BE1020761A3 - Houder gevuld met een lokaal anestheticum en werkwijze om een mengsel van een lokaal anestheticum met een tweede vloeistof aan te maken. - Google Patents

Description

Houder gevuld met een lokaal anestheticum en werkwijze om een mengsel van een lokaal anestheticum met een tweede vloeistof aan te maken.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een houder gevuld met een lokaal anestheticum en op een werkwijze om een mengsel van een lokaal anestheticum met een tweede vloeistof aan te maken.

Het is bekend dat bij het toedienen van een lokaal anestheticum, bijvoorbeeld lidocaine, al dan niet gemengd met adrenaline, pijn kan worden ervaren door de patiënt.

Het is breed aanvaard dat dit grotendeels wordt veroorzaakt door de pH van het anestheticum, die 7 of lager is, en dus aanmerkelijk lager is dan de fysiologische pH van circa 7,3-7,4.

Het is weliswaar mogelijk de pH van het anestheticum aan te passen, maar dit kan slechts relatief kort voor de toediening gebeuren, omdat er twijfels zijn over de stabiliteit, en dus de houdbaarheid, van anesthetica in dergelijke omstandigheden.

Dit betekent dat de arts diverse handelingen moet uitvoeren om bij een patiënt de pijnsensatie te verminderen, namelijk het aanbrengen van een eerste optreknaald op een injectiespuit; - Het nemen van de gewenste hoeveelheid anestheticum uit een eerste houder door middel van de eerste optreknaald; - het verwijderen van de eerste optreknaald en aanbrengen van een tweede optreknaald op de injectiespuit; - het nemen van de gewenste hoeveelheid middel om de pH aan te passen uit een tweede houder door middel van de tweede optreknaald, en - het aanbrengen van een injectienaald, alvorens de arts het gewenste mengsel kan injecteren.

Dit heeft als nadelen dat het veel handelingen zijn die tijd vergen; dat er een risico op een verkeerde verhouding tussen de beide producten is; dat het verkrijgen van een exacte verhouding, zelfs wanneer er geen fouten gemaakt worden, moeilijk te verwezenlijken is, en dat er een risico is op contaminatie van een product met het andere product.

Tevens wordt hierbij de doorsteekbare afsluiter, bijvoorbeeld een rubberen stop, van de houders diverse malen doorboord omdat de houders een aantal dosissen bevatten, wat mogelijke steriliteitsproblemen geeft.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan minstens één van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een houder die bedoeld is om een eerste en een tweede vloeistof afgescheiden te bewaren in aparte kamers en bedoeld is om de vloeistoffen gelijktijdig uit de houder te laten stromen, die gevuld is met een eerste en een tweede vloeistof in de aparte kamers, waarbij de eerste vloeistof een oplossing van een lokaal anestheticum is en de tweede vloeistof een middel is om de pH van de eerste vloeistof aan te passen.

Door een dergelijke houder toe te passen, en bij voorkeur rechtstreeks op een injectienaald aan te sluiten waarin de uitgestroomde vloeistoffen gedwongen worden en waarmee het mengsel in de patiënt geïnjecteerd kan worden, worden fouten vermeden, en is veel sneller, nauwkeuriger en met minder handelingen, een geschikt mengsel klaar, met een verminderd risico op contaminatie.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is hierbij de tweede vloeistof een natriumbicarbonaatoplossing in water, die bij voorkeur een concentratie van 8,4% heeft

In nog een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het lokaal anestheticum lidocaïne.

In nog een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de houder zodanig ingericht dat de eerste vloeistof en de tweede vloeistof kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder bevinden.

Dit kan bereikt worden door de vloeistoffen tijdens het uitstromen naar een mengzone te leiden, of door de kamers relatief kort voordat de uitstroming dient te beginnen te verbinden, zodat de vloeistoffen zich kunnen mengen.

Hierdoor kan dus in de houder een geschikte oplossing bereid worden, waarbij fouten en contaminatie vermeden wordt.

