BE1018925A3 - Transmissie. - Google Patents

Transmissie. Download PDF

Info

Publication number
BE1018925A3
BE1018925A3 BE2009/0259A BE200900259A BE1018925A3 BE 1018925 A3 BE1018925 A3 BE 1018925A3 BE 2009/0259 A BE2009/0259 A BE 2009/0259A BE 200900259 A BE200900259 A BE 200900259A BE 1018925 A3 BE1018925 A3 BE 1018925A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
transmission
drive
drive wheel
wheels
driven
Prior art date
Application number
BE2009/0259A
Other languages
English (en)
Inventor
Ee Teunis Karel Van
Original Assignee
Ee Teunis Karel Van
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ee Teunis Karel Van filed Critical Ee Teunis Karel Van
Priority to BE2009/0259A priority Critical patent/BE1018925A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1018925A3 publication Critical patent/BE1018925A3/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H3/00Toothed gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio or for reversing rotary motion
    • F16H3/02Toothed gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio or for reversing rotary motion without gears having orbital motion
    • F16H3/08Toothed gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio or for reversing rotary motion without gears having orbital motion exclusively or essentially with continuously meshing gears, that can be disengaged from their shafts
    • F16H3/083Toothed gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio or for reversing rotary motion without gears having orbital motion exclusively or essentially with continuously meshing gears, that can be disengaged from their shafts with radially acting and axially controlled clutching members, e.g. sliding keys
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H9/00Gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio, or for reversing rotary motion, by endless flexible members
    • F16H9/02Gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio, or for reversing rotary motion, by endless flexible members without members having orbital motion
    • F16H9/24Gearings for conveying rotary motion with variable gear ratio, or for reversing rotary motion, by endless flexible members without members having orbital motion using chains or toothed belts, belts in the form of links; Chains or belts specially adapted to such gearing

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Transmissions By Endless Flexible Members (AREA)

Abstract

Transmissie en versnellingsbak met een dergelijke transmissie, omvattende een eerste as omvattende een eerste en een tweede aandrijfwiel, een tweede as omvattende een eerste en een tweede aan te drijven wiel, waarbij het eerste, respectievelijk tweede, aandrijfwiel gekoppeld is met het eerste, respectievelijk tweede, aan te drijven wiel, waarbij althans het tweede aandrijfwiel vrij draaibaar op de eerste as geplaatste is, en een schakelmiddel dat parallel met en/of over de eerste as verplaatsbaar is om in te grijpen op een aandrijfwiel, waarbij het eerste aandrijfwiel geplaatst is tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel, en een opening omvat, waarbij het schakelmiddel rotatievast verbonden is met een langs de eerste as uitstrekkend koppelmiddel dat is ingericht om door de opening van het eerste aandrijfwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfmiddel.

