BE1027392A1

BE1027392A1 - Inrichting voor het vastleggen van gegevens

Info

Publication number: BE1027392A1
Application number: BE20205519A
Authority: BE
Inventors: Sunghun Lim; Jaeho Choi; Curt D Croley; Chandra M Nair
Original assignee: Zebra Technologies
Priority date: 2019-07-19
Filing date: 2020-07-10
Publication date: 2021-01-29
Also published as: BE1027392B1; US10789436B1; GB2622651A; NL2026055B1; DE202020005415U1; GB2623200B; NL2026055A; GB2623200A; GB202316023D0; GB2588484A; DE102020118306A1; GB2622651B; DE202020005592U1; US11803717B2; DE202020106592U1; US20240062026A1; GB202219771D0; DE202020106601U1; GB2588484B; GB202010617D0

Abstract

Inrichting voor het vastleggen van gegevens omvattende: een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; en een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak. Het montageaccessoire monteert de inrichting op een operatorwijsvinger in één van: een zij-gemonteerde modus waarin de primaire behuizing tussen de wijsvinger en een duim is geplaatst, en een boven-gemonteerde modus, waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger is geplaatst. De inrichting omvat een accessoiretrekker op het montageaccessoire en een primaire trekker ondersteund door het buitenoppervlak. In de boven-gemonteerde modus is de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim geplaatst voor activering door de duim. In de zij-gemonteerde modus is de primaire trekker geplaatst op de zijkant van de wijsvinger voor activering door de duim van de operator.

Description

INRICHTING VOOR HET VASTLEGGEN VAN GEGEVENS

ACHTERGROND Vinger-gemonteerde inrichtingen voor het vastleggen van gegevens, ook ringscanners genoemd, kunnen gebruikt worden om barcodes en dergelijke uit te lezen, bijv. voor verzending naar een door de operator gedragen computerinrichting. Een ringscanner dragen kan, echter, bepaalde andere activiteiten verhinderen die de operator van de ringscanner vereist is uit te voeren.

SAMENVATTING Volgens een aspect van de uitvinding wordt er een inrichting voor het vastleggen van gegevens verschaft, omvattende een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden, een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator in één van: (1) een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing aan een zijkant van de wijsvinger tussen de wijsvinger en een duim van de operator is geplaatst, en (11) een boven- gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger is geplaatst, een accessoiretrekker die zodanig ondersteund wordt door het montageaccessoire dat in de boven-gemonteerde werkingsmodus, de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim is geplaatst, voor activering door de duim van de operator, en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

In aanvulling of optioneel kan de omtrekswand een scanraam van het samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunen.

In aanvulling of optioneel kan het montageaccessoire een wand omvatten die de accessoiretrekker draagt.

In aanvulling of optioneel kan de wand onder een in hoofdzaak rechte hoek ten opzichte van het buitenoppervlak worden geplaatst.

In aanvulling of optioneel kan het montageaccessoire een tweede accessoiretrekker omvatten, en kan de accessoiretrekker worden ingericht om te worden geactiveerd tijdens rechtshandig gebruik en kan de tweede accessoiretrekker worden ingericht om te worden geactiveerd tijdens linkshandig gebruik.

In aanvulling of optioneel kan het montageaccessoire een montageoppervlak omvatten dat een vergrendelingsmechanisme omvat voor het koppelen van de primaire behuizing aan het montageaccessoire.

In aanvulling of optioneel kan het binnenoppervlak van de primaire behuizing zijn ingericht om het vergrendelingsmechanisme losmaakbaar aan te kunnen grijpen om de primaire behuizing te koppelen aan het montageaccessoire.

In aanvulling of optioneel kan het binnenoppervlak haken omvatten ingericht het vergrendelingsmechanisme aan te grijpen in één van een eerste en een tweede oriëntatie.

In aanvulling of optioneel kan het montageoppervlak een eerste elektrische interface omvatten, en kan het binnenoppervlak van de primaire behuizing een tweede elektrische interface omvatten die 1s ingericht om de eerste elektrische interface aan te grijpen.

In aanvulling of optioneel kan de primaire behuizing voorts een regelaar omvatten ingericht om een activering te detecteren van hetzij de primaire trekker of de accessoiretrekker, en om het samenstel voor het vastleggen van gegevens aan te sturen om een gegevensvastleggingsoperatie te initiëren.

In aanvulling of optioneel kan de regelaar verder zijn ingericht om een accessoire-indentificator op te halen die overeenkomt met het montageaccessoire.

In aanvulling of optioneel kan het montageaccessoire een geheugen omvatten dat de accessoire-indentificator bewaart, en kan de regelaar zijn ingericht om de accessoire-indentificator uit het geheugen op te halen.

In aanvulling of optioneel kan de regelaar verder zijn ingericht om ofwel de primaire trekker ofwel de accessoiretrekker uit te schakelen gebaseerd op de accessoire-indentificator.

In aanvulling of optioneel kan de primaire trekker een inductieve sensor omvatten.

