvinding wordt ernaar gestreefd bij dergelijke toestellen een zo compact mogelijke constructie te bekomen.
Tot dit doel wordt volgens de uitvinding de heugel gevormd door een getand gedeelte van een stang die aan minstens één einde voorzien is van een zuigerkopafdichting en geleid is in een open cylinder.
Bij voorkeur is hogergedoelde stang aan de twee einden voor- zien van een zuigerkopafdichting en wordt zij geleid door twee naar elkaar toe gerichte open cylinders.
De uitvinding heeft ten slotte ook nog betrekking op een ophanginrichting gebruikt bij een dergelijk hydraulisch bestuurd toestel en in het bijzonder op een ophanginrichting van een werktuig, die een orgaan bevat waarop het werktuig bevestigd wordt en een tweede orgaan dat het eerste draagt en ten opzichte waarvan dit eerste kan verdraaid worden.
De uitvinding streeft er in het bijzonder naar een dergelijke inrichting te ontwerpen waarbij het orgaan dat het werktuig draagt in verschillende standen kan geplaatst worden ten opzichte van het tweede orgaan dat het eerste draagt en dat meestal vast is ten opzichte van een ander onderdeel van een machine.
Tot dit doel is een van de organen verbonden met een schijf met inkepingen, terwijl het andere voorzien is van minstens één grendel die past in een van de inkepingen.
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding drukt een veer de grendel in de inkeping, terwijl een element voorzien is dat, in een bepaalde stand gebracht, de grendel tegen de
<Desc/Clms Page number 4>
werking van de veer in weerhoudt.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van een hydraulisch hydraulisch bestuurd toestel, in het bijzonder van een/bestuurde kraan, en van een daarbij gebruikte ophanginrichting van een werktuig vol- gens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en is niet beperkend voor de uitvinding; de verwijzings- cijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 is een, schematisch gehouden, zijaanzicht van een hydraulisch bestuurde kraan volgens de uitvinding.
Figuur '2 is een, eveneens schematisch gehouden, zijaanzicht maar op een grotere schaal en met gedeeltelijke doorsnede van een gedeelte van de kraan volgens figuur 1.
Figuur 3 is een, eveneens schematisch gehouden, doorsnede maar op een grotere schaal van een gedeelte van de kraan reeds voorgesteld in figuur .2.
Figuur 4 is een, schematisch gehouden, doorsnede volgens de lijn IV-IV uit figuur 3.
Figuur 5 is gedeeltelijk een doorsnede en gedeeltelijk een bovenaanzicht van een gedeelte van de kraan voorgesteld in figuur 1,
Figuur 6 is gedeeltelijk een bovenaanzicht en gedeeltelijk een doorsnede van een gedeelte van de kraan uit figuur 1.
Figuur 7 is gedeeltelijk een vooraanzicht en gedeeltelijk een doorsnede van een gedeelte van de kraan uit figuur 1.
Figuur 8 is een doorsnede volgens de lijn VIII-VIII uit figuur 7.
Figuur 9 is een bovenaanz:.cht van een gedeelte van de kraan voorgesteld in figuur 3.
Figuur 10 is een vooraanzicht met gedeeltelijke doorsnede van een gedeelte van de inrichting uit figuur 1 maar op een grotere schaal.
<Desc/Clms Page number 5>
Figuur 11 is een doorsnede op een grotere schaal volgens de lijn XI-XI uit figuur 10.
Figuur 12 en figuur 13 zijn respectievelijk een doorsnede en een bovenaanzicht van een bijzonderheid van het gedeelte van de inrichting voorgesteld in de figuren 7 en 8.
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
De kraan,voorgesteld in figuur 1, bestaat in hoofdzaak uit een onderstel 1 en een daarin draaibaar gemonteerde kolom 2 waarop de verdere organen gemonteerd zijn. Deze verdere organen bestaan o.m. uit de kop 3 die vast is ten opzichte van de kolom .2 en de balken 4 en 5. Balk 4 is scharnierend bevestigd aan de kop 3 van de kolom 2/en balk 5 is scharnierend bevestigd aan het einde van balk 4. De verschillende onderdelen voor het laden en lossen, graven en scheppen van vast en los materiaal worden bevestigd aan het einde van balk 5, dat o.m. scharnierend het stuk 6 draagt. De beweging van balk 4 ten opzichte van kolom 2 wordt bewerkt door een hydraulisch werkend mechanisme dat o.m. cylinder 7 en een op stang 8 bevestigde zuiger in de cylinder bevat.
