BE1027727B1 - Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux - Google Patents
Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux Download PDFInfo
- Publication number
- BE1027727B1 BE1027727B1 BE20195757A BE201905757A BE1027727B1 BE 1027727 B1 BE1027727 B1 BE 1027727B1 BE 20195757 A BE20195757 A BE 20195757A BE 201905757 A BE201905757 A BE 201905757A BE 1027727 B1 BE1027727 B1 BE 1027727B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- flux
- inlet
- outlet
- reduced channel
- fluid
- Prior art date
Links
Classifications
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01F—MEASURING VOLUME, VOLUME FLOW, MASS FLOW OR LIQUID LEVEL; METERING BY VOLUME
- G01F1/00—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow
- G01F1/68—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow by using thermal effects
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01F—MEASURING VOLUME, VOLUME FLOW, MASS FLOW OR LIQUID LEVEL; METERING BY VOLUME
- G01F15/00—Details of, or accessories for, apparatus of groups G01F1/00 - G01F13/00 insofar as such details or appliances are not adapted to particular types of such apparatus
- G01F15/18—Supports or connecting means for meters
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01F—MEASURING VOLUME, VOLUME FLOW, MASS FLOW OR LIQUID LEVEL; METERING BY VOLUME
- G01F1/00—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow
- G01F1/704—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow using marked regions or existing inhomogeneities within the fluid stream, e.g. statistically occurring variations in a fluid parameter
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01F—MEASURING VOLUME, VOLUME FLOW, MASS FLOW OR LIQUID LEVEL; METERING BY VOLUME
- G01F15/00—Details of, or accessories for, apparatus of groups G01F1/00 - G01F13/00 insofar as such details or appliances are not adapted to particular types of such apparatus
- G01F15/14—Casings, e.g. of special material
-
- G—PHYSICS
- G01—MEASURING; TESTING
- G01F—MEASURING VOLUME, VOLUME FLOW, MASS FLOW OR LIQUID LEVEL; METERING BY VOLUME
- G01F1/00—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow
- G01F1/68—Measuring the volume flow or mass flow of fluid or fluent solid material wherein the fluid passes through a meter in a continuous flow by using thermal effects
- G01F1/684—Structural arrangements; Mounting of elements, e.g. in relation to fluid flow
- G01F1/6842—Structural arrangements; Mounting of elements, e.g. in relation to fluid flow with means for influencing the fluid flow
Landscapes
- Physics & Mathematics (AREA)
- Fluid Mechanics (AREA)
- General Physics & Mathematics (AREA)
- Measuring Volume Flow (AREA)
- Indicating Or Recording The Presence, Absence, Or Direction Of Movement (AREA)
Abstract
De uitvinding verschaft een inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux, waarbij de inrichting een lichaam omvat dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluïdumstroom transporteert, waarbij het lichaam één of meerdere doorgangen voor het fluïdum verschaft, elk met een inlaat, een uitlaat, en een gereduceerd kanaalgedeelte in fluïdumverbinding met de inlaat en uitlaat via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters, waarbij de inrichting verder middelen omvat voor het bepalen van een stromingssnelheid van fluïdum dat zich verplaatst binnen één of meerdere van de gereduceerde kanaalgedeeltes. In het bijzonder is ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes incorrect uitgelijnd ten opzichte van de inlaten en uitlaten. In een verder aspect, verschaft de uitvinding een werkwijze voor het monitoren van een fluïdumflux.
Description
DOMEIN VAN DE UITVINDING De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op werkwijzen en inrichtingen voor het monitoren van fluïidumfluxen, minstens in termen van stromingssnelheid en/of stromingsrichting. De uitvinding is uitermate geschikt voor het monitoren van grondwaterstroming.
ACHTERGROND Er zijn verschillende technologieën beschikbaar voor het monitoren van grondwaterstroming. WO 2016 207 769, bijvoorbeeld, openbaart een modulaire inrichting met twee meetpatronen in superpositie, verticaal aangrenzend aan elkaar. Elk patroon is gevuld met een poreuze matrix van een respectievelijke materiaalsamenstelling. Een eerste patroon wordt gebruikt voor het bepalen van het massatransport van het grondwater. via een tracer-samenstelling gebonden aan een absorberend middel. Het tweede patroon wordt gebruikt voor het bepalen van het massatransport van een in het grondwater opgeloste substantie, via een absorberende samenstelling. Een inrichting van een dergelijk ontwerp maakt het mogelijk om plaatselijk een horizontale grondwaterflux te monitoren. Het grondwater enerzijds, en de daarin opgeloste substantie(s) anderzijds worden in parallel gemonitord. Er is geen risico op kruisverontreiniging.
De patronen kunnen verder aangepast zijn voor het meten van zowel de grootte alsook de richting van het massatransport. Daartoe is elk patroon voorzien van drie doorlaatbare scheidingswanden. Zo wordt de stromingskamer in drie stromingscompartimenten verdeeld. De grondwaterflux wordt bepaald door vectorsuperpositie van de fluxen van de individuele compartimenten.
Een belangrijk nadeel van de inrichting is echter dat het slechts tijdsgemiddelde metingen verschaft. Dit kan leiden tot een vertekend beeld dat geen volledig beeld geeft van het momentane massatransport, noch van de evolutie ervan in de tijd. Doorgaans bevinden inrichtingen zoals beschreven in WO 2016 207 769 zich ondergronds voor een vooraf bepaalde meetperiode, bijvoorbeeld een paar uur tot enkele maanden. Pas daarna wordt de inrichting opgehaald, en kunnen tijdsgemiddelde massatransportgegevens afgeleid worden uit concentratiewaarden/profielen. Er wordt geen directe meettechniek verschaft.
US 9 404 783 openbaart verder een passieve fluxmeter voor een sedimentbed. De stromingsmeter heeft een sorptieve matrix geïmpregneerd met één of meerdere tracers, voor het onderscheppen van een grondwaterstroming die passeert tussen het inlaatgedeelte en het uitlaatgedeelte ervan. Vooral het monitoren van verticale grondwater- en contaminatiemassastromen wordt beoogd. Wederom verschaft de inrichting echter enkel tijdsgemiddelde metingen. Een andere meetinrichting voor het meten van fluïdumstroming wordt verschaft in US 6 474 176. De laatstgenoemde inrichting is speciaal ontworpen voor het bepalen van verticale fluïdumstromingssnelheden die optreden in onverzadigde bodems, onder invloed van de zwaartekracht. Daartoe wordt de inrichting rechtstreeks in de bodem ingebracht, en de meettechniek vereist inderdaad dat de inrichting in rechtstreeks contact staat met de bodem. De inrichting heeft een tegenover elkaar gelegen bovenste en onderste trechter, met een smal kanaalgedeelte daartussen. Grondwater dat door de bovenste trechter wordt opgevangen, gaat vervolgens door het gereduceerde kanaalgedeelte naar beneden. De versterkte flux binnen het genoemde kanaalgedeelte wordt bepaald via thermo-anemometrie.
Een nadeel is dat US 6 474 176 uitsluitend gericht is op het monitoren van ééndimensionale, verticale grondwaterstroming. Het kan niet zomaar toegepast worden op andere types van fluïidumstromen. Een verder nadeel van het trechterontwerp is dat het leidt tot een volumineuze inrichting. Ruimte tussen de trechters wordt inefficiënt benut. In het bijzonder, kan het smalle kanaalgedeelte dat zich in het midden van de inrichting bevindt, verdere beperkingen opleggen aan de grootte, vorm en positie van het thermo-anemometriemeetsysteem.
Over het algemeen kunnen belangrijke kenmerken van inrichtingen voor het monitoren van fluïdumstroming betrekking hebben op: - hun precisie en nauwkeurigheid, zelfs bij beperkte stromingssnelheden, - hun robuustheid - hun duurzaamheid, in het bijzonder in verontreinigde en/of zure omgevingen, - hun compactheid, en/of - hun (laag) energieverbruik.
De onderhavige uitvinding heeft als doel een verbeterde werkwijze en inrichting te verschaffen voor het monitoren van fluïdumstroming, waardoor één of meerdere van de bovengenoemde problemen worden opgelost.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING Daartoe is een inrichting volgens conclusie 1 voorzien voor het monitoren van fluïdumfluxen.
De inrichting heeft een lichaam dat één of meerdere doorgangen verschaft voor het fluïdum, elk met een inlaat en een uitlaat.
Fluïdum kan tussen de inlaat en de uitlaat stromen via een opeenvolgende inlaattrechter, een gereduceerd kanaalgedeelte, en een uitlaattrechter.
Verdere middelen worden voorzien voor het bepalen van een fluxniveau binnen de gereduceerde kanaalgedeeltes.
De gereduceerde kanaalgedeeltes hebben over het algemeen een kleinere doorsnede-oppervlakte, zodanig dat de stroomsnelheid versterkt wordt.
Zo kunnen fluxniveaus bijvoorbeeld met een grotere nauwkeurigheid bepaald worden.
Het middel voor het bepalen van een fluxniveau (d.w.z. het fluïdumflux-detectiemiddel) kan al dan niet een directe meettechniek omvatten.
En in het bijzonder, is ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes incorrect uitgelijnd ten opzichte van de inlaten en uitlaten van de inrichting.
Een inrichting van een dergelijk ontwerp kan verschillende voordelen hebben.
Inderdaad, het niet in lijn liggen, d.w.z. het niet opleggen dat de doorgang een strikt rechtlijnige uitbreiding heeft tussen (de middelpunten van) de overeenkomstige inlaat- en uitlaatopeningen ervan, loodrecht op die openingen, en centraal ten opzichte van de algemene opstelling van inlaat- en uitlaatopeningen, biedt een grotere vrijheidsgraad met betrekking tot aspecten van het ontwerp.
Zo bijvoorbeeld, (i) kan een meer compacte inrichting ontworpen worden, (ii) kan een handigere vorm van de inrichting beschouwd worden, (iii) kan een optimale keuze met betrekking tot de positie en/of oriëntatie van de inlaten en uitlaten gemaakt worden, (iv) kunnen meerdere gereduceerde kanaalgedeeltes elkaar nu binnen de inrichting passeren, en/of (v) kan meer ruimte verschaft worden binnen de inrichting, bijvoorbeeld voor de meetinstrumenten.
De uitvinding is over het algemeen niet beperkt tot één van deze voordelen en effecten.
Meer specifieke uitvoeringsvormen worden hieronder verder besproken.