In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de houder zodanig ingericht dat de eerste vloeistof en de tweede vloeistof, wanneer zij worden gemengd terwijl zij zich in de houder bevinden, een mengsel met een pH tussen 7 en 7,5 vormen.

Bij grotere voorkeur is deze pH tussen 7,2 en 7,4.

Op deze manier wordt de pijnsensatie verminderd. De houder kan ingericht worden door de volumes van de kamers en/of de voorziene relatieve uitstroomdebieten, in combinatie met de aard en concentratie van de vloeistoffen, zodanig te ontwerpen dat de gewenste pH bereikt wordt.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de houder zodanig ingericht dat de eerste vloeistof en de tweede vloeistof kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder bevinden doordat de houder voorzien is van een gezamenlijk uitlaatkanaal dat aansluit op de beide kamers en doordat de houder voorzien om de eerste en de tweede vloeistof tegelijkertijd en met een constante verhouding van hun uitstroomdebieten vanuit hun kamers naar het gezamenlijk uitlaatkanaal te laten stromen, waarbij de menging plaatsvindt in het gezamenlijke uitlaatkanaal.

Op deze manier wordt het mengsel onmiddellijk voorafgaand aan het voorziene gebruik, terwijl de vloeistoffen uit de houder stromen, gemengd, en slechts in de hoeveelheden die nodig zijn voor de aan te brengen lokale verdoving, dus wordt niet overbodig veel mengsel aangemaakt.

Om de menging te verbeteren, is bij voorkeur een statische menger aanwezig in het gezamenlijke uitlaatkanaal.

Een praktische uitvoeringsvorm van een houder volgens de uitvinding is als injectiespuit met twee kamers, die al dan niet een injectienaald omvat, waarvan één kamer gevuld is met de eerste vloeistof en waarvan de andere kamer gevuld is met de tweede vloeistof, waarbij iedere kamer een aparte zuiger heeft, en de zuigers van de kamers door een gezamenlijke bediening bediend kunnen worden.

Dergelijke injectiespuiten met twee kamers, oftewel twee lumens, zijn bekend. Een dergelijke injectiespuit kan, zelfs zonder injectienaald, voorzien zijn van een gezamenlijk uitlaatkanaal, waarop een injectienaald die aangebracht wordt dan zal aansluiten.

Een dergelijke injectiespuit kan ook zodanig uitgevoerd zijn dat een aangepaste naald aangebracht wordt over afzonderlijke uitlaten van de kamers, waarbij dan de holte in de naald het gezamenlijke uitlaatkanaal vormt.

In een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de houder zodanig ingericht dat de eerste vloeistof en de tweede vloeistof kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder bevinden doordat de houder voorzien is van een afscheiding tussen de kamers die doorbreekbaar of verwijderbaar is.

Hierbij kan deze houder uitgevoerd zijn als injectiespuit, of kan dit een afzonderlijke houder zijn, waaruit het mengsel na menging kan worden opgezogen met een traditionele injectiespuit met één kamer om dan geïnjecteerd te worden.

De uitvinding betreft verder het gebruik van een houder die bedoeld is om een eerste en een tweede vloeistof afgescheiden in te bewaren in aparte kamers en bedoeld is om de vloeistoffen gelijktijdig uit te laten stromen, waarbij de eerste vloeistof een oplossing van een lokaal anestheticum is en de tweede vloeistof een middel is om de pH van de eerste vloeistof aan te passen.

Tevens betreft de uitvinding een werkwijze voor het aanmaken van een te injecteren mengsel van een eerste vloeistof en een tweede vloeistof, waarbij de eerste vloeistof een oplossing is van een lokaal anestheticum en waarbij de tweede vloeistof een middel is om de pH van de eerste vloeistof aan te passen, daardoor gekenmerkt dat de eerste vloeistof en de tweede vloeistof vanuit aparte kamers die deel uitmaken van een gezamenlijke houder voor de vloeistoffen worden samengebracht, en gelijktijdig uit de houder worden gedwongen.