Description

Transmissie
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een transmissie omvattende een eerste as omvattende een eerste en een tweede aandrijfwiel, een tweede as omvattende een eerste en een tweede aan te drijven wiel, waarbij het eerste aandrijfwiel gekoppeld is met het eerste aan te drijven wiel en het tweede aandrijfwiel gekoppeld is met het tweede aan te drijven wiel, waarbij althans het tweede aandrijfwiel vrij draaibaar op de eerste as geplaatst is, en een schakelmiddel dat parallel langs en/of over de eerste as verplaatsbaar is om in te grijpen op één van de aandrij fwielen.
Een dergelijke transmissie is bekend uit DE 19807408 Al, dat een kindervoertuig beschrijft waarbij een eerste as is uitgevoerd als een trapas. Een tweede as is uitgevoerd als een achteras waaraan wielen bevestigd zijn. De trapas en de achteras zijn gekoppeld door twee naast elkaar gelegen kettingoverbrengingen waartussen geschakeld kan worden door een bediening van een versnellingspook. De trapas is voorzien van uitwendige rechte vertanding waarover een naaf, onder invloed van een zijwaartse verplaatsing van de versnellingspook, axiaal verschoven kan worden tussen twee kettingwielen die op de trapas geplaatst zijn. Beide uiteinden van de naaf zijn voorzien van nokken die kunnen ingrijpen op met de nokken samenwerkende uitsparingen op het zijvlak van de kettingwielen op de trapas. In een eerste stand van de versnellingspook is de trapas door een eerste kettingoverbrenging gekoppeld met de achteras, waarbij een tweede kettingoverbrenging ontkoppeld is. In een tweede stand van de versnellingspook is de trapas door de tweede kettingoverbrenging gekoppeld met de achteras, waarbij de eerste kettingoverbrenging ontkoppeld is.
Met deze transmissies is een keuze voor een overbrenging echter beperkt tot twee overbrengingen.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een alternatieve transmissie te verschaffen waarbij een keuze tussen tenminste twee overbrengingen gemaakt kan worden.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
De uitvinding verschaft een transmissie volgens de openingsparagraaf, met het kenmerk dat het eerste aandrijfwiel geplaatst is tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel, en een opening omvat, waarbij het schakelmiddel rotatievast verbonden is met een langs de eerste as uitstrekkend koppelmiddel dat is ingericht om door de opening van het eerste aandrijfwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel.
Deze maatregel maakt het mogelijk om twee overbrengingen aan dezelfde zijde van het schakelmiddel te plaatsen. Enerzijds kan het schakelmiddel rotatievast gekoppeld worden met het eerste aandrijfwiel, dat voorzien is van een opening waarop het koppelmiddel kan ingrijpen, door het schakelmiddel naar het eerste aandrijfwiel toe te verplaatsen totdat het koppelmiddel op het eerste aandrijfwiel ingrijpt. Anderzijds kan het schakelmiddel rotatievast gekoppeld worden met het tweede aandrijfwiel, dat ook voorzien is van een opening waarop het koppelmiddel kan ingrijpen, door het schakelmiddel verder naar het tweede aandrijfwiel toe te verplaatsen totdat het koppelmiddel op het tweede aandrijfwiel ingrijpt.
In een uitvoeringsvorm is het eerste en/of het tweede aan te drijven wiel via een vrijloopkoppeling geplaatst op de tweede as. Hierdoor is het mogelijk om tijdelijk de aandrijfmiddelen tot stilstand te laten komen en te houden, terwijl in beweging gebrachte aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld een voertuig, in beweging kunnen blijven.
In een uitvoeringsvorm is het schakelmiddel bij een ingrijpen van het koppelmiddel op het tweede aandrijfwiel, rotatievast gekoppeld met zowel het eerste als het tweede aandrijfwiel. Hierbij is het schakelmiddel via het koppelmiddel rotatievast koppelbaar met het tweede aandrijfwiel, doordat het koppelmiddel door het eerste aandrijfwiel heen steekt. Omdat het koppelmiddel door een opening van het eerste aandrijfwiel heen steekt en daarmee aangrijpt op het eerste aandrijfwiel, is, bij het rotatievast gekoppelde tweede aandrijfwiel, ook het eerste aandrijfwiel rotatievast gekoppeld met de schakelmiddelen. Deze maatregel biedt de mogelijkheid de transmissie compact uit te voeren, omdat het eerste aandrijfwiel in hoofdzaak direct naast het tweede aandrijfwiel geplaatst kan worden.
In een uitvoeringsvorm is een eerste overbrengingsverhouding van een eerste overbrenging tussen het eerste aandrijfwiel en het eerste aan te drijven wiel kleiner dan een tweede overbrengingsverhouding van een tweede overbrenging tussen het tweede aandrijfwiel en het tweede aan te drijven wiel. Wanneer het eerste aandrijfwiel door het schakelmiddel via het koppelmiddel rotatievast gekoppeld is met de aandrijfmiddelen en het tweede aandrijfwiel niet, kunnen de aandrijfmiddelen via de eerste overbrenging de aan te drijven middelen aandrijven. Wanneer zowel het eerste als het tweede aandrijfwiel door het schakelmiddel via het koppelmiddel rotatievast gekoppeld zijn met de aandrijfmiddelen, en tenminste het eerste aan te drijven wiel via een vrijloopkoppelingen op de tweede as geplaatst is, dan kunnen de aandri j fmiddelen de aan te drijven middelen aandrijven via de tweede overbrenging. Omdat het tweede aan te drijven wiel met een grotere snelheid draait dan het eerste aan te drijven wiel draait, zal het eerste aan te drijven wiel vrijlopen en geen bijdrage leveren aan de aandrijving.
In een uitvoeringsvorm zijn naast het tweede aandrijfwiel aan een zijde die van het eerste aandrijfwiel afgekeerd is, één of meer verdere aandrijfwielen vrij draaibaar op de eerste as geplaatst die elk gekoppeld zijn met één of meer op de tweede as geplaatste verdere aan te drijven wielen voor het vormen van een serie naast elkaar geplaatste overbrengingen. Hierdoor wordt een transmissie verschaft waarbij een keuzemogelijkheid wordt geboden tussen drie of meer overbrengingen die naast elkaar in een constructie zijn opgesteld.
In een uitvoeringsvorm omvat het tweede en/of de verdere aandrijfwielen een opening waardoorheen het koppelmiddel kan aangrijpen op het tweede en/of de verdere aandrijfwielen voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en één of meer van de aandri j fwielen. Hierdoor kan, analoog aan het rotatievast koppelen van het tweede aandrijfwiel, het schakelmiddel rotatievast gekoppeld worden met een derde aandrijfwiel, dat ook voorzien is van een opening waarop het koppelmiddel kan ingrijpen, door het schakelmiddel verder naar het derde aandrijfwiel toe te verplaatsen totdat het koppelmiddel op het derde aandrijfwiel ingrijpt. Op een zelfde wijze kan het schakelmiddel rotatievast gekoppeld worden met verdere aandrijfwielen, die ook voorzien zijn van een opening waarop het koppelmiddel kan ingrijpen, door het schakelmiddel verder naar de verdere aandrijfwielen toe te verplaatsen totdat het koppelmiddel op de verdere aandrijfwielen ingrijpt.
In een uitvoeringsvorm worden overbrengingsverhoudingen van de naast elkaar geplaatste overbrengingen vanaf het schakelmiddel beschouwd groter. Wanneer zowel het eerste als het tweede als het derde aandrijfwiel door het schakelmiddel via het koppelmiddel rotatievast gekoppeld zijn met de aandrijfmiddelen, en althans het eerste en het tweede aan te drijven wiel middels een vrijloopkoppeling op de tweede as zijn geplaatst, dan kunnen de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen aandrijven via de derde overbrenging. Omdat het derde aan te drijven wiel met een grotere snelheid draait dan de eerste en tweede aan te drijven wielen draaien, zullen de vrijloopkoppelingen waarmee de eerste en tweede aan te drijven wielen op de tweede as geplaatst zijn vrijlopen en dus geen koppel overdragen. Wanneer, generiek beschouwd, een aantal aandrijfwielen door het schakelmiddel via het koppelmiddel rotatievast gekoppeld is met de aandrijfmiddelen, kunnen de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen aandrijven via de overbrenging met de grootste overbrengingsverhouding, waarvan het rotatievast gekoppelde aandrijfwiel bij voorkeur het meest ver van het schakelmiddel afgelegen is. Omdat haar aan te drijven wiel met een grotere snelheid draait dan de aan te drijven wielen van de overbrengingen waarvan het aandrijfwiel gelegen is tussen het schakelmiddel en het meest ver van het schakelmiddel afgelegen rotatievast gekoppelde aandrijfwiel draaien, zullen de aan te drijven wielen van een overbrenging met een kleinere overbrengingsverhouding vrijlopen en geen koppel overdragen.
In een uitvoeringsvorm omvat het koppelmiddel tenminste één eerste vinger die zich in hoofdzaak parallel aan de eerste as uitstrekt naar de aandrijfwielen, waarbij de vinger is ingericht voor het door de openingen van de aandrijfwielen heen steken, waarbij afmetingen van de vinger kleiner of gelijk zijn aan afmetingen van de openingen. De vinger of vingers zijn werkzaam als koppelmiddelen waarmee de aandrijfwielen opeenvolgend aan elkaar geregen kunnen worden waarbij aan elkaar geregen aandrijfwielen allen rotatievast gekoppeld zijn, via het schakelmiddel, met aandrijfmiddelen. Voor het insteken en het ingrijpen van de vinger op in de aandrijfwielen voorziene openingen, is het nodig dat de vingers passeren door de openingen in de aandrijfwielen.
In een uitvoeringsvorm loopt de vinger in een richting van de aandrijfwielen taps af. Door de vingers in een richting van het schakelmiddel afgekeerd taps te laten aflopen wordt een soepele aankoppeling van aandrijfwielen op het koppelmiddel en/of het schakelmiddel bereikt.
In een uitvoeringsvorm omvat het schakelmiddel een aangrijpdeel waarop een bedieningsmiddel kan aangrijpen voor een in hoofdzaak parallel met en/of over de eerste as verplaatsen van het schakelmiddel. Door het schakelmiddel een aangrijpdeel te verschaffen is het mogelijk om een bedieningsmiddel hierop te laten aangrijpen om het schakelmiddel in een richting van de aandrijfwielen over de eerste as te verplaatsen waarbij het koppelmiddel de aandrijfwielen rotatievast koppelt met het schakelmiddel.
In een uitvoeringsvorm is het aangrijpdeel in hoofdzaak rotatiesymmetrisch gevormd ten opzichte van de eerste as. Hierdoor kan het bedieningsmiddel een bepaalde momentane positie innemen terwijl het aangrijpdeel om een as roteert die in hoofdzaak parallel is aan de longitudinale richting van de eerste as. Vanuit deze momentane positie kan onder invloed van een verplaatsing van het bedieningsmiddel een verplaatsing van het schakelmiddel bereikt worden, waarbij het schakelmiddel al dan niet roteert om een as die in hoofdzaak parallel is aan de longitudinale richting van de eerste as.