De beweging van balk 5 ten opzichte van balk 4 wordt eveneens bewerkt door een dergelijk hydraulisch werkend mechanisme, bevattende o.m. cylinder 9 en een op zuigerstang 10 bevestigde zuiger.
Dergelijke mechanismen zijn bekend zodat hun werking hierna niet in de bijzonderheden beschreven wordt. Een hydraulisch wer- kend mechanisme bewerkt eveneens de beweging van de werktuigen die bevestigd zijn aan het stuk 6. Een merkwaardige eigenschap van de kraan volgens de aanvrage bestaat erin dat geen plooibare buizen noodzakelijk zijn om de olie naar en uit de verschillende' cylinders te brengen die voor de beweging van de verschillende onderdelen van de kraan noodzakelijk zijn.
<Desc/Clms Page number 6>
De olie, die'voortkomt uit leidingen van het vast gestel, moet dus zonder buigzame leidingen gebracht worden in de eerste plaats naar de kolom 2 die kan verdraaid worden en vervolgens van deze kolom over het scharnierpunt 11 naar de balk 4 en van deze balk 4 over het scharnierpunt 12 naar de balk 5 en van deze laatste balk 5 over het scharnierpunt 13 naar het stuk 6. De verschillende scharnierpunten worden overbrugd zonder dat gebruik moet gemaakt worden van buizen of darmen die plooibaar zijn.
Elke buis, die in de kraan volgens de aanvrage toegepast wordt, wordt vast bevestigd op een onderdeel van de kraan en ondergaat tijdens de werking van de kraan geen vormverandering.
Indien voorlopig afgezien wordt van het mechanisme dat de rotatie bewerkt van de kolom 2 in het vast onderstel 1, zijn zes leidingen noodzakelijk voor de werking van de verschillende ,onderdelen van de kraan. Deze zes leidingen 14 tot 19 vertrekken van het vast gestel en monden uit in ringvormige kanalen 32 die uitgespaard zijn in het cylindrisch buitenoppervlak van het stuk 33 dat vast is ten opzichte van het onderstel 1. Tussen en naast de ringvormige kanalen 32 komen ringvormige kanalen 34 voor waarin rubberringen 35 geplaatst zijn voor de afdichting.
De ringvormige kanalen 32 zijn dus onderling niet in verbinding en zijn dus enkel aangesloten op de leidingen 14 tot 19 die vanaf het vast onderstel vertrekken. Anderzijds monden deze ring- vormige kanalen 32 ook uit op de leidingen 20, '21, 22, 23, 36 en 37, die voorzien zijn in de kolom 2. Het stuk 38 waarin deze leidingen 20 tot 23 en 36 en 37 uitgespaard zijn en waarop deze leidingen verder aansluiten draait immers mee met de kolom .2.
Zoals uit figuur 3 kan afgeleid worden, blijven de leidingen 20 tot 23, 36 en 37 aangesloten op de ringvormige kanalen 32 over welke hoek de kolom 2 ook moge verdraaid worden in het onderstel 1 Niettegenstaande het feit dus dat de kolom.2 kan rotoren in het
<Desc/Clms Page number 7>
vast onderstel 1 lopen de leidingen dus door zonder dat een soe- pele verbinding moet voorzien zijn. De leidingen 36 en 37 dienen daarbij voor de aanvoer tot en afvoer van vloeistof naar de cylinder 7, terwijl de leidingen 20 tot 23 doorlopen .enerzijds voor de werking van cylinder 9 en anderzijds voor de werking van de werktuigen die gemonteerd zijn op het stuk 6.
