BE1016822A3

BE1016822A3 - Mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen.

Info

Publication number: BE1016822A3
Application number: BE2005/0526A
Authority: BE
Original assignee: Patient Transp Systems Nv
Priority date: 2005-10-26
Filing date: 2005-10-26
Publication date: 2007-07-03

Abstract

Mobiele inrichting (1) voor het verplaatsen van voorwerpen of personen (26), daardoor gekenmerkt dat ze een geraamte (2) bevat met daarin twee transportbanden (3) die elk gevormd worden door een band zonder einde (4) die geleid is rond twee geleiders (5,6) die toelaten de transportbanden (3) te verdraaien ten opzichte van het geraamte, waarbij de geleiders (5,6) van de twee transportbanden (3) evenwijdig zijn aan elkaar en de transportbanden (3) met een vlak gedeelte (10) tegenover elkaar zijn aangebracht.

Description


  Mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen.

  
De huidige uitvinding heeft betrekking op een mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen.

  
Meer bepaald heeft de huidige uitvinding betrekking op een mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen, zoals bijvoorbeeld in de verpleging voor het verplaatsen van zieken van het ene bed naar het andere;

  
of van zware voorwerpen, zoals bijvoorbeeld in de bouwsector voor het verplaatsen van zware lasten als zakken cement of puin, en zo meer.

  
Het is bekend dat bijvoorbeeld in ziekenhuizen en bij thuisverpleging vaak zieke of gewonde personen moeten worden verplaatst die daartoe zelf nauwelijks of niet meer in staat zijn.

  
Typisch voorkomende gevallen zijn het overbrengen van een patiënt van het ene bed naar het andere, naar een rolstoel of naar een toilet of van een gewonde op straat naar een ambulance en van de ambulance naar de operatietafel.

  
Voor zulke verplaatsingen bestaan er wel reeds bepaalde hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuisbedden het voorzien van een liftsysteem, draagbaren, al dan niet met een in- en uitklapbaar, verrolbaar onderstel of takels voor het tillen van personen en dergelijke meer. 

  
Toch moet volgens de huidige stand der techniek bij het verplaatsen van een persoon, deze persoon steeds manueel worden opgetild door één of meerdere verplegers of ambulanciers.

  
Een nadeel van deze gang van zaken is dat de rug van de ambulanciers en verplegers zeer zwaar wordt belast, met de nodige rugletsels tot gevolg.

  
Verder is het vaak zo dat de patiënt, gezien het zwaar labeur van het heffen of bij gebrek aan voldoende mankracht, vaak door trek- en duwwerk wordt verplaatst, hetgeen niet echt bevorderlijk is voor de patiënt.

  
Dit is vooral zeer nadelig bij patiënten met wonden, zoals bijvoorbeeld brandwonden, waarbij de wonde zwaar wordt belast en zich eventueel kan openen met bloedingen tot gevolg.

  
Anderzijds, is het ook bekend dat in bepaalde sectoren, zoals de bouwsector, de voedingssector, en zo meer vaak zware lasten getild moeten worden om ze te kunnen verplaatsen, zoals bijvoorbeeld het verplaatsen van zware zakken met bloem, aardappelen, zand, cement of puin en zo meer.

  
Hiervoor zijn ook reeds hulpmiddelen bekend in de vorm van allerhande hefwerktuigen, zoals bijvoorbeeld kruiwagens, steekwagens, vorkliften, kranen en dergelijke meer. 

  
Deze hefwerktuigen hebben echter vaak ook het nadeel dat de last eerst manueel geladen moet worden op een verpakking, zoals bijvoorbeeld op een palet, of rechtstreeks op het hefwerktuig zelf, zoals bijvoorbeeld bij een kruiwagen of een steekwagen.

  
Dit manueel laden van de last houdt eveneens veel gevaren in voor het oplopen van rugletsels en dergelijke meer.

  
De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel aan één of meer van de voornoemde en eventuele andere nadelen te verhelpen.

