BE1019364A3 - Werkwijze voor het vervaardigen van een bitumenlaag voor vloerbekleding. - Google Patents

Abstract

Werkwijze voor het maken van een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding omvattend de stap van het aanvoeren van een hoeveelheid gebruikte eerste vloerbekleding, waarbij de eerste vloerbekleding een onderlaag van een eerste materiaal en een bovenlaag van een tweede materiaal omvat, de stap van ht versnipperen van de hoeveelheid eerste vloerbekleding tot een mengsel snippers, de stap van het in een verhitte bitumenmassa mengen van het mengsel snippers ter vorming van een bitumenmengsel en de stap van het vormen van het bitumenmengsel tot een laag van de bitumenmassa met daarin de snippers bestemd voor een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding.

Description

Werkwijze voor het vervaardigen van een bitumenlaaq voor vloerbekleding ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een bitumenlaag voor vloerbekleding, alsmede op een vloerbekleding. De uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op het op een milieuvriendelijke wijze vervaardingen van vloerbekleding, zoals vast tapijt of tapijttegels.

Oude tapijten of tapijttegels worden doorgaans slechts voor een gering deel hergebruikt. Bij gebruikte tapijten of tapijttegels worden de garens verwijderd van de bitumenhoudende onderlaag en gebruikt voor het maken van nieuwe garens. De bitumenhoudende onderlaag wordt in ovens verbrand. Indien de onderlaag niet van bitumen is wordt het tapijt omgezet tot korrels voor de fabricage van gebruiksvoorwwërpen.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Een doel van de uitvinding is een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die een relatief geringe milieubelasting vormt.

Een doel van de uitvinding is een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die in hoge mate gebruik maakt van oud materiaal.

Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het maken van een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding, omvattend de stap van het aanvoeren van een hoeveelheid gebruikte eerste vloerbekleding, waarbij de eerste vloerbekleding een onderlaag van een eerste materiaal en een bovenlaag van een tweede materiaal omvat, de stap van het versnipperen van de hoeveelheid eerste vloerbekleding, bij voorkeur die eerste vloerbekleding in zijn geheel, tot een mengsel snippers, de stap van het in een verhitte bitumenmassa mengen van het mengsel snippers ter vorming van een bitumenmengsel en de stap van het vormen van het bitumenmengsel tot een laag van de bitumenmassa met daarin de snippers bestemd voor een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding.

Aldus wordt voor het maken van de bitumenhoudende onderlaag van een nieuw tapijt gebruik gemaakt van een vulstof afkomstig van oud tapijt. Het oude tapijt behoeft niet geschoren en verbrand te worden. Daardoor wordt het milieu ontlast en bespaard op grondstoffen.

Het tweede materiaal kan natuurlijke vezels, polymeer vezels of een mengsel daarvan.omvatten, voor het grootste aandeel daarvan, in het bijzonder althans nagenoeg geheel daaruit bestaan.

Het bitumenmengsel kan verhit worden tot in het bereik van 150 - 200 graden, bij voorkeur tot in het bereik van 160 - 190 graden. Het heeft daarbij de voorkeur dat het tweede materiaal een polymeer omvat dat niet klontert bij genoemde temperaturen, zodat een gladde bitumenhoudende onderlaag verkregen kan worden, hetgeen gunstig is voor opslag en voor plaatsing.

Het tweede materiaal kan gekozen worden uit de groep van acryl, polyamide, polyester, polyetheen en polypropeen.

In een gunstige uitvoering is de eerste vloerbekleding in hoofdzaak niet-bitumenhoudend, bij voorkeur bitumenvrij.

Het eerste materiaal is bij voorkeur niet-bitumenhoudend, in het bijzonder talkpoederhoudend, bij voorkeur voor het grootste aandeel talkpoederhoudend. Gebleken is dat dit poeder de werking van de versnipperaar bevordert, in die zin dat wanneer het mengsel bitumenhoudend is het vastlopen van de messen in de versnipperaar kan worden voorkomen.