Bij voorkeur, is de onderhavige inrichting ten minste geschikt om gebruikt te worden in verzadigde stromingsomstandigheden.
De uitvinders hebben gevonden dat, in dergelijke stromingsomstandigheden de exacte positie en/of oriëntatie van het gereduceerde kanaalgedeelte ten opzichte van de openingen van weinig belang is.
Dat wil zeggen, dat een verkeerde uitlijning slechts een beperkt effect heeft op de metingen.
Dit is in strijd met de leer van US 6 474 176, die zich volledig richt op het monitoren van onverzadigde, ééndimensionale, verticale grondwaterstroming. Zulke onverzadigde verticale stroming vereist inderdaad dat de inlaatopening en de inlaattrechter verticaal naar boven georiënteerd zijn, waarbij het gereduceerd kanaalgedeelte, de uitlaattrechter en de uitlaatopening zich eveneens verticaal uitstrekken in lijn met de inlaatopening. Zo kunnen mogelijke luchtbellen (die kunnen voorkomen in onverzadigde stromingsomstandigheden en die de meetresultaten sterk kunnen beïnvloeden) in een opwaartse richting ontsnappen.
Het ontwerp van de onderhavige inrichting, dat bij voorkeur gebruikt wordt in verzadigde stromingsomstandigheden, kan veel meer vrijheid bieden met betrekking tot de keuze van positie en oriëntatie van de inlaten en uitlaten. De laatst genoemde keuzes definiëren voordeligerwijs welk gedeelte van de fluidumstroom wordt opgevangen, en daarom welk aspect van de fluïdumstroming bestudeerd kan worden.
In een bijzonder geprefereerde uitvoeringsvorm volgens conclusie 2, is het gereduceerde kanaalgedeelte incorrect uitgelijnd ten opzichte van de inlaten en uitlaten, meer specifiek in de zin dat het verschoven (Engels: “offset”) is ten opzichte van de inlaten en uitlaten. Een inrichting van een dergelijk ontwerp kan verschillende voordelen hebben.
Het belangrijkste is dat de ruimte in het volumineuze lichaam efficiënter benut kan worden. Zoals getoond in de niet-limitatieve uitvoeringsvorm van Fig. 9A-C, is er meer ruimte beschikbaar voor de fluïdumfluxdetectiemiddelen.
In tegenstelling tot US 6 474 176, heeft de onderhavige uitvinding vooral betrekking op verzadigde stroming, gedreven door zwaartekracht enerzijds en door geologie anderzijds. Verzadigde stroming van een fluïdum door een poreus medium (bv. de aardbodem) wordt typisch beheerst door de wet van Darcy. Inrichtingen volgens de onderhavige uitvinding hoeven daarom niet noodzakelijk in rechtstreeks contact te staan met de bodem. Zo kunnen ze gemakkelijker geïnstalleerd en verwijderd worden. Bovendien is de uitvinding over het algemeen niet beperkt tot verticale stroming, maar kan toegepast worden voor het meten van eender welke stromingsrichting of stromingsrichtingen. Zo kan de uitvinding bijvoorbeeld bijzonder nuttig zijn voor het meten van tweedimensionale, horizontale stroming.
Er dient echter opgemerkt te worden dat de uitvinding over het algemeen toepasbaar is voor zowel verzadigde als onverzadigde stroming, in één of meer dan één dimensie.
In een bijzonder geprefereerde uitvoeringsvorm volgens conclusie 5, heeft de inrichting ten minste twee doorgangen in hoofdzakelijk verschillende richtingen. In het bijzonder maakt de eerder genoemde verschuiving erin het mogelijk dat hun gereduceerde 5 kanaalgedeeltes elkaar kunnen passeren, in het midden van de inrichting. In tegenstelling tot US 6 474 176 maken dergelijke inrichtingen het monitoren van een meerdimensionale stroming mogelijk. Volgens een verder aspect, verschaft de uitvinding bovendien een werkwijze volgens conclusie 13 voor het monitoren van fluïdumfluxen. Soortgelijke voordelen zijn van toepassing.
KORTE BESCHRIJVING VAN FIGUREN Figuren 1A-C tonen respectievelijk een perspectief aanzicht en twee zijaanzichten van een inrichting volgens een mogelijke uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuren 2A-B tonen verder een longitudinale en laterale snede van de inrichting van Fig. 1A-C.
Figuren 3A-B tonen respectievelijk een perspectief aanzicht en een laterale dwarsdoorsnede van een inrichting volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuren 4A-B tonen een perspectief aanzicht van een inrichting volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuren 5A-B tonen specifieke uitvoeringsvormen van inrichtingen voor het monitoren van fluïdumfluxen binnen monitoringsbuizen, volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuren 6A-B tonen verdere uitvoeringsvormen van de inrichting, nu voorzien van een afdekelement voor het afdekken van een toegangsopening van een monitoringsbuis. Figuren 7-8 tonen verdere uitvoeringsvormen van de inrichting.
Figuren 9A-C tonen twee doorsneden in de lengterichting en een perspectief aanzicht van een inrichting volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuren 10A-B tonen alternatieve uitvoeringsvormen van de inrichting. Figuren 11A-C tonen een doorsnede in de lengterichting, een perspectief aanzicht, en een geëxplodeerd perspectief aanzicht van een inrichting volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding. Het gereduceerde kanaalgedeelte is incorrect uitgelijnd t.o.v. de inlaten en uitlaten, in de zin dat het loodrecht staat op de inlaat- en uitlaatopeningszones ervan.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux.
Tenzij anders gedefinieerd, hebben alle termen die gebruikt worden bij de bekendmaking van de uitvinding, met inbegrip van technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals algemeen begrepen door een deskundige in het vakgebied waartoe deze uitvinding behoort. Ter verdere begeleiding worden termdefinities opgenomen om de leer van de onderhavige uitvinding beter te begrijpen.
Zoals hierin gebruikt hebben de volgende termen de volgende betekenis: "Een", "een" en "de" zoals hierin gebruikt verwijst naar zowel enkelvoudige als meervoudige verwijzingen, tenzij de context duidelijk anders bepaalt. Bij wijze van voorbeeld, verwijst "een compartiment" naar één of meer dan één compartiment. "Ongeveer" zoals hierin gebruikt, verwijzend naar een meetbare waarde zoals een parameter, een hoeveelheid, een tijdsduur, en dergelijke, is bedoeld voor variaties te omvatten van +/-20% of minder, bij voorkeur +/-10% of minder, met meer voorkeur +/- 5% of minder, met nog meer voorkeur +/-1% of minder, en met nog meer voorkeur +/- 0,1% of minder ten opzichte van de opgegeven waarde, in zoverre dat zulke variaties geschikt zijn om uitgevoerd te worden in de geopenbaarde uitvinding. Het is echter te begrijpen dat de waarde waarnaar de modificator "ongeveer" verwijst, zelf ook specifiek wordt onthuld.
"Omvatten", "omvattende", "die omvat" en "omvattend" zoals hierin gebruikt zijn synoniem voor "bevatten", "bevattende", "bevat" of "hebben", "hebbende", "die heeft" en zijn inclusieve of open termen die de aanwezigheid van wat volgt, bijvoorbeeld een component, specificeren en de aanwezigheid van bijkomende, niet-vernoemde componenten, kenmerken, element, delen, stappen, gekend in de stand der techniek of daarin vermeld, niet uitsluiten. De recitatie van numerieke bereiken door middel van eindpunten bevat alle getallen en fracties die binnen dat bereik vallen, evenals de gereciteerde eindpunten. Tenzij anders gedefinieerd, hebben alle termen die gebruikt worden bij het openbaar maken van de uitvinding, met inbegrip van technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals algemeen begrepen door een deskundige in het vakgebied waartoe deze uitvinding behoort. Ter verdere begeleiding worden definities opgenomen voor de in de beschrijving gebruikte termen, om de leer van de onderhavige uitvinding beter te begrijpen. De hierin gebruikte termen of definities zijn uitsluitend bedoeld om te helpen bij het begrijpen van de uitvinding.
In een eerste aspect, verschaft de uitvinding een stromingsmeetinrichting voor het monitoren van een fluïdumflux. waarbij de inrichting een lichaam omvat dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluïdumflux transporteert, waarbij het lichaam één of meerdere doorgangen voor het fluïdum verschaft, elk met een inlaat (=inlaatopening), een uitlaat (= uitlaatopening), en een gereduceerd kanaalgedeelte in flurdumverbinding met de inlaat en uitlaat via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters, waarbij de inrichting verder middelen omvat voor het bepalen van een flux (=stromingssnelheid = stroomsnelheid) van een fluïdum dat zich verplaatst in één of meerdere van de gereduceerde kanaalgedeeltes. In het bijzonder, is ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes incorrect uitgelijnd ten opzichte van de inlaten en uitlaten. De bovengenoemde inlaten en uitlaten worden bij voorkeur voorzien door respectievelijke "openingszones" die aanwezig zijn op een omhullend oppervlak van de inrichting, waarbij deze laatst vernoemde zones minstens gedeeltelijk doorlaatbaar zijn voor het fluïdum. Over het algemeen, maken de inlaat en uitlaat een fluidumuitwisseling mogelijk tussen het gereduceerde kanaalgedeelte en het omringende medium. In een uitvoeringsvorm kunnen een inlaat en een overeenkomstige uitlaat verschaft worden door een respectievelijke eenvoudige opening waar fluïdum doorheen kan stromen. In een andere uitvoeringsvorm, kunnen een inlaat en een overeenkomstige uitlaat verschaft worden door een geperforeerde of sleufvormige zone, die elk een veelheid openingen bevat waar fluïdum doorheen kan stromen.
Bij voorkeur kan fluïdum door de inlaat/uitlaat stromen ten minste in een richting die in hoofdzaak loodrecht staat op de overeenkomstige openingszone (d.w.z. loodrecht op een eenvoudige opening, of loodrecht op een geperforeerde of gleufvormige zone).