Volgens een aspect van de uitvinding wordt voorzien in een inrichting voor het vastleggen van gegevens omvattende een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator in een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing aan een zijkant van de wijsvinger tussen de wijsvinger en een duim van de operator is geplaatst; en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

In aanvulling of optioneel kan het montageacessoire verder zijn ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van de operator in een boven-gemonteerde werkingsmodus,

waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger is geplaatst; en kan de inrichting voor het vastleggen van gegevens verder een accessoiretrekker omvattenen die zodanig ondersteund wordt door het montageaccessoire dat in de boven-gemonteerde werkingsmodus, de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim is geplaatst, voor activering door de duim van de operator.

In aanvulling of optioneel kan het binnenoppervlak haken omvatten die zijn ingericht om aan te grijpen op het vergrendelingsmechanisme in één van een eerste en een tweede oriëntatie.

In aanvulling of optioneel kan het montageoppervlak een eerste elektrische interface omvatten, en waarin het binnenoppervlak van de primaire behuizing een tweede elektrische interface omvatten ingericht om de eerste elektrische interface aan te grijpen.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE VERSCHILLENDE AANZICHTEN

VAN DE FIGUREN De begeleidende figuren, waarin dezelfde referentienummers door alle afzonderlijke aanzichten heen naar identieke of functioneel gelijke elementen verwijzen, zijn samen met de gedetailleerde beschrijving hieronder opgenomen in de beschrijving en vormen daar deel van, en dienen tot nadere verduidelijking van uitvoeringsvormen van concepten die de geclaimde uitvinding omvat, en verduidelijken verschillende principes en voordelen van deze uitvoeringsvormen.

5 FIG. 1 is een isometrisch aanzicht van een inrichting voor het vastleggen van gegevens.

FIG. 2A is een diagram dat een perspectivisch aanzicht illustreert van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1 in een boven- gemonteerde werkingsmodus.

FIG. 2B is een diagram dat een zij-aanzicht illustreert van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1 in de boven- gemonteerde werkingsmodus.

FIG. 3A is een diagram dat een perspectivisch aanzicht illustreert van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1 in een zij- gemonteerde werkingsmodus.

FIG. 3B is een diagram dat een zij-aanzicht illustreert van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1 in de zij- gemonteerde werkingsmodus.

FIG. 4 is een explosietekening van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1, gezien van boven.

FIG. 5 is een explosietekening van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1, gezien van onder.

FIG. 6 is een zij aanzicht van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1 dat de koppeling tussen de primaire behuizing en het montageaccessoire illustreert.

FIG. 7 is een diagram dat een isometrisch aanzicht illustreert van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting voor het vastleggen van gegevens.

FIG. 8 is een blokdiagram dat bepaalde interne componenten illustreert van de inrichting voor het vastleggen van gegevens van FIG.1.

Het zal voor een vakman duidelijk zijn dat onderdelen in de figuren zijn weergegeven voor eenvoud en duidelijkheid en niet noodzakelijkerwijs op schaal zijn getekend. Bijvoorbeeld kunnen de afmetingen en posities van sommige onderdelen in de figuren overdreven zijn ten opzichte van andere onderdelen, teneinde te helpen het begrip van de uitvoeringsvormen van de voorliggende uitvinding te vergroten.

De inrichtings- en de werkwijzeonderdelen zijn, waar toepasselijk, in de figuren weergegeven door conventionele symbolen die alleen die specifieke details laten zien die betrekking hebben op het begrijpen van de utvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, om de beschrijving niet onduidelijk te maken met details die gemakkelijk duidelijk zijn voor de vakman, die het voordeel heeft van de beschrijving hierin.

GEDETAILEERDE BESCHRIJVING Voorbeelden hierin beschreven zijn gericht op een inrichting voor het vastleggen van gegevens, omvattende: een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator in een van: (1) een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing tussen de wijsvinger en een duim van de operator is geplaatst; en (ii) een boven-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger is geplaatst; een accessoiretrekker die zodanig ondersteund wordt door het montageaccessoire dat in de boven- gemonteerde werkingsmodus de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim is geplaatst, voor activering door de duim van de operator; en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

Additionele voorbeelden hierin beschreven zijn gericht op een inrichting voor vastleggen van gegevens, omvattende: een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en een die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator in een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing aan een zijkant van de wijsvinger tussen de wijsvinger en een duim van de operator is geplaatst; en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

FIG.1 toont een inrichting voor het vastleggen van gegevens 100 (hierin ook simpelweg aangeduid als de inrichting 100) die ingericht is om te worden gedragen op de hand van een operator (niet afgebeeld). In het bijzonder is de inrichting 100 ingericht om te worden gedragen om een wijsvinger van de operator. De inrichting 100 omvat een primaire behuizing 104 die een samenstel voor het vastleggen van gegevens omvat zoals barcodescanner (bijv. een op afbeelding gebaseerde barcodescanner die één of meer afbeeldingsensoren omvat).