In een uitvoeringsvorm omvat het bedieningsmiddel een glijschoen voor het aangrijpen op het aangrijpdeel van het schakelmiddel. Door een bediening van het bedieningsmiddel, kan het schakelmiddel in een richting van de aandrijfwielen over een gewenste afstand over de eerste as verplaatst worden door de glijschoen tegen het aangrijpdeel van het schakelmiddel aan te brengen en het schakelmiddel te verplaatsen. Door het bedieningsmiddel te voorzien van een glijschoen die aangrijpt op het aangrijpdeel van het schakelmiddel wordt een soepele beweging mogelijk tussen het bedieningsmiddel en het aangrijpmiddel, waarbij een remming van de aandrijving minimaal is. Bovendien zal hierdoor minder slijtage optreden tussen het bedieningsmiddel en het aangrijpmiddel. De remming en slijtage kan door een materiaalkeuze nog verder worden geminimaliseerd, bijvoorbeeld wanneer een materiaal gekozen wordt met een smerende werking of een lage wrijvingscoëfficiënt, bij voorkeur een teflonachtig materiaal.
In een uitvoeringsvorm omvat het bedieningsmiddel een houder voor de glijschoen, waarbij de houder draaibaar is opgesteld om een bedieningsas die in hoofdzaak dwars uitstrekt op een verplaatsingsrichting van het schakelmiddel. Hierdoor wordt het mogelijk om een houder, die met een buiten de transmissie geplaatste kruk of handle verbonden is, houdende de glijschoen, om een bedieningsas te verdraaien waarbij de glijschoen een verplaatsing ondergaat die een component heeft in de verplaatsingrichting van het schakelmiddel. Het schakelmiddel· kan hierdoor in een gewenste richting over een gewenste afstand verplaatst worden.
In een uitvoeringsvorm omvat het bedieningsmiddel een houder waarop de glijschoen draaibaar is opgesteld om een scharnieras die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op een verplaatsingsrichting van het schakelmiddel. Hierdoor kunnen ook on-ronde glijschoenen toegepast worden, zoals bijvoorbeeld langwerpige.
In een andere uitvoeringsvorm is het schakelmiddel bij een ingrijpen van het koppelmiddel op het tweede aandrijfwiel, alleen rotatievast gekoppeld met het tweede aandrijfwiel. Bij een rotatievaste koppeling.van het eerste aandrijfwiel drijven de aandrijfmiddelen via het eerste aandrijfwiel de aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld een voertuig, aan, waarbij het tweede aandrijfwiel niet rotatievast gekoppeld is. Door het schakelmiddel zodanig te verplaatsen dat het tweede aandrijfwiel via het koppelmiddel rotatievast gekoppeld is met het schakelmiddel, en waarbij het eerste aandrijfwiel niet rotatievast gekoppeld is, wordt een transmissie verschaft waarbij een keuzemogelijkheid wordt geboden tussen twee overbrengingen. De aan te drijven middelen worden door de aandrijfmiddelen aangedreven via de overbrenging die hetzij het eerste aandrijfwiel en het eerste aan te drijven wiel omvat, hetzij het tweede aandrijfwiel en het tweede aan te drijven wiel omvat.
In een uitvoeringsvorm is het koppelmiddel aan een naar de aandrijfwielen gekeerd uiteinde voorzien van radiaal uitstrekkende tanden. In een uitvoeringsvorm omvatten de aandrijfwielen uitsparingen voor het ontvangen van de radiaal uitstrekkende tanden van het koppelmiddel. Door de aandrijfwielen van uitsparingen te voorzien die geschikt zijn voor het ontvangen van de radiaal uitstrekkende tanden van het koppelmiddel kan een vormgesloten koppeling verkregen worden waarmee een koppel van het koppelmiddel op het aandrijfwiel overgebracht kan worden.
In een uitvoeringsvorm is het eerste aandrijfwiel draaibaar op het tweede aandrijfwiel geplaatst. Hierdoor wordt het mogelijk om enerzijds het koppelmiddel met het eerste aandrijfwiel rotatievast te koppelen zonder dat het tweede aandrijfwiel rotatievast gekoppeld is. Anderzijds wordt het mogelijk om het koppelmiddel met het tweede aandrijfwiel rotatievast te koppelen zonder dat het eerste aandrijfwiel rotatievast gekoppeld is.
In een uitvoeringsvorm is het schakelmiddel en het koppelmiddel als één geheel gevormd. Hierdoor wordt een simpel en goedkoop te produceren onderdeel verkregen waarbij twee functies in één onderdeel gecombineerd kunnen worden. Ten eerste wordt hiermee de functie vervuld van het schakelen waarbij het schakelmiddel parallel met en/of over de eerste as verplaatst kan worden. Ten tweede wordt de functie vervuld van het rotatievast koppelen van één of meer op de eerste as geplaatste aandrijfwielen.
In een uitvoeringsvorm is het schakelmiddel aan weerszijden voorzien van koppelmiddelen die ingericht zijn om door de opening van een aandrijfwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en een aandrijfwiel. Hierdoor wordt het mogelijk om één of meer overbrengingen te verschaffen die naast het schakelmiddel geplaatst zijn aan een eerste zijde van het schakelmiddel en aan een van de eerste zijde van het schakelmiddel afgekeerde, tweede zijde van het schakelmiddel. De overbrengingen kunnen bijvoorbeeld zo worden ingericht dat overbrengingen die overeenkomen met een voorwaartse aandrijving van een voertuig aan de eerste zijde van het schakelmiddel worden geplaatst en dat bijvoorbeeld overbrengingen die overeenkomen met een achterwaartse aandrijving van een voertuig aan de tweede zijde van het schakelmiddel worden geplaatst. Anderzijds kunnen de overbrengingen bijvoorbeeld zo worden ingericht dat overbrengingen die overeenkomen met een voorwaartse aandrijving van een voertuig aan de eerste zijde van het schakelmiddel worden geplaatst en dat bijvoorbeeld overbrengingen aan de tweede zijde van het schakelmiddel worden geplaatst die een vaste koppeling op de eerste as en de tweede as hebben, welke overbrengingen geschikt zijn om een voertuig aan te drijven in een voorwaartse of een achterwaartse beweging van een voertuig bij een aandrijving van de aandrijfmiddelen in een richting die overeenkomt met een voorwaartse respectievelijk achterwaartse aandrijving.
In een uitvoeringsvorm zijn de eerste aandrijfwielen met de tweede aandrijfwielen gekoppeld door middel van drijfriemen. Hierdoor wordt een transmissie verschaft waarbij op een alternatieve wijze de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld een voertuig, aandrijven.
In een uitvoeringsvorm zijn de aandrijfwielen uitgevoerd in de vorm van tandwielen en zijn de drijfriemen uitgevoerd in de vorm van tandriemen. Hierdoor wordt een transmissie verschaft waarbij op een alternatieve wijze de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld een voertuig, aandrijven. Getande drijfriemen zijn vooral geschikt voor het overbrengen van relatief grotere koppels en vermogens in vergelijking met drijfriemen zonder vertanding. Bij overbrengingen met getande drijfriemen vindt geen slip plaats bij de overdracht van koppel tussen een getand aandrijfwiel en een getande drijfriem, hetgeen wel bij drijfriemen zonder vertanding kan optreden.
In een uitvoeringsvorm zijn de aandrijfwielen uitgevoerd in de vorm van kettingwielen en zijn de drijfriemen uitgevoerd in de vorm van kettingen. Hierdoor wordt een transmissie verschaft waarbij op een alternatieve wijze de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld een voertuig, aandrijven. Kettingoverbrengingen zijn vooral geschikt voor het overbrengen van relatief grote koppels en vermogens, waarbij de kettingen met een grote trekkracht belast kunnen worden. Ook bij kettingoverbrengingen kan geen slip optreden bij de overdracht van koppel tussen een kettingwiel en een ketting. Bovendien kan bij toepassing van kettingen en kettingwielen gebruik gemaakt worden van gangbare fietsonderdelen.
In een uitvoeringsvorm omvatten de eerste aandrijfwielen en de eerste aan te drijven wielen in elkaar grijpende tandwielen, en verdere aandrijfwielen en verder aan te drijven wielen in elkaar grijpende tandwielen, bij voorkeur met één of meer verbindende tandwielen geplaatst tussen de eerste aandrijfwielen en de eerste aan te drijven wielen, respectievelijk de verdere aandrijfwielen en de verder aan te drijven wielen. Door toepassing van tandwielen kan de transmissie zeer compact uitgevoerd worden en kan de transmissie toegepast worden in bijvoorbeeld voertuigen waarbij grote koppels en vermogens overgebracht moeten worden.
De uitvinding verschaft een versnellingsbak die geplaatst kan zijn tussen een aandrijving en aan te drijven wielen, waarbij de versnellingsbak een transmissie omvat die één van de voorgaande uitvoeringsvormen kan hebben. Hiermee wordt een versnellingsbak verschaft omvattende een transmissie volgens de uitvinding waarbij een keuzemogelijkheid wordt verschaft tussen twee of meer overbrengingen en die als een eenheid tussen de aandrijving en aan te drijven wielen plaatsbaar is.
In een uitvoeringsvorm omvat de aandrijving een trapaandrijving. Deze uitvoeringsvorm beoogt een inbouw of een opbouw van de versnellingsbak in of op een voertuig, zoals een kindervoertuig, kinderfietsje of een trapauto.
In een uitvoeringsvorm is de transmissie in een behuizing ondergebracht die voorzien is van een eerste doorgaande opening voor een koppeling van de aandrijving of aandrijfmiddelen. met de eerste as. In een uitvoeringsvorm is de transmissie in een behuizing ondergebracht die voorzien is van een tweede doorgaande opening voor een koppeling van de aan te drijven wielen of middelen met de tweede as. Door het onderbrengen van de transmissie in een behuizing worden onderdelen, en vooral draaiende onderdelen van de transmissie beschermd tegen een schurende werking van bijvoorbeeld zand en/of tegen een corroderende werking van bijvoorbeeld modder en/of water. Voor een koppeling van de eerste as met de aandrij fmiddelen en de tweede as met aan te drijven middelen, is de behuizing voorzien van de eerste respectievelijk de tweede doorgaande opening. Omdat via de eerste en de tweede doorgaande openingen ook zand en/of modder en/of water binnen de behuizing zou kunnen raken kunnen de overbrenging tussen de aandrijfmiddelen en de eerste as, respectievelijk de overbrenging tussen de aan te drijven middelen en de tweede as ook in een behuizing worden opgenomen. In het geval deze overbrengingen door kettingen worden verschaft kunnen kettingkasten als behuizing werkzaam zijn.