  
Hiertoe betreft de huidige uitvinding een mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen, waarbij de inrichting een geraamte bevat met daarin twee transportbanden aangebracht die elk gevormd worden door een band zonder einde die geleid is rond twee geleiders die toelaten de transportbanden te verdraaien ten opzichte van het geraamte, waarbij de geleiders van de twee transportbanden evenwijdig zijn aan elkaar en de transportbanden met een vlak gedeelte tegenover elkaar zijn aangebracht.

  
Een voordeel van zulke mobiele inrichting volgens de uitvinding is dat personen of voorwerpen verplaatst kunnen worden zonder dat daarvoor het voorwerp of de persoon manueel opgetild moet worden, omdat het met de twee voornoemde transportbanden mogelijk is de inrichting volgens de uitvinding onder het te verplaatsen voorwerp of de te verplaatsen persoon te rijden of te rollen, of juist omgekeerd, de inrichting van onder het voorwerp of van onder de persoon weg te rijden of weg te rollen.

  
Een ander voordeel van een inrichting volgens de uitvinding is dat het verplaatsen van bijvoorbeeld een patiënt kan gebeuren zonder noemswaardige wrijving, omdat, met behulp van de twee transportbanden, de patiënt op en af de inrichting kan worden gebracht zonder dat daarbij een sleepbeweging plaatsvindt.

  
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat minstens één van de geleiders, of zelfs beide geleiders, van elke transportband uit een rol die vrij verdraaibaar in het geraamte is aangebracht.

  
Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat het ronddraaien van de transportbanden ten opzichte van het geraamte wordt vergemakkelijkt.

  
Volgens nog een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een inrichting overeenkomstig de uitvinding zijn er koppelmiddelen voorzien om de transportbanden aan elkaar te koppelen, waarbij bijkomend deze koppelmiddelen liefst tevens ontkoppelbaar zijn.

  
Een voordeel van een mobiele inrichting volgens deze uitvoeringsvorm is dat, door het aaneenkoppelen van de transportbanden, het op en af de inrichting brengen van een persoon of een voorwerp wordt vergemakkelijkt, terwijl met ontkoppelde transportbanden de eigenlijke verplaatsing kan gebeuren. 

  
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven van een mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen overeenkomstig de uitvinding met verwijzing naar bijgaande figuren, waarin:
figuur 1 schematisch en in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuren 2 en 3 een doorsnede weergeven respectievelijk volgens de lijnen II-II en III-III; figuren 4 en 5 respectievelijk een aanzicht volgens de pijl F4 uit figuur 1 en op grotere schaal een doorsnede zoals in figuur 3 weergegeven, doch voor een variante uitvoeringsvorm van de inrichting uit <EMI ID=1.1>  figuren 6 en 7 analoge zichten weergeven als in de figuren 4 en 5 voor nog een andere uitvoeringsvorm;

   figuren 8 tot 11 het gebruik illustreren van een inrichting volgens de uitvinding; en, figuren 12 tot 15 in perspectief nog andere uitvoeringsvormen van inrichtingen overeenkomstig de uitvinding weergeven.

  
De in de figuren 1 tot 3 weergegeven mobiele inrichting 1 voor het verplaatsen van personen of voorwerpen volgens de uitvinding bevat een geraamte 2 waarin twee transportbanden 3 zijn aangebracht. 

  
Deze transportbanden 3 worden elk gevormd door een band zonder einde 4 die geleid is rond twee geleiders 5 en 6, die in dit geval rollen 5 en 6 zijn, die vrij verdraaibaar in het geraamte 2 zijn aangebracht, bijvoorbeeld door middel van kogellagers 7 die de as 8

  
van de rollen 5 verdraaibaar ondersteunen ten opzichte van stangen 9 van het geraamte 2.

  
De rollen 5 en 6 van de twee transportbanden 3 zijn evenwijdig aan elkaar opgesteld, waarbij tevens de transportbanden 3 met een vlak gedeelte 10, meer speciaal met de gedeelten 10 van de banden zonder einde 4 tussen de rollen 5 en 6, tegenover elkaar zijn aangebracht.