De primaire behuizing 104 omvat een buitenoppervlak 108, aangeduid als “buiten” omdat tijdens gebruik de buitenoppervlakken 108 naar buiten gericht zijn, weg van de wijsvinger waarop de inrichting 100 is gemonteerd. De primaire behuizing 104 omvat verder een binnenoppervlak overstaand aan het butenoppervlak (het binnenoppervlak is niet zichtbaar in FIG.1), en een omtrekswand 112 die het buitenoppervlak 108 en het binnenoppervlak verbindt. De omtrekswand 112 omvat een scanraam 116 geplaatst in een voorste gedeelte daarvan. Het bovenvermelde samenstel voor het vastleggen van gegevens bevindt zich binnen de primaire behuizing 104 zodanig dat afbeeldingsensoren of andere geschikte sensoren voor het vastleggen van gegevens een gezichtsveld hebben dat zich door het scanraam 116 uitstrekt.

De inrichting 100 omvat tevens een montageaccessoire 120 gekoppeld aan het binnenoppervlak van de primaire behuizing 104. Zoals verderop in meer detail wordt besproken, kan het montageaccessoire 120 losmaakbaar gekoppeld worden aan de primaire behuizing 104. Het montageaccesoire 120 is ingericht om de inrichting 100 op de wijsvinger van de operator te bevestigen.

De inrichting 100 omvat een primaire trekker 124 en een accesoiretrekker 128, welke beide zijn ingericht om te worden geactiveerd door de operator (bijv. door neerdrukken van de relevante trekker door de duim van de operator) om een scanoperatie te initiëren via het samenstel voor het vastleggen van gegevens. De primaire trekker 124 is geplaatst op het buitenoppervlak 108 van de primaire behuizing, terwijl de accessoiretrekker 128 geplaatst is op het montageaccessoire 120. In het bijzonder, de accessoiretrekker 128 is geplaatst op een wand 132 van het montageaccessoire 120 die in een in hoofdzaak rechte hoek ten opzichte van het buitenoppervlak staat 108. In andere woorden, de primaire trekker 124 en de accessoiretrekker 128 staan in een in hoofdzaak rechte hoek ten opzichte van elkaar. De oriëntatie en plaatsing van de trekkers 124 en 128 maken werking van de inrichting 100 mogelijk in ofwel een boven- gemonteerde modus ofwel een zij-gemonteerde modus.

Verschillende trekkerapparaten kunnen worden gebruikt om primaire trekker 124 en de accessoiretrekker 128 te implementeren. In het voorliggende voorbeeld is de primaire trekker 124 een inductieve sensor, terwijl de accessoiretrekker 128 een knoptrekker is. In andere voorbeelden kunnen verschillende andere types van trekkers worden gebruikt voor zowel één als beide trekkers 124 en 128 (bijv. capacitieve sensoren, druksensoren, temperatuursensoren, lichtsensoren, en dergelijke).

Verwijzend naar FIGS. 2A en 2B, is de boven-gemonteerde werkingsmodus geïllustreerd. In het bijzonder, is de inrichting 100 gemonteerd op een rechter wijsvinger 200 van de operator. In de positie afgebeeld in FIGS. 2A en 2B is de primaire behuizing 104 op de achterkant of bovenkant 202 van de wijsvinger 200 geplaatst. De primaire trekker 124 is daardoor in hoofdzaak ontoegankelijk voor een rechter duim 204 van de operator, terwijl de accessoiretrekker 128 toegankelijk is voor de dum 204. Daarom is de accessoiretrekker 128 in de boven-gemonteerde werkingsmodus op een zijde 206 van de wijsvinger 200 geplaatst, tussen de wijsvinger 200 en de duim 204, voor activering door de duim 204 om een scanoperatie te initiëren. De zijde 206 is de zijde weggericht van de andere vingers van de rechter hand, richting de duim 204.

Zoals duidelijk zal zijn voor de vakman kan in sommige scenario’s de boven-gemonteerde operatiemodus onhandig zijn. Bijvoorbeeld, wanneer de operator in een nauwe ruimte moet reiken, zoals tussen twee dozen of andere pakketten, kan de primaire behuizing 104 dit reiken verhinderen door een hoogte “H1” te vergroten tussen de laagste en hoogste punten van de inrichting 100, gemeten in een vlak dat uitstrekt door de bovenkant 202 en bodem 207 van de vinger 200. In de boven-gemonteerde werkingsmodus is derhalve de hoogte H1 de afstand tussen een lagergelegen oppervlak 205 van het montageaccessoire 120 (in het bijzonder, het lagergelegen oppervlak van de wand 132) aanleunend aan de bodemzijde 207, en het buitenoppervlak 108 van de behuizing 104. Verschillende andere taken kunnen tevens verhinderd worden door de primaire behuizing 104 wanneer deze in de boven-gemonteerde operatiemodus is, zoals het bedienen van bepaalde voertuigen (bijv. vorkheftrukken met afgeschermde of verzonken gashendels). De inrichting 100 maakt daarom het scannen ook mogelijk in een zij-gemonteerde werkingsmodus, weergegeven in FIGS. 3A en 3B.

