<Desc/Clms Page number 1>
Draadopwikkelinrichtingen, welke voorzien zijn van een trommel voor het aan haar oppervlak aandrijven van een op de machine geplaatste spoel, van een zwaaibaar vorkvormig orgaan voor het volgens een beschrijvende lijn tegen deze trommel druk- ken van een dergelijke spoel tijdens het bewikkelen, en van een mechanisme voor liet dempen van de zvraaibeweging van het vork- vormige orgaan, zijn bekend.
<Desc/Clms Page number 2>
Bij deze draadopwikkelinrichtingen dient het demporgaan om het zogenaamde "dansen" van de spoel op de aandriftrommel te voorkomen. Dit dansen van de spoelen op de trommel is in het bijzonder hinderlijk in het geval dat alle spoelen op de draad- op[wikkelinrichting een gelijke hoeveelheid draad per tijdseenheid onder een zo weinig mogelijk verschillende spanning moeten op- nemen. Dit laatste is b. v. nodig, als de draadopwikkelinrichting is opgesteld achter een spin- en nabehandelingsinrichtin van het type, waarbij een reeks op geringe afstand van elkander in een vlak met een rechtlijnige dwarsdoorsnede voortbewegendd draden continu door een reeks baden wordt geleid.
Het gevolg van het dansen van de spoelen is toch, dat de steeds optredende slip tus- sen spoelen en drijf trommel niet constant is, maar op min of meer ongelijkmatige wijze van opwikkelpunt tot opwikkelpunt varieert.
Dit leidt ertoe, dat bij een gelijke draadtoevoersnelheid voor alle opwikkelpunten, de' spanningen waaronder de draden op de verschil- lende spoelen worden opgewikkeld in een te grote mate uit elkaar lopen. Door een regeling in de aandrijving van de draadopwikkelin- richting zijn de spanningswisselingen als gevolg van het dansen niet te ondervangen, omdat een groter aantal opwikkelpunten bij een enkele aandrijftrommel behoort en voorts de verschillende aan- drijftrommels van één machine gemeenschappelijk worden gedreven.
In verband daarmede werd de hierboven beschreven bekende draadopwikkelinrichting van e en dempmechanisme voorzien, dat door wrijving van twee vaste vlakken langs elkaar werkt. In de practijk is echter gebleken, dat in die gevallen, waarin de eis wordt gesteld, dat bij normaal bedrijf alle met eenzelfde snelheid aangevoerde draden onder een spanning worden opgewikkeld, waar- van de grootte slechts weinig afwijkt van het gemiddelde voor alle spanningen, deze uitvoering van het dempmechanisme niet tot
<Desc/Clms Page number 3>
een aanvaardbaar resultaat leidt.
Verrassenderwijs werd nu gevonden, dat deze spanningswisse- lingen tot binnen toelaatbare grenzen kunnen worden terugge- bracht, indien het dempmechanisme bestaat uit een in een cylinder -heen enweerbeweegbare zuiger, waarbij de ruimten ter weerszijden van de zuiger via een smooropening met elkaar zijn verbonden.
Het dempend medium kan een vloeistof of een gas zijn, doch bij voorkeur zal een vloeistof, onwel olie vorden gebruikt.
'De eenvoudigste en meest betrouwbare uitvoeringsvorm van het dempend orgaan is wel die, waarbij de smuoropening door speling tussen de zuigerrand en de cylihderwand wordt gevormd. De smoor- opening wordt daarbij door de verschuiving van de zuiger in de cylinder bij normaal bedrijf voortdurend schoon gehouden. Daardoor is een steeds constante dempende werking gewaarborgd.
Om verder het oplichten van de zwaaiarm bij het einde van het opwikkelen te vergemakkelijken, bestaat bij een gunstige uitvoe- ring van de inrichting volgens de uitvinding de cylinder uit twee gedeelten van verschillende binnendoorsnede, waarbij de zuiger zich tijdens het bewikkelen van een spoel beweegt in het cylinder- gedeelte van de kleinste doorsnede en bij het oplichten van het vorkvormige orgaan na het bewikkelen komt in het wijdere cylinder- gedeelte.
