<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting veer het monitoren van bedlegerige personen
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het monitoren van bedlegerige personen, omvattende een op het bedmatras aanbrengbaar matvormig inlegelement, voorzien van aansluitingen voor communicatie met een gegevensverzamelaar en stroomvoorziening, welk inlegelement middelen bevat om de beweging en het urineverlies van de persoon te meten.
De vergrijzing van de maatschappij brengt een aanzienlijk aantal uitdagingen met zich mee. De toenemende vraag naar zorg voor de steeds groter wordende groep ouderen, tezamen met het groeiend tekort aan beroepsmatige en sociale omkadering (vereenzaming bijvoorbeeld) vraagt om nieuwe oplossingen m. b.t. deze zorg. Kwaliteitseisen zullen hierbij hoog moeten gesteld worden, en dit voor een scherpe kostprijs. Ten aanzien van de kwaliteit dienen bijvoorbeeld het recht op privacy, het recht op een zo goed mogelijke nachtrust, die niet onderbroken wordt door toezichtmaatregelen van verplegend en/of verzorgend personeel, en het recht op een verwaarloosbare impact door technische ingrepen en/of technische apparaten gewaarborgd te worden.
Bejaarden worden doorgaans opgenomen in bejaardeninrichtingen wanneer wordt vastgesteld dat zij in onvoldoende mate voor zichzelf kunnen zorgen, en/of dat het sociale kader ontbreekt om de zorg en de veiligheid in de thuissituatie te waarborgen.Een niet onaanzienlijk percentage van deze bejaarden lijdt ook aan urinaire en in mindere mate aan fecale incontinentie. Het ontrukken van bejaarden aan hun vertrouwde omgeving heeft daarbij doorgaans een negatieve uitwerking op hun psychische toestand. Er is derhalve behoefte aan monitoring systemen die zorg en toezicht op afstand toelaten. Bij bejaarden treedt naast een afname van hun fysieke mogelijkheden in veel gevallen dus ook een ongecontroleerd urineverlies op. Om de gevolgen van deze incontinentie te verhelpen worden
<Desc/Clms Page number 2>
bejaarden dikwijls voorzien van luiers.
In de verzorgingsinrichting wordt doorgaans tenminste driemaal per nacht een controle uitgeoefend door het verplegend nachtpersoneel. Bij incontinente personen dient dan tevens de luier op verzadiging te worden gecontroleerd of is de controle van de luier een middel om deze controles bij het nachtpersoneel af te dwingen. Doorgaans wordt, voor wat betreft de luierverzadigingscontrole, de verkleuring bekeken van een aan de onderzijde van de luier aangebrachte kleurstrip, welke verkleurt bij urineverzadiging.Deze controles betekenen een grote belasting, zowel voor het personeel, als voor de patiënt die immers tenminste driemaal per nacht wordt gestoord in zijn nachtrust. In instellingen is dus behoefte aan monitoring systemen die zorg op afstand toelaten.
Bekende inrichtingen voor het monitoren van bedlegerige personen zijn doorgaans gebaseerd op een eigen actie van de bejaarde of patiënt. Deze dient, wanneer hij/zij in nood verkeert bijvoorbeeld een alarminstallatie in werking te stellen. De ervaring leert dat een dergelijke op zich eenvoudige handeling dikwijls uitblijft omdat de patiënt of bejaarde in verwarring verkeert als gevolg van de ontstane noodsituatie. Zo gebeurt het frequent dat een gevallen bejaarde urenlang op de grond blijft liggen na een val zonder dat een alarmsignaal wordt gegeven en zonder dat het slachtoffer enig letsel opliep. De bekende systemen zijn dus onbetrouwbaar.
Er zijn derhalve systemen ontwikkeld die gebaseerd zijn op de generatie van een automatisch signaal wanneer de patiënt bijvoorbeeld uit bed gevallen is of zich anderszins in een noodsituatie bevindt.