  
In het getoonde voorbeeld is de afstand A tussen de rollen 5 en 6 van één transportband 3 gelijk aan de afstand B tussen de rollen 5 en 6 van de andere transportband 3 en zijn de rollen 5 en 6 van de beide transportbanden 3 opgesteld in een rechthoekig verband.

  
Volgens de uitvinding zijn echter andere opstellingen niet uitgesloten waarbij bijvoorbeeld één van de transportbanden 3 groter is uitgevoerd dan de tweede, zodat de afstand A tussen de rollen of geleiders 5 en 6 van de eerste transportband 3, niet gelijk is aan de afstand B tussen de rollen of geleiders 5 en 6 van de andere transportband 3.

  
In een eenvoudige uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de uitvinding zijn de transportbanden 3 vrij verdraaibaar ten opzichte van elkaar, zoals het geval is in de uitvoeringsvorm van de figuren 1 tot 3.

  
Daartoe volstaat het de transportbanden 3 met de tegenover elkaar geplaatste vlakke gedeelten 10 op een afstand C van elkaar op te stellen, zodat de banden zonder einde 4 elkaar niet raken.

  
In de uitvoeringsvorm van de figuren 4 en 5, evenals in de uitvoeringsvorm van de figuren 5 en 6, zijn er echter tevens koppelmiddelen 11 voorzien om de transportbanden 3 aan elkaar te kunnen koppelen.

  
Deze koppelmiddelen 11 bestaan in het getoonde voorbeeld van de figuren 4 en 5 uit een koppeling 12 tussen de rollen 6 van elke transportband 3, waarbij de koppeling
12 is verwezenlijkt door middel van tandwielen 13 en 14, waartussen twee intermediaire tandwielen 15 zijn aangebracht en waarbij, zowel de tandwielen 13 en 14, als de intermediaire tandwielen 15 een gelijke diameter hebben, respectievelijk D en D', zodat de overbrengingsverhouding van de transmissie gelijk is aan één.

  
Het is uiteraard niet uitgesloten andere koppelmiddelen
11 tussen de rollen 6 van de transportbanden 3 te voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van rechtstreeks gekoppelde tandwielen of tandwielen verbonden via een ketting of dergelijke, één en ander zodanig dat de beweging van een rol 6 van een eerste transportband 3 op de rol 6 van de andere transportband 3 wordt overgebracht, teneinde beide transportbanden 3 synchroon met elkaar te doen bewegen, maar met tegengestelde draaizin.

  
In de uitvoeringsvorm van de figuren 4 en 5 zijn de koppelmiddelen 11 tevens ontkoppelbaar.

  
Daartoe wordt het tandwiel 13 uitgerust met een heen en weer beweegbare pen 16, zoals is weergegeven in figuur 5, waarmee het tandwiel 13 al dan niet aan de as 8 van de rol 6 van de bovenste transportband 3 gekoppeld kan worden.

  
Wanneer de koppeling tussen het tandwiel 13 en de as 8 van de bovenste rol 6 wordt verbroken, kan het tandwiel
13 vrij ronddraaien rondom de as 8, zodat de beweging van de onderste transportband 3 niet meer wordt overgebracht op de bovenste transportband 3.

  
Volgens de uitvinding is het echter niet uitgesloten de koppelmiddelen 11 zodanig uit te voeren dat een koppeling 17 wordt bekomen tussen de banden zonder einde 4 van de transportbanden 3, zoals bijvoorbeeld is weergegeven in figuren 6 en 7.

  
In het getoonde voorbeeld is de koppeling 16 tussen de banden 4 verwezenlijkt door het geraamte 2 tweedelig uit te voeren, waarbij een eerste gedeelte 18 met behulp van een verstelmechanisme 19 in hoogte verstelbaar is ten opzichte van een tweede gedeelte 20 volgens een richting E dwars op het vlak van de transportbanden 3, waarbij de gedeelten 18 en 20 bijvoorbeeld telescopisch zijn uitgevoerd met telescopisch in elkaar grijpende uiteinden.