De verwijding van de cylinder over een gedeelte van zijn lengte kan daarbij gevormd worden door een in de cylinderwand aan- gebrachte sleuf.Om echter ook het oplichten van het vorkvormige orgaan tijdens het opwikkelen zonder al te veel moeite mogelijk te maken, kan het oppervlak van de zuiger zodanig worden bemeten, dat door beweging van het vorkvomige orgaan met de hand een vacuum in de ruimte onder de zuiger. kan worden getrokken.
Ter toelichting van de uitvinding volgt hier een beschrijving aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een uit-
<Desc/Clms Page number 4>
voeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weer- gegeven. Figuur 1 geeft een draadopwikkelinrichting volgens de uitvinding in perspectivisch aanzicht. Figuur 2 geeft een door- snede van deze draadopwikkelinrichting, en wel volgens de lijn II-II in figuur 1. De figuren 3-5 geven de dempinrichting volgens de uitvinding op verschillende momenten tijdens het normale bedrijf, en wel in doorsnede volgens de lijn 111-111 in fig. 2.
Bij de in figuur 1 afgebeelde uitvoeringsvorm van de in- richting volgens de uitvinding is een drijf trommel 1 aanwezig, welke over een as 2 op bekende wijze in draaiing wordt gebracht.
Op deze trommel 1 rust, wanneer een draad 3 moet worden opge- wikkeld, een spoel 4. Deze spoel 4 wordt volgens een beschrijvende lijn met de trommel 1 in aanraking gehouden, doordat zij met tappen 5, waarvan er in figuur 1 slechts een is gerekend, grijpt in legers 6, welke in de armen 7 van een vorkvormig orgaan 8 zijn aangebracht. Deze legers 6 strekken zich vanuit de binnenzijde slechts tot ongeveer het midden van de armen 7 uit, waardoor bereikt wordt, dat door de overblijvende wandhelft van de armen 7 een axiale verschuiving van de tappen 5 en dus ook van de spoel 4 voorkomen wordt. De legers 6 hebben zelf ongeveer de vorm van een J.
Deze vorm maakt het enerzijds moge- lijk, dat tijdens het opwikkelen de spoel 4 onder het gewicht van het vorkvormige orgaan 8 tegen de trommel 1 wordt gehouden, terwijl bovendien een spoel 4 gemakkelijk uit het vorkvormige orgaan 8 kan worden verwijderd.
De armen 7 van de vorkvormige drager 8 zijn onderling verbonden door een stang 9, welke draaibaar is gelegerd in oren 10, welke aan het raam 11 van de machine zijn bevestigd. Deze stang 9 is op bekende wijze tegen axiale verschuiving geborgd.
Een changerende draadgeleider 12 is verder aanwezig om de draad
<Desc/Clms Page number 5>
3 tot een gelijkmatige draadwikkel op de spoel 4 te kunnen vrinden.
Aangezien de tot hier beschreven uitvoering van de opwikkel- inrichting niet afwijkt van de algemeen gebruikelijke, is- de opwik- kelinrichting in de tekening slechts schematisch aangegeven.
Volgens de uitvinding is nu aan één der armen 7 van het vorkvormige orgaan 8, en wel aan de daartoe verlengde handgreep
13 daarvan, met behulp van een scharnier 14 een verticale stang
15 bevestigd. De stang 15 draagt aan haar ondereinde een zuiger
16, welke met enige speling 17 beweegbaarjis in een cylinder 18.
In de binnenwand van deze cylinder 18 is e en verticale sleuf
19 aangebracht en wel over een zodanig deel van de hoogte, dat op het ogenblik dat de spoel volledig is bewikkeld, de zuiger
16 zich nog juist bevindt in dat gedeelte van de cylinder 18, waarin de sleuf 19 zich nog niet uitstrekt (zie figuur 4). De cylinder is ten slotte met olie 20 gevuld.
Bij het begin van het bewikkelen van een lege spoel bevindt de zuiger 16 zich onderin de cylinder 18, zoals in figuur 3 is aangegeven. Tijdens het bewikkelen echter zwaait, doordat de spoel 4 als gevolg van de daarop gewonden draad 3 steeds dikker wordt, het vorkvormige orgaan 8 om de stang 9 langzaam omhoog, waarbij dit vorkvormige orgaan de zuiger'16 meetrekt. De beweging van de zuiger 16 wordt daarbij geremd, doordat daarbij olie van de ruimte boven de zuiger 16 naar de ruimte onder de zuiger moet stromen. De viscositeit der olie 20 en de speling 17 tussen de zuiger 16 en de cylinder 18 bepalen deze remwerking, welke tevens een dansende beweging van de spoel 4 dempt. Figuur 1 laat de zuiger 16 in een tussenstand zien.