Een dergelijke inrichting is beschreven in US 5144284.
In US 5144284 wordt een in een bed van een patiënt aanbrengbaar matvormig inlegelement beschreven, welk inlegelement middelen bevat om de beweging en het urineverlies van de persoon te meten. Het inlegelement heeft een vochtondoordringbare laag, waarboven zich vochtdetectoren bevinden om urineverlies te meten. Onder de vochtondoordringbare laag bevat het inlegelement druksensoren, die kunnen vaststellen of de patiënt zich al dan niet in bed bevindt. De vocht- en druksensoren genereren elektrische signalen
<Desc/Clms Page number 3>
die naar een computer en/of alarminstallatie kunnen worden geleid.
Het nadeel van de bekende inrichting is dat het urineverlies weliswaar op afstand kan worden gedetecteerd, bijvoorbeeld door verplegend personeel, maar dat dit urineverlies noodzakelijkerwijs het bed bevuilt. Het verzorgend personeel is dus genoodzaakt het bed te verschonen wat een grote verstoring van de nachtrust van de patiënt betekent, en de werkdruk van het personeel gevoelig verhoogt. Bovendien is het monitoren van het urineverlies beperkt tot het verlies dat is opgetreden in bed. Heeft de patiënt het bed verlaten om één of andere reden, dan is de bekende inrichting niet in staat eventueel urineverlies te detecteren.
Een verder nadeel van de bekende inrichting is dat het doorgaans niet mogelijk is onderscheid te maken tussen een toestand waarbij de patiënt het bed daadwerkelijk heeft verlaten, en een toestand waarbij de druk door andere redenen is verminderd, bijvoorbeeld omdat de patiënt rechtop in bed is gaan zitten. Er is derhalve behoefte aan een gevoeliger meting van de beweging van de patiënt dan de drukmetingen van de bekende inrichting.
De inrichting volgens de uitvinding beoogt door middel van een aantal metingen en door combinatie van de gemeten gegevens nieuwe informatie over de patiënt te genereren, die tot hiertoe niet kon worden gegenereerd.
De inrichting voor het monitoren van bedlegerige personen heeft daartoe het kenmerk dat het inlegelement temperatuurssensoren bevat en dat de middelen om het urineverlies te meten een zendantenne omvatten, welke zendantenne via radiogolven kan communiceren met een resonantielabel, dat zich in de luier van de te monitoren persoon bevindt, in direct contact met de absorberende laag van de luier.
Verrassenderwijs is gebleken dat door het gezamenlijk meten van druk en temperatuur van de patiënt een duidelijk en quasi onmiddellijk onderscheid kan worden gemaakt tussen een in-bed positie van de patiënt en de uit-bed toestand. Een verder voordeel is dat op afstand snel
<Desc/Clms Page number 4>
kan worden onderscheiden of de patiënt is overleden, of aan het overlijden is. Dit is met de bestaande inrichting niet mogelijk. De middelen om het urineverlies te meten volgens de uitvinding laten toe het urineverlies ook in de uit-bed toestand te meten.
Doordat de zendantenne en het resonantielabel slechts over een bepaalde, instelbare afstand met elkaar kunnen communiceren, wordt het tevens mogelijk, in het geval de patiënt het bed heeft verlaten, te bepalen hoever de patiënt zich van zijn bed bevindt, bijvoorbeeld of hij/zij zich nog in zijn/haar kamer bevindt, of de gang is opgegaan.
De inrichting volgens de uitvinding voor het monitoren van de toestand van een patiënt is gebaseerd op het genereren van een elektrisch en/of elektronisch signaal van tenminste één van de meetmiddelen telkens de status van de meetvariabele (druk, temperatuur en/of verzadigingsgraad van de luier) overeenkomend met het betreffende meetmiddel een gegeven hoeveelheid afwijkt van een ingestelde startwaarde.