  
Hierdoor kunnen de banden zonder einde 4 van de transportbanden 3 tegen elkaar worden gebracht, zodat met andere woorden de afstand C tussen de banden 4 gelijk is aan nul, en de banden 4 onder invloed van de wrijving gedwongen worden samen te bewegen.

  
Uiteraard wordt er in de besproken uitvoeringsvormen van de figuren 4 tot 7 voor gezorgd dat de koppelmiddelen
11, zowel in de gekoppelde, als in de niet gekoppelde toestand kunnen worden geblokkeerd.

  
De werking van een inrichting 1 volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.

  
Wanneer de rollen 6 van de transportbanden 3 zijn gekoppeld en de inrichting 1 wordt voortbewogen over een ondergrond 21 in een richting F, zullen de banden 4 van de transportbanden 3 bewegen, zoals in figuur 4 is aangegeven met de pijlen G en H.

  
Belangrijk hierbij is dat de overbrengingsverhouding tussen de gekoppelde rollen 6 gelijk is aan één.

  
Hierdoor zal elk paar tegenover elkaar liggende punten
22 en 23, die zich respectievelijk op het bovenste gedeelte 24 van de band 4 van de bovenste transportband 3 en op het onderste gedeelte 25 van de band 4 van de onderste transportband 3 bevinden, tijdens de beweging van de transportbanden 3 recht tegenover elkaar blijven liggen.

  
Rijdt de inrichting 1 tegen een persoon of voorwerp aan, dan zal het raakpunt van de bovenste band 4 met de persoon of het voorwerp zich steeds op dezelfde plaats blijven bevinden ten opzichte van de persoon of het voorwerp, terwijl de rest van de band 4 systematisch meerdere raakpunten met de persoon of het voorwerp opbouwt.

  
Met andere woorden is het voor de persoon of het voorwerp alsof de inrichting 1 onder de persoon of het voorwerp doorrijdt.

  
In de ontkoppelde stand daarentegen zal enkel de onderste band 4 bewegen en zorgen voor de verplaatsing van de inrichting 1, terwijl de bovenste band 4 zal blijven stilstaan.

  
Zulke inrichting 1 kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een patiënt van het ene bed naar het andere bed te verplaatsen, zoals is geïllustreerd aan de hand van de figuren 8 tot 11.

  
In figuur 8 is een patiënt 26 weergegeven die op een eerste bed 27 is gelegen en die verplaatst moet worden, bijvoorbeeld naar een operatietafel 28.

  
Daartoe worden de transportbanden 3 van een inrichting 1 volgens de uitvinding door middel van de voornoemde koppelmiddelen 11 aan elkaar gekoppeld. 

  
Tijdens het voortrijden van de inrichting 1 zal door de koppeling van de transportbanden 3 de inrichting 1 als het ware onder de patiënt 26 doorgereden worden tot de patiënt volledig op de inrichting 1 ligt, zoals in figuur 9 is weergegeven.

  
Een groot voordeel hierbij is dat een verpleger de patiënt niet hoeft op te tillen en dat de patiënt geen enkele wrijving ondervindt.

  
Door dan de twee transportbanden 3 te ontkoppelen, kan de inrichting 1 van het eerste bed 27 naar de operatietafel 28 worden gereden, terwijl de patiënt 26 op de inrichting blijft liggen.

  
Deze stand is weergegeven in figuur 10.

  
Wanneer met behulp van de koppelmiddelen 11 de transportbanden 3 opnieuw worden gekoppeld, kan de inrichting 1 van onder de patiënt weggereden worden, zoals is weergegeven in figuur 11.

  
Het is duidelijk dat deze inrichting 1, zowel voordelig is voor voor de patiënt 26 zelf, als voor diegene die de patiënt 26 moet verplaatsen, zoals bijvoorbeeld een verpleger.

  
De werking van een inrichting 1 volgens de uitvinding zonder koppelmiddelen 11, zoals is weergegeven in de figuren 1 tot 3, is analoog en zonder meer afleidbaar voor de vakman. 

  
Een inrichting 1 overeenkomstig de uitvinding voor het verplaatsen van een persoon of voorwerp kan uiteraard vele vormen aannemen, waarvan er enkele weergegeven zijn in de figuren 12 tot 15.