In een uitvoeringsvorm van de versnellingsbak is de transmissie in een behuizing ondergebracht die voorzien is van een geleidingsinrichting die ingericht is voor het geleiden van een ketting tijdens het invoeren ervan bij montage van de ketting om een kettingwiel van de transmissie. In een uitvoeringsvorm omvat de geleidingsinrichting een rand die op afstand geplaatst is van althans een deel van de omtrek van het kettingwiel waarop de ketting gemonteerd wordt. In een uitvoeringsvorm heeft de rand een dikte die zich tussen tegenoverliggende binnenschalmen van een ketting uitstrekt. In een uitvoeringsvorm heeft de rand een dikte die in hoofdzaak gelijk is aan een dikte van de tanden van een kettingwiel·. Deze maatregelen verschaffen elk een mogelijkheid om, zelfs wanneer de versnellingsbak gemonteerd is op een voertuig, waarbij de behuizing gesloten is, de aandrijfmiddelen en/of de aan te drijven middelen via een ketting te koppelen met een de transmissie in de versnellingsbak, door een uiteinde van de ketting om een kettingwiel te plaatsen, waarbij het uiteinde van de ketting door de geleidingsinrichting naar een plaats in de versnellingsbak geleid kan worden vanaf waar het uiteinde van de ketting opgepakt kan worden.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een transmissie volgens de uitvinding waarbij een bovenste helft van de behuizing is afgenomen.
Figuur 2 een doorsnede van de transmissie volgens figuur 1.
Figuur 3 een perspectivisch aanzicht van een uiteengenomen samenstelling omvattende twee kettingwielen en een schakelmiddel met een daaraan verbonden koppelmiddel dat kan ingrijpen op een van de twee kettingwielen.
Figuur 4A een perspectivisch aanzicht van een schakelmiddel met een daaraan verbonden koppelmiddel.
Figuur 4B een zijaanzicht van een aantal door het koppelmiddel uit figuur 4A gekoppelde kettingwielen.
Figuur 5 een mechanisme voor het verplaatsen van een schakelmiddel volgens figuur 3 of 4A.
Figuur 6 een perspectivisch aanzicht van de opengewerkte behuizing met geleidingsinrichting voor het tijdens montage geleiden van een uiteinde van een ketting.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuur 1 toont een transmissie van een versnellingsbak 1 en een onderste helft van een behuizing 2 waarin een eerste as 100 is opgesteld parallel aan een tweede as 200, waarop kettingwielen zijn geplaatst voor het vormen van meerdere kettingoverbrengingen tussen de eerste as 100 en de tweede as 200.
Nabij de eerste as 100 is een voorzijde 21 van de behuizing 2 voorzien van een eerste doorgaande opening 22. Door deze opening 22 kan een althans ten dele buiten de transmissie 1 geplaatste aandrijfketting (niet getoond) gevoerd worden, die aangedreven kan worden door een buiten de transmissie 1 geplaatst kettingwiel dat bijvoorbeeld gekoppeld is met trappers (niet getoond) of met een motor, bijvoorbeeld een elektromotor.
Nabij de tweede as 200 is een achterzijde 23 van de behuizing 2 voorzien van een tweede doorgaande opening 24. Door deze opening 24 kan een althans ten dele buiten de transmissie 1 geplaatste aan te drijven ketting (niet getoond) gevoerd worden, voor aandrijving van een buiten de transmissie 1 geplaatst kettingwiel dat bijvoorbeeld gekoppeld is met aan te drijven wielen (niet getoond) van een voertuig.
Een eerste kettingwiel 110 dat in hoofdzaak halverwege de lengte van de eerste as 100 hierop geplaatst is, is ingericht om gekoppeld te zijn met de niet getoonde althans ten dele buiten de versnellingsbak geplaatste aandrijfketting. De eerste as 100 is nabij een eerste uiteinde en een van het eerste uiteinde afgekeerde tweede uiteinde via respectievelijk een eerste lager 101 en een tweede lager 102 gekoppeld met de behuizing 2, waarbij de eerste as 100 kan roteren om een hartlijn 103.
Tussen het eerste lager 101 en het eerste kettingwiel 110 is nabij het eerste lager 101 een tweede kettingwiel 130 vast op de eerste as 100 geplaatst.
Tussen het eerste kettingwiel 110 en het tweede kettingwiel 130 is op de eerste as 100 een eerste naaf 3 geplaatst die over de eerste as 100 in de longitudinale richting V van de eerste as 100 verplaatst kan worden door een bediending van een mechanisme 4 waarvan een bedieningsas 41 zich in hoofdzaak dwars op de longitudinale richting V van de eerste as 100 uitstrekt.
Tussen het eerste kettingwiel 110 en het tweede lager 102 is een eerste set 120 van kettingwielen op de eerste as 100 geplaatst. In dit voorbeeld omvat de eerste set 120 van kettingwielen een derde, vierde, vijfde en zesde kettingwiel 122, 123, 124, 125, die, in deze volgorde, naast elkaar op de eerste as 100 geplaatst zijn tussen het eerste kettingwiel 110 en het tweede lager 102. Het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde kettingwiel 110, 130, 122, 123, 124, 125 zijn aandrijfwielen die gekoppeld zijn met een aandrijfmiddel, zoals de althans ten dele buiten de versnellingsbak geplaatste aandrijfketting.
Een niet getoonde aan te drijven ketting kan aangrijpen op een zevende kettingwiel 210 dat in hoofdzaak halverwege de lengte van de tweede as 200 hierop geplaatst is. De tweede as 200 is nabij een eerste uiteinde en een van het eerste uiteinde afgekeerde tweede uiteinde via respectievelijk een derde lager 201 en een vierde lager 202 gekoppeld met de behuizing 2, waarbij de tweede as 200 kan roteren om een rotatieas 203 die in hoofdzaak samenvalt met een hartlijn die zich parallel aan een longitudinale richting W van de tweede as 200 uitstrekt.
Tussen het derde lager 201 en het zevende kettingwiel 210 is nabij het zevende kettingwiel 210 een achtste kettingwiel 211 op de tweede as 200 geplaatst. Het zevende en achtste kettingwiel 210 en 211 zijn elk ingericht om gekoppeld te zijn met de aan te drijven middelen, elk via een althans ten dele buiten de versnellingsbak 1 geplaatste ketting (niet getoond).
Tussen het achtste kettingwiel 211 en het eerste lager 201 is in dit voorbeeld nabij het eerste lager 201 een negende kettingwiel 230 geplaatst voor het vormen van een kettingoverbrenging (niet getoond) met het tweede kettingwiel 130 dat geplaatst is op de eerste as 100 nabij het eerste lager 101.
Tussen het achtste kettingwiel 211 en het negende kettingwiel 230 is op de tweede as 200 een tweede naaf 5 geplaatst die over de tweede as 200 in de longitudinale richting W van de tweede as 200 verplaatst kan worden door een bediening van een mechanisme 6 waarvan een bedieningsas 61 zich in hoofdzaak dwars op de longitudinale richting W van de tweede as 200 uitstrekt.
Tussen het zevende kettingwiel 210 en het vierde lager 202 is een tweede set 220 van diverse kettingwielen geplaatst voor het vormen van een reeks naast elkaar gelegen kettingoverbrengingen met de eerste set 120 van kettingwielen die geplaatst zijn op de eerste as 100. In dit voorbeeld omvat de tweede set 120 van kettingwielen een tiende, elfde, twaalfde en dertiende kettingwiel 222, 223, 224, 225, die, in deze volgorde, op de tweede as 200 naast elkaar geplaatst zijn tussen het zevende kettingwiel 210 en het vierde lager 202. Het zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde en dertiende kettingwiel 210, 211, 230, 222, 223, 224, 225 zijn aan te drijven wielen die gekoppeld zijn met een aan te drijven middel, zoals de althans ten dele buiten de versnellingsbak geplaatste aan te drijven ketting.
Figuur 2 toont een onderste helft van de versnellingsbak 1 volgens de uitvinding, door middel van een doorsnede in een vlak waarin zich de hartlijnen 103, 104 van de eerste as 100 en de tweede as 200 bevinden. Op de eerste as 100 is de eerste naaf 3 geplaatst die werkzaam is als schakelmiddel en kan bijvoorbeeld door een spie-spiebaanverbinding (niet getoond) rotatievast gekoppeld zijn met de eerste as 100. In een andere uitvoeringsvorm kan de eerste as 100 rotatievast in de behuizing zijn opgesteld, waarbij zowel kettingwielen als de eerste naaf 3 draaibaar om de eerste as 100 zijn opgesteld.
Zoals ook figuur 4A toont is de eerste naaf 3 aan een einde voorzien van een opstaande rand 31 die een eerste borst van de eerste naaf 3 vormt. Twee eerste pennen 34 en 35 van de eerste naaf 3 strekken zich uit als vingers dwars op de eerste borst 31 in een richting in hoofdzaak parallel aan de verplaatsingsrichting V en naar het tweede lager 102 toe gekeerd. De eerste pennen 34 en 35 fungeren als koppelmiddel voor het koppelen van de eerste naaf 3, die rotatievast gekoppeld is met de eerste as 100, met een kettingwiel, zoals het eerste, derde, vierde, vijfde en het zesde kettingwiel 110, 122, 123, 124, 125. De eerste pennen 34 en 35 kunnen verder ook als vingers 34 en 35 worden aangeduid.
De eerste naaf 3 omvat nabij een van de eerste borst 31 afgekeerd einde een tweede opstaande rand 32 die een tweede borst 32 van de eerste naaf 3 vormt. In een ruimte 33 die zich rondom de eerste naaf 3 en tussen de eerste borst 31 en de tweede borst 32 uitstrekt kan een blokje 42 (getoond in figuur 1) van het bedieningsmechanisme 4 aangrijpen waarbij het blokje 42 is ingericht om de eerste naaf 3 axiaal over de eerste as 100 te verplaatsen, in de richting V.
Het blokje 42 is in dit voorbeeld uitgevoerd als een glij schoen die in de ruimte 33 tussen de eerste en de tweede borst 31 en 32 van de eerste naaf 3 is opgesteld. De naar de ruimte 33 toegekeerde vlakken van de borsten 31 en 32 liggen althans ten dele tegen de glij schoen 42 aan, met een minimale speling. Bij een roteren van de eerste naaf 3 glijden de naar de ruimte 33 toegekeerde vlakken van de borsten 31 en 32 over zijvlakken van de glijschoen 42.
Figuur 5 toont een bedieningsmechanisme 4 omvattende een zwenkas 41, een houder 43 en een eerste en tweede rotatieas 45,46 waaromheen de glijschoen 42 draaibaar opgesteld kan worden. Door verdraaiing van een aan de zwenkas 41 gekoppelde houder 43 wordt een zijvlak van de glijschoen 42 tegen een naar de ruimte 33 toegekeerd vlak van de eerste borst 31 of de tweede borst 32 gebracht, om bij een verdere verdraaiing van de houder 43 de eerste naaf 3 te verplaatsten. In een andere uitvoeringsvorm kan een mechanisme toegepast worden waarbij de eerste naaf 3 onder invloed van een translatie van een alternatieve houder en/of een alternatieve glijschoen over de eerste as 100 verplaatst kan worden.
Het eerste kettingwiel 110 dat door middel van aandrijfmiddelen, zoals bijvoorbeeld de aandrijfketting (niet getoond), aangedreven kan worden, is rotatievast gekoppeld met de eerste as 100. In dit voorbeeld is het kettingwiel 110 rotatievast gekoppeld met de eerste as 100 doordat uiteinden 36 en 37 van de eerste pennen 34 en 35 ingrijpen op doorgaande openingen 111 en 191 in het eerste kettingwiel 110, die ook getoond zijn in figuur 4B.
In dit voorbeeld heeft de eerste naaf 3 twee tweede pennen 38 en 39 die zich dwars op de tweede borst 32 uitstrekken in een richting in hoofdzaak parallel aan de verplaatsingsrichting V, echter naar het eerste lager 101 toe gekeerd. Figuur 2 toont de transmissie 1 in de situatie waarin het tweede kettingwiel 130 rotatievast gekoppeld is met de eerste as 100 doordat de tweede pennen 38 en 39 ingrijpen op doorgaande openingen 131 en 132 in het tweede kettingwiel 130. In de getoonde situatie bevindt de transmissie 1 zich in een eerste modus voor een aandrijving van de aan te drijven middelen in een achterwaartse richting.