Bovendien zijn de termen "inlaat" en "uitlaat" onderling verwisselbaar. Of een opening aan ieder eind van een doorgang fungeert als een inlaat of als een uitlaat, kan verder afhangen van de oriëntatie van de inrichting ten opzichte van de fluidumstroming. Inlaat- en uitlaattrechters zorgen voor een fluïdumverbinding van de respectievelijke inlaat- en uitlaatopeningen met het gereduceerde kanaalgedeelte daartussen. De trechteringangen sluiten aan op de inlaat-/uitlaatopeningen. De trechteringangen kunnen bijvoorbeeld samenvallen met de inlaat-/uitlaatopeningen. Dit is echter niet noodzakelijkerwijs het geval. In ieder geval bedekken de trechteringangen een relatief groot doorsnede-oppervlak, met als doel fluidumflux op te vangen. De trechteruitgangen sluiten aan op het gereduceerde kanaalgedeelte. Dit laatste heeft over het algemeen een kleiner doorsnede-oppervlak. De stromingssnelheid wordt daarom versterkt binnen het gereduceerde kanaalgedeelte. Op die manier kan flux met een grotere nauwkeurigheid bepaald worden, en/of wordt het meetbereik uitgebreid/verschoven. Optioneel is het gereduceerde kanaalgedeelte van zodanige afmetingen dat het een laminaire stroming bevordert. Dit laatste kan belangrijk zijn voor sommige meettechnieken (zie hieronder). De uitvinding is daartoe echter over het algemeen niet beperkt. Merk ook op dat laminaire stroming niet alleen bepaald wordt door stromingsgeometrie, maar ook door andere kenmerken zoals flux (= stromingssnelheid).
Optioneel kan de inrichting een mate van symmetrie hebben, zodanig dat het kan ingebracht worden in het medium volgens meerdere oriëntaties, waarbij nagenoeg dezelfde flux wordt verzameld, en waarbij in hoofdzaak dezelfde aspecten van fluïdumstroming kunnen gemonitord worden. Bijvoorbeeld, in een mogelijke, niet- limitatieve uitvoeringsvorm daarvan, hebben de inlaat- en uitlaatopeningen in hoofdzaak dezelfde grootte en vorm, en is hun algemene opstelling zodanig dat de inrichting ten minste één graad van symmetrie heeft die tot dezelfde algemene opstelling van openingen leidt, maar waarbij twee of meer openingen van plaats zijn veranderd (bv. verwisselde posities). Mogelijks kan de graad van symmetrie een 90°- rotatie om zijn lengteas omvatten, een 180°-rotatie om zijn lengteas, en/of een spiegeling ten opzichte van een lateraal symmetrievlak.
De bovengenoemde "gereduceerde kanaalgedeeltes" hebben bij voorkeur een kleiner doorsnede-oppervlak dan de overeenkomstige ingangs- en/of uitgangsopeningen van de inrichting.
De bovengenoemde "stromingsdoorgangen" strekken zich over het algemeen uit doorheen het lichaam van de inrichting. Bij voorkeur zijn de doorgangen zelf niet- doorlaatbaar voor het fluïdum, terwijl ze wel een fluïidumverbinding verschaffen tussen overstaande trechteringangen (die als inlaat- en uitlaatopeningen fungeren). Eén of meerdere van zulke doorgangen zijn gescheiden van elkaar. Ze kunnen door het lichaam gaan, tussen overstaande zijden van het lichaam. Overeenkomstige inlaat- en uitlaatopeningen kunnen tegenover elkaar opgesteld zijn, d.w.z. de ene tegenover de andere.
Meer bepaald is ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes incorrect uitgelijnd ten opzichte van de inlaten en uitlaten. Dat wil zeggen dat de inrichting over het algemeen geen rechtlijnige fluidumstroom ondersteunt die de inlaatopening orthogonaal binnenkomt, die begrensd wordt door de inlaattrechter, die verder loopt in en doorheen het gereduceerde kanaalgedeelte, dat vervolgens wordt uitgebreid door de uitlaattrechter, en dat de inrichting orthogonaal verlaat doorheen de uitlaatopening ervan.
Minstens het gereduceerde kanaalgedeelte van een doorgang is zodanig dat het noodzakelijkerwijs aan een dergelijke stroming (orthogonaal de inrichting binnenkomen en verlaten via respectievelijk één van de inlaat- en uitlaatopeningen ervan) ten minste één richtingsverandering oplegt, of ten minste één zijdelingse verschuiving (= een offset) ten opzichte van de openingen.
Mogelijke voordelen zijn dat (i) een meer compacte inrichting kan ontworpen worden, (ii) een handigere vorm van de inrichting kan beschouwd worden, (iii) een optimale keuze kan gemaakt worden met betrekking tot de positie en/of oriëntatie van de inlaten en uitlaten, (iv) meerdere gereduceerde kanaalgedeeltes elkaar nu binnen de inrichting kunnen passeren, en/of (v) meer ruimte kan verschaft worden binnen de inrichting, bijvoorbeeld voor de meetinstrumenten. De uitvinding is over het algemeen niet beperkt tot één van deze. Het belangrijkste is dat de uitvinders vonden dat een incorrecte uitlijning slechts een beperkt effect heeft op de metingen in verzadigde stromingsomstandigheden. De uitvinding kan al dan niet speciaal geconfigureerd zijn voor het monitoren van verzadigde stromingscondities.
In een bijzonder geprefereerde uitvoeringsvorm, is ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes offset ten opzichte van de inlaat- en uitlaatopeningen. Zo is bijvoorbeeld het bovengenoemde gereduceerde kanaalgedeelte "niet goed uitgelijnd" in de zin dat het "verschoven" (Engels: “offset) is t.o.v. de inlaten en uitlaten. Dat wil zeggen dat het gereduceerde kanaalgedeelte niet in lijn is ten opzichte van één of meerdere van de inlaten/uitlaten, en bij voorkeur ten opzichte van een ensemble van inlaten en uitlaten. Bijvoorbeeld niet centraal ten opzichte van, of niet in lijn met het geheel van alle dergelijke doorgangsinlaten en -uitlaten. De hoeveelheid of afstand waarmee het gereduceerde kanaalgedeelte buiten de lijn ligt, wordt verder "de verschuiving" genoemd. Een kanaal dat offset is ten opzichte van één of meerdere openingen, ligt mogelijks niet centraal ten opzichte van een algemene opstelling van deze openingen. Bijkomend of alternatief, ligt een offset kanaal mogelijks niet (volledig) binnen een denkbeeldig middenvlak dat door het midden van deze openingen loopt, of dat minstens centraal staat met betrekking tot de algemene opstelling van deze openingen. Bij voorkeur omvat de positie van het gereduceerde kanaalgedeelte een lineaire verschuiving in een richting die loodrecht staat op de hoofdrichting waarin het kanaal zich uitstrekt, tussen de inlaten en uitlaten, en optioneel tussen de overeenkomstige inlaat en uitlaat ervan. Zoals hieronder besproken, zijn er verschillende uitvoeringsvormen waarbij gereduceerde kanaalgedeeltes "offset" kunnen zijn met betrekking tot één of meerdere openingen, en/of ten opzichte van elkaar. Optioneel kan een dergelijke verschuiving deel uitmaken van een gereduceerd kanaalgedeelte, bv. uitgevoerd door een afwijking of kromming in de lengterichting van deze laatste. De uitvinding is in het algemeen bedoeld om alle dergelijke uitvoeringsvormen af te dekken.
In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm is het gereduceerd kanaalgedeelte offset ten opzichte van de overeenkomstige inlaat en uitlaat ervan. Zo kan het gereduceerde kanaalgedeelte bijvoorbeeld een afwijking bevatten, bijvoorbeeld een kromming tussen de overeenkomstige trechteruitgangen, waardoor een verschuiving wordt verschaft op de positie van de afwijking (bv. getoond in Fig. 10B). In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm hebben de trechters elk een trechteringang, waarbij ten minste één trechter een trechteruitgang heeft die offset is ten opzichte van de trechteringang. Zo kunnen de trechters zelf bijvoorbeeld vervormd/scheefgetrokken zijn teneinde een verschuiving te verschaffen (bv. getoond in Fig. 1-9). In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm, wordt meer dan één doorgang verschaft, waarbij de doorgangen in hun geheel offset zijn ten opzichte van elkaar. Dat wil zeggen, de respectievelijke inlaatopeningen, uitlaatopeningen, inlaattrechters, uitlaattrechters en gereduceerde kanaalgedeeltes zijn offset ten opzichte van elkaar (bv. getoond in Fig. 10A). In het bijzonder, in de uitvoeringsvorm van Fig. 10A, zijn de gereduceerde kanaalgedeeltes elk offset ten opzichte van een ensemble van alle vier inlaat/uitlaatopeningen; geen van beide is (volledig) vervat binnen een denkbeeldig, horizontaal middenvlak dat centraal staat ten opzichte van de algemene opstelling van alle vier inlaat/uitlaatopeningen. De uitvinding is echter over het algemeen niet beperkt tot de uitvoeringsvormen gegeven in de figuren. De "trechteringangen” kunnen al dan niet overeenkomen met de bovengenoemde inlaten (= inlaatopeningen) en uitlaten (= uitlaatopeningen). De inlaat- en uitlaatopeningen kunnen begrepen worden als de buitenste omtrekrandgedeeltes van de overeenkomstige openingsstructuren.
In het algemeen is er door een verschuiving meer ruimte beschikbaar binnen het lichaam van de inrichting. Inderdaad, in het geval dat de inrichting twee of meer doorgangen verschaft, kunnen de gereduceerde kanaalgedeeltes ervan elkaar nu mogelijks passeren in het midden van de inrichting (bv. getoond in Fig. 1-8 en Fig. 10A- B). Ook wordt, in het geval van dergelijke meervoudige doorgangsontwerpen, de ruimte tussen de inlaat- en uitlaattrechters van één doorgang nu mogelijks ingenomen door de inlaat- en uitlaattrechters van verdere doorgangen. Een meer compact ontwerp wordt daarbij beoogd, waarbij de ruimte efficiënter wordt benut. Bijkomend of alternatief, kan het zo zijn dat het gereduceerde kanaalgedeelte niet langer door het midden van het lichaam / langs een centrale as van het lichaam loopt. Er is dus meer ruimte beschikbaar voor het meetsysteem, d.w.z. voor fluxdetectiemiddelen, aan één zijde ten opzichte van het smalle kanaalgedeelte (bv. getoond in Fig. 9).
De stromingsmeter is in het algemeen voorzien van een fluxdetectiemiddel in detectie- relatie met één of meerdere van de gereduceerde kanaalgedeeltes, voor het bepalen van een flux van fluïdum dat zich daarin verplaatst. De gereduceerde kanaalgedeeltes kunnen mogelijks een kleinere doorsnede-oppervlakte verschaffen, en daardoor een versterkte flux (d.w.z. een hogere stroomsnelheid). De versterkte flux wordt geregistreerd. Eén of meerdere kenmerken van de omringende fluïdumstroming kunnen gemakkelijk afgeleid worden.