Ook betreft de uitvinding een werkwijze om een patiënt een lokale verdoving toe te dienen, waarbij een mengsel van een eerste vloeistof en een tweede vloeistof geïnjecteerd wordt, waarbij de eerste vloeistof een oplossing is van een lokaal anestheticum en waarbij de tweede vloeistof een middel is om de pH van de eerste vloeistof aan te passen, daardoor gekenmerkt dat het mengsel wordt aangemaakt volgens een bovenstaand beschreven werkwijze.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een houder volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :

Figuur 1 schematisch en in perspectief een houder volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 de houder van figuur 1 in doorsnede volgens lijn II-II weergeeft; figuur 3 de houder van figuur 1 in de doorsnede volgens figuur 2 weergeeft, in een eerdere gebruikstoestand.

De in de figuren weergegeven houder 1 bestaat uit een injectiespuit 2 en een injectienaald 3, die door middel van een schroefdraad aan elkaar verbonden zijn. De houder 1 is getoond in figuren 1 en 2 in een situatie die klaar is om een injectie toe te dienen.

De houder 1 heeft een eerste kamer 4 voor vloeistof en een tweede kamer 5 voor vloeistof. De kamers 4 en 5 zijn, in dit voorbeeld maar niet noodzakelijk, cilindrisch van vorm en hebben een ronde doorsnede.

De diameter Dl van de eerste kamer 4 bédraagt in dit voorbeeld 1,4 cm en de diameter D2 van de tweede kamer 5 bedraagt in dit voorbeeld 0,5 cm. De oppervlaktes van de dwarsdoorsnedes van de kamers 4 en 5 hebben· dus een verhouding van 8.

De kamers 4 en 5 hebben elk een zuiger 6, 7 die in het betreffende kanaal kan bewegen. De beide zuigers 6 en 7 zijn elk verbonden aan een gezamenlijke bediening 8 in de vorm van een steel met een drukknop.

De kamers 4 en 5 hebben elk een uitlaatkanaal 9 en 10. De uitlaatkanalen 9, 10 komen samen in een gezamenlijk uitlaatkanaal 11 dat zich met een deel 11A in de injectiespuit 2 en een deel 11B in de injectienaald 3 bevindt.

In het gezamenlijke uitlaatkanaal 11 is op de binnenwand een sectie 12 met een spiraalvorm aangebracht.

De eerste kamer 4 is gevuld met een oplossing 13 van 1% lidocaïne en 5 ppm adrenaline. De tweede kamer 5 is gevuld met een oplossing 14 van 8,4% natriumbicarbonaat, NaHC03. Beide oplossingen 13 en 14 zijn vloeistoffen.

Het gebruik van de houder 1 is als volgt en wordt uitgelegd startend van figuur 1.

Op gebruikelijke wijze worden luchtbellen verwijderd uit de injectiespuit 2 en injectienaald 3.

Vervolgens wordt de injectienaald 3 in het lichaam van de patiënt geprikt op de plaats waar een lokale verdoving nodig is.

Door nu de bediening 8 in te drukken worden beide zuigers 6 en 7 tegelijk bewogen in de kamers 4 en 5 en worden de oplossingen 13 en 14 in deze kamers 4 en 5 naar hun uitlaat kanalen 9 en 10 gedwongen, en van daar verder naar het gezamenlijke uitlaatkanaal 11, tot uiteindelijk buiten de houder 1 en in het lichaam van de patient.

Hierbij wordt achtmaal zoveel lidocaïne-oplossing 13 als natriumbicarbonaatoplossing 14 gedoseerd, onafhankelijk van de absolute snelheid van de dosering.

Tijdens hun passage door het gezamenlijke uitlaatkanaal worden de beide oplossingen 13 en 14 gemengd tot een mengsel met een pH van circa 7,3, zodat dit mengsel bij de meeste patiënten geen of slechts een kleine pijnsensatie teweegbrengt bij het inspuiten.