  
In de uitvoeringsvorm van figuur 12 bijvoorbeeld is de inrichting 1 uitgevoerd als een steekwagen 29, waarbij het geraamte 2, waarop de transportbanden 3 zijn gemonteerd, deel uitmaakt van het geraamte 30 van de steekwagen 29.

  
In figuur 13 dan weer is de inrichting 1 voorzien van transportbanden 3 die meerdelig zijn uitgevoerd met in de lengterichting aan elkaar gekoppelde secties 31 tot
33.

  
Bovendien maakt het geraamte 2 deel uit van een verrijdbaar heftoestel 34.

  
In de uitvoeringsvormen van de figuren 14 en 15 zijn de transportbanden 3 eveneens meerdelig uitgevoerd.

  
Hierbij is de inrichting 1 uit figuur 14 uitgevoerd als een draagbaar 35, waarbij handgrepen 36 op het geraamte 2 zijn voorzien om toe te laten dat personen de inrichting 1 kunnen dragen of voortduwen, terwijl de inrichting 1 van figuur 15 voorzien is van bevestigingspunten 37 om de inrichting 1 aan een takel
38 te kunnen bevestigen. 

  
De uitvoeringsvorm met meerdelige transportbanden 3 kan bijvoorbeeld verwezenlijkt worden door meerdere inrichtingen 1 overeenkomstig de uitvinding te voorzien van verbindingselementen die toelaten de inrichtingen in elkaars verlengde met elkaar te verbinden.

  
Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat kleinere gehelen onder een persoon of voorwerp gereden kunnen worden, waarna deze kleinere delen tot één groot geheel kunnen worden omgevormd door de delen aan elkaar te koppelen met behulp van de voornoemde verbindingselementen.

  
Nog een voordeel is dat de lengte van de inrichting naar wens kan worden aangepast volgens de noodwendigheden van elk geval afzonderlijk, waarbij bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van een inrichting 1 met een standaardlengte.

  
Deze verbindingselementen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit koppeldelen tussen de geraamten of uit koppeldelen tussen minstens twee rollen van twee aan elkaar te verbinden inrichtingen, waarbij de koppeldelen tussen de rollen bijvoorbeeld erin kunnen bestaan dat het uiteinde van een rol is uitgevoerd als een vrouwelijk deel, terwijl het uiteinde van de daaraan te koppelen rol als een daarmee samenwerkend mannelijk deel.

  
Het is ook mogelijk de koppeldelen bijvoorbeeld scharnierbaar uit te voeren of van een zogenaamde cardankoppeling of kruiskoppeling te voorzien. 

  
Hierdoor is het eenvoudiger de inrichting 1 met meerdelige transportbanden 3 onder bijvoorbeeld een zittende persoon te rijden of de vorm ervan aan te passen aan het reliëf van de ondergrond 21.

  
Het is duidelijk dat, teneinde de twee transportbanden 3 te kunnen blokkeren ten opzichte van het geraamte 2 van de inrichting 1, bijkomende blokkeermiddelen kunnen worden voorzien.

  
Het is eveneens duidelijk dat in plaats van twee transportbanden 3 ook meerdere, al dan niet aan elkaar gekoppelde transportbanden 3 in het geraamte 2 kunnen worden voorzien.

  
Het spreekt voor zich dat één of beide transportbanden 3 kunnen worden voorzien van een aandrijving teneinde een persoon of voorwerp op een gemotoriseerde wijze te kunnen verplaatsen.

  
Tevens is het mogelij k de transportbanden 3 te voorzien van middelen om de banden 4 op te spannen die toelaten de hartafstand van de assen van de rollen of geleiders 5 en 6 naar wens te regelen.

  
Tevens is het mogelij k dat tussen de rollen 5 en 6, die de uiteinden van de transportbanden 3 ondersteunen, bijkomende ondersteuningselementen worden voorzien in de vorm van geleidingsplaten of rollen aan de binnenzijde van de betreffende banden 4. 