Verwijzend naar FIGS. 3A en 3B is de zij-gemonteerde werkingsmodus van inrichting 100 afgebeeld. In de zij-gemonteerde werkingsmodus is de primaire behuizing 104 ondersteund op de zijde 206 van de wijsvinger 200, tussen de wijsvinger 200 en de duim 204. De primaire trekker 124 is daardoor gepositioneerd voor activering door de duim 204, terwijl de accessoiretrekker 128 (niet afgebeeld in FIGS. 3A en 3B) onder de wijsvinger 200 is gepositioneerd. In de zij-gemonteerde werkingsmodus afgebeeld in FIGS. 3A en 3B is een hoogte H2 tussen de laagste en hoogste punten van de inrichting 100 kleiner dan de hoogte H1 afgebeeld in FIGS. 2A en 2B. In het bijzonder is in de zij-gemonteerde werkingsmodus de hoogte H2 de afstand tussen de wand 132 van het montageaccessoire 120 en de overstaande wand 300 (of band, of een andere geschikte structuur, zoals beneden verder wordt besproken) van het montageaccessoire 120. De hoogte H2 is kleiner dan de hoogte H1 omdat de primaire behuizing 104 minder toevoegt, of helemaal niet, aan de hoogte H2. De operator kan daardoor gemakkelijker in nauwe ruimtes reiken terwijl de inrichting 100 in zij-gemonteerde modus bediend wordt. In de zij- gemonteerde operatiemodus van de inrichting 100, zorgt de hoogte van de primaire behuizing 104 voor optimale bediening van de primaire trekker 124 door effectief de ruimte tussen duim en wijsvinger te benutten zonder comfort van de bediener negatief te beïnvloeden. Het formaat van de primaire behuizing 104 en de positie van de primaire trekker 24 in de zijwaarts bevestigde operatiemodus van de inrichting 100 geeft toegang tot en bereik van de trekker zonder vermoeidheid van de spieren in de palm op te wekken (lumbricalen en muis).

Het voorzien in afzonderlijke trekkers, in de vorm van de primaire trekker 124 op de primaire behuizing 104 zelf, en de accessoiretrekker 128 op het montageaccessoire, maakt bediening van de bovengenoemde duale modus van inrichting 100 mogelijk. Zoals verderop zal worden besproken, omvat de inrichting 100 ook bepaalde additionele eigenschappen om, bijvoorbeeld, tweehandige bediening van de inrichting 100 mogelijk te maken.

Verwijzend naar FIGS. 4 en 5, zijn explosietekeningen van inrichting 100 afgebeeld met de primaire behuizing 104 gescheiden van het montageaccessoire 120. De primaire behuizing 104 is in het geïllustreerde voorbeeld losmaakbaar gekoppeld aan het montageaccessoire. Zoals te zien in FIG. 4 omvat het montageaccessoire een montageoppervlak 400 dat is gericht naar het binnenoppervlak van primaire behuizing 104. Het montageoppervlak 400 omvat een elektrische interface 402 voor communicatie met de primaire behuizing 104. In het onderhevige voorbeeld, omvat de elektrische interface 402 een set van elektrische contacten, zoals pogo pins. Het montageoppervlak 400 omvat een koppelingsmechanisme, dat in het huidige voorbeeld een beweegbare (bijv. met veer) grendel 404 en een statische grendel 408 omvat. Het koppelingsmechanisme werkt samen met de bijbehorende structuren op het binnenoppervlak van de primaire behuizing 104 (verderop besproken in verband met FIG. 5) om de primaire behuizing 104 en het montageaccessoire 120 losmaakbaar te koppelen.

Verder omvat het montageaccessoire 120 een band 412 voor het bevestigen aan een wijsvinger van een operator (bijv. de wijsvinger 200 weergegeven in FIGS. 2 en 3).

FIG. 5 illustreert een binnenoppervlak 500 van de primaire behuizing 104, zoals eerder vermeld. Het binnenoppervlak 500 is ingericht om het montageoppervlak 400 van het montageaccesoire 120 aan te grijpen. In het bijzonder omvat het binnenoppervlak 500 een paar haken 504 en 508, die ingericht zijn om naar keuze de beweegbare grendel 404 en de grendel koppel 408 aan te grijpen. Dat wil zeggen, de primaire behuizing 104 kan worden gekoppeld aan het montageaccessoire 120 in ieder van twee oriëntaties, wat het tweehandig gebruik van de inrichting 100 mogelijk maakt.

Het binnenoppervlak 500 omvat verder een elektrische interface 512, zoals een set elektrische contacten, ingericht om aan te grijpen met de contacten van de interface 402 van het montageaccessoire 120 en daardoor het montageaccessoire 120 te verbinden met de primaire behuizing 104. Bijvoorbeeld zenden de interfaces 402 en 512 trekkerdrukindicaties naar een regelaar in de primaire behuizing 104 wanneer de accessoiretrekker 128 is geactiveerd.