Optioneel kunnen de fluxdetectiemiddelen minstens een tijdsafhankelijk signaal leveren (bv. een spanningssignaal of een stroomsignaal) dat opgeslagen kan worden op een opslagmedium (bv. een elektronisch opslagmedium). Dit laatste maakt het mogelijk om tijdgebonden metingen uit te voeren. Optioneel kan het genoemde signaal of een verder verwerkt signaal geraadpleegd worden op elk moment tijdens de meting. Daartoe kunnen draadloze en/of bedrade communicatiemiddelen verschaft worden. Optioneel wordt het signaal of een verder verwerkt signaal weergegeven op een weergavemiddel dat door een gebruiker geraadpleegd kan worden, tijdens de meting. Bij voorkeur verschaft het fluxdetectiemiddel minstens een tijdgebonden meettechniek, zodanig dat een evolutie in de tijd van de fluidumstroming geobserveerd kan worden.
Bij voorkeur heeft het fluxdetectiemiddel een relatief laag energieverbruik. Zo kan de inrichting onafhankelijk functioneren gedurende een langere meetperiode, bv. tot enkele maanden.
In een niet-limitatieve uitvoeringsvorm kan het fluxdetectiemiddel een calorimetrisch detectiemiddel omvatten. Bijvoorbeeld omvat het fluxdetectiemiddel een verwarmingselement tussen een paar temperatuursensoren, binnen het gereduceerd kanaalgedeelte. Verder afhankelijk van de fluïdumstromingsrichting, is één temperatuursensor stroomopwaarts ten opzichte van het verwarmingselement gepositioneerd, en is de andere temperatuursensor stroomafwaarts gepositioneerd. Het verwarmingselement kan geconfigureerd zijn om warmtepulsen te produceren. Een resulterende temperatuurgradiënt wordt gedetecteerd. Deze laatste maakt het mogelijk om een stromingssnelheid en een stromingsrichting te bepalen, binnen het gereduceerde kanaalgedeelte.
In een alternatieve, niet-limitatieve uitvoeringsvorm kan het fluxdetectiemiddel een volumetrisch detectiemiddel omvatten. Zo kunnen bijvoorbeeld één of meer verwarmingselementen zodanig aangestuurd worden dat een constant temperatuurprofiel wordt gerealiseerd met betrekking tot een set van ten minste twee temperatuursensoren, binnen het gereduceerde kanaalgedeelte. Een aangelegde spanning of stroom die nodig is om dit temperatuursprofiel in stand te houden kan dienen als sensorsignaal.
In nog een alternatieve, niet-limitatieve uitvoeringsvorm kan het fluxdetectiemiddel een geïnjecteerd tracerdetectiemiddel omvatten. Zo wordt bijvoorbeeld een detecteerbare tracer geïnjecteerd binnen het gereduceerde kanaalgedeelte. Detectoren worden aan overstaande uiteinden van het kanaalgedeelte geplaatst. Een tracerconcentratiegradiënt wordt gedetecteerd, die de bepaling van een stromingssnelheid en een stromingsrichting mogelijk maakt. De tracer kan bijvoorbeeld een elektrolyt zijn, terwijl de detector een elektrische geleidbaarheidssensor is.
Optioneel kan het gereduceerde kanaalgedeelte laminaire stroming bevorderen. De nauwkeurigheid van één of meer van de bovenstaande technieken wordt daardoor verhoogd. Er wordt opgemerkt dat er nog andere geschikte meettechnieken bestaan (bv. colloïdale bore scope, …). De uitvinding is over het algemeen niet beperkt tot één van de bovengenoemde.
De inrichting volgens de uitvinding kan uitermate geschikt zijn voor het monitoren van grondwaterstroming. Grondstroomsnelheden kunnen relatief traag zijn, zodat nauwkeurige metingen moeilijk zijn. De onderhavige uitvinding verschaft een fluxversterking, en lost daarmee het laatst vernoemde probleem op. Grondwaterstroming kan gemonitord worden door de inrichting in een monitoringsbuis van een grondwaterobservatieput te laten zakken. Deze laatste buis kan al dan niet verticaal zijn. Alternatief kan grondwaterstroming gemonitord worden door de inrichting rechtstreeks in te brengen in de bodem (bv. met behulp van een op de inrichting aanwezige neerwaartse pen). De uitvinding is echter in het algemeen niet beperkt tot grondwaterstroming. Het kan toegepast worden op grondwaterflux, oppervlaktewaterflux, en elk ander type flux.
Optioneel kan de inrichting aangevuld worden met verdere detectiemiddelen. In een mogelijk voorbeeld kan de inrichting aangevuld worden met één of meerdere patronen met een poreuze absorptiematrix, en ofwel verder een tracer omvatten (bv. voor het meten van een fluidummassatransport) of niet (bv. voor het meten van een massatransport van opgeloste substanties). Het bovengenoemde inrichtingslichaam en één of meer van dergelijke patronen (= passieve fluxmeters) kunnen in superpositie worden geplaatst. In een verder of alternatief voorbeeld, kan de inrichting aangevuld worden met additionele (tijdgebonden) detectiemiddelen, voor het meten van (een) verdere chemische of fysiochemische parameter(s).
Volgens een andere of alternatieve uitvoering omvat de inrichting ten minste twee doorgangen waarvan de gereduceerde kanaalgedeeltes zich in hoofdzakelijk verschillende richtingen uitstrekken. De gereduceerde kanaalgedeeltes kunnen al dan niet scheef zijn. Ze zijn bij voorkeur niet-doorsnijdend. De gereduceerde kanaalgedeeltes kunnen al dan niet loodrecht staan ten opzichte van elkaar. Bij voorkeur worden ten minste twee fluxen gemonitord. Overeenkomstige stroomvectorcomponenten kunnen afgeleid worden. Dit laatste maakt het voordeligerwijs mogelijk om meerdimensionale (bv. tweedimensionale of driedimensionale) stroming te monitoren, in termen van stromingssnelheid en stromingsrichting.
In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm, heeft de inrichting eerste en tweede doorgangen die offset zijn ten opzichte van elkaar.
In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm, heeft de inrichting eerste en tweede gereduceerde kanaalgedeeltes die offset zijn ten opzichte van elkaar.
Bij voorkeur kan een verschuiving ervoor zorgen dat de doorgangen (of meer bepaald de gereduceerde kanaalgedeeltes ervan) elkaar kunnen passeren, binnen het lichaam van de inrichting.
De inrichting kan voorzien zijn van een middel voor het bepalen van de oriëntatie ervan ten opzichte van een extern referentiesysteem.
De bovengenoemde inrichting kan het mogelijk maken een stromingsrichting te bepalen ten opzichte van de inrichting.
Deze laatste oriëntatiemiddelen kunnen het nu verder mogelijk maken de overeenkomstige stromingsrichting te vinden ten opzichte van het externe referentiesysteem.
Het oriëntatiemiddel kan al dan niet een vergrendelbaar kompas omvatten (d.w.z. vergrendeld bij de initialisatie van een meting). Het oriëntatiemiddel kan al dan niet een digitaal kompas omvatten.
Het oriëntatiemiddel kan al dan niet een oriëntatiemarkering omvatten, wat de opstelling van de inrichting volgens een gewenste oriëntatie mogelijk maakt.
Volgens een bijzonder geprefereerde uitvoeringsvorm, hebben één of meerdere van de — inlaat/uitlaattrechters een trechteruitgang die niet in lijn is ten opzichte van zijn trechteringang.
Een verschuiving van een gereduceerd kanaalgedeelte, ten opzichte van de overeenkomstige trechteringang wordt dus in de trechter zelf overwonnen.
De uitvinders vonden dat een lichte asymmetrie of vervorming binnen een trechter een beperkte invloed heeft op de meetnauwkeurigheid.
Inderdaad, zorgt de trechter over het algemeen voor een brede doorsnede.
De hydraulische geleidbaarheid ervan is daarom hoog, en de invloed ervan op de fluïdumfluxstroming is laag.
Optioneel kan de hydraulische geleidbaarheid van de inlaattrechter, van het gereduceerde kanaalgedeelte, en/of van de uitlaattrechter in aanmerking genomen worden bij het verwerken van de meetgegevens.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm heeft het lichaam een langwerpige vorm, waarbij de inlaten en uitlaten zijdelings ingericht zijn.
Een dergelijke opstelling is vooral nuttig voor het monitoren van een zijdelings tweedimensionaal fluxprofiel ten opzichte van het lichaam van de inrichting.
Ten minste één gereduceerd kanaalgedeelte kan een longitudinale verschuiving hebben ten opzichte van de inlaat- en uitlaatopeningen.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm heeft het lichaam een in hoofdzaak cilindrische vorm, Bij voorkeur hebben de trechters een gemiddelde openingshoek van meer dan 90° (in het geval van twee doorgangen en vier trechters). Er is dus ruimte beschikbaar tussen de trechters, om hun gereduceerde kanaalgedeeltes onder te brengen.
Volgens een andere of alternatieve uitvoeringsvorm heeft het lichaam een bovenste en onderste middel om glijdend in aangrijping te komen met een buiswand van een monitoringsbuis.
Deze monitoringsbuis kan al dan niet een grondwaterobservatieput vormen.
Deze monitoringsbuis kan al dan niet verticaal opgesteld zijn.
De buiswand kan al dan niet perforaties of sleuven omvatten, zodat fluïdum in hoofdzaak vrij uitgewisseld wordt tussen de inrichting en het omringende medium, doorheen deze buiswand.
Een hydraulische geleidbaarheid van een dergelijke buiswand met perforaties of met sleuven kan al dan niet in aanmerking genomen worden.
Optioneel is het lichaam voorzien van één of meerdere elastomeerringen die aangrijpen met de binnenzijde van de buiswand.
Verder of alternatieve afdichtingsmiddelen kunnen verschaft worden voor het scheiden van de individuele inlaat- en uitlaatopeningen.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm is de inrichting verder voorzien van een afdekelement voor het afdekken van een toegangsopening van een pijp van een observatieput, waarbij een besturingseenheid van de inrichting is ondergebracht in het afdekelement.
Voordeligerwijs is de besturingseenheid dan beschikbaar aan de toegangsopening.