Zoals uit figuur 1 kan afgeleid worden, moeten deze vier leidingen 20 tot.23 het scharnierpunt 11 overbruggen. Op welke wijze dit gebeurt blijkt uit figuur 5. De leidingen 20 tot 23 zijn vast verbonden met de kop 3 van de kolom 2 en monden uit in ruimten 39 die voorkomen in de organen 40 die aan beide zijden bevestigd zijn op de kop 3 van de kolom 2. De leidingen 24 tot 27 die de voortzetting vormen van de leidingen 20 tot 23 aan de overzijde van het scharnierpunt monden eveneens uit in deze ruimten 39 in de stukken 40. De uiteinden van de leidingen
24 tot 27 zijn evenwel coaxiaal met de scharnieras van de beweging van balk 4 ten opzichte van de kop 3 van de kolom 2.
Materieel wordt deze scharnieras verwezenlijkt door de as 41. dichtende elementen 42 zorgen ervoor dat uit "de ruimten 39 n vloeistof kan ontsnappen zodat de vloeistofdoorgang van de leidingen 20 tot 23 respectievelijk naar de leidingen 24 tot .2 zonder verlies van vloeistof geschiedt. De vloeistof overgang is dus mogelijk van de leidingen die bevestigd zijn ten opzichte van de kop 3 van kolom 2 naar de leidingen die bevestigd zijn op de balk 4, welke ook de stand moge wezen van de balk 4 ten opzichte van de kop 3.
De leidingen 26 en 27 dienen voor de toevoer tot en de afvoer van de cylinder 9 die de beweging bewerkt van de balk 5 ten opzichte van de balk 4. De leidingen 24 en 25 dienen evenwel voor toevoer en afvoer van de vloeistof die gebruikt wordt voor het in beweging brengen van de werktuigen die ten opzichte van het stuk 6 bevestigd zijn. Deze leidingen
24 en 25 moeten dus nog gebracht worden over de scharnierpunten
<Desc/Clms Page number 8>
12 en 13, zoals blijkt uit figuur 1.
Op welke wijze dit gebeurt blijkt uit de figuren 6 en 7, die respectievelijk betrekking hebben op de overbrugging van het scharnierpunt 12 en van het scharnierpunt 13. De leidingen 24 en 25, die vast zijn ten opzichte van de balk 4, monden uit in de ruimten 43 die voorzien zijn in het stuk 44 dat vast is ten opzichte van de balk 5.
De einden van de leidingen 24 en 25 zijn daarbij coaxiaal met de scharnieras van de beweging van balk 5 ten opzichte van balk 4. Natuurlijk blijven de einden van buizen 24 en 25 vast ten opzichte van balk 4, ook bij de scharnierbeweging van balk 5, evenals de einden van bitizen 24 tot 27 vast blijven ten opzichte van balk 4 wanneer deze balk beweegt ten opzichte van de kop 3 van de kolom 2.
De nodige afdichtingen 42'zijn natuurlijk voor- zien om te beletten dat vloeistof verloren gaat bij de overgang van de leidingen 24 en 25 over de ruimten 43 haar de buizen 28 en 29 die eveneens in die ruimten 43 uitmonden en die vast zijn ten opzichte van de balk 5,
De overbrugging van scharnierpunt 13 blijkt uit figuur 7.
De leidingen '28 en 29 monden uit in de ruimten 45 die uitge- spaard zijn in de as 46 die vast is ten opzichte van de balk 5 en waarrond het stuk 6 scharniert. De leidingen 30 en 31 daaren- tegen zijn vast ten opzichte van het stuk 6 en monden met hun einden uit in de ruimten 45. Deze einden van de leidingen 30 en 31 zijn natuurlijk coaxiaal met de scharnieras van het stuk 6 ten opzichte van de balk 5. Ook hier zijn afdichtingselementen 42 voorzien om te beletten dat bij de overgang van de vloeistof uit leidingen 28 en 29 naar de leidingen 30 en 31 verlies van vloeistof zou ontstaan.