De transmissie 1 kan gebracht worden in een tweede modus voor het aandrijven van de aan te drijven middelen in een voorwaartse richting door een bediening van een mechanisme 4, waarbij de eerste naaf 3 in de richting V naar het tweede lager 102 toe verplaatst wordt. De uiteinden 38 en 39 worden teruggetrokken uit de doorgaande openingen 131 en 132 van het tweede kettingwiel 130, waarna in dit voorbeeld het tweede kettingwiel 130 zich rotatievrij op de eerste as 100 bevindt, bijvoorbeeld op de eerste as 100 gelagerd door een wentellager of een glijlager. De uiteinden 36 en 37 van de pennen 34 en 35 van de eerste naaf 3 die door het eerste kettingwiel 110 heen steken, kunnen tenminste reiken tot een derde kettingwiel 122 dat voorzien is van doorgaande openingen 112 en 192, zoals figuur 4B ook toont. Het derde kettingwiel 122 is in dit voorbeeld rotatievrij op de eerste asx100 geplaatst, bijvoorbeeld gelagerd door een wentellager of een glijlager. Wanneer bijvoorbeeld door een rotatie van het derde kettingwiel ten opzichte van de eerste as 100, de uiteinden 36 en 37 van de pennen 34 en 35 zich voor de doorgaande openingen 112 en 192 positioneren, kunnen onder invloed van een naar het tweede lager 102 verplaatsende eerste naaf 3 de uiteinden 36 en 37 in de doorgaande openingen 112 en 192 raken, voor het rotatievast koppelen van het derde kettingwiel 122 met de eerste naaf 3.
Op dezelfde wijze kunnen het vierde, het vijfde en het zesde kettingwiel 123, 124, 125, die rotatievrij op de eerste as 100 geplaatst zijn en bijvoorbeeld gelagerd door een wentellager of een glijlager, rotatievast met de eerste as 100 gekoppeld worden door het verder verplaatsen van de eerste naaf 3 in de richting van het tweede lager 102. Voor het rotatievast koppelen zijn het vierde, vijfde en zesde kettingwiel 123, 124, 125 voorzien van doorgaande openingen 113 en 193, respectievelijk, 114 en 194, respectievelijk en 115 en 195, zoals figuur 4B ook toont.
Bij het verplaatsen van de eerste naaf 3 in een richting van het derde, vierde, vijfde en/of zesde kettingwiel 122, 123, 124, 125 hebben de uiteinden 36 en 37 van de eerste naaf 3 een zoekende functie om in en door de openingen 112, 113, 114, 115 van deze kettingwielen te kunnen steken. Om het insteken van de uiteinden 36 en 37 van de eerste naaf 3 soepel te laten verlopen, zijn de pennen 34 en 35 bij voorkeur taps uitgevoerd zoals figuur 4A toont. De naar de eerste borst 31 taps toelopende pennen 34 en 35 laten ook het terugtrekken van de pennen 34 en 35 van de eerste naaf 3 uit het derde, vierde, vijfde en/of zesde kettingwiel 122, 123, 124, 125 soepel verlopen, waarbij de tapse vorm voorkomt dat kettingwielen klemmend vast blijven zitten op de pennen 34 en 35.
Voor een voorwaartse aandrijving van de aan te drijven middelen kan een koppel via de eerste as 100 op de tweede as 200 overgebracht worden via één van de vier naast elkaar geplaatste kettingen (niet getoond) die het derde, vierde, vijfde en zesde kettingwiel 122, 123, 124, 125 koppelen met respectievelijk het tiende, elfde, twaalfde én dertiende kettingwiel 222, 223, 224, 225. Voor een uitsluitend voorwaartse aandrijving van de aan te drijven middelen zijn het tiende, elfde, twaalfde en dertiende kettingwiel 222, 223, 224, 225 met de tweede as 200 gekoppeld via een vrijloopkoppeling (niet getoond). De vrijloopkoppelingen zijn zodanig op de tweede as 200 geplaatst dat onder invloed van een aandrijving van de aandrijfmiddelen overeenkomend met een voorwaartse aandrijving van de aan te drijven middelen van een voertuig, een koppel op de tweede as 200 overgedragen kan worden in een richting die overeenkomt met de voorwaartse aandrijving van de aan te drijven middelen. Wanneer de aandrijfmiddelen worden aangedreven overeenkomend met een achterwaartse aandrijving, wordt geen koppel overgebracht via de eerste as 100 op de tweede as 200.
De naast elkaar gelegen kettingoverbrengingen hebben een oplopende overbrengingsverhouding gezien vanaf de kettingoverbrenging omvattende het derde en het tiende kettingwiel 122 en 222. In dit voorbeeld hebben het derde, vierde, vijfde en zesde kettingwiel 122, 123, 124, 125 een in deze volgorde groter aantal tanden en/of een grotere diameter, terwijl het tiende, elfde, twaalfde en dertiende kettingwiel 222, 223, 224, 225 allen een zelfde aantal tanden en/of een gelijke diameter. Wanneer het zesde kettingwiel 125 rotatievast gekoppeld is met de eerste as 100, waarbij impliciet ook het derde, vierde en vijfde kettingwiel 122, 123, 124 rotatievast gekoppeld zijn, is de snelheid van de ketting die het zesde kettingwiel 125 koppelt met het dertiende kettingwiel 225, het grootst van alle overbrengingen. Omdat in deze situatie het twaalfde, elfde en tiende kettingwiel 224, 223, 222 in deze volgorde met een langzamere omwentelingssnelheid draaien, kunnen het twaalfde, elfde en tiende kettingwiel 224, 223, 222 geen koppel op de tweede as 200 overbrengen. De langzamer draaiende kettingwielen kunnen zodoende vrij ten opzichte van een sneller draaiende tweede as 200 draaien, waarbij een kettingwiel waarvan de omwentelingssnelheid even groot is als die van de tweede as 200 koppel overbrengt.
Een kettingwiel op de tweede as 200 dat onderdeel uitmaakt van een kettingoverbrenging met een grootste overbrengingsverhouding, in dit voorbeeld het dertiende kettingwiel 225, kan permanent rotatievast verbonden zijn met de tweede as 200. Echter, in het geval waarbij het zesde kettingwiel 125 door de eerste naaf 3 rotatievast gekoppeld is met de eerste as 100, waarbij de transmissie van de versnellingsbak 1 geplaatst is op een voertuig dat bijvoorbeeld een helling afrijdt, kunnen de aan te drijven middelen, zoals bijvoorbeeld wielen, via de transmissie de aandrijfmiddelen aandrijven, zoals bijvoorbeeld trappers. Daarom is ook het in dit voorbeeld getoonde dertiende kettingwiel 225, via een vrijloopkoppeling (niet getoond) op de tweede as 200 geplaatst, zodat de tweede as 200 vrij ten opzichte van bijvoorbeeld een in hoofdzaak stilstaand kettingwiel 225 kan draaien.
Figuur 2 toont verder een transmissie van de versnellingsbak 1 volgens de uitvinding, waarbij het tweede kettingwiel 130 en het negende kettingwiel 230 via een ketting (niet getoond) gekoppeld kunnen zijn voor een achterwaartse aandrijving van de aan te drijven middelen van bijvoorbeeld een voertuig. Via deze kettingoverbrenging kan een koppel via de eerste as 100 op de tweede as 200 overgebracht worden, waarbij het negende kettingwiel 230 via een vrijloopkoppeling (niet getoond) in één rotatierichting rotatievast gekoppeld is met de tweede as 200. Daarbij is de vrijloopkoppeling zodanig op de tweede as 200 geplaatst dat onder invloed van een aandrijving van de aandrijfmiddelen de aan te drijven middelen worden aangedreven in een richting die overeenkomt met een achterwaartse aandrijving van bijvoorbeeld een voertuig. Om dit te bereiken is het negende kettingwiel 230 via een vrijloopkoppeling (niet getoond) gekoppeld met de tweede as 200 waarbij de vrijloopkoppeling zo op de tweede as 200 geplaatst is om de tweede as 200 in een richting te kunnen aandrijven die tegengesteld is aan een richting waarin de vrijloopkoppelingen waarmee het tiende, elfde, twaalfde en dertiende kettingwiel 222, 223, 224, 225 op de tweede as 200 gekoppeld zijn, de tweede as 200 kunnen aandrijven. Wanneer de aandrijfmiddelen worden aangedreven overeenkomend met een voorwaartse aandrijving, wordt geen koppel overgebracht via de eerste as 100 op de tweede as 200.
In een ander voorbeeld kan het negende kettingwiel 230 echter ook in beide draairichtingen permanent rotatievast gekoppeld zijn met de tweede as 200, bijvoorbeeld door een spieverbinding. Hierdoor wordt het mogelijk om een koppel in twee richtingen te kunnen overbrengen via de eerste as 100 op de tweede as 200 via een ketting die het tweede kettingwiel 130 koppelt met het negende kettingwiel 230. Hierbij zijn de aandrijfmiddelen direct gekoppeld met de aan te drijven middelen waarmee bijvoorbeeld voorwaarts en achterwaarts gemanoeuvreerd kan worden voor het nauwkeurig positioneren van een voertuig waarop de versnellingsbak 1 geplaatst is.
Op de tweede as 200 is een tweede naaf 5 geplaatst die bijvoorbeeld door een spie-spiebaanverbinding 50 rotatievast gekoppeld is met de tweede as 200. De tweede naaf 5 is ingericht om een keuzemogelijkheid te verschaffen in een rotatievaste koppeling van de tweede as 200 met hetzij het zevende kettingwiel 210, hetzij het achtste kettingwiel 211. De transmissie 1 kan door de tweede naaf 5 gebracht worden in een eerste situatie, waarbij het zevende kettingwiel 210 rotatievast gekoppeld is met de tweede as 200 en het achtste kettingwiel 211 rotatievrij is. De transmissie 1 kan gebracht worden in een tweede situatie, waarbij het achtste kettingwiel 211 rotatievast gekoppeld is met de tweede as 200 en het zevende kettingwiel 210 rotatievrij is. De transmissie 1 kan gebracht worden in de eerste en/of tweede situatie door een bediening van een mechanisme 6 waarvan een bedieningsas 61 zich in hoofdzaak dwars op de longitudinale richting W van de tweede as 200 uitstrekt.
Figuur 3 toont dat de tweede naaf 5 in dit voorbeeld aan een eerste einde 58 is voorzien van twee naast elkaar gevormde opstaande randen 51 en 52 die een derde borst 51 en een vierde borst 52 van de tweede naaf 5 vormen. In een ruimte 53 die zich rondom de tweede naaf 5 en tussen de derde borst 51 en de vierde borst 52 uitstrekt kan een blokje 62 (getoond in figuur 1) aangrijpen op de derde borst 51 en de vierde borst 52 om de tweede naaf 5 axiaal over de tweede as 200 te kunnen verplaatsen, in een richting W.
In dit voorbeeld strekt zich op de derde borst 51 van de tweede naaf 5 een cilindrisch gedeelte 54 uit in een richting in hoofdzaak parallel aan de verplaatsingsrichting V en naar het vierde lager 202 toe gekeerd. Het cilindrische gedeelte 54 is bij een tweede einde 59, dat van het eerste einde 58 van de naaf afgekeerd is, voorzien van een aantal uitstekende delen waarvan figuur 2 een eerste uitstekend gedeelte 55 en een tweede uitstekend gedeelte 56 toont. De eerste en tweede uitstekende gedeelten 55 en 56 fungeren als koppelmiddel voor het koppelen van de tweede naaf 5, die rotatievast gekoppeld is met de tweede as 200, met het zevende of achtste kettingwiel 210, 211 en kunnen verder ook als tanden 55 en 56 worden aangeduid.