Het afdekelement kan voorzien zijn van een weergavemiddel voor het weergeven van sensorgegevens of verwerkte meetresultaten.
Bij voorkeur is de besturingseenheid communicatief verbonden met de fluxdetectiemiddelen.
Bij voorkeur is ook een voedingsbron en opslagmedium opgenomen in het afdekelement.
In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm heeft de inrichting een langwerpige vorm waarbij ten minste één inlaat en bijbehorende uitlaat zijdelings (of radiaal) zijn ingericht op verschillende longitudinale posities, met het gereduceerde kanaalgedeelte dat zich daartussen uitstrekt.
Bij voorkeur strekt het gereduceerde kanaalgedeelte zich uit in de lengterichting van de inrichting, tussen de inlaat en uitlaat.
In deze uitvoeringsvorm is het gereduceerde kanaalgedeelte incorrect uitgelijnd ten opzichte van zowel zijn inlaat alsook zijn uitlaat, in die zin dat het loodrecht staat op de inlaat en uitlaatoriëntaties (d.w.z. evenwijdig met de inlaat- en uitlaatzones). Er wordt verwezen naar de niet- limitatieve uitvoeringsvorm van Fig. 11A-C.
In een verder aspect kan de uitvinding een alternatieve inrichting verschaffen voor het monitoren van een fluidumstroom, waarbij de inrichting een lichaam omvat dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluidumstroom transporteert, waarbij het lichaam één of meerdere doorgangen voor het fluidum verschaft, elk met een inlaat, een uitlaat, en een gereduceerd kanaalgedeelte in fluïdumverbinding met de inlaat en uitlaat via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters, waarbij de inrichting verder middelen omvat voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich verplaatst in één of meer van de gereduceerde kanaalgedeeltes.
Meer bepaald is tenminste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes offset ten opzichte van de inlaten en uitlaten.
Eén of meer van de bovenstaande kenmerken en bijbehorende voordelen kunnen verder van toepassing zijn.
In een verder aspect kan de uitvinding nog een alternatieve inrichting verschaffen voor het monitoren van een fluidumstroom, waarbij de inrichting een lichaam omvat dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluïdumstroom transporteert, waarbij het lichaam één of meerdere doorgangen voor het fluïdum verschaft, elk met een inlaat, een uitlaat, en een gereduceerd kanaalgedeelte in fluïdumverbinding met de inlaat en uitlaat via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters, waarbij de inrichting verder middelen omvat voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich verplaatst in één of meer van de gereduceerde kanaalgedeeltes.
In het bijzonder verschaft het lichaam ten minste twee van dergelijke doorgangen die zich in hoofdzakelijk verschillende richtingen uitstrekken.
Bij voorkeur heeft de inrichting middelen voor het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot elk van de genoemde doorgangen.
Voordeligerwijs kan een twee- of meerdimensionale fluidumstroming gemonitord worden.
Eén of meer van de bovenstaande kenmerken en bijbehorende voordelen kunnen verder van toepassing zijn.
In een verder aspect kan de uitvinding nog een alternatieve inrichting verschaffen voor het monitoren van een fluidumstroom, waarbij de inrichting een lichaam omvat dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluïdumstroom transporteert, waarbij het lichaam ten minste één doorgang verschaft voor het fluïdum, waarbij de doorgang een inlaat heeft, een uitlaat, en een gereduceerd kanaalgedeelte fluïdaal verbonden met de inlaat en uitlaat via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters, waarbij de inrichting verder middelen omvat voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich verplaatst in het gereduceerde kanaalgedeelte.
In het bijzonder heeft het lichaam een langwerpige en/of in hoofdzaak cilindrische vorm, waarbij de doorgang zijdelings is ingericht binnen het lichaam.
Dat wil zeggen, in hoofdzaak loodrecht op de langwerpige en/of cilindrische as.
Dergelijke inrichtingen kunnen ingebracht worden in stromingvoerende media, langs de laatst vernoemde as. Voordeligerwijs maken ze dan verder ten minste één zijdelingse karakterisering van de fluidumstroom mogelijk, dus loodrecht op de richting waarin ze zijn ingebracht. Optioneel kan de langwerpige en/of cilindrische as een symmetrieas zijn. Eén of meer van de bovenstaande kenmerken en bijbehorende voordelen kunnen verder van toepassing zijn. In een mogelijke, niet-limitatieve uitvoeringsvorm heeft het lichaam van de inrichting een langwerpige en/of cilindrische vorm, waarbij de inrichting geconfigureerd is om rechtstreeks ingebracht te worden in de bodem. Optioneel verschaft het lichaam van de inrichting een neerwaartse pin om dit te doen. Eenmaal ingebracht, verschaft de inrichting een zijdelingse karakterisering van stroming via het ten minste één gereduceerde kanaalgedeelte. De inrichting kan bijvoorbeeld in de bodem ingebracht worden, en dan verder een horizontale karakterisering van grondwaterstroming verschaffen.
In een andere mogelijke, niet-limitatieve uitvoeringsvorm heeft het lichaam van de inrichting optioneel een langwerpige en bij voorkeur in hoofdzaak een cilindrische vorm, waarbij de inrichting speciaal is aangepast om ingebracht te worden in een monitoringsbuis. Bij voorkeur kan het cilindrische lichaam daarin glijdend (en optioneel afdichtend) aangrijpen met de buiswand. Wederom verschaft de inrichting een laterale karakterisering van stroming, loodrecht op de richting waarin ze is ingebracht, en loodrecht op de uitbreidingsrichting van de monitoringsbuis.
Optioneel heeft het lichaam van de inrichting een in hoofdzaak cilindrische vorm waarin de ten minste twee trechters zijdelings ingericht zijn, en waarin de trechteringangen ervan een in hoofdzaak convexe vorm hebben, die bij voorkeur overeenkomt met het cilindrische lichaam. Niet-limitatieve uitvoeringsvormen zijn weergegeven in Fig. 1-8 en in Fig. 10.
In een verder aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het monitoren van een fluïidumstroming, die de stappen omvat van: - het verzamelen, aan een inlaat, van een inlaatflux van een medium dat een flurdumstroming transporteert, - het convergeren van de inlaatflux naar een versterkte flux, - het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot de versterkte flux, - het divergeren van de versterkte flux, en
- het terugvoeren, aan een uitlaat, van de gedivergeerde flux naar het medium als een uitlaatflux.
In het bijzonder omvat de flux een gekromd verloop tussen het verzameld worden en teruggevoerd worden. Dat wil zeggen dat de algemene flux ten minste één curve omvat. Bijvoorbeeld, een flux door een vervormde trechter (d.w.z. met een trechteringang die niet uitgelijnd is met de trechteruitgang ervan) zal over het algemeen een curve hebben tussen de trechteringang en -uitgang. Algemeen kan de flux een verloop hebben dat incorrect uitgelijnd is ten opzichte van de inlaat- en uitlaatflux.
In een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm, hebben de inlaat- en uitlaatflux in hoofdzaak dezelfde stroomsnelheid. Bij voorkeur hebben de inlaat en uitlaat een gelijkaardige doorsnede, en wordt de flux geconvergeerd en gedivergeerd in vergelijkbare en tegengestelde mate. Met meer voorkeur hebben de inlaat en uitlaat een vergelijkbare vorm en doorsnede. Met meer voorkeur heeft de inrichting een mate van symmetrie zodat inlaat en uitlaat van plaats kunnen wisselen, terwijl toch vergelijkbare aspecten van de fluïdumstroom kunnen gemonitord worden.
In een verder aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het monitoren van een fluidumstroming, waarbij de werkwijze de stappen omvat van: - het verzamelen van ten minste één inlaatflux van een medium dat een fluïdumstroming transporteert, - het convergeren van de inlaatflux naar een versterkte flux, - het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot de versterkte flux, en - het terugvoeren van ten minste één uitlaatflux naar het medium.
In het bijzonder is de versterkte flux offset ten opzichte van de verzamelde inlaatflux, en/of ten opzichte van de teruggevoerde uitlaatflux. Bij voorkeur is elk van de bovengenoemde inrichtingen geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze. Overeenkomstige kenmerken en voordelen worden daarom herhaald. Bij voorkeur wordt de uitvinding toegepast voor met name het monitoren van verzadigde stroming.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm worden ten minste twee inlaatfluxen verzameld vanuit hoofdzakelijk verschillende fluxrichtingen. Voordeligerwijs kan een twee- of meerdimensionale fluidumstroming gemonitord worden door het detecteren van het overeenkomstig versterkt fluxniveau. Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm wordt een fluïdumstroomrichting bepaald op basis van fluxniveaus die bepaald zijn met betrekking tot de ten minste twee inlaatfluxen.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm wordt deze werkwijze toegepast voor het monitoren van een grondwaterstroming.
Volgens een verdere of alternatieve uitvoeringsvorm wordt de fluïdumflux verzameld en teruggevoerd doorheen een geperforeerde wand van een grondwaterobservatieput.
De uitvinding is echter in het algemeen niet beperkt tot het monitoren van grondwaterstroming.
In een verder aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het monitoren van een fluidumstroming, waarbij de werkwijze de stappen omvat van: - het verzamelen van ten minste één inlaatflux van een medium dat een fluïdumstroming transporteert, - het convergeren van de inlaatflux naar een versterkte flux, - het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot de versterkte flux, en - het terugvoeren van ten minste één uitlaatflux naar het medium.
Meer bepaald worden ten minste twee van dergelijke inlaatfluxen afzonderlijk verzameld uit hoofdzakelijk verschillende richtingen.
Voordeligerwijs kan een twee- of meerdimensionale fluïdumstroming gemonitord worden.
Eén of meer van de bovenstaande kenmerken en bijbehorende voordelen kunnen verder van toepassing zijn.
In een verder aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het monitoren van een fluidumstroming, waarbij de werkwijze de stappen omvat van: - het verzamelen van ten minste één inlaatflux van een medium dat een fluïdumstroming transporteert, - het convergeren van de inlaatflux naar een versterkte flux, - het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot de versterkte flux, en - het terugvoeren van ten minste één uitlaatflux naar het medium.
In het bijzonder wordt deze fluidumstroom gemonitord door middel van een monitoringsinrichting ingebracht in het medium in een richting van inbrenging, waarbij de verzamelde inlaatflux en/of de teruggestuurde uitlaatflux in hoofdzaak loodrecht staan ten opzichte van de laatstgenoemde richting van inbrenging.