Zodra de spoel 4 volledig is bewikkeld - waarbij de zuiger 16 de in figuur 4 getekende stand inneemt - wordt het vorkvormige orgaan 8 met de hand zo ver omhoog gewaaid, dat de spoel 4 vrij komt van de
<Desc/Clms Page number 6>
trommel 1 len-in die s tand met de gebruikelijke - en daarom niet getekee - grendel vastgexet.
Bij dit omhoog bewegen- komt de zuiger 16 in dat gedeelte van de cylinder 18, waarin de sleuf 19 is aangebracht..Zodra de zuiger 16 dit gedeelte heeft bereikt, kan het bij het omhoogtrek- . ken gevormde vacuum onder de zuiger 16 snel worden opgevuld door olie, welke door de sleuf 19 onder de zuiger kan komen.
Dit is in figuur 5 aangegeven. Om met niet teveel krachtsin- spanning het vorkvormige orgaan 8 na het bewikkelen van de spoel 4 omhoog te kunnen zwaaien, zullen de diameters van de zuiger
16 en de cylinder 18 klein worden gekozen, echter toch nog zodanig, dat lodens het bewikkelen der spoel het ongewenste dansen van de spoel 4 en dientengevolge de daarmede verbonden slip tussen de spoel 4 en de trommel 1 niet optreden. liet behulp van deze oliedemping is het mogelijk, op een machine met een groot aantal opwikkelpunten van het hierboven beschreven type de spreiding in de opwindspanning voor de verschil. lende opwikkelpunten binnen aanvaardbare grenzen te houden.
<Desc / Clms Page number 1>
Wire winders comprising a drum for driving a spool placed on the machine at its surface, a swingable fork-shaped member for pressing such a spool in a descriptive line against this drum during the winding, and a mechanisms for damping the rotational movement of the fork-shaped member are known.
<Desc / Clms Page number 2>
In these wire winders, the damper serves to prevent so-called "dancing" of the spool on the drive drum. This dancing of the coils on the drum is particularly troublesome in the case where all the coils on the wire winding device have to take up an equal amount of wire per unit time under as little different tension as possible. The latter is b. v. necessary, when the wire winding device is disposed behind a spinning and post-treatment device of the type in which a series of wires advancing closely apart in a plane of rectilinear cross-section are continuously passed through a series of baths.
Nevertheless, the consequence of the drifting of the coils is that the slip that occurs constantly between the coils and the driving drum is not constant, but varies more or less unevenly from winding point to winding point.
This leads to the fact that at the same wire feed speed for all winding points, the tensions under which the wires are wound up on the different coils diverge to an excessive degree. Due to a control in the drive of the wire winding device, the tension fluctuations due to the dancing cannot be overcome, because a greater number of winding points belong to a single drive drum and, furthermore, the different drive drums of one machine are jointly driven.
In connection therewith, the known wire winding device described above has been provided with a damping mechanism which acts by friction between two fixed surfaces against each other. In practice, however, it has been found that in those cases where the requirement is made that in normal operation all wires fed at the same speed are wound up under a tension, the magnitude of which deviates only slightly from the mean for all tensions, this version of the damping mechanism does not last
<Desc / Clms Page number 3>
leads to an acceptable result.
Surprisingly, it has now been found that these voltage changes can be reduced to within permissible limits if the damping mechanism consists of a piston that can be moved in a cylinder and again, the spaces on either side of the piston being connected to each other via a throttle opening.
The damping medium can be a liquid or a gas, but preferably a liquid, without oil, will be used.
The simplest and most reliable embodiment of the damping member is that in which the throttle opening is formed by clearance between the piston rim and the cylinder wall. The throttle opening is constantly kept clean during normal operation by the displacement of the piston in the cylinder. This guarantees a constant damping effect at all times.
In order to further facilitate the lifting of the swing arm at the end of the winding up, in an advantageous embodiment of the device according to the invention the cylinder consists of two parts of different inner cross-section, the piston moving in the course of the winding of a coil. the cylinder portion of the smallest cross-section and when the fork-shaped member is lifted after winding enters the wider cylinder portion.