Doordat de zuigers 6 en 7 over eenzelfde afstand worden bewogen en de kamers 4 en 5 een constante diameter Dl en D2 hebben, is de verhouding van de uitstroomdebieten uit beide kamers 4 en 5 altijd dezelfde en daardoor ook de pH van het mengsel.

Door de aanwezigheid van de sectie 12 met een spiraalvorm wordt in het gezamenlijke uitlaatkanaal 11 een werveling tot stand gebracht, waardoor de menging verbeterd wordt. De sectie 12 werkt dus als een statische menger.

In figuur 3 is getoond hoe de houder 1 in twee onderdelen bewaard kan worden. De injectiespuit 2 en de injectienaald 3 zijn hierbij nog niet aan elkaar gekoppeld.

Het punt waar de uitlaatkanalen 9 en 10 samenkomen is, wanneer de houder nog niet klaar is voor gebruik, geblokkeerd door een stop 15. Hierdoor worden de kamers 4,5 volledig van elkaar gescheiden en kan geen ongewenste voortijdige menging optreden.

Wanneer de houder 1 gebruikt dient te worden, dient slechts de stop 15 verwijderd te worden en de injectienaald 3 op de injectiespuit 2 geschroefd te worden.

De sectie 12 met spiraalvorm kan ook in de injectiespuit 2, in plaats van de injectienaald 3 zijn aangebracht. Hierbij zou dan een ander middel dan een stop 15 voor het afsluiten van de kamers 4,5 in de periode dat de oplossingen 13, 14 nog niet gebruikt gaan worden, voorzien dienen te worden.

De houders 1 volgens de uitvinding zijn bedoeld voor eenmalig gebruik.

De oppervlaktes van de dwarsdoorsnedes van de kamers 4 en 5 hebben in dit specifieke voorbeeld een verhouding van 8. Deze verhouding kan echter anders zijn in andere gevallen, en hangt samen met de aard en concentratie van de te gebruiken vloeistoffen.

Bijvoorbeeld kan het praktisch zijn om een injectiespuit met twee identieke kamers te gebruiken, zodat gelijke volumes van de oplossingen gedoseerd worden, waarbij dan de concentraties van de oplossingen aangepast worden aan de injectiespuit die beschikbaar is, om de gewenste pH van het mengsel te verkrijgen.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch een houder volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (17)

1. Houder (1) die bedoeld is om een eerste vloeistof (13) en een tweede vloeistof (14) afgescheiden te bewaren in aparte kamers (4,5) en die bedoeld is om de vloeistoffen (13, 14) gelijktijdig uit de houder (1) te laten stromen, die gevuld is met een eerste vloeistof (13) en een tweede vloeistof (14) in de aparte kamers (4,5), daardoor gekenmerkt dat de eerste vloeistof (13) een oplossing van een lokaal anestheticum is en de tweede vloeistof (14) een middel is om de pH van de eerste vloeistof (13) aan te passen.

2. Houder volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de tweede vloeistof (14) een natriumbicarbonaatoplossing in water is.

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het lokaal anestheticurt lidocaïne is.

4. Houder volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de houder (1) zodanig is ingericht dat de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder (1) bevinden.

5. Houder volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de houder (1) zodanig is ingericht dat de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) wanneer zij worden gemengd terwijl zij zich in de houder (1) bevinden, een mengsel met een pH tussen 7 en 7,5 vormen.

6. Houder volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de houder (1) zodanig is ingericht dat de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder (1) bevinden doordat de houder (1) voorzien is van een gezamenlijk uitlaatkanaal (11) dat aansluit op de beide kamers (4,5) en doordat de houder (1) voorzien om de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) tegelijkertijd en met een constante verhouding van hun uitstroomdebieten vanuit hun kamers (4,5) naar het gezamenlijk uitlaatkanaal (11) te laten stromen, waarbij de menging plaatsvindt in het gezamenlijke uitlaatkanaal (15).