Eén of meer van de bovenstaande kenmerken en bijbehorende voordelen kunnen verder van toepassing zijn.
De uitvinding wordt nu verder beschreven aan de hand van de volgende niet-limitatieve voorbeelden en figuren die de uitvinding verder illustreren, en die niet bedoeld zijn om de reikwijdte van de uitvinding te beperken, noch zo mogen geïnterpreteerd worden.
Figuren 1A-C tonen respectievelijk een perspectief aanzicht en twee zijaanzichten van een inrichting 1 volgens een mogelijke uitvoeringsvorm van de uitvinding. De inrichting 1 heeft een langwerpig, cilindrisch lichaam 2 dat vier zijdelingse openingen 3 verschaft. De inrichting 1 is geschikt om ingebracht te worden in een medium dat een fluïdumstroom 4 (niet afgebeeld in Fig. 1A-C) transporteert, bijvoorbeeld in een bodem met een horizontale grondwaterstroming. Volgens een niet-limitatief voorbeeld, kan het mogelijk zijn om het lichaam 2 in een monitoringsbuis 12 te laten zakken, zoals weergegeven in Fig. 5A-B. Het kan zijdelingse oppervlakken 11 hebben die geschikt zijn om glijdend in aangrijping en in aanraking te komen met een binnenwand 12 van de monitoringsbuis. Het lichaam 2 kan een diameter hebben tussen 20 mm en 200 mm. Het lichaam kan een verhouding van diameter en hoogte hebben tussen 0,5 en 5. Figuren 2A-B tonen verder longitudinale en zijdelingse doorsnedes van de inrichting
1. De openingen 3 zijn duidelijk paarsgewijs tegenover elkaar ingericht. Alle openingen 3 hebben ongeveer dezelfde vorm en grootte, en ze bevinden zich ongeveer op dezelfde longitudinale positie 21. Elk paar overstaande openingen 3 zijn onderlinge fluïdaal verbonden. Daartoe verschaft het lichaam 2 twee respectievelijke openingstrechters 5 en een gereduceerd kanaalgedeelte 6 dat zich daartussen uitstrekt. Het in Fig. 1-2 getoonde lichaam 2 heeft twee afzonderlijke doorgangen waarlangs fluïdum kan stromen. Verder afhankelijk van het fluïdumstromingsprofiel 4 in een omgeving van de inrichting 1, kan één opening 3 fungeren als een fluïdum-inlaat 3' terwijl de tegenoverliggende opening 3 zal fungeren als een fluïdum-uitlaat 3". Zie Fig. 3B. De inrichting 1 is in dit opzicht bij voorkeur centraal symmetrisch ten opzichte van haar centrale lengteas.
De gereduceerde kanaalgedeeltes 6 hebben over het algemeen een gereduceerde doorsnede-oppervlakte in vergelijking met de corresponderende openingen 3. Zo is er een versterkte fluïdumflux 8 (niet getoond in Fig. 1-2) binnen de gereduceerde kanaalgedeeltes 6. De inrichting 1 is verder voorzien van fluxdetectiemiddelen 9 (niet getoond in Fig. 1-2), aangepast voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich verplaatst in de gereduceerde kanaalgedeeltes 6. Fluxversterking kan leiden tot een grotere nauwkeurigheid en/of een groter meetbereik. Verkregen sensorgegevens maken het mogelijk om zowel een stroomsnelheid als een stroomrichting te bepalen met betrekking tot de bovengenoemde fluïdumstroom 4. Dit laatste wordt hieronder in detail uitgelegd, op basis van Fig. 3A-B. Er wordt verder opgemerkt dat de openingstrechters 5 scheef en/of vervormd zijn. Dat wil zeggen dat de trechteringangen (aan de rand van de inrichting 1) niet in lijn liggen met de trechteruitgangen (ongeveer centraal in de inrichting 1). Ze zijn onderling offset 10". Zo zijn ook de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 offset 10" ten opzichte van elkaar, waardoor ze elkaar kunnen kruisen langs in hoofdzaak loodrechte stromingsrichtingen.
Beide gereduceerde kanaalgedeeltes 6 zijn offset 10’ ten opzichte van de overeenkomstige inlaat- en uitlaatopeningen 3, en daarom offset 10" ten opzichte van het ensemble van alle vier de inlaat- en uitlaatopeningen 3. Figuren 3A-B tonen respectievelijk een perspectief aanzicht en een zijdelingse dwarsdoorsnede van een inrichting 1 volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
De inrichting 1 heeft een lichaam 2 dat geschikt is om ingebracht te worden in een medium dat een fluidumstroom 4 transporteert, zoals schematisch weergegeven in Fig. 3B.
Het lichaam 2 heeft bovenste en onderste omtreksoppervlakken 11 die geschikt kunnen zijn om gljdend in aangrijping te komen met een grondwaterobservatieput.
Optioneel kunnen deze oppervlakken verder een omtreksgroef 22 bevatten voor het opnemen van een omtreksluiting.
Bij een alternatief gebruik wordt het lichaam 2 rechtstreeks in het medium ingebracht.
Daartoe kan een neerwaartse pen 13 voorzien zijn.
Het lichaam 2 heeft verder twee paar tegenover elkaar gelegen openingen 3 en respectievelijke openingstrechters 5. De trechters 5 zijn zijdelings ingericht.
Tegenover elkaar gelegen trechters 5 staan in fluidumverbinding door middel van gereduceerde kanaalgedeeltes 6 daartussen.
Verder zijn de openingen 3 en de openingstrechters 5 optioneel voorzien van verticale schoepen 14 die een omleidingsstroom binnen elke trechter 5 tegenwerken.
Dat wil zeggen dat fluïdum dat een trechter 5 binnentreedt beter naar de uitgang van de smalle trechter 5 wordt geleid, in het overeenkomstig gereduceerde kanaalgedeelte 5. Het verdere ontwerp van de inrichting 1 is vergelijkbaar met de uitvoeringsvormen van Fig. 1-2. Meer bepaald zijn de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 offset 10" ten opzichte van elkaar, waardoor ze elkaar orthogonaal kunnen kruisen in het midden van de inrichting 1. De trechteropeningen 3 zijn zijdelings ingericht, langs een omtrek van het lichaam 2. Alle vier openingen 3 hebben ongeveer dezelfde grootte, en ze bevinden zich op dezelfde longitudinale positie 21. De trechters 5 zelf zijn vervormd, om de verschuiving 10' te overwinnen tussen overstaande trechteringangen enerzijds, en respectievelijke trechteruitgangen (en gereduceerde kanaalgedeeltes 6) anderzijds.
Zoals te zien is in Fig. 3B, is de fluidumstroom 4 verstoord in een omgeving van de inrichting 1. Gedeeltes van fluïdumstroom 4 worden afzonderlijk opgevangen door overeenkomstige inlaattrechters 5'. De inlaattrechters 5' convergeren deze "inlaattrechters" afzonderlijk in respectievelijke versterkte fluxen 8, binnen ieder gereduceerd kanaalgedeelte 6. Zelfs gematigde fluxniveaus worden met hoge precisie opgenomen, vanwege de versterking.
Eens het gereduceerde kanaalgedeelte 6 gepasseerd, wordt fluïdumflux teruggevoerd als een "uitlaatflux" naar de fluïdumstroom 4, via een respectievelijke uitlaattrechter 5". De algemene oriëntatie van een inlaattrechter 5" ten opzichte van de fluïdumstroom 4 zal de hoeveelheid opgevangen fluïidumflux 8 beïnvloeden, en daarom ook het gedetecteerde fluxniveau binnen het overeenkomstige gereduceerde kanaalgedeelte 8. Dit principe maakt het de gebruiker (of een besturingseenheid of een verdere analyse- eenheid) mogelijk een stroomrichting 7 af te leiden.
Inderdaad maakt de inrichting 1 van Fig. 3A-B het mogelijk om twee orthogonale fluxsnelheden te bepalen.
Twee respectievelijke orthogonale stroomvectorcomponenten zijn gemakkelijk af te leiden.
De totale fluïdumstroom 4, zowel wat betreft de stroomrichting als de stroomsnelheid, kan verkregen worden via vectorsuperpositie.
Voor het bepalen van de fluïdumstroomrichting 7 ten opzichte van het medium, zal het belangrijk zijn om ook de oriëntatie van de inrichting 1 ten opzichte van dat medium te registreren.
Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van een kompas.
Hetzij elektronisch kompas hetzij een analoog kompas kunnen gebruikt worden.
De vertaling van fluxniveaus in waarden voor de richting en snelheid van de fluïdumstroom kan verder gaan dan eenvoudige vectorsuperpositie.
Meer bepaald kunnen de geregistreerde fluxniveaus verder gecorrigeerd worden voor het ontwerp van de inrichting 1. Bijvoorbeeld, kan de hydraulische geleidbaarheid van de trechters 5 en/of van de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 in aanmerking genomen worden.
Dit laatste kan gebaseerd zijn op empirische, numerieke en/of theoretische overwegingen.
Met de meeste voorkeur echter, heeft de inrichting slechts een beperkte invloed op de fluïdumstroom 4. Dat wil zeggen dat de hydraulische weerstand van de trechters 5 en van de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 bij voorkeur zo laag mogelijk is.
In dit opzicht, zoals het geval voor alle uitvoeringsvormen van Fig. 1-9, word elk van de bovengenoemde verschuivingen 10" bij voorkeur binnen de overeenkomstige trechter 5 overwonnen door middel van een geschikte "trechtervervorming". In tegenstelling tot de gereduceerde kanaalgedeeltes 6, verschaffen de trechters 5 een groter doorsnede- oppervlak.
Onregelmatigheden hebben daarom minder invloed.
De uitvinding is echter over het algemeen daartoe niet beperkt.
Alternatieven worden getoond in Fig. 10A-B.