@
Uit het bovenstaande moge blijken dat de overgang van de vloeistof van uit de leidingen 14 tot 19, die vast zijn ten opzichte vangnet gestel, over de kolom 2 en over de scharnier- punten 11, 12 en 13 geschiedt zonder dat gebruik moet gemaakt
<Desc/Clms Page number 9>
worden van enige soepele leiding. De toevoer van vloeistof naar de cylinders 7 en 9, alsmede naar de cylinders die de beweging van de werktuigen bewerken die voorzien zijn op het stuk 6, geschiedt dus zonder tussenkomst van een enkele soepele leiding.
De overgang van de eigenlijke leidingen naar de cylinders kan op de gebruikelijke wijze geschieden.
Op welke wijze de kolom 2 gelagerd is ten opzichte van het onderstel 1 blijkt in het bijzonder uit figuur 2. De bijzonde- re montage van kolom 2 in onderstel 1, voorgesteld in figuur 2, is vooral nuttig om een gepaste doorvoer van vloeistof van de vaste leidingen op de leidingen die behoren tot de kolom te kunnen voorzien. Het gedeelte van deze kraan waar deze overgang plaats- vindt onderaan in de kolom 2 werd schematisch voorgesteld door het gearceerd gedeelte 47. De cylinder 7, die samen met een zuiger en met zuigerstang 8 de beweging bewerkt van balk 4 ten opzichte van de kop 3 van kolom 2, is ingebouwde althans gedeeltelijke, in de kolom 2. De kolom 2 heeft bovenaan een ronde plaat 48 waarop de kop 3, die dus de andere organen van de kraan draagt, bevestigd is.
Deze plaat 48 rust onder tussenkomst van een dubbele rij kogels 49 op een draagstuk 50 dat vast is ten opzichte van het onderstel 1. Aldus wordt de axiale belasting ' opgenomen. Het feit dat de kolom 2 met kop 3 op de bovenzijde van het onderstel rust onder tussenkomst van de ringvormige plaat 48 en de dubbele rij kogels 49 die bovenaan voorkomen laat een gemakkelijke montage en demontage toe van de kolom en vergemakkelijkt ook het plaatsen van de organen die noodzakelijk zijn voor de aansluiting van de vaste buizen verbonden met het ondstel met de buizen die vast zijn ten opzichte van de kolom.
De niet axiale belasting wordt opgenomen door twee rollagers: 51 bovenaan en 52 onderaan. Met een dergelijke montage is het mogelijk een volledig gesloten vast onderstel 1 toe te passen hetgeen de stevigheid van de constructie merkelijk doet toenemen.
<Desc/Clms Page number 10>
De beweging yan de kolom '2 en het onderstel 1 wordt bewerkt door middel van een tandwiel 53 dat vast is ten opzichte van de kolom 2 en een heugel 54 die heen-en-weer kan bewogen worden in het onderstel 1. De heen-en-weer gaande beweging van de beugel 54 bewerkt de rotatie van het tandwiel 53 en bijgevolg van de kolom 2 in het onderstel 1. De heen-en-weer gaande beweging van de heugel 54 wordt, zoals gewoonlijk, bewerkt door een vloei- stof, maar dit gebeurt volgens de uitvinding op een bijzondere wijze.
Zoals uit de figuren 10 en 11 kan af,geleid worden, zijn de tanden niet voorzien in het verlengde van de zuigerstang maar wel in de zuigerstant zelf. Het is dus de zuigerstang 54 die rechtstreeks grijpt in het tandwiel 53. Deze zuigerstang wordt geleid door stukken zoals 55 en bezit aan beide einden een zuigerkopaf dichting 56. De zuigerkopaf dichtingen 56 worden geleid in naar elkaar toe gerichte open cylinders 57 en 58. Naargelang de vloeistofdruk toeneemt in een van de cylinders en afneemt in een andere cylinder, verplaatst de heugel 54 zich naar de ene of naar de andere kant, zodat de kolom 2 passend over de gewenste hoek ronddraait. Door toepassing van open cylinders en een getande zuigerstang wordt over een korte bouwlengte een maximum zwenk- bereik bekomen.