Het elektrisch en/of elektronische signaal kan vervolgens op bekende wijze worden doorgegeven aan een alarminstallatie. Ook is het mogelijk het elektrisch en/of elektronische signaal doorlopend te meten en door te geven aan één of meerdere, met tenminste één van de meetmiddelen verbonden gegevensverzamelaars, bijvoorbeeld een personal computer en/of een grotere, centraal opgestelde computer. Eventueel kunnen ook draagbare monitoren worden gebruikt. De doorgegeven signalen kunnen vervolgens op bekende wijze worden verwerkt, bijvoorbeeld door elektronische opslag en/of door middel van printers, en dergelijke. Om de signalen te kunnen doorgeven is het inlegelement volgens de uitvinding voorzien van aansluitingen.
Geschikte aansluitingen zijn alle de vakman bekende aansluitingen voor bovenvermeld doel. Ook zijn aansluitingen voorzien voor energievoorziening voor de meetmiddelen, bijvoorbeeld voor elektrische stroom.
Het in een bed of bijvoorbeeld op een stoel aan te brengen inlegelement volgens de uitvinding bevat middelen om de beweging van de patiënt te meten. Geschikte middelen voor dit doel bestaan uit een reeks in het matvormig inlegelement aangebrachte druksensoren. Een dergelijke druksensor bestaat bijvoorbeeld uit een meerlagige structuur waarbij
<Desc/Clms Page number 5>
een elektrisch niet-geleidende, relatief dikke en elastisch vervormbare binnenlaag is aangebracht tussen twee vochtondoorlatende buitenlagen, die aan hun binnenzijden (de zijden in contact met de binnenlaag) elektrisch geleidend zijn gemaakt, bijvoorbeeld door hierop geleidende inkt aan te brengen. Ook is het mogelijk een niet-geleidend schuim, zoals bijvoorbeeld polyurethaanschuim aan te brengen tussen twee elektrisch geleidende strips.
Wanneer een patiënt zich niet in bed bevindt worden de twee geleidende binnenzijden (of strips) uit elkaar gehouden door de elektrisch niet-geleidende binnenlaag. Door bijvoorbeeld de weerstand en/of de capaciteit te meten van een elektrisch circuit waarin beide binnenzijden en de binnenlaag zijn opgenomen kan worden bepaald of de patiënt al of niet in bed aanwezig is. Bij aanwezigheid van de patiënt worden de binnenzijden (of de strips) door zijn/haar gewicht op elkaar gedrukt waardoor het circuit wordt 'kortgesloten', en een aanwezigheidssignaal wordt afgegeven. Bij verlaten van het bed worden de binnenzijden (of de strips) uit elkaar gedrukt door de elastische veerkracht van de binnenlaag en wordt het circuit onderbroken.
Andere geschikte druksensoren bestaan uit dunwandige flexibele buisjes waarin een vloeistof is opgesloten, die aan één zijde van het buisje in verbinding staat met een manometer.
Het inlegelement volgens de uitvinding bevat tevens middelen om de temperatuur van de patiënt te meten. Geschikte middelen voor dit doel bestaan uit een reeks in het matvormig inlegelement aangebrachte temperatuursensoren. Een dergelijke temperatuursensor bestaat bijvoorbeeld uit twee aan elkaar gehechte strips van een warmtegeleidend materiaal, bij voorkeur metaal, waarbij de materialen een verschillende uitzettingscoëfficiënt bezitten (bimetaal). Bij verwarming zetten de strips in verschillende mate uit waardoor het geheel kromtrekt. Deze vervorming wordt omgezet in een elektrisch signaal.