De eerste vloerbekleding kan bitumenarm, bij voorkeur bitumenvrij zijn, bijvoorbeeld tapijt zijn dat slechts kort behoeft te worden gebruikt, zoals voor beurzen en andere manifestaties. Een voorbeeld van een dergelijk tapijt is een tapijt met een eerste materiaal dat de onderlaag vormt van talkpoeder en een tweede materiaal dat de bovenlaag vormt van polypropeen. De massa verhouding kan bijvoorbeeld 70 gew. % om 30 gew. % zijn.

De werkwijze volgens de uitvinding kan verder voordelig worden gemaakt indien tevens een hoeveelheid gebruikte tweede vloerbekleding wordt aangevoerd, waarbij de tweede vloerbekleding een onderlaag van een bitumenhoudend materiaal omvat, en althans de onderlaag van de tweede vloerbekleding samen met de eerste vloerbekleding versnipperd wordt en in het mengsel wordt opgenomen. Aldus wordt een bitumenhoudend mengsel verkregen, waardoor minder nodig is van de bitumenhoudende massa waaraan het mengsel wordt toegevoegd, welke massa nieuw gemaakt zal zijn.

De hoeveelheid afval wordt verder verkleind indien de gehele tweede vloerbekleding wordt versnipperd. Het materiaal van de bovenlaag kan natuurlijke vezels, polymeer vezels of een mengsel daarvan omvatten, voor het grootste aandeel daarvan, in het bijzonder althans nagenoeg geheel daaruit bestaan. Het materiaal van de bovenlaag kan gekozen worden uit de groep van acryl, polyamide, polyester, polyetheen en polypropeen.

In een uitvoering vormen de eerste vloerbekleding en de tweede vloerbekleding respectievelijk een aandeel van 30-70 â 40-60 gew. % van het mengsel.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een vloerbekleding voorzien van een bitumenhoudende onderlaag vervaardigd met een werkwijze volgens de uitvinding.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een vloerbekleding voorzien van een onderlaag van bitumenhoudend materiaal en een bovenlaag van garens, waarbij het bitumen van de onderlaag een talkhoudende vulstof bevat.

Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een vloerbekleding voorzien van een onderlaag van bitumenhoudend materiaal en een bovenlaag van garens, waarbij het bitumen van de onderlaag garenresten bevat. Deze garenresten zijn afkomstig van een versnipperaar en bezitten daarmee een relatief korte lengte, die hen in het algemeen ongeschikt maakt voor hergebruik in garens.

De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in:

Figuur 1 een schematische weergave van een voorbeeldopstelling voor het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding; en

Figuur 2 een doorsnede van een voorbeeld van een tapijt volgens de uitvinding.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

In figuur 1 is weergegeven een hal 1 en een huis 2, om de herkomst van een gebruikt beurstapijt 10 en een gebruikt woontapijt 20 aan te geven, op schematische wijze.

Het beurstapijt 10 omvat een laag talkpoeder 11 en daarop bevestigde garen 12 van polypropeen, bijvoorbeeld. De gewichtsverhouding talkpoeder/bovenlaagmateriaal kan bijvoorbeeld 70/30 % zijn.

Het woontapijt 20 omvat een onderlaag 21 van bitumenhoudend materiaal, een polypropeen tuftdoek 22 met daarop bevestigde garens 23, bijvoorbeeld polyamide. De andere zijde van de onderlaag 21 is afgedekt door een dekvlies 24 van polypropeen. De gewichtsverhouding onderlaag/bovenlaagmateriaal kan bijvoorbeeld 60/40 % zijn.

Beide gebruikte tapijten worden respectievelijk aangevoerd, richtingen A,B, naar een verwerkingseenheid met versnipperaars 30, in dit voorbeeld rollen 31 met messen 32, en worden daar samen versnipperd. Door het talkpoeder 11 wordt voorkomen dat de messen 32 vastlopen bij het versnipperen van de bitumenhoudende laag 21. De messen worden als het ware gereinigd door het talkpoeder, als droge vulstof.

Van de versnipperaar 30 worden de snippers 1Ö0 in richting C vervoerd naar een mengkamer 50, waarin een menger 51 en verwarmingselementen 52. De mengkamer is reeds gevuld met een nieuw gemaakt bitumen, dat wordt afgegeven uit voorraad 40, richting D.