The widening of the cylinder over a part of its length can be formed by a slot provided in the cylinder wall. However, in order to also allow the fork-shaped member to be lifted during winding up without too much effort, the surface of the cylinder can be the piston can be sized such that movement of the fork-like member by hand creates a vacuum in the space below the piston. can be pulled.
To illustrate the invention, a description follows with reference to the drawing, in which, by way of example, an illustration.
<Desc / Clms Page number 4>
liner form of the device according to the invention is shown. Figure 1 is a perspective view of a wire winding device according to the invention. Figure 2 shows a cross-section of this wire winding device along the line II-II in Figure 1. Figures 3-5 show the damping device according to the invention at different times during normal operation, in cross-section along the line 111 -111 in fig. 2.
In the embodiment of the device according to the invention shown in figure 1, a driving drum 1 is present which is rotated about a shaft 2 in a known manner.
On this drum 1, when a wire 3 is to be wound up, rests a bobbin 4. This bobbin 4 is kept in contact with the drum 1 according to a descriptive line, by being connected with pins 5, of which there is only one in FIG. calculated, engages bearings 6, which are arranged in the arms 7 of a fork-shaped member 8. These bearings 6 extend from the inside only to approximately the center of the arms 7, so that the remaining wall half of the arms 7 prevents axial displacement of the pins 5 and thus of the coil 4 as well. The armies 6 themselves are approximately in the shape of a J.
On the one hand, this shape makes it possible for the coil 4 to be held against the drum 1 under the weight of the fork-shaped member 8 during winding, while, moreover, a coil 4 can be easily removed from the fork-shaped member 8.
The arms 7 of the fork-shaped carrier 8 are mutually connected by a rod 9, which is rotatably journalled in ears 10, which are attached to the frame 11 of the machine. This rod 9 is secured against axial displacement in a known manner.
A changeable thread guide 12 is also provided around the thread
<Desc / Clms Page number 5>
3 to be able to unwind an even thread on the bobbin 4.
Since the embodiment of the winding device described so far does not differ from the generally customary one, the winding device is only shown schematically in the drawing.
According to the invention, one of the arms 7 of the fork-shaped member 8 is now attached to the handle which has been extended for this purpose
13 thereof, with the aid of a hinge 14 a vertical rod
15 confirmed. The rod 15 carries a piston at its lower end
16, which is movable with some clearance 17 in a cylinder 18.
There is a vertical slot in the inner wall of this cylinder 18
19 applied over such a part of the height that, when the coil is completely wound, the piston
16 is still just in that part of the cylinder 18 in which the slot 19 does not yet extend (see Figure 4). The cylinder is finally filled with oil.
At the start of winding an empty reel, the piston 16 is located at the bottom of the cylinder 18, as shown in FIG. During winding, however, because the coil 4 becomes thicker and thicker as a result of the wire 3 wound thereon, the fork-shaped member 8 swings upwards about the rod 9, this fork-shaped member pulling the piston 16 with it. The movement of the piston 16 is thereby inhibited because oil must flow from the space above the piston 16 to the space below the piston. The viscosity of the oil 20 and the clearance 17 between the piston 16 and the cylinder 18 determine this braking action, which also dampens a dancing movement of the coil 4. Figure 1 shows the piston 16 in an intermediate position.
As soon as the spool 4 has been completely wound up - with the piston 16 assuming the position shown in figure 4 - the fork-shaped member 8 is manually swung up so far that the spool 4 is released from the
<Desc / Clms Page number 6>
drum 1 is fixed in that position with the usual - and therefore unused - bolt.
During this upward movement, the piston 16 enters that portion of the cylinder 18 in which the slot 19 is arranged. As soon as the piston 16 has reached this portion, it can be lifted. Any vacuum formed under the piston 16 is quickly filled by oil which may pass through the slot 19 under the piston.
This is shown in figure 5. In order to be able to swing the fork-shaped member 8 upwards with not too much effort after winding the coil 4, the diameters of the piston will
16 and the cylinder 18 are chosen to be small, but still such that during the winding of the coil the undesirable dancing of the coil 4 and consequently the associated slip between the coil 4 and the drum 1 does not occur. With the help of this oil damping it is possible, on a machine with a large number of winding points of the type described above, to determine the spread in the winding tension for the difference. keep the winding points within acceptable limits.