Verwijzend naar FIG. 6 is de bevestiging van de primaire behuizing 10 aan het montageaccessoire 120 geïllustreerd. In het bijzonder wordt de statische grendel 408 in een van de haken 504 en 508 (de haak 508 in het huidige voorbeeld) geplaatst door het montageaccessoire 120 in de richting 600 te bewegen. Het montageaccessoire 120 wordt vervolgens omhoog geduwd in de richting 604 naar het binnenoppervlak 500 van de primaire behuizing 104 om de beweegbare grendel 404 aan een andere haak te grijpen (de andere haak 504 in het huidige voorbeeld). De beweegbare grendel 404 trekt terug bij contact met haak 504, en strekt dan uit in de haak 504 om het montageaccessoire 120 tegen de primaire behuizing 104 te houden. Om het montageaccessoire 120 van de primaire behuizing 104 te verwijderen wordt de primaire behuizing richting de statische grendel geduwd om de beweegbare grendel 404 in de teruggetrokken positie te drukken. Dergelijke beweging laat de haak 508 van de statische grendel 408 los, en maakt mogelijk het uiteinde van de primaire behuizing nabij de haak 508 los te maken van het montageaccessoire 120. De haak 504 kan dan ook worden verwijderd van het montageaccessoire 120.

Zoals duidelijk zal zijn, kunnen de haken 504 en 508 in elk van beide grendels 404 en 408 grijpen en het zodoende mogelijk makend om de primaire behuizing 104 in elk van beide oriëntaties met het montageaccessoire 120 te verbinden. In de oriëntatie afgebeeld in FIG. 6, is de inrichting 100 ingericht voor rechtshandig gebruik, aangezien de accessoiretrekker 128 is opgesteld voor plaatsing tussen de rechter wijsvinger en de rechter duim wanneer de inrichting 100 boven-gemonteerd is. De primaire trekker 125 1s opgesteld voor plaatsing bovenop de rechter wijsvinger wanneer de inrichting 100 boven-gemonteerd is, en voor plaatsing tussen de rechter wijsvinger en de rechter duim wanneer de inrichting zij-gemonteerd is. Verder, zoals geïllustreerd in FIG. 6 (en ook zichtbaar in FIG. 1), is het scanraam 116 in hoofdzaak uitgelijnd met één einde 608 van het montageaccessoire 120, terwijl een overstaand einde 612 van de primaire behuizing voorbij het tegengestelde eind 616 van het montage accessoire reikt.

De verwijderbare koppeling van de primaire behuizing 104 met het montageaccessoire 120 maakt het dan de inrichting 100 mogelijk om een variëteit aan montageaccessoires te gebruiken. In sommige voorbeelden kan de primaire behuizing 104 gekoppeld worden met een montageaccessoire dat geen accessoiretrekker omvat. In andere voorbeelden kan een montageaccessoire worden gekoppeld aan de primaire behuizing 104 dat een robuuste trekker omvat.

In verdere voorbeelden kan de primaire behuizing 104 gekoppeld worden met een montageaccessoire dat twee accessoiretrekkers omvat, aan beide zijden van het montageaccessoire. Een dergelijk montageaccessoire, zoals de vakman duidelijk zal zijn, maakt tweehandige bediening van de inrichting 100 mogelijk zonder de oriëntatie van de primaire behuizing 104 ten opzichte van het montageaccessoire 120 te wijzigen. Een voorbeeld van een duaaltrekkermontageaccessoire is geïllustreerd in FIG. 7.

FIG. 7 illustreert een inrichting voor het vastleggen van gegevens 700 die de primaire behuizing 104 omvat die is bevestigd aan een montageaccessoire dat twee tegengestelde wanden 732 en 734 omvat, in plaats van een enkele wand 132 zoals eerder afgebeeld. De wand 732 ondersteunt een eerste accessoiretrekker 728 voor rechtshandig gebruik in de boven-gemonteerde werkingsmodus, en de wand 734 ondersteunt een tweede accessoiretrekker 736, voor linkshandig gebruik in de boven- gemonteerde werkingsmodus.