Ook is het mogelijk een temperatuursensor te gebruiken van het type zoals gebruikt in elektronische lichaamsthermometers
Het inlegelement volgens de uitvinding kan in een bed worden gelegd op het matras ter hoogte van bijvoorbeeld de schouder en/of
<Desc/Clms Page number 6>
het bekken. Een bijkomend voordeel van het inlegelement volgens de uitvinding is dat de positie op het bed met een grote mate van vrijheid kan worden gekozen. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de specifieke toestand en houding van de patiënt. Omdat de middelen voor de druk- en temperatuurmeting, en de meetmiddelen voor de luierverzadiging zijn ontkoppeld hoeft het meetmiddel voor de druk bijvoorbeeld zich niet noodzakelijkerwijs te bevinden ter hoogte van het bekken. Een geschikte afmeting van het inlegelement ten opzichte van de lengteas van het bed bedraagt ongeveer een halve meter.
Het inlegelement kan zich volgens de uitvinding uitstrekken over slechts een gedeelte van de breedte van het bed, bij voorkeur is dit de gehele breedte van het bed. Het inlegelement kan zijn voorzien van middelen om het aan het bed en/of matras te bevestigen. Dit kunnen bijvoorbeeld aan het inlegelement verbonden elastische banden of riemen zijn die rond het matras kunnen worden aangebracht aan de hoeken of die onder het matras kunnen doorlopen. Het inlegelement volgens de uitvinding is bij voorkeur tenminste opgebouwd uit een boven- en een onderlaag van een flexibel materiaal, waartussen zich tenminste één druksensor, één temperatuursensor, en een zendantenne bevindt. Geschikte flexibele materialen zijn kunststoffolies, of bijvoorbeeld rubber.
Het heeft voordelen doorzichtige kunststoffolies te gebruiken, omdat de inwendige onderdelen van het inlegelement, zoals bijvoorbeeld de bedrading van de verschillende meetsensoren en/of de zendantenne, in dat geval gemakkelijk visueel kunnen worden geïnspecteerd. Ook heeft het voordelen kunststoffolies te gebruiken die goed zijn bestand tegen vocht, detergent, en antiseptische middelen, en die niet scheuren en/of gemakkelijk kreuken ten gevolge van bewegingen van de patiënt.
De sensoren zijn op bekende wijze verankerd aan de boven- en onderlaag, bijvoorbeeld door lijmen, stikken, lassen, enz. De bedrading van de meetsensoren en van de zendantenne verlaten het inlegelement bij voorkeur via de laterale zijde ten opzichte van de lengteas van het bed, zodat deze onmiddellijk onder het matras kan worden weggestoken.
Zo wordt de patiënt niet gehinderd en de bedrading goed beschermd.
<Desc/Clms Page number 7>
Bij voorkeur wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het inlegelement bestaat uit tenminste een boven- en een onderlaag, en daartussen tenminste één tussenlaag van een warmte-isolerend materiaal, en dat de temperatuurssensoren zich tussen de boven- en tussenlaag bevinden.
Hierdoor wordt bereikt dat de responstijd van de temperatuursmeting wordt verkort, waardoor bij ongewenste temperatuursvariaties van de patiënt snel kan worden ingegrepen. Bovendien wordt door deze voorkeursuitvoering bereikt dat ook kleine temperatuursvariaties in de nabijheid van de patiënt kunnen worden gedetecteerd, bijvoorbeeld in het geval de patiënt al dan niet gedeeltelijk onbedekt komt te liggen. Ook deze relatief ongewenste toestand van de patiënt kan op deze wijze op afstand kenbaar worden gemaakt aan het verzorgend personeel.
Geschikte warmte-isolerende materialen zijn bijvoorbeeld kunststoffolies met een reflecterende coating, waarbij de reflecterende coating naar de zijde van de patiënt dient te wijzen, en/of metaalfolies, zoals bijvoorbeeld aluminiumfolies, en/of meerlagige folies, opgebouwd uit tenminste één laag kunststoffolie en tenminste één laag metaalfolie. In dergelijke gevallen is de laag die zich het meest aan de zijde van de patiënt bevindt tijdens normaal gebruik een metaalfolie.
De inrichting volgens de uitvinding heeft bij voorkeur het kenmerk dat de boven- en onderlaag langs verschillende contourlijnen aan elkaar zijn bevestigd zodat van elkaar gescheiden compartimenten ontstaan waarbinnen zich onderscheidenlijk van elkaar de middelen om beweging, urineverlies en temperatuur van de persoon te meten bevinden.