De in de figuren voorgestelde kraan is ook uitgerust met een bijzondere ophanginrichting voor de werktuigen die in het bijzonder ' tot uiting komt in de figuren 7, 8,12 en 13. Door deze ophang- inrichting is het mogelijk de verschillende werktuigen die opge- hangen zijn aan de kleine balk 5 in alle mogelijke standen om hun as te wentelen. Tot dit doel is het stuk 6, dat scharnierend in
13 opgehangen is aan het einde van de kleine balk 5, voorzien ,van een schijf 59 waarin inkepingen 60 uitgespaard zijn. Een schijf 61 kan beschouwd worden als vast ten opzichte van het stuk
6, zoals o. m. blijkt uit de figuur 7. Ook de schijf 59 kan als vast beschouwd worden ten opzichte van het stuk 6. Het juk 62 wordt
<Desc/Clms Page number 11>
gedragen door de schijf 61 en draagt de verschillende werktuigen.
Het juk 62 is voorzien van een of meer grendeldozen 63 met daarbij horende grendels 64 die naar de inkeping 60 gedrukt worden door de veren 65..zoals het duidelijkst blijkt uit figuur 12. Wanneer de grendels 64, twee in getal volgens figuur 8, in de openingen 60 ingedrukt zijn, is het juk 62 vast ten opzichte van de schijf 61 en dus ten opzichte van het stuk 6. Wanneer evenwel de grendels 64 uit de inkepingen getrokken zijn, dan kan het juk 62 vij draaien ten opzichte van de schijf 61, en dus ook ten opzichte van het stuk 6. De grendels 64 kunnen tegen de werking van de veren 65 in in ontgrendelde stand gehouden worden door neerklap- bare grendelkleppen 66. In dit geval blijven de werktuigen en het juk 6,2 vrij om te roteren ten opzichte van het stuk 6.
De uitvinding is natuurlijk geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoering vele veranderingen aangebracht worden o.m. wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding gebruikt worden.
<Desc / Clms Page number 1>
The invention relates to a hydraulically controlled device, in particular to a hydraulically controlled crane, which comprises at least two parts hinged relative to each other and in which at least one fixed pipe is provided with respect to each of these parts.
The main aim of the invention is to design such a device in which the various parts are hydraulic
<Desc / Clms Page number 2>
controlled are interconnected by pipes, while the use of any flexible pipe becomes unnecessary.
For this purpose, the two pipes connect together by an annular channel provided in one of the pieces and whose axis coincides with the pivot axis.
Several pairs of connecting lines are expedient. and the annular channels occur in a cylindrical surface of a piece and between two annular channels for the liquid passage there is an annular channel in which sealing material is arranged.
In an expedient embodiment of the invention the sealing material consists of an elastic ring.
In a preferred embodiment of the same invention, the cylindrical surface is an outer surface.
According to the invention it is also attempted to make the use of flexible connections superfluous where no use can be made of an annular channel as described above.
According to the invention the conduit of one part then connects to the other part along the hinge axis and this conduit opens into a space where the conduit of this other part also ends.
In a particular embodiment of the invention, at least four conduits are arranged on each of the hinged parts, which conduits open two by two into spaces recessed in separate members arranged on both sides of the other part.
The invention also relates to a hydraulically controlled device, in particular to a hydraulically controlled crane, and in such a device aims to combine flexibility of operation with a firmness of placement relative to the ground on which the device rests.
<Desc / Clms Page number 3>
For this purpose, the hydraulically controlled device according to the invention comprises a chassis and a column pivotally mounted in this chassis, which supports the other parts.
The invention also relates to a hydraulically controlled device comprising a gear wheel and a rack engaging therein.
The aim according to the invention is to obtain a construction that is as compact as possible for such devices.
For this purpose, according to the invention, the rack is formed by a toothed portion of a rod which is provided at least at one end with a piston head seal and is guided in an open cylinder.
Preferably, the aforementioned rod is provided with a piston head seal at both ends and is guided by two open cylinders facing each other.
Finally, the invention also relates to a suspension device used in such a hydraulically controlled device, and in particular to a suspension device of a tool, comprising a member to which the tool is mounted and a second member supporting the first and with respect to which the former can be twisted.