Verwijzend naar FIG. 8 zijn bepaalde inwendige onderdelen van de inrichting 100 geïllustreerd. De inrichting 100, en in het bijzonder de primaire behuizing 104, omvatten een regelaar 800, zoals een centrale verwerkingseenheid (CPU) verbonden met een niet-tijdelijk computer- leesbaar opslagmedium, zoals een geheugen 802. Het geheugen 802 kan een geschikte combinatie omvatten van vluchtig geheugen (bijv. Random Access Memory (RAM)) en niet-vluchtig geheugen (bijv. Read Only Memory (ROM), Electrically Erasable Programmable Read Only Memory (EEPROM, flash). De regelaar 800 en het geheugen 802 omvatten één of meerdere integrated circuits (ICs). De primaire behuizing 104 omvat verder een samenstel voor het vastleggen van gegevens 804 verbonden met de regelaar 800. Het samenstel voor het vastleggen van gegevens 804 kan één of meer camera’s of andere afbeeldingsensoren, en/of laser emitter(s) en sensor(en) voor het deflecteren van reflecties van emitterende laserstralen, of vergelijkbaar, omvatten. De primaire behuizing 104 ondersteunt, zoals eerder opgemerkt ook de primaire trekker 124 en de interface 512. De primaire behuizing 104 kan ook een communicatie interface 808 omvatten, zoals een draadloze communicatie interface (e.g. Bluetooth of vergelijkbaar) voor communicatie met een andere computerinrichting (niet afgebeeld). Het montageaccessoire 120 omvat de interface 402 en de accessoiretrekker 128, en kan ook een geheugen 82 omvatten. Het geheugen 812 kan bijvoorbeeld een accessoire-indentificator omvatten die door de controller 800 kan worden opgehaald. De controller 800 kan worden ingericht om bijvoorbeeld te detecteren wanneer de primaire behuizing 104 verbonden is met het montageaccessoire 120, en kan de accessoire- indentificator ophalen van het geheugen 812 dat responsief is voor een dergelijke detectie. De controller 800 kan dan bijvoorbeeld worden ingericht gebaseerd op een inkaartbrenging van accessoire-indentificators naar in het geheugen 802 opgeslagen trekkerfuncties, voor het activeren of uitschakelen van één of beide van de trekkers 124 en 128. Bijvoorbeeld, sommige montageaccessoires kunnen bediening van de inrichting 100 in zijwaartse werkingsmodus niet toelaten, en de regelaar 800 kan daardoor de primaire trekker 124 uitschakelen wanneer dergelijke montageaccessoires verbonden zijn.

In andere voorbeelden kan de controller 800 worden ingericht om te detecteren of de inrichting 100 in de zij-gemonteerde modus of de boven- gemonteerde modus werkt, en kan dienovereenkomstig één van de trekkers 124 en 128 uitschakelen. Detectie kan worden uitgevoerd door ontvangen van input van een bediener, bijv steminvoer, activering van een andere knop, een specifieke volgorde van activeren van de trekkers 124 en 128 en dergelijke. In andere voorbeelden kan detectie automatisch worden uitgevoerd door de regelaar 800, bijvoorbeeld door uitschakeling van de andere trekkers 124 en 128 wanneer twee of meer achtereenvolgende bedieningen van één van de trekkers 124 en 128 worden gedetecteerd (aangevend dat die trekker momenteel in gebruik is en de andere genegeerd kan worden).

In de voorgaande beschrijving zijn specifieke uitvoeringsvormen beschreven. Echter, het zal voor een vakman duidelijk zijn dat meerdere aanpassingen en veranderingen gemaakt kunnen worden zonder af te wijken van de beschermingsomvang van de uitvinding zoals uiteengezet in de hierna volgende conclusies. Overeenkomstig moeten de beschrijving en de figuren in een verduidelijkende, eerder dan een beperkende, betekenis bekeken worden, en dergelijke modificaties zijn alleen geacht om binnen het bestek van de onderhevige leerstelling te zijn opgenomen.

De voordelen, oplossingen van problemen, en element(en) die enig voordeel, of oplossing kunnen veroorzaken of meer uitgesproken kunnen maken dienen niet te worden uitgelegd als een cruciaal, vereist, of essentieel kenmerk of onderdeel in een willekeurige of alle conclusies. De uitvinding is enkel gedefinieerd door de bijgevoegde conclusies, inclusief enige amenderingen die tijdens de verleningsprocedure van deze aanvrage gemaakt zijn en alle equivalenten van die conclusies zoals verleend. Met als doel helderheid en een bondige beschrijving, zijn kenmerken hierin beschreven als deel van dezelfde of verschillende uitvoeringsvormen, hoewel duidelijk zal zijn dat de beschermingsomvang van de uitvinding mogelijk uitvoeringsvormen omvat die combinaties hebben van alle of enkele van de beschreven kenmerken. Het zal duidelijk zijn dat de getoonde uitvoeringsvormen dezelfde of gelijke onderdelen hebben, behalve waar deze als verschillend zijn beschreven.

Bovendien mogen in dit document gerelateerde begrippen zoals eerste en tweede, boven en onder, en dergelijke, alleen gebruikt worden om een entiteit of actie te onderscheiden van een andere entiteit of actie, zonder noodzakelijkerwijs een werkelijke relatie of volgorde te vereisen of impliceren tussen dergelijke entiteiten of acties. De termen “omvat”, “omvattend”, “heeft”, ”includeert”, “includerend”, “voorzien van”, “bevat”, “bevattend”, of enige andere variatie daarvan, zijn als een niet limiterende includering bedoeld, zodat een proces, werkwijze, artikel, of inrichting dat omvat, heeft, is voorzien van, een lijst van elementen omvat, niet alleen die elementen omvat, maar mogelijk andere elementen omvat die niet expliciet genoteerd zijn of die niet inherent aan een dergelijk proces, werkwijze, artikel, of inrichting zijn. Een element voorafgaand door “omvat … een,” “heeft … een,” “is voorzien van … een,” “omvat … een,” zonder meer beperkingen, sluit het bestaan van aanvullende identieke elementen niet uit in het proces, de werkwijze, het artikel, of de inrichting dat/die het element omvat, heeft, is voorzien van, of omvat. De term “een” is gedefinieerd als één of meer tenzij hierin expliciet anders vermeld. De termen “in hoofdzaak,” “essentieel,” “ongeveer,” of enig andere variatie daarop, zijn gedefinieerd als zijnde dichtbij dat wat begrepen wordt door een vakman, en in een zekere niet-limiterende uitvoeringsvorm is de term gedefinieerd als zijnde binnen 10%, in een andere uitvoeringsvorm als zijnde binnen 5%, in een andere uitvoeringsvorm als zijnde binnen 1%, en in een andere uitvoeringsvorm als zijnde binnen 0,5%. De term “gekoppeld” zoals hierin gebruikt is gedefinieerd als verbonden, hoewel niet noodzakelijkerwijs direct en niet noodzakelijkerwijs mechanisch. Een inrichting of structuur die is “ingericht om” op een bepaalde manier, is ten minste op die manier ingericht, maar kan mogelijk ook zijn ingericht op manieren die niet zijn opgesomd.