Hierdoor kan ongewenste interferentie en/of onderlinge beïnvloeding tussen de signalen uitgestuurd door de middelen om beweging, urineverlies en temperatuur te meten, en eventuele hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld de warmte-isolerende folie worden verminderd en/of voorkomen.
Het bevestigen van de boven- en onderlaag kan op bekende wijze gebeuren door bijvoorbeeld stikken, lijmen, en/of lassen. Indien
<Desc/Clms Page number 8>
kunststoffolies worden gebruikt voor boven- en onderlaag worden deze bij voorkeur aan elkaar gelast. De onderlinge bevestiging van boven- en onderlaag langs de contourlijnen strekt zich uit over een geschikte breedte. Op deze wijze ontstaan bevestigingsnaden met deze geschikte breedte.
Bij voorkeur bevatten de bevestigingsnaden van het matvormig inlegelement volgens de uitvinding verluchtingsopeningen die zich uitstrekken over de gehele dikte van het inlegelement.
Hierdoor wordt een groter comfort bereikt voor de patiënt. Door de verbeterde uitwisseling van lucht en vocht, zoals bijvoorbeeld zweetvocht, tussen het bedmatras en de patiënt ter hoogte van het inlegelement, wordt de kans op doorligwonden, welke veelvuldig voorkomen bij bedlegerige personen, verkleind.
Het inlegelement volgens de uitvinding bevat tevens middelen om het urineverlies van de patiënt te meten. Deze middelen omvatten volgens de uitvinding een zendantenne, welke zendantenne via radiogolven kan communiceren met een resonantielabel, dat zich in de luier van de te monitoren persoon bevindt, in direct contact met de absorberende laag van de luier.
Dergelijke middelen zijn op zich bekend en worden gebruikt om diefstal in winkels en dergelijke te voorkomen. Een gedetailleerde beschrijving van deze antidiefstal resonantielabels wordt bijvoorbeeld gegeven in US3707711. De inhoud van US3707711 wordt hierbij uitdrukkelijk in deze beschrijvingsinleiding opgenomen. De werking van resonantielabels is als volgt. Een energetisch signaal in enige vorm wordt door een zendantenne uitgestuurd naar het resonantielabel. Dit signaal wordt vervolgens 'verwerkt' door het label, en vervolgens in gewijzigde vorm weer uitgestuurd naar een ontvanger met ontvangstantenne. Het label wordt derhalve ondervraagd door de zendantenne en stuurt, afhankelijk van de specifieke omstandigheden waarin het label zich bevindt, een antwoordsignaal uit naar de ontvanger.
Het bekende antidiefstal systeem ondervraagt bij de uitgang van de winkel resonantielabels die zich op een door de klant meegenomen product bevinden. Indien deze labels niet zijn geïnactiveerd door een
<Desc/Clms Page number 9>
kassamedewerker (dus niet zijn betaald) geeft het label bij ondervraging een antwoordsignaal terug aan de ontvangstantenne waarna een alarm afgaat.
Resonantielabels zijn inmiddels reeds meer dan tien jaar geleden op grote schaal geïntroduceerd en gemakkelijk verkrijgbaar, bijvoorbeeld bij de firma All-Tag Security in België. Voor de uitvinding geschikte resonantielabels (ook wel transponders genoemd) zijn doorgaans verkrijgbaar in twee soorten : passievelabels en actieve labels. Passieve labels bezitten zelf geen energievoorziening maar verkrijgen deze van zender en/of ontvanger. Actieve labels hebben een autonome energievoorziening. De inrichting volgens de uitvinding maakt bij voorkeur gebruik van passieve labels omdat dergelijke labels klein zijn, gemakkelijk aanbrengbaar op bijvoorbeeld een luier, bovendien een theoretisch oneindige levensduur bezitten en goedkoop zijn. Geschikte passieve resonantielabels bevatten tenminste een antenne, en bijvoorbeeld een capacitief element en een microchip.