Figuur 2 toont een situatie waarbij tenminste een eerste en tweede tand 55 en 56 van de tweede naaf 5 ingrijpen op een binnenwerk 212 van het achtste kettingwiel 211, welk achtste kettingwiel 211 rotatievrij op een buitenwerk 208 van het zevende kettingwiel 210 geplaatst is via een radiaal lager 217. Het binnenwerk 212 van het achtste kettingwiel 211 omvat tenminste met de eerste en de tweede tand 55 en 56 overeenkomstige holtes (niet getoond), waarop, in de getoonde situatie, tenminste de eerste en de tweede tand 55 en 56 van de tweede naaf 5 ingrijpen. Door tenminste de eerste en tweede tand 55 en 56 in de overeenkomstige holtes te brengen, is het achtste kettingwiel 211 vormgesloten rotatievast gekoppeld met de tweede as 200.
Aldus kan via een rotatievaste koppeling tussen de tweede naaf 5 en de tweede as 200 een koppel van de tweede as 200 overgebracht worden op het achtste kettingwiel 211 dat via een aan te drijven ketting gekoppeld kan zijn met aan te drijven middelen van bijvoorbeeld een voertuig. Hierbij maakt het niet uit door welke kettingoverbrenging een koppel via de eerste as 100 op de tweede as 200 overgebracht wordt.
Figuur 2 toont een situatie waarin het zevende kettingwiel 210 rotatievrij op de tweede as 200 geplaatst is, in dit voorbeeld door twee naast elkaar opgestelde radiale lagers 218 en 219. Het zevende kettingwiel 210 is ingericht om rotatievast gekoppeld te kunnen worden zodra het achtste kettingwiel 211 rotatievrij van de tweede as 200 is. Het in figuur 2 getoonde rotatievast gekoppelde achtste kettingwiel 211 kan rotatievrij raken door de tweede naaf 5 over de tweede as 200 in een longitudinale richting W van de tweede as 200 voldoende te verplaatsten in de richting van het zevende kettingwiel 210.
Figuur 5 toont een zwenkas 61, een houder 63 en een eerste en tweede rotatieas 65,66 waaromheen het blokje 62 draaibaar opgesteld kan worden. Door verdraaiing van een aan de zwenkas 61 gekoppelde houder 63 dwingt het blokje 62 de tweede naaf 5 te verplaatsen waarbij tenminste de eerste en de tweede tand 55 en 56 van de tweede naaf 5 los komen van de met tenminste de eerste en de tweede tand 55 en 56 overeenkomstige holtes in het binnenwerk 212 van het achtste kettingwiel 211. In een andere uitvoeringsvorm kan een mechanisme toegepast worden waarbij de tweede naaf 5 onder invloed van een translatie van een alternatieve houder en/of een alternatieve glijschoen over de tweede as 200 verplaatst kan worden.
Bij een verder verplaatsen van de tweede naaf 5 over de tweede as 200 in een longitudinale richting W naar het vierde lager 202 toe, kunnen de uitstekende gedeelten 55 en 56 ingrijpen op een binnenwerk 209 van het zevende kettingwiel 210, dat met tenminste de eerste en de tweede tand 55 en 56 overeenkomstige holtes 155 en 156 (getoond in figuur 3) omvat. Door tenminste de eerste en de tweede tand 55 en 56 van de tweede naaf 5 zich bevinden in de overeenkomstige holtes van het binnenwerk 209 van het zevende kettingwiel 210, is het zevende kettingwiel 210 vormgesloten rotatievast gekoppeld met de tweede as 200.
Aldus kan via een rotatievaste koppeling tussen de tweede naaf 5 en de tweede as 200 een koppel van de tweede as 200 overgebracht worden op het zevende kettingwiel 210 dat via een aan te drijven ketting gekoppeld kan zijn met aan te drijven middelen van bijvoorbeeld een voertuig.
Figuur 2 toont dat het achtste kettingwiel 211 een groter aantal tanden en/of een grotere diameter heeft dan het zevende kettingwiel 210. De overbrengingsverhouding behorende bij een ketting die het zevende kettingwiel 210 koppelt met aan te drijven middelen is groter dan die behorende bij een ketting die het achtste kettingwiel 211 koppelt met aan te drijven middelen. Bij kleinere snelheden van de aan te drijven middelen heeft een rotatievaste koppeling van het achtste kettingwiel 211 met de tweede as 200 de voorkeur, terwijl bij grotere snelheden van de aan te drijven middelen een rotatievaste koppeling van het zevende kettingwiel 210 met de tweede as 200 de voorkeur heeft. Hierbij maakt het niet uit door welke kettingoverbrenging een koppel van de eerste as 100 op de tweede as 200 overgebracht wordt.
Figuur 6 toont een geleidingsinrichting 9 die zich binnen de behuizing 2 bevindt nadat een ondergedeelte van de behuizing 2 gekoppeld is met een bovengedeelte behuizing 2, waarbij, in dit voorbeeld, het ondergedeelte en het bovengedeelte van de behuizing 2 identiek zijn. De geleidingsinrichting 9 omvat in dit voorbeeld twee schotten 91,92 die zich dwars uitstrekken op de hartlijn v,w welke samenvallen met de hartlijn 102, 103 van de eerste as 100 en de tweede as 200.
De schotten 91,92 zijn aan een onderzijde 90 met de behuizing 2 verbonden. Vanaf een naar de voorzijde 21 van de behuizing 2 toegekeerd eerste uiteinde 93 van de schotten 91,92 is een boogvormige rand 94 gevormd met een radius R waarbinnen een met een kettingwiel gekoppelde aandrijfketting vrij kan draaien zonder de boogvormige rand 94 te raken. De boogvormige rand 94 strekt zich uit tussen het eerste uiteinde 93 en een tweede uiteinde 95 dat zich althans nabij een vlak bevindt welke vlak zich door de hartlijnen v,w van de eerste as 100 en de tweede as 200 uitstrekt.
Vanaf een naar de achterzijde 23 van de behuizing 2 toegekeerd derde uiteinde 96 van de schotten 91,92 is een boogvormige rand 97 gevormd met een radius R waarbinnen een met een kettingwiel gekoppelde aan te drijven ketting vrij kan draaien zonder de boogvormige rand 97 te raken. De boogvormige rand 97 strekt zich uit tussen het derde uiteinde 96 en een vierde uiteinde 98 dat zich althans nabij een vlak bevindt welke vlak zich door de hartlijnen v,w van de eerste as 100 en de tweede as 200 uitstrekt.
Parallel aan het vlak door de hartlijnen v,w van de eerste as 100 en de tweede as 200 strekt zich een rand 99 uit tussen het tweede uiteinde 95 en het vierde uiteinde 98. In dit voorbeeld is een verbindingsschot 900 geplaatst tussen de twee schotten 91,92 van de geleidingsinrichting 9 voor een stijvere onderlinge verbinding van de schotten 91,92 in de richting van de hartlijnen v,w.
Bij montage van de versnellingsbak 1 in een voertuig, dient de transmissie enerzijds gekoppeld te worden met de aandrijving via de aandrijfketting en anderzijds met bijvoorbeeld aan te drijven wielen via de aan te drijven ketting. Bij het inbrengen van de aandrijfketting door de doorgaande opening 22 van de behuizing 2, kan een uiteinde van de aandrijfketting op bijvoorbeeld het eerste kettingwiel 110 aangebracht worden, waarna het eerste kettingwiel 110 over een bepaalde hoek verdraaid kan worden, waarbij de aandrijfketting door de boogvormige rand 94 naar het eerste uiteinde 93 van het schot 91,92 geleid kan worden. Zodra de aandrijfketting tot nabij het eerste uiteinde 93 reikt kan het uiteinde van de aandrijfketting bijvoorbeeld handmatig opgepakt worden en met het van dit uiteinde van de aandrijfketting afgekeerde andere uiteinde gekoppeld worden.
Op analoge wijze kan een aan te drijven ketting door de doorgaande opening 24 van de behuizing 2 ingebracht worden en om bijvoorbeeld het zevende en/of het achtste kettingwiel 210, 211 aangebracht worden, waarbij de aan te drijven ketting door de boogvormige rand 97 naar het derde uiteinde 96 van het schot 91,92 geleid kan worden. Zodra de aandrijfketting tot nabij het derde uiteinde 96 reikt kan het uiteinde van de aan te drijven ketting bijvoorbeeld handmatig opgepakt worden en met het van dit uiteinde van de aan te drijven ketting afgekeerde andere uiteinde gekoppeld worden.
Geleiding van een ketting tegen de boogvormige rand 94,97 wordt bereikt wanneer de rand 94,97 een dikte D heeft die past tussen tegenover elkaar gelegen op zich bekende binnenschalmen van een op zich bekende ketting, zoals een rollen ketting. Hetzelfde effect wordt bereikt wanneer de rand 94,97 een dikte D heeft die in hoofdzaak gelijk is aan de dikte van de tanden van het kettingwiel.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding. Zo kunnen in de transmissie 1 kettingoverbrengingen geplaatst zijn waarbij het tweede kettingwiel 130, het derde kettingwiel 122, het vierde kettingwiel 123, het vijfde kettingwiel 124 en het zesde kettingwiel 125 door een afzonderlijke ketting gekoppeld zijn met respectievelijk het negende kettingwiel 230, het tiende kettingwiel 222, het elfde kettingwiel 223, het twaalfde kettingwiel 224 en het dertiende kettingwiel 225. In plaats van de kettingoverbrengingen kunnen bijvoorbeeld riemoverbrengingen worden toegepast, waarbij de kettingen vervangen kunnen zijn door een riem of een getande riem en waarbij de kettingwielen vervangen zijn door een aandrijfwiel waarop de riem door frictie aangrijpt respectievelijk een aandrijfwiel dat voorzien is van uitwendige vertanding. Andere varianten hierop kunnen gevormd worden door bijvoorbeeld toepassing van een tandwieloverbrenging, waarbij de kettingwielen vervangen zijn door tandwielen die voorzien zijn van uitwendige vertanding. Bij een tandwieloverbrenging is een draairichting van een eerste tandwiel dat geplaatst is op de eerste as 100, welk eerste tandwiel ingrijpt op een tweede tandwiel dat geplaatst is op de tweede as 200, tegengesteld aan een draairichting van het tweede tandwiel. De onderling tegengesteld gerichte draairichting kan bijvoorbeeld gecompenseerd worden door het plaatsen van een derde tandwiel op een derde as tussen de eerste as 100 en de tweede as 200 (niet getoond), waarbij het eerste tandwiel ingrijpt op het derde tandwiel en het derde tandwiel ingrijpt op het tweede tandwiel.
Voor de uitvinding maakt het niet uit of in de transmissie aanwezige overbrengingen uitgevoerd worden als kettingoverbrengingen, riemoverbrengingen, tandwieloverbrengingen, of een alternatieve overbrenging. Daarom kan daar waar in deze octrooiaanvrage gesproken is over een ketting, een kettingwiel en een kettingoverbrenging respectievelijk een overbrengingsmiddel, een aandrijfwiel en/of een aan te drijven wiel en een overbrenging gelezen worden.
Samengevat verschaft de uitvinding een transmissie en versnellingsbak met een dergelijke transmissie, omvattende een eerste as omvattende een eerste en een tweede aandrijfwiel, een tweede as omvattende een eerste en een tweede aan te drijven wiel, waarbij het eerste, respectievelijk tweede, aandrijfwiel gekoppeld is met het eerste, respectievelijk tweede, aan te drijven wiel, waarbij althans het tweede aandrijfwiel vrij draaibaar op de eerste as geplaatst is, en een schakelmiddel dat parallel met en/of over de eerste as verplaatsbaar is om in te grijpen op een aandrijfwiel, waarbij het eerste aandrijfwiel geplaatst is tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel, en een opening omvat, waarbij het schakelmiddel rotatievast verbonden is met een langs de eerste as uitstrekkend koppelmiddel dat is ingericht om door de opening van het eerste aandrijfwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel.