Het zal duidelijk zijn dat sommige uitvoeringsvormen mogelijk een of meerdere generieke of gespecialiseerde processoren (of “verwerkingsapparaten”) omvatten zoals microprocessoren, digitaal- signaalprocessoren, aangepaste processoren, en FPGAs (field-programmable gate arrays), en unieke, opgeslagen programma-instructies (inclusief zowel software als firmware) die de een of meerdere processoren besturen om, in combinatie met bepaalde schakelingen zonder processoren, sommige, de meeste, of alle functies van de werkwijze en/of de inrichting uit te voeren die hierin beschreven zijn. Alternatief kunnen sommige of alle functies uitgevoerd worden door een toestandsautomaat die geen opgeslagen programma-instructies heeft, of in een of meerdere toepassingsspecifieke geïntegreerde schakelingen (ASICS), waarin elke functie of sommige combinaties van de functies zijn uitgevoerd als aangepaste logica. Uiteraard kan een combinatie van de twee wijzen van benadering worden gebruikt.

Bovendien kan een uitvoeringsvorm worden uitgevoerd als een computerprogrammaproduct voorzien van daarop opgeslagen computer- leesbare code voor het programmeren van een computer (bijvoorbeeld, omvattend een processor) om een werkwijze uit te voeren zoals hierin beschreven en geclaimd. Voorbeelden van dergelijke computerprogrammaproducten omvatten, maar zijn niet gelimiteerd tot, een harddisk, een CD-ROM, een optische-opslaginrichting, een magnetische-

opslaginrichting, een ROM (read only memory), een PROM (programmable read only memory), een EPROM (erasable programmable read only memory), een EEPROM (electrically erasable programmable read only memory) en een flash-geheugen. Verder kan verwacht worden dat een vakman, niettegenstaande mogelijke significante moeite en vele ontwerpkeuzes gemotiveerd door, bijvoorbeeld, beschikbare tijd, huidige technologie, en economische overwegingen, wanner geleid door de hierin beschreven concepten en principes, met minimale proefneming gemakkelijk in staat zal zijn tot het generen van dergelijke software-instructies en - programma’s en geïntegreerde schakelingen.

Het uittreksel van de beschrijving is verschaft om de lezer toe te staan zich snel van de aard van de technische beschrijving te vergewissen. Het 1s ingediend met de bedoeling dat het niet gebruikt zal worden om de beschermingsomvang of de betekenis van de conclusies uit te leggen of te beperken. In aanvulling daarop kan in de voorgaande gedetailleerde beschrijving worden gezien dat verschillende kenmerken samen gegroepeerd zijn in verschillende uitvoeringsvormen met als doel het vereenvoudigen van de beschrijving. Deze werkwijze van beschrijven moet niet uitgelegd worden als het weergeven van de intentie dat de geclaimde uitvoeringsvormen meer kenmerken nodig hebben dan expliciet vermeld zijn in elke conclusie. Daarentegen, zoals de volgende conclusies laten zien, is inventieve onderwerpmaterie vervat in minder dan alle kenmerken van een enkele beschreven uitvoeringsvorm. Aldus zijn de volgende conclusies hierbij opgenomen in de gedetailleerde beschrijving, met elke conclusie alleenstaand als apart geclaimde onderwerpmaterie. Het enkele feit dat bepaalde maatregelen worden aangehaald in verschillende conclusies geeft geen indicatie dat een combinatie van deze maatregelen niet kan worden gebruikt tot het behalen van een voordeel. Vele varianten zullen voor de vakman duidelijk zijn. Alle varianten moeten worden uitgelegd als inbegrepen in de beschermingsomvang van de uitvinding zoals die gedefinieerd is in de volgende conclusies.