De bitumen wordt verwarmd op 150-200 graden, bij voorkeur 160-190 graden en op die temperatuur gehouden tijdens het mengen. Na innige menging wordt het aldus verkregen bitumenmengsel via uitlaat 53 (richting E) afgegeven aan een bandopstelling 60, met aangedreven rol 61, vrije rol 62 en band 63. Met een instelbare afstrijker 64 en regeling van de bandsnelheid wordt van het bitumenmengsel een onderlaag 71 voor een nieuw tapijt gemaakt op de band 63.

Op de onderlaag wordt vanaf een rol 75 de bovenlaag 72/73 (bijvoorbeeld van polyamide garens 73 getuft op doek 72) afgerold en op de bovenlaag aangebracht om het nieuwe tapijt 70 te voltooien, dat kan worden afgevoerd in richting F. Het tapijt 70 kan worden gesneden tot tapijttegels.

Het nieuwe tapijt 70, zie figuur 2, bezit een bitumenhoudende onderlaag 71, waarin een vulstof van talkpoeder 74 (en overdreven groot weergegeven garenresten), een tuftdoek 72 met daarop de garens 73.

De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (17)

1. Werkwijze voor het maken van een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding, omvattend de stap van het aanvoeren van een hoeveelheid gebruikte eerste vloerbekleding, waarbij de eerste vloerbekleding een onderlaag van een eerste materiaal en een bovenlaag van een tweede materiaal omvat, de stap van het versnipperen van de hoeveelheid eerste vloerbekleding, bij voorkeur de eerste vloerbekleding in zijn geheel, tot een mengsel snippers, de stap van het in een verhitte bitumenmassa mengen van het mengsel snippers ter vorming van een bitumenmengsel en de stap van het vormen van het bitumenmengsel tot een laag van de bitumenmassa met daarin de snippers bestemd voor een bitumenhoudende onderlaag voor vloerbekleding.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het bitumenmengsel verhit wordt tot in het bereik van 150 - 200 graden, bij voorkeur tot in het bereik van 160-190 graden.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij het tweede materiaal natuurlijke vezels, polymeer vezels of een mengsel daarvan omvatten, voor het grootste aandeel daarvan, in het bijzonder althans nagenoeg geheel daaruit bestaan.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij het tweede materiaal een polymeer omvat dat niet klontert bij genoemde temperaturen.

5. Werkwijze volgens conclusie 3 of 4, waarbij het tweede materiaal gekozen wordt uit de groep van acryl, polyamide, polyester, polyetheen en polypropeen.

6. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de eerste vloerbekleding in hoofdzaak niet-bitumenhoudend is, bij voorkeur bitumenvrij is.

7. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste materiaal talkpoederhoudend is, bij voorkeur voor het grootste aandeel.

8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarbij tevens een hoeveelheid gebruikte tweede vloerbekleding wordt aangevoerd, waarbij de tweede vloerbekleding een onderlaag van een bitumenhoudend materiaal omvat, en althans de onderlaag van de tweede vloerbekleding samen met de eerste vloerbekleding versnipperd wordt en in het mengsel wordt opgenomen.

9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de gehele tweede vloerbekleding wordt versnipperd.

10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, waarbij de bovenlaag natuurlijke vezels, polymeer vezels of een mengsel daarvan omvat, voor het grootste aandeel daarvan, in het bijzonder althans nagenoeg geheel daaruit bestaan.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij het materiaal van de bovenlaag gekozen wordt uit de groep van acryl, polyamide, polyester, polyetheen en polypropeen.

12. Werkwijze volgens één der conclusies 8-11, waarbij de eerste vloerbekleding en de tweede vloerbekleding respectievelijk een aandeel van 30-70 é 40-60 gew. % van het mengsel vormen.

13. Vloerbekleding voorzien van een bitumenhoudende onderlaag vervaardigd met een werkwijze volgens één der voorgaande conclusies.

4. Vloerbekleding voorzien van een onderlaag van bitumenhoudend materiaal en een bovenlaag van garens, waarbij het bitumen van de onderlaag een talkhoudende vulstof bevat.

5. Vloerbekleding voorzien van een onderlaag van bitumenhoudend materiaal en een bovenlaag van garens, waarbij het bitumen van de onderlaag garenresten bevat.

16. Vloerbekleding voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.

17. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.