Claims (32)

1. Transmissie omvattende: een eerste as omvattende een eerste en een tweede aandrij fwiel, een tweede as omvattende een eerste en een tweede aan te drijven wiel, waarbij het eerste aandrijfwiel gekoppeld is met het eerste aan te drijven wiel en het tweede aandrijfwiel gekoppeld is met het tweede aan te drijven wiel, waarbij althans het tweede aandrijfwiel vrij draaibaar op de eerste as geplaatst is, en een schakelmiddel dat parallel aan en/of over de eerste as verplaatsbaar is om in te grijpen op een van de aandrij fwielen, met het kenmerk dat het eerste aandrijfwiel geplaatst is tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel, en een opening omvat, waarbij het schakelmiddel rotatievast verbonden is met een langs de eerste as uitstrekkend koppelmiddel dat is ingericht om door de opening van het eerste aandri j fwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en het tweede aandrijfwiel.
2. Transmissie volgens conclusie 1, waarbij het eerste en/of het tweede aan te drijven wiel via een vrijloopkoppeling geplaatst is op de tweede as.
3. Transmissie volgens conclusie 1 of 2, waarbij het schakelmiddel bij een ingrijpen van het koppelmiddel op het tweede aandrijfwiel, rotatievast gekoppeld is met zowel het eerste als het tweede aandrijfwiel.
4. Transmissie volgens conclusie 2 of 3, waarbij een eerste overbrengingsverhouding van een eerste overbrenging tussen het eerste aandrijfwiel en het eerste aan te drijven wiel kleiner is dan een tweede overbrengingsverhouding van een tweede overbrenging tussen het tweede aandrijfwiel en het tweede aan te drijven wiel.
5. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij naast het tweede aandrijfwiel aan een zijde die van het eerste aandrijfwiel afgekeerd is, één of meer verdere aandrijfwielen vrij draaibaar op de eerste as geplaatst zijn die elk gekoppeld zijn met één of meer op de tweede as geplaatste verdere aan te drijven wielen voor het vormen van een serie naast elkaar geplaatste overbrengingen.
6. Transmissie volgens conclusie 5, waarbij het tweede en/of de verdere aandrijfwielen een opening omvat en/of omvatten waardoorheen het koppelmiddel kan aangrijpen op het tweede en/of de verdere aandrijfwielen voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en één of meer van de aandrijfwielen.
7. Transmissie volgens conclusie 5 of 6, waarbij overbrengingsverhoudingen van de naast elkaar geplaatste overbrengingen vanaf het schakelmiddel beschouwd groter worden.
8. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het koppelmiddel tenminste één eerste vinger omvat die zich in hoofdzaak parallel aan de eerste as uitstrekt naar de aandrijfwielen, waarbij de vinger is ingericht voor het door de openingen van de aandrij fwielen heen steken, waarbij afmetingen van de vinger kleiner of gelijk zijn aan afmetingen van de openingen.
9. Transmissie volgens conclusie 8, waarbij de vinger in een richting van de aandrijfwielen taps afloopt.
10. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het schakelmiddel een aangrijpdeel omvat waarop een bedieningsmiddel kan aangrijpen voor een in hoofdzaak parallel met en/of over de eerste . as verplaatsen van het schakelmiddel.
11. Transmissie volgens conclusie 10, waarbij het aangrijpdeel in hoofdzaak rotatiesymmetrisch gevormd is ten opzichte van de eerste as.
12. Transmissie volgens conclusie 10 of 11, waarbij het bedieningsmiddel een glijschoen omvat voor het aangrijpen op het aangrijpdeel van het schakelmiddel.
13. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het bedieningsmiddel een houder omvat voor de glijschoen, waarbij de houder draaibaar is opgesteld om een bedieningsas die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op een verplaatsingsrichting van het schakelmiddel.
14. Transmissie volgens conclusie 13, waarbij het bedieningsmiddel een houder omvat waarop de glijschoen draaibaar is opgesteld om een scharnieras die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op een verplaatsingsrichting van het schakelmiddel.
15. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het schakelmiddel bij een ingrijpen van het koppelmiddel op het tweede aandrijfwiel, alleen rotatievast gekoppeld is met het tweede aandrijfwiel.
16. Transmissie volgens conclusie 15, waarbij het koppelmiddel aan een naar de aandrijfwielen gekeerd uiteinde voorzien is van radiaal uitstrekkende tanden.
17. Transmissie volgens conclusie 16, waarbij de aandrijfwielen uitsparingen omvatten voor het ontvangen van de radiaal uitstrekkende tanden van het koppelmiddel·.
18. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste aandrijfwiel draaibaar op het tweede aandrijfwiel geplaatst is.
19. Transmissie volgens één van . de voorgaande conclusies, waarbij het schakelmiddel en het koppelmiddel als één geheel gevormd is.
20. Transmissie volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het schakelmiddel aan weerszijden voorzien is van koppelmiddelen die ingericht zijn om door de opening van een aandrijfwiel heen aan te grijpen op het naast gelegen tweede aandrijfwiel, voor een rotatievaste koppeling tussen het schakelmiddel en een aandrijfwiel.
21. Transmissie volgens één van de conclusies 1-20, waarbij de aandrijfwielen met de aan te drijven gekoppeld zijn door middel van drijfriemen.
22. Transmissie volgens conclusie 21, waarbij de aandrijfwielen en de aan te drijven wielen uitgevoerd zijn in de vorm van getande wielen en waarbij de drijfriemen uitgevoerd zijn in de vorm van tandriemen of getande riemen.
23. Transmissie volgens conclusie 21, waarbij de aandrijfwielen en de aan te drijven wielen uitgevoerd zijn in de vorm van kettingwielen en waarbij de drijfriemen uitgevoerd zijn in de vorm van kettingen.
24. Transmissie volgens één van de conclusies 1-20, waarbij de eerste aandrijfwielen en de eerste aan te drijven wielen in elkaar grijpende tandwielen omvatten, en verdere aandrijfwielen en verder aan te drijven wielen in elkaar grijpende tandwielen omvatten, bij voorkeur met één of meer verbindende tandwielen geplaatst tussen de eerste aandrijfwielen en de eerste aan te drijven wielen, respectievelijk de verdere aandrijfwielen en de verder aan te drijven wielen.
25. Versnellingsbak geplaatst tussen een aandrijving en aan te drijven wielen, waarbij de versnellingsbak een transmissie volgens één van de voorgaande conclusies omvat.
26. Versnellingsbak volgens conclusie 25, waarbij de aandrijving een trapaandrijving omvat.
27. Versnellingsbak volgens conclusie 25 of 26, waarbij de transmissie in een behuizing is ondergebracht die voorzien is van een eerste doorgaande opening voor een koppeling van de transmissie met de eerste as.
28. Versnellingsbak volgens conclusie 25, 26 of 27, waarbij de transmissie in een behuizing is ondergebracht die voorzien is van een tweede doorgaande opening voor een koppeling van de transmissie met de tweede as.
29. Versnellingsbak volgens één van de conclusies 25-28, waarbij de transmissie in een behuizing is ondergebracht die voorzien is van een geleidingsinrichting die ingericht is voor het geleiden van een ketting tijdens het invoeren ervan bij montage van de ketting om een kettingwiel van de transmissie.
30. Versnellingsbak volgens conclusie 29, waarbij de geleidingsinrichting een rand omvat die op afstand geplaatst is van althans een deel van de omtrek van het kettingwiel waarop de ketting gemonteerd kan worden.
31. Versnellingsbak volgens conclusie 30, waarbij de rand een dikte heeft die zich tussen tegenoverliggende binnenschalmen van een ketting uitstrekt.
32. Versnellingsbak volgens conclusie 30, waarbij de rand een dikte heeft die in hoofdzaak gelijk is aan een dikte van de tanden van een kettingwiel.
BE2009/0259A 2009-04-24 2009-04-24 Transmissie. BE1018925A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0259A BE1018925A3 (nl) 2009-04-24 2009-04-24 Transmissie.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2009/0259A BE1018925A3 (nl) 2009-04-24 2009-04-24 Transmissie.
BE200900259 2009-04-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018925A3 true BE1018925A3 (nl) 2011-11-08