  
Alhoewel in de hier beschreven voorbeelden de geleiders 5 en 6 steeds uitgevoerd zijn als rollen 5 en 6 is het ook mogelijk dat één of meerdere van de geleiders 5 en 6 van de transportbanden 3 bestaan uit een min of meer geplooide plaat, die niet verdraaibaar is ten opzichte van het geraamte 2, maar waarover een transportband 3 gemakkelijk kan ronddraaien zonder noemenswaardige wrijving en die zodoende dienst doet als geleiding voor de transportband 3.

  
Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat de dikte van de inrichting 1 ter plaatse van de geleider, of met andere woorden ter plaatse van het uiteinde van de transportband 3, beperkt is, zodat de inrichting 1 gemakkelijker onder een persoon of voorwerp kan worden gebracht.

  
Met hetzelfde doel kan nog een extra verbetering erin bestaan bijvoorbeeld de bovenste transportband 3 met een afstand A tussen de geleiders 5 en 6 uit te voeren die groter is dan de afstand B tussen de geleiders 5 en 6 van de onderste transportband 3.

  
De uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en tot de in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen doch dergelijke mobiele inrichting voor het verplaatsen van personen of voorwerpen kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Conclusies

1. Mobiele inrichting (1) voor het verplaatsen van

voorwerpen of personen (26), daardoor gekenmerkt dat ze een geraamte (2) bevat met daarin twee transportbanden (3) die elk gevormd worden door een band zonder einde (4) die geleid is rond twee geleiders (5,6) die toelaten de transportbanden (3) te verdraaien ten opzichte van het geraamte , waarbij de geleiders (5,6) van de twee transportbanden (3) evenwijdig zijn aan elkaar en de transportbanden (3) met een vlak gedeelte (10) tegenover elkaar zijn aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt

dat minstens één van de geleiders (5,6) van elke transportband (3) bestaat uit een rol (5,6) die vrij verdraaibaar in het geraamte (2) is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusies 1 of 2, daardoor

gekenmerkt dat beide geleiders (5,6) van elke transportband (3) bestaan uit een rol (5,6) die vrij verdraaibaar in het geraamte (2) is aangebracht.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat de transportbanden (3) vrij verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat de transportbanden (3) op een afstand (C) van elkaar zijn aangebracht.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat er koppelmiddelen (11) zijn voorzien om de transportbanden (3) aan elkaar te koppelen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt

dat de koppelmiddelen (11) ontkoppelbaar zijn.

8. Inrichting volgens conclusies 2 en 6, daardoor

gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) bestaan uit een koppeling (12) tussen minstens één rol (6) van elke transportband (3).

9. Inrichting volgens conclusies 6 of 7, daardoor

gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) bestaan uit een koppeling (17) tussen de banden zonder einde (4) van de transportbanden (3).

10. Inrichting één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat de geleiders (5,6) zijn opgesteld in een rechthoekig verband.

11. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat de transportband (3) meerdelig is uitgevoerd met in de lengterichting aan elkaar gekoppelde secties (31-33).

12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat zij voorzien is van verbindingselementen die toelaten meerdere soortgelijke inrichtingen (1) in elkaars verlengde met elkaar te verbinden.

13. Inrichting volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt

dat de verbindingselementen bestaan uit koppeldelen tussen geleiders (5,6) van de te verbinden secties (31-33).

14. Inrichting volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt

dat de verbindingselementen bestaan uit koppeldelen tussen de geraamten (2).

15. Inrichting volgens conclusies 13 of 14, daardoor

gekenmerkt dat de koppeldelen scharnierbaar zijn.

16. Inrichting volgens één van de conclusies 14 tot 16,

daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen een zogenaamde cardankoppeling of kruiskoppeling bevatten.

17. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat het geraamte (2) deel uitmaakt van een heftoestel (34).

18. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat ze is uitgevoerd als een steekwagen (29), waarbij het voornoemd geraamte (2) deel uitmaakt van het geraamte (30) van de steekwagen (29) .

19. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies,

daardoor gekenmerkt dat ze is uitgevoerd als een draagbaar (35).