In particular, the invention seeks to design such a device in which the member carrying the tool can be placed in different positions with respect to the second member carrying the first and which is usually fixed with respect to another part of a machine. .
For this purpose, one of the members is connected to a notched disc, while the other is provided with at least one latch that fits into one of the notches.
In an advantageous embodiment of the invention, a spring presses the latch into the notch, while an element is provided which, in a predetermined position, pushes the latch against the
<Desc / Clms Page number 4>
action of the spring.
Other particularities and advantages of the invention will become apparent from the following description of a hydraulically hydraulically controlled device, in particular of a controlled crane, and of a suspension device according to the invention used therewith; this description is given by way of example only and is not limiting of the invention; the reference numbers relate to the attached drawings.
Figure 1 is a schematic side view of a hydraulically controlled crane according to the invention.
Figure 2 is a side view, also kept schematic, but on a larger scale and with partial cross-section of a part of the tap of figure 1.
Figure 3 is a cross-section, also kept schematic, but on a larger scale of a part of the tap already represented in figure 2.
Figure 4 is a schematic section along the line IV-IV of Figure 3.
Figure 5 is partly a section and partly a plan view of a portion of the tap represented in Figure 1,
Figure 6 is partly a top view and partly a cross-section of a portion of the faucet of Figure 1.
Figure 7 is partly a front view and partly a cross-section of a portion of the faucet of Figure 1.
Figure 8 is a section on the line VIII-VIII of Figure 7.
Figure 9 is a top view of a portion of the tap shown in Figure 3.
Figure 10 is a partial cross-sectional front view of a portion of the device of Figure 1 but on a larger scale.
<Desc / Clms Page number 5>
Figure 11 is a section on a larger scale taken on the line XI-XI of Figure 10.
Figure 12 and Figure 13 are a sectional view and a plan view, respectively, of a particular portion of the device shown in Figures 7 and 8.
In the various figures, the same reference numbers refer to the same elements.
The crane, represented in figure 1, essentially consists of a base 1 and a column 2 pivotally mounted therein, on which the further elements are mounted. These further members include the head 3 which is fixed with respect to the column 2 and the beams 4 and 5. Beam 4 is hinged to the head 3 of the column 2 / and beam 5 is hingedly attached to the end of the column. beam 4. The various parts for loading and unloading, digging and shoveling solid and loose material are attached to the end of beam 5, which pivotally carries the piece 6. The movement of beam 4 with respect to column 2 is effected by a hydraulically operating mechanism which includes cylinder 7 and a piston in the cylinder mounted on rod 8.
The movement of beam 5 relative to beam 4 is also effected by such a hydraulically operating mechanism, including cylinder 9 and a piston mounted on piston rod 10.
Such mechanisms are known so that their operation is not described in detail below. A hydraulically operating mechanism also controls the movement of the tools attached to the piece 6. A remarkable feature of the crane according to the application is that no pliable tubes are necessary to convey the oil to and from the different cylinders. necessary for the movement of the different parts of the crane.
<Desc / Clms Page number 6>
The oil, which emerges from pipes of the fixed frame, must therefore be conveyed without flexible pipes first to the column 2 which can be rotated and then from this column over the pivot point 11 to the beam 4 and from this beam 4. over the pivot point 12 to the beam 5 and from this last beam 5 over the pivot point 13 to the piece 6. The various pivot points are bridged without having to use tubes or intestines that are pliable.
Each tube used in the faucet of the application is rigidly attached to a part of the faucet and does not undergo a deformation during the operation of the faucet.
If, for the time being, the mechanism that effects the rotation of the column 2 in the fixed undercarriage 1 is dispensed with, six pipes are necessary for the operation of the various parts of the crane. These six conduits 14 to 19 depart from the fixed frame and open into annular channels 32 recessed in the cylindrical outer surface of the piece 33 which is fixed relative to the chassis 1. Between and adjacent to the annular channels 32 are annular channels 34 in which rubber rings 35 are placed for sealing.