Figuren 4A-B tonen een perspectief aanzicht van een inrichting 1 volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding. Meer bepaald heeft de inrichting 1 additionele sensoren 15. Deze laatste kunnen geschikt zijn voor het detecteren van in het fluïdum opgeloste substanties. Optioneel, zoals weergegeven in Fig. 4B, is elke trechteringang verder voorzien van een beschermend gaas 16 dat doordringbaar is voor het fluïdum. Dergelijke beschermende mazen 16 voorkomen vervuiling en verstopping. Figuren 5A-B tonen specifieke uitvoeringsvormen van inrichtingen voor het monitoren van fluïdumstroom 4 binnen monitoringsbuizen 12. In een niet-limitatieve uitvoeringvorm kan de monitoringsbuis een verticale buis zijn die een grondwaterobservatieput vormt. In ieder geval heeft de monitoringsbuis 12 een geperforeerde wand. Fluïdum kan dus vrij uitgewisseld worden doorheen die wand, tussen de inrichting 1 en het omringende medium. De inrichting 1 heeft verder bovenste en onderste oppervlakken 11 om aan te grijpen met een binnenzijde van de buis 12. Afdichtingsmiddelen 17 zijn additioneel voorzien. Een afzonderlijke afdichtingsrand is inbegrepen voor elk van de trechters 5, die deze laatste omschrijven. De afdichtingsmiddelen 17 grijpen op afdichtende wijze aan met de binnenkant van de monitoringsbuis 12. Zo wordt gegarandeerd dat orthogonale stromingsvectorcomponenten effectief gescheiden worden binnen de monitoringsbuis 12. Tot slot is een bovenste gedeelte van de inrichting 1 voorzien van een positionerings- en verwijderingsmiddel 18. Dit laatste kan een staaf of een kabel zijn. Dit laatste kan verder bevatten, of kan verder aangevuld worden met een bekabeld communicatiemiddel 24 (zie ook Fig. 6B).
Figuren GA-B tonen verdere uitvoeringsvormen van de inrichting 1, nu voorzien van een afdekelement 19 voor het afdekken van een toegangsopening 20 van een monitoringsbuis 12, Daartoe heeft het afdekelement 19 een insteekgedeelte en een afdekgedeelte. Het afdekelement 19 kan verder een behuizing bevatten waarin een besturingseenheid 23 van de inrichting is ondergebracht. Een kabel of staaf 18 strekt zich naar beneden uit van het afdekelement 19 in de richting van een meetmodule 25 van de inrichting 1. Zoals te zien is in Fig. 6B kan de inrichting 1 één of meer van dergelijke meetmodules 25 in superpositie hebben. Een bekabeld communicatiemiddel 24 kan verder opgenomen zijn, die communicatie mogelijk maakt tussen de besturingseenheid 23 en de meetmodules 25. Figuren 7-8 tonen verdere uitvoeringsvormen van de inrichting 1. Een meetmodule 25 van de inrichting 1 kan voorzien zijn van bijkomende detectiemiddelen 15. Het lichaam
2 van de inrichting kan verder omtreksfluxdetectiemiddelen 26 en/of verticale fluxdetectiemiddelen 27 verschaffen, om een betere karakterisering van de fluïdumstroom 4 mogelijk te maken.
Figuren 9A-C tonen twee doorsneden in de lengterichting en een perspectief aanzicht van een inrichting 1 volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding. Deze laatste inrichting 1 is speciaal aangepast voor het registreren van longitudinale/verticale stroming. Daartoe heeft de inrichting 1 een langwerpig lichaam 2 dat slechts één longitudinale doorgang verschaft voor het fluïdum, Meer bepaald heeft het overstaande inlaat- en uitlaattrechters 5 die overeenkomstige inlaat- en uitlaatopeningen 3 verschaffen. De trechteruitgangen sluiten aan op het gereduceerde kanaalgedeelte 6 binnen het lichaam 2 van de inrichting. De inrichting 1 is verder voorzien van middelen 9 voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich verplaatst binnenin en langs de gereduceerde kanaalgedeelten 6, doorheen het lichaam 2 van de inrichting 1. De inrichting 1 kan bijvoorbeeld verschaft worden binnen een monitoringsbuis (niet afgebeeld) van een verticale observatieput. Bovenste en onderste ringen 11 zijn speciaal aangepast om op afdichtende wijze aan te grijpen met de binnenste buiswand. Verticale stroming wordt geregistreerd.
Met name, zoals te zien is in Fig. 9B, zijn de trechters 5 vervormd, en hebben ze een trechteruitgang die offset 10' is ten opzichte van de trechterinlaat. Zo is het gereduceerde kanaalgedeelte 6 offset 10' ten opzichte van de in- en uitlaatopeningen 3 van de inrichting 1. Dat wil zeggen dat het gereduceerde kanaalgedeelte 6 niet in lijn is met, en centraal staat ten opzichte van deze laatst genoemde openingen 3. Als een voordeel is er voor een inrichtingslichaam 2 van een gegeven grootte (bijvoorbeeld opgelegd door de monitoringsbuis), meer ruimte beschikbaar voor de fluidumfluxdetectiemiddelen 9.
Het zal duidelijk zijn dat één enkel inrichtingslichaam één of meerdere laterale doorgangen kan combineren (zoals weergegeven in Fig. 1-8), en een longitudinale doorgang (zoals weergegeven in Fig. 9). Daartoe worden geschikte "verschuivingen" voorzien, zodat de gereduceerde kanaalgedeeltes elkaar kunnen passeren binnen het lichaam. Voor het volledig karakteriseren van een driedimensionale stroom, kunnen ten minste drie in hoofdzaak orthogonale doorgangen verschaft worden.
Figuur 10A toont een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting 1. Het heeft een lichaam 2 dat twee zijdelingse doorgangen verschaft voor het fluïdum, Elke doorgang heeft ingangs- en uitgangsopeningen 3 met bijbehorende inlaat- en uitlaattrechters 5 in fluidumverbinding door middel van een gereduceerd kanaalgedeelte 6. De doorgangen staan in hoofdzaak loodrecht op elkaar. In deze uitvoeringsvorm hebben de trechters 5 geen vervormde vorm. Meer bepaald zijn hun trechteruitgangen in lijn met hun trechteringangen. Ook het gereduceerde kanaalgedeelte 6 van elke doorgang is in lijn met zijn overeenkomstige inlaat- en uitlaatopeningen 3. Echter, de doorgangen als geheel (dus inclusief de openingen 3, de trechters 5, en de gereduceerde kanaalgedeeltes 6) zijn offset 10" ten opzichte van elkaar. Een gematigde verschuiving 10" kan er reeds voor zorgen dat de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 elkaar kunnen passeren, terwijl ze toch fluxniveaumetingen verschaffen die min of meer overeenkomen met de gemiddelde longitudinale positie.
Figuur 10B toont nog een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting 1. De inlaat- en uitlaatopeningen 3, evenals de inlaat- en uitlaattrechters 5 worden op dezelfde longitudinale positie verschaft. Minstens één van de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 is nu echter gekromd. Zo hebben de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 een verschuiving 10" ten opzichte van elkaar, en ten opzichte van het ensemble van inlaat- en uitlaatopeningen 3, waardoor ze elkaar kunnen passeren.
Er dient opgemerkt te worden dat de kromming van de gereduceerde kanaalgedeeltes 6 de metingen kunnen bemoeilijken. Bij voorkeur zijn beide gereduceerde kanaalgedeeltes 6 op gelijkaardige wijze gekromd, zodat ze ongeveer dezelfde hydraulische geleidbaarheid hebben. Optioneel worden de verkregen debietmetingen verder gecorrigeerd voor dit gekromd kanaalontwerp.
Figuren 11A-C tonen een doorsnede in de lengterichting, een perspectief aanzicht, en een geëxplodeerd perspectief aanzicht van een inrichting 1 volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding. Het gereduceerde kanaalgedeelte 6 is incorrect uitgelijnd t.o.v. de inlaten 3" en uitlaten 3", in de zin dat het loodrecht staat op de inlaat- en uitlaatopeningszones 3', 3" ervan (die beiden lateraal zijn ingericht). Het gereduceerde kanaalgedeelte 6 is in de lengterichting georiënteerd. Het is duidelijk dat de inlaat- en uitlaatopeningszones 3", 3" in dit geval niet tegenover elkaar zijn ingericht. Bijgevolg zal de flux noodzakelijkerwijs twee gekromde banen 28 omvatten tussen het verzameld worden (zijdelings bij inlaatopeningszone 3') en het teruggevoerd worden (zijdelings aan de uitlaatopeningszone 3"). De afgebeelde inrichting 1 kan geschikt zijn voor het monitoren van verticale fluidumstroming (zowel naar boven als naar beneden), bv. wanneer het ingebracht is in een observatieput.
De genummerde elementen op de figuren zijn:
1. Inrichting
2. Lichaam
3. (Inlaat of uitlaat) opening
4. Fluïdumstroming
5. (Inlaat of uitlaat) trechter
6. gereduceerd kanaalgedeelte
7. Stromingsrichting
8. Versterkte flux
9. Fluxdetectiemiddel
10. Verschuiving
11. Aangrijpingsmiddel
12. monitoringsbuis
13. Pen
14. Schoep (of blad)
15. Bijkomende sensormiddelen
16. Beschermend gaas
17. Afsluitingsmiddelen
18. Positionerings- en verwijderingsmiddelen
19. Afdekelement
20. Toegangsopening
21. Verticaal niveau
22. Sleuf
23. Besturingseenheid
24. Bedrade (of bekabelde) communicatiemiddelen
25. Meetmodule
26. Omtrekstromingssensor
27. Verticale stromingssensor
28. Gekromd verloop Er wordt aangenomen dat de onderhavige uitvinding niet beperkt is tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, en dat sommige modificaties kunnen toegevoegd worden aan het voorgestelde voorbeeld van productie zonder herbeoordeling van de bijgevoegde conclusies.
Claims (18)
1. Een inrichting (1) voor het monitoren van een fluïdumstroom (4), waarbij de inrichting (1) een lichaam (2) omvat dat geschikt is om te worden ingebracht in een medium dat een fluïdumstroom (4) draagt, waarbij het lichaam (2) één of meer doorgangen voor het fluïdum verschaft, elk met een inlaat (3), een uitlaat (3”), en een gereduceerd kanaalgedeelte (6) in fluïdumverbinding met de inlaat (3) en uitlaat (3”) via respectievelijke inlaat- en uitlaattrechters (5', 5"), waarbij de inrichting (1) verder middelen (9) omvat voor het bepalen van een fluxniveau van fluïdum dat zich in één of meerdere van de gereduceerde kanaalgedeeltes (6) verplaatst, met het kenmerk, dat ten minste één van de gereduceerde kanaalgedeeltes (6) niet is uitgelijnd ten opzichte van de inlaten (3’) en uitlaten (3).