7. Houder volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat in het gezamenlijke uitlaatkanaal (11) een statische menger (12) aanwezig is.

8. Houder volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de houder (1) een injectiespuit (2) met twee kamers (4,5) is, die al dan niet een injectienaald (3) omvat, waarvan één kamer (4) gevuld is met de eerste vloeistof (13) en waarvan de andere kamer (5) gevuld is met de tweede vloeistof (14), waarbij iedere kamer (4,5) een aparte zuiger (6,7) heeft, en de zuigers (6,7) door een gezamenlijke bediening (8) bediend kunnen worden.

9. Houder volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de zuigers (6,7) door de gezamenlijke bediening (8) over een gelijke lineaire afstand beweegbaar zijn, waarbij de verhouding tussen de oppervlakten in dwarsdoorsnede van de kamers (4,5) de verhouding bepaalt van de uitstroomdebieten uit de kamers (4,5) tijdens het bedienen van de gezamenlijke bediening (8).

10. Houder volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de houder (1) zodanig is ingericht dat de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) kunnen worden gemengd terwijl zij zich in de houder (1) bevinden doordat de houder (1) voorzien is van een afscheiding tussen de kamers (4,5) die doorbreekbaar of verwijderbaar is.

11. Gebruik van een houder (1) die bedoeld is om een eerste vloeistof (13) en een tweede vloeistof (14) afgescheiden in te bewaren in aparte kamers (4,5) en bedoeld is om de vloeistoffen (13,14) gelijktijdig uit te laten stromen, daardoor gekenmerkt dat de eerste vloeistof (13) een oplossing van een lokaal anestheticum is en de tweede vloeistof (14) een middel is om de pH van de eerste vloeistof (13) aan te passen.

12. Werkwijze voor het aanmaken van een te injecteren mengsel van een eerste vloeistof (13) en een tweede vloeistof (14), waarbij de eerste vloeistof (13) een oplossing is van een lokaal anestheticum en waarbij de tweede vloeistof (14) een middel is om de pH van de eerste vloeistof (13) aan te passen, daardoor gekenmerkt dat de eerste vloeistof (13) en de tweede vloeistof (14) vanuit aparte kamers (4,5) die deel uitmaken van een gezamenlijke houder (1) voor de vloeistoffen (13,14) worden samengebracht, en gelijktijdig uit de houder (1) worden gedwongen.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat het mengsel zodanig wordt aangemaakt dat het een bepaalde pH heeft, en dat de bepaalde pH tussen 7 en 7,5 ligt.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de eerste vloeistof (13) en tweede vloeistof (14) worden gemengd in een gezamenlijk uitlaatkanaal (11) dat in de houder (1) voorzien is en dat aansluit op de aparte kamers (4,5), waarbij de eerste vloeistof (13) en tweede vloeistof (14) tegelijkertijd naar het gezamenlijke uitlaatkanaal (11) stromen met een zodanige debietverhouding dat de bepaalde pH verkregen wordt.

15. Werkwijze volgens één van de conclusies 12 tot 14, daardoor gekenmerkt dat een houder (1) volgens één van de conclusies 1 tot 9 gebruikt wordt.

16. Werkwijze volgens conclusie 12 of 13, daardoor gekenmerkt dat een afscheiding tussen de kamers (4,5) verwijderd of doorbroken wordt om menging toe te laten.

17. Werkwijze om een patiënt een lokale verdoving toe te dienen, waarbij een mengsel van een eerste vloeistof (13, 14) en een tweede vloeistof geïnjecteerd wordt, waarbij de eerste vloeistof (13) een oplossing is van een lokaal anestheticum en waarbij de tweede vloeistof (14) een middel is om de pH van de eerste vloeistof (13) aan te passen, daardoor gekenmerkt dat het mengsel wordt aangemaakt volgens een werkwijze volgens één van de conclusies 12 tot 16.