The annular channels 32 are thus not mutually communicating and are thus only connected to the lines 14 to 19 which leave from the fixed undercarriage. On the other hand, these annular channels 32 also open onto the pipes 20, '21, 22, 23, 36 and 37, which are provided in the column 2. The section 38 in which these pipes 20 to 23 and 36 and 37 are recessed and after all, to which these pipes connect further rotates with the column. 2.
As can be deduced from Figure 3, the pipes 20 to 23, 36 and 37 remain connected to the annular channels 32 through whatever angle the column 2 may be turned in the undercarriage 1 Notwithstanding the fact that the column 2 can rotate in the undercarriage 1. it
<Desc / Clms Page number 7>
fixed frame 1, the pipes run through without a flexible connection having to be provided. The lines 36 and 37 serve for the supply and discharge of liquid to the cylinder 7, while the lines 20 to 23 continue on the one hand for the operation of cylinder 9 and on the other hand for the operation of the tools mounted on the piece 6. .
As can be deduced from figure 1, these four pipes 20 to 23 must bridge the pivot point 11. How this is done can be seen from figure 5. The pipes 20 to 23 are rigidly connected to the head 3 of the column 2 and open into spaces 39 which occur in the members 40 which are attached on both sides to the head 3 of the column. column 2. The pipes 24 to 27, which are the continuation of the pipes 20 to 23 on the other side of the pivot point, also open into these spaces 39 in the pieces 40. The ends of the pipes
However, 24 to 27 are coaxial with the pivot axis of the movement of beam 4 relative to the head 3 of column 2.
This pivot axis is materially realized by the shaft 41. Sealing elements 42 ensure that liquid can escape from the spaces 39, so that the liquid passage from the lines 20 to 23 and to the lines 24 to 2, respectively, takes place without loss of liquid. It is thus possible to transition from the pipes fixed with respect to the head 3 of column 2 to the pipes fixed on the beam 4, whatever the position of the beam 4 with respect to the head 3.
The pipes 26 and 27 serve for the supply to and the discharge of the cylinder 9 which causes the movement of the beam 5 with respect to the beam 4. However, the pipes 24 and 25 serve for the supply and discharge of the liquid used for moving the tools fixed relative to the piece 6. These pipes
24 and 25 must therefore still be brought over the pivot points
<Desc / Clms Page number 8>
12 and 13, as shown in Figure 1.
How this is done can be seen from figures 6 and 7, which relate respectively to the bridging of the hinge point 12 and of the hinge point 13. The pipes 24 and 25, which are fixed with respect to the beam 4, open into the spaces 43 provided in the piece 44 fixed with respect to the beam 5.
The ends of the pipes 24 and 25 are coaxial with the pivot axis of the movement of beam 5 with respect to beam 4. Of course the ends of tubes 24 and 25 remain fixed with respect to beam 4, also during the pivotal movement of beam 5, as well as the ends of bitizen 24 to 27 remain fixed relative to beam 4 when this beam moves relative to the head 3 of column 2.
The necessary seals 42 'are of course provided to prevent liquid from being lost at the junction of the lines 24 and 25 over the spaces 43 to the tubes 28 and 29 which also open into those spaces 43 and which are fixed relative to the bar 5,
The bridging of pivot point 13 is shown in figure 7.
The pipes 28 and 29 open into the spaces 45 which are cut out in the shaft 46 which is fixed with respect to the beam 5 and around which the piece 6 is hinged. The pipes 30 and 31, on the other hand, are fixed with respect to the piece 6 and open with their ends into the spaces 45. These ends of the pipes 30 and 31 are of course coaxial with the pivot axis of the piece 6 with respect to the beam. 5. Here too, sealing elements 42 are provided to prevent a loss of liquid occurring during the transition of the liquid from lines 28 and 29 to lines 30 and 31.
@
It will be apparent from the above that the transfer of the liquid from the lines 14 to 19, which are fixed with respect to the safety net frame, over the column 2 and over the pivot points 11, 12 and 13 takes place without having to use it.