Claims

CONCLUSIES

1. Inrichting voor het vastleggen van gegevens, omvattende: een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator 1n één van: (1) een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing aan een zijkant van de wijsvinger tussen de wijsvinger en een duim van de operator is geplaatst; en (ii) een boven-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger is geplaatst; een accessoiretrekker die zodanig ondersteund wordt door het montageaccessoire dat in de boven-gemonteerde werkingsmodus, de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim is geplaatst, voor activering door de duim van de operator; en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

2. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 1, waarin de omtrekswand een scanraam van het samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt.

3. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusies 1 of 2, waarin het montageaccessoire een wand omvat die de accessoiretrekker draagt.

4. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 3, waarin de wand onder een in hoofdzaak rechte hoek ten opzichte van het buitenoppervlak is geplaatst.

5. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der voorgaande conclusies, waarin het montageaccessoire een tweede accessoiretrekker omvat; en waarin de accessoiretrekker is ingericht om te worden geactiveerd tijdens rechtshandig gebruik en de tweede accessoiretrekker is ingericht om te worden geactiveerd tijdens linkshandig gebruik.

6. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der voorgaande conclusies, waarin het montageaccessoire een montageoppervlak omvat dat een vergrendelingsmechanisme omvat voor het koppelen van de primaire behuizing aan het montageaccessoire.

7. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 6, waarin het binnenoppervlak van de primaire behuizing is ingericht om het vergrendelingsmechanisme losmaakbaar aan te kunnen grijpen om de primaire behuizing te koppelen aan het montageaccessoire.

8. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 7, waarin het binnenoppervlak haken omvat die zijn ingericht om het vergrendelingsmechanisme aan te grijpen in één van een eerste en een tweede oriëntatie.

9. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der conclusies 6-8, waarin het montageoppervlak een eerste elektrische interface omvat, en waarin het binnenoppervlak van de primaire behuizing een tweede elektrische interface omvat die is ingericht om de eerste elektrische interface aan te grijpen.

10. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der voorgaande conclusies, waarin de primaire behuizing voorts een regelaar omvat die is ingericht om een activering te detecteren van hetzij de primaire trekker of de accessoiretrekker, en om het samenstel voor het vastleggen van gegevens aan te sturen om een gegevensvastleggingsoperatie te initiëren.

11. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 10, waarin de regelaar verder is ingericht om een accessoire-indentificator op te halen die overeenkomt met het montageaccessoire.

12. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 11, waarin het montageaccessoire een geheugen omvat dat de accessoire- indentificator bewaart, en waarin de regelaar is ingericht om de accessoire- indentificator uit het geheugen op te halen.

13. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 11 of 12, waarin de regelaar verder is ingericht om ofwel de primaire trekker ofwel de accessoiretrekker uit te schakelen gebaseerd op de accessoire- indentificator.

14. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der voorgaande conclusies, waarin de primaire trekker een inductieve sensor omvat.

15. Inrichting voor het vastleggen van gegevens, omvattende: een primaire behuizing die een samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt en die binnen- en buitenoppervlakken heeft welke door een omtrekswand zijn verbonden; een montageaccessoire gekoppeld met het binnenoppervlak van de primaire behuizing, waarbij het montageaccessoire is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van een operator in een zij-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing aan een zijkant van de wijsvinger tussen de wijsvinger eneen duim van de operator 1s geplaatst; en een primaire trekker die zodanig ondersteund wordt door het buitenoppervlak van de primaire behuizing dat in de zij-gemonteerde werkingsmodus, de primaire trekker op de zijkant van de wijsvinger is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

16. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 15, waarin het montageacessoire verder is ingericht om de inrichting voor het vastleggen van gegevens te monteren op een wijsvinger van de operator in een boven-gemonteerde werkingsmodus, waarin de primaire behuizing op een achterkant van de wijsvinger 1s geplaatst; en waarin de inrichting voor het vastleggen van gegevens verder een accessoiretrekker omvat die zodanig ondersteund wordt door het montageaccessoire dat in de boven-gemonteerde werkingsmodus, de accessoiretrekker tussen de wijsvinger en de duim is geplaatst voor activering door de duim van de operator.

17. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 15 en 16, waarin de primaire trekker een inductieve sensor omvat.

18. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der conclusies 15-17, waarin de omtrekswand een scanraam van het samenstel voor het vastleggen van gegevens ondersteunt.

19. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der conclusies 15-18, waarin het montageaccessoire een montageoppervlak omvat dat een vergrendelingsmechanisme omvat voor het koppelen van de primaire behuizing aan het montageaccessoire.

20. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 19, waarin het binnenoppervlak van de primaire behuizing is ingericht om het vergrendelingsmechanisme losmaakbaar aan te kunnen grijpen om de primaire behuizing te koppelen aan het montageaccessoire.

21. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens conclusie 20, waarin het binnenoppervlak haken omvat die zijn ingericht om het vergrendelingsmechanisme aan te grijpen in één van een eerste en een tweede oriëntatie.

22. Inrichting voor het vastleggen van gegevens volgens een der conclusies 19-21, waarin het montageoppervlak een eerste elektrische interface omvat, en waarin het binnenoppervlak van de primaire behuizing een tweede elektrische interface omvat die is ingericht om de eerste elektrische interface aan te grijpen.