2. De inrichting (1) volgens conclusie 1, waarbij het gereduceerde kanaalgedeelte (6) offset (10’) is ten opzichte van de inlaten (3') en uitlaten (3”).
3. De inrichting (1) volgens conclusie 2, waarbij het gereduceerde kanaalgedeelte (6) offset (10) is ten opzichte van de overeenkomstige inlaat (3') en uitlaat (3”) ervan.
4. De inrichting (1) volgens één der conclusies 2-3, waarbij de trechters (5) elk een trechteringang hebben, en waarbij ten minste één trechter (5) een trechteruitgang heeft die offset (10°) is ten opzichte van de trechteringang ervan.
5. De inrichting (1) volgens één der conclusies 2-4, waarbij de inrichting (1) ten minste twee van dergelijke doorgangen omvat in wezenlijk verschillende richtingen.
6. De inrichting (1) volgens conclusie 5, waarbij de doorgangen onderling loodrecht op elkaar staan.
7. De inrichting (1) volgens één der conclusies 5-6, waarbij gereduceerde kanaalgedeeltes (6) van de doorgangen offset (10") zijn ten opzichte van elkaar.
8. De inrichting (1) volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het lichaam (2) een langwerpige vorm heeft, en waarbij ten minste één inlaat (3 en overeenkomstige uitlaat (3”) lateraal zijn ingericht.
9. De inrichting (1) volgens conclusie 8, waarbij de inlaat (3) en uitlaat (3”) tegenover elkaar zijn ingericht.
10. De inrichting (1) volgens conclusie 9, waarbij het lichaam (2) een in hoofdzaak cilindrische vorm heeft.
11.De inrichting (1) volgens één der conclusies 8-10, waarbij het lichaam (2) een bovenste en/of een onderste middel (11) heeft voor het glijdend aangrijpen op een monitoringsbuis (12).
12.De inrichting (1) volgens één der conclusies 1-11, verder voorzien van een afdekelement (19) voor het afdekken van een toegangsopening (20) van een monitoringsbuis (12), waarbij het afdekelement (19) plaats biedt aan een besturingseenheid van de inrichting (1).
13.Een werkwijze voor het monitoren van een fluidumstroom (4), die de stappen omvat van: - het verzamelen, aan een inlaat (3’), van een inlaatflux van een medium dat een fluidumstroom (4) draagt, - het convergeren van de inlaatflux naar een versterkte flux (8), - het bepalen van een fluxniveau met betrekking tot de versterkte flux (8), - het divergeren van de versterkte flux (8), en - het terugvoeren, aan een uitlaat (3”), van de gedivergeerde flux naar het medium als een uitlaatflux, met het kenmerk, dat de flux een gekromd verloop omvat tussen het verzameld worden en het teruggevoerd worden.
14.De werkwijze volgens conclusie 13, waarbij de inlaat- en de uitlaatflux in hoofdzaak dezelfde stroomsnelheid hebben.
15. De werkwijze volgens conclusie 14, waarbij de versterkte flux (8) offset (107) is ten opzichte van de verzamelde inlaatflux en/of ten opzichte van de teruggevoerde uitlaatflux.
16.De werkwijze volgens conclusie 15, waarbij ten minste twee inlaatfluxen verzameld worden uit hoofdzakelijk verschillende fluxrichtingen.
17.De werkwijze volgens conclusie 16, waarbij een fluidumstroomrichting wordt bepaald, op basis van fluxniveaus die bepaald zijn met betrekking tot de ten minste twee inlaatfluxen.
18.De werkwijze volgens één der conclusies 13-17, waarbij de werkwijze wordt toegepast voor het monitoren van een grondwaterstroming.
Priority Applications (6)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20195757A BE1027727B1 (nl) | 2019-11-04 | 2019-11-04 | Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux |
EP20797524.4A EP4055356A1 (en) | 2019-11-04 | 2020-11-03 | Method and device for monitoring a fluid flux |
AU2020377443A AU2020377443A1 (en) | 2019-11-04 | 2020-11-03 | Method and device for monitoring a fluid flux |
CN202080075224.2A CN114641670A (zh) | 2019-11-04 | 2020-11-03 | 对流体通量进行监测的方法和装置 |
PCT/EP2020/080809 WO2021089540A1 (en) | 2019-11-04 | 2020-11-03 | Method and device for monitoring a fluid flux |
US17/773,019 US12098941B2 (en) | 2019-11-04 | 2020-11-03 | Method and device for monitoring a fluid flux |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20195757A BE1027727B1 (nl) | 2019-11-04 | 2019-11-04 | Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux |
Publications (2)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1027727A1 BE1027727A1 (nl) | 2021-05-31 |
BE1027727B1 true BE1027727B1 (nl) | 2021-06-07 |
Family
ID=69375201
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE20195757A BE1027727B1 (nl) | 2019-11-04 | 2019-11-04 | Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux |
Country Status (6)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US12098941B2 (nl) |
EP (1) | EP4055356A1 (nl) |
CN (1) | CN114641670A (nl) |
AU (1) | AU2020377443A1 (nl) |
BE (1) | BE1027727B1 (nl) |
WO (1) | WO2021089540A1 (nl) |
Families Citing this family (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
CN113530526B (zh) * | 2021-08-05 | 2022-03-15 | 南方海洋科学与工程广东省实验室(广州) | 一种井下长周期流体通量监测装置及方法 |
WO2023091020A1 (en) * | 2021-11-22 | 2023-05-25 | Wellstarter As | A method of monitoring fluid flow in a conduit, and an associated tool assembly and system |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US6474176B1 (en) * | 2000-07-25 | 2002-11-05 | Battelle Memorial Institute | Fluid flow measuring devices and methods for determining fluid flow rates in soils |
US20190093475A1 (en) * | 2016-02-16 | 2019-03-28 | Wellstarter As | A real-time fluid monitoring system and method |
Family Cites Families (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JP4330526B2 (ja) | 2002-05-15 | 2009-09-16 | オーフス ユニヴェルシティ | 流体の流れおよび溶質の質量の移動を測定するためのサンプリング・デバイスおよび方法 |
EP2455724B1 (de) * | 2010-11-18 | 2016-09-21 | Axetris AG | Flusssensor |
US9404783B2 (en) | 2014-03-24 | 2016-08-02 | University Of Florida Research Foundation, Incorporated | Sediment bed passive flux meter (SBPFM) |
BE1023228B1 (nl) | 2015-06-25 | 2017-01-03 | Vito Nv | Inrichting voor het bepalen van massatransport van een fluïdum en een in het fluïdum opgeloste stof |
EP3717873B1 (en) * | 2017-12-03 | 2024-05-22 | Eugene Fourie | A flowmeter |
US11280655B2 (en) * | 2019-01-16 | 2022-03-22 | Flo Technologies, Inc. | Use of multiple flow metering devices in parallel to monitor and control fluids through a pipe |
-
2019
- 2019-11-04 BE BE20195757A patent/BE1027727B1/nl active IP Right Grant
-
2020
- 2020-11-03 US US17/773,019 patent/US12098941B2/en active Active
- 2020-11-03 EP EP20797524.4A patent/EP4055356A1/en active Pending
- 2020-11-03 AU AU2020377443A patent/AU2020377443A1/en active Pending
- 2020-11-03 WO PCT/EP2020/080809 patent/WO2021089540A1/en unknown
- 2020-11-03 CN CN202080075224.2A patent/CN114641670A/zh active Pending
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US6474176B1 (en) * | 2000-07-25 | 2002-11-05 | Battelle Memorial Institute | Fluid flow measuring devices and methods for determining fluid flow rates in soils |
US20190093475A1 (en) * | 2016-02-16 | 2019-03-28 | Wellstarter As | A real-time fluid monitoring system and method |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
CN114641670A (zh) | 2022-06-17 |
US12098941B2 (en) | 2024-09-24 |
EP4055356A1 (en) | 2022-09-14 |
AU2020377443A1 (en) | 2022-05-19 |
US20220412788A1 (en) | 2022-12-29 |
WO2021089540A1 (en) | 2021-05-14 |
BE1027727A1 (nl) | 2021-05-31 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1027727B1 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het monitoren van een fluïdumflux | |
CN105158788B (zh) | 开环式同步测量有效衰变常数及氡析出率的方法 | |
ES2389171T3 (es) | Método de ensayo de módulos de separación de membrana | |
Faulkner et al. | Laboratory analog and numerical study of groundwater flow and solute transport in a karst aquifer with conduit and matrix domains | |
US7454984B1 (en) | Flow meter for measuring a flow rate of a flow of a fluid | |
ES2913770T3 (es) | Dispositivo y procedimiento de determinación del tamaño de un agujero de fuga | |
WO2008096853A1 (ja) | 流体中の微粒子濃度測定機、測定方法および測定プログラム | |
US10401341B2 (en) | Scanned 1-D gas analysis camera having a line pixel weighted for wind speed | |
FI20002169A (fi) | Laite ja menetelmä epätasaisessa virtauksessa tulevien nestemäisten aineiden määrän mittaamiseksi | |
US9658093B2 (en) | Measurement device for water exchanges across water/sediment interface | |
ES2356250T3 (es) | Analizador de movilidad diferencial (dma) de amplio rango y muy alta resolución. | |
CN104615820A (zh) | 土石坝渗流量监测及计算的流场分析法 | |
BE1023228B1 (nl) | Inrichting voor het bepalen van massatransport van een fluïdum en een in het fluïdum opgeloste stof | |
Chabokpour et al. | Study of pollution transport through the river confluences by derivation of an analytical model | |
Ghidossi et al. | Optimizing the compacity of ceramic membranes | |
Yao et al. | Mechanism study of the air migration and flowrate distribution in an aquifer with lenses of different permeabilities during air sparging remediation | |
EP1995569A3 (en) | Meter | |
Verreydt et al. | Groundwater flow field distortion by monitoring wells and passive flux meters | |
JP4313768B2 (ja) | 反応システム | |
CN105424575B (zh) | 一种确定渗透率的方法和装置 | |
US20150065902A1 (en) | Columnar flow gas sampling and measurement system | |
RU2017140966A (ru) | Профилированная вставка для верификации потока | |
CN104251807B (zh) | 一种裂隙介质不同渗流路径渗透水压测定装置 | |
JP2018081112A5 (ja) | センサおよび検体の測定方法 | |
Nielsen et al. | Investigation of dispersion in porous media using fiber‐optic technology |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
FG | Patent granted |
Effective date: 20210607 |