<Desc / Clms Page number 9>
be of some flexible leadership. The supply of liquid to the cylinders 7 and 9, as well as to the cylinders which effect the movement of the tools provided on the part 6, thus takes place without the intervention of a single flexible pipe.
The transition from the actual lines to the cylinders can take place in the usual way.
The manner in which the column 2 is mounted with respect to the undercarriage 1 can be seen in particular from Figure 2. The special mounting of column 2 in undercarriage 1, represented in Figure 2, is particularly useful to ensure an adequate flow of liquid from the base. to be able to provide fixed pipes on the pipes belonging to the column. The part of this valve where this transition takes place at the bottom of the column 2 was schematically represented by the hatched part 47. The cylinder 7, which together with a piston and with piston rod 8 effects the movement of beam 4 with respect to the head 3 of column 2, is built-in, at least in part, in the column 2. The column 2 has at the top a round plate 48 on which the head 3, which thus supports the other members of the crane, is fixed.
This plate 48 rests through a double row of balls 49 on a carrier 50 which is fixed relative to the undercarriage 1. The axial load is thus absorbed. The fact that the column 2 with head 3 rests on the top of the undercarriage with the intermediary of the annular plate 48 and the double row of balls 49 that appear at the top allows easy assembly and disassembly of the column and also facilitates the placement of the members necessary for the connection of the fixed pipes connected to the frame with the pipes fixed with respect to the column.
The non-axial load is taken up by two roller bearings: 51 at the top and 52 at the bottom. With such an assembly it is possible to use a completely closed fixed frame 1, which considerably increases the strength of the construction.
<Desc / Clms Page number 10>
The movement of the column 2 and the undercarriage 1 is effected by means of a gear 53 which is fixed with respect to the column 2 and a rack 54 which can be moved back and forth in the undercarriage 1. The back and forth reverse movement of the bracket 54 effects the rotation of the gear wheel 53 and consequently of the column 2 in the undercarriage 1. The reciprocating movement of the rack 54 is effected, as usual, by a liquid, but according to the invention this is done in a special way.
As can be seen from Figures 10 and 11, the teeth are not provided in line with the piston rod, but in the piston rod itself. Thus, it is the piston rod 54 that engages directly with the gear 53. This piston rod is guided by pieces such as 55 and has a piston head seal 56 at both ends. The piston head seals 56 are guided in facing open cylinders 57 and 58. As appropriate. As the fluid pressure increases in one of the cylinders and decreases in another cylinder, the rack 54 moves to one side or the other so that the column 2 rotates appropriately at the desired angle. By using open cylinders and a toothed piston rod, a maximum swivel range is obtained over a short construction length.
The crane shown in the figures is also equipped with a special suspension device for the tools, which is particularly illustrated in FIGS. 7, 8, 12 and 13. This suspension device makes it possible to suspend the different tools. are on the small beam 5 in all possible positions to rotate about their axis. For this purpose is the piece 6, which is hinged in
13 is suspended at the end of the small beam 5, provided with a disc 59 in which notches 60 are recessed. A disk 61 can be considered fixed to the piece
6, as can be seen from figure 7, for example. The disc 59 can also be considered as fixed with respect to the piece 6. The yoke 62 is
<Desc / Clms Page number 11>
carried by the disc 61 and carries the various tools.
The yoke 62 includes one or more latch boxes 63 with associated latches 64 which are urged toward the notch 60 by the springs 65 as best seen in FIG. 12. When the latches 64, two in number of FIG. with the openings 60 pressed in, the yoke 62 is fixed with respect to the disc 61 and thus with respect to the piece 6. However, when the latches 64 are pulled out of the notches, the yoke 62 can pivot relative to the disc 61 , and thus also with respect to the piece 6. The latches 64 can be held in the unlocked position against the action of the springs 65 by fold-down latch flaps 66. In this case the tools and yoke 6,2 remain free to move. rotate relative to the piece 6.
The invention is, of course, by no means limited to the embodiment described above and within the scope of the patent application many changes can be made to the embodiment described in respect of the shape, composition, arrangement and number of parts required for realizing the invention. invention can be used.