Family

ID=43415218

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2009/0259A BE1018925A3 (nl) 2009-04-24 2009-04-24 Transmissie.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1018925A3 (nl)

Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB191514341A (en) * 1915-10-11 1916-09-28 Thomas Gill Improvements in or relating to Gear Boxes for Automobiles and like Road Vehicles, applicable also for other Machines.
US1410454A (en) * 1920-02-10 1922-03-21 James I Butcher Variable-speed transmission
FR795941A (fr) * 1934-10-15 1936-03-25 Changement de vitesse pour bicyclettes
US2592982A (en) * 1947-05-16 1952-04-15 Sotecom S A Transmssion
US4716777A (en) * 1986-05-08 1988-01-05 Hartmann Dirck T Multiple speed transmission for pedal powered vehicles
US4841794A (en) * 1987-06-10 1989-06-27 Kanzaki Kokyukoki Mfg. Co., Ltd. Transmission for self-propelled walking mowers
WO2000075005A1 (es) * 1999-06-04 2000-12-14 Llibrer Porcar Jose Caja de pedalier con microcambio incorporado para bicicletas
WO2001018425A1 (en) * 1999-09-08 2001-03-15 Harju Innovation Step-gear box having free wheel clutches
EP1445088A2 (en) * 2001-08-22 2004-08-11 José Miguel Llibrer Porcar Mechanical speed-changing system for bicycles and similar vehicles
JP2007146986A (ja) * 2005-11-29 2007-06-14 Yoshinobu Wada 自転車用変速装置
WO2010123363A1 (en) * 2009-04-23 2010-10-28 Teunis Karel Van Ee Transmission

Patent Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB191514341A (en) * 1915-10-11 1916-09-28 Thomas Gill Improvements in or relating to Gear Boxes for Automobiles and like Road Vehicles, applicable also for other Machines.
US1410454A (en) * 1920-02-10 1922-03-21 James I Butcher Variable-speed transmission
FR795941A (fr) * 1934-10-15 1936-03-25 Changement de vitesse pour bicyclettes
US2592982A (en) * 1947-05-16 1952-04-15 Sotecom S A Transmssion
US4716777A (en) * 1986-05-08 1988-01-05 Hartmann Dirck T Multiple speed transmission for pedal powered vehicles
US4841794A (en) * 1987-06-10 1989-06-27 Kanzaki Kokyukoki Mfg. Co., Ltd. Transmission for self-propelled walking mowers
WO2000075005A1 (es) * 1999-06-04 2000-12-14 Llibrer Porcar Jose Caja de pedalier con microcambio incorporado para bicicletas
WO2001018425A1 (en) * 1999-09-08 2001-03-15 Harju Innovation Step-gear box having free wheel clutches
EP1445088A2 (en) * 2001-08-22 2004-08-11 José Miguel Llibrer Porcar Mechanical speed-changing system for bicycles and similar vehicles
JP2007146986A (ja) * 2005-11-29 2007-06-14 Yoshinobu Wada 自転車用変速装置
WO2010123363A1 (en) * 2009-04-23 2010-10-28 Teunis Karel Van Ee Transmission

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR100869557B1 (ko) 무체인 자전거용 동력전달장치
RU2505448C2 (ru) Система ременной передачи
NL2000519C2 (nl) Kettingoverbrenging.
US11377171B2 (en) Clutch arrangement, and gear mechanism unit for a vehicle which can be driven by muscle power
US8556757B2 (en) Bicycle gear mechanism
NL2002788C2 (nl) Transmissie.
BE1018925A3 (nl) Transmissie.
CN207145564U (zh) 机动车传动单元
US20040067804A1 (en) Bicycle drive train
US20040066017A1 (en) Bicycle drive train
EP1403559B1 (en) Variable speed gear for internal combustion engines
KR100953816B1 (ko) 기어 변속장치
EP1846674B1 (fr) Boite de vitesses compartimentee
RU188664U1 (ru) Цепной редуктор с реверсом
CN105937586A (zh) 多档式变速装置
EP1790876B1 (en) Power transmission device
CN108138926A (zh) 三速摩托车变速器
CN110198887B (zh) 特别是用于摩托车的同步传动装置
CN110382926B (zh) 高性能同步传动装置
CN101539054B (zh) 两级自动变档发动机
KR101889307B1 (ko) 무단변속기
US20120090429A1 (en) Mechanical transmission device between a drive shaft and two driven shafts
TWI657961B (zh) 電動三輪車的變速系統
WO2001018425A1 (en) Step-gear box having free wheel clutches
NL1023409C1 (nl) Trapauto met versnellingsbak.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20120430