De antenne is in staat elektromagnetische straling, bijvoorbeeld radiogolven, afkomstig van een zendantenne (emitter) op te nemen. Het capacitief element slaat deze energie op en gebruikt deze vervolgens om een antwoordsignaal uit te zenden in de vorm van een elektromagnetische straling, bijvoorbeeld radiogolven.
Eventuele informatie die zich in de microchip bevindt kan ook worden uitgezonden, bijvoorbeeld door het inkomende signaal te moduleren en vervolgens het gemoduleerd signaal uit te zenden. Het is tevens mogelijk dat zendfunctie (emitter) en ontvangfunctie (receiver) in één antenne-eenheid worden verenigd. De ontvanger is doorgaans dusdanig geconstrueerd dat deze in staat is het relatief zwakke signaal afkomstig van het resonantielabel te lezen en verder te verwerken.
De zendantenne van de inrichting volgens de uitvinding kan elke in combinatie met resonantielabels gebruikelijke zendantenne zijn.
Gebruikelijke zendfrequenties variëren van bijvoorbeeld 100 kHz tot meerdere GHz, onder andere afhankelijk van het gewenste bereik. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk een zendantenne-resonantielabel combinatie te kiezen in het lage frequentiegebied van 100 tot 500 kHz indien het gewenst is te signaleren of een patiënt zich ver van zijn/haar bed heeft verwijderd. In gevallen dat dit niet
<Desc/Clms Page number 10>
wenselijk is - bijvoorbeeld bij patiënten die nog thuis wonen - kan juist gekozen worden voor het hoge frequentiegebied.
Geschikte zendantennes zijn in vele vormen beschikbaar. Geschikte zendantennes zijn bijvoorbeeld verkrijgbaar in de vorm van een doosje van enkele cm doorsnede. Deze kunnen eenvoudig worden aangebracht op het bed van de patiënt of elders in de kamer, bijvoorbeeld aan een deurstijl. Ook is het mogelijk de zendantenne op te nemen in het matvormig inlegelement. Ook is het mogelijk draadvormige zendantennes te gebruiken.
De inrichting volgens de uitvinding wordt bij voorkeur gekenmerkt doordat de zendantenne de vorm heeft van een lus welke zich althans in hoofdzaak langs de omtrek van het inlegelement bevindt.
Hierdoor wordt de antenne geïntegreerd met de andere meetsensoren, en ondervindt de patiënt geen hinder van de zendantenne. Bovendien is de plaats van de zendantenne goed gedefinieerd ten opzichte van de andere meetsensoren, zodat alle geïntegreerde informatie goed kan worden geïnterpreteerd.
In werking zend de zendantenne op gezette tijden, bijvoorbeeld om de tien minuten, een radiosignaal uit naar het resonantielabel dat zich in de luier van de patiënt bevindt, in direct contact met de vochtabsorberende laag van de luier. In het geval van een droge luier zal het resonantielabel een antwoordsignaal terugsturen naar de ontvanger, die deze toestand vervolgens opslaat en/of doorgeeft aan de gegevensverzamelaar dat de toestand geen verdere actie vereist. In het geval het resonantielabel in contact komt met urine wordt het label geïnactiveerd en zal geen antwoordsignaal worden gestuurd, wat door de ontvanger wordt geïnterpreteerd als een verzadigingstoestand van de luier. Ook is het mogelijk een resonantielabel te gebruiken dat specifieke informatie over de toestand kan doorzenden naar de ontvanger.
In het geval de ontvanger een verzadigingstoestand detecteert zal een signaal voor het ondernemen van actie, zoals bijvoorbeeld het vervangen van een luier, worden doorgegeven via de gegevensverzamelaar. Om te spoedige vervanging van luiers te vermijden
<Desc/Clms Page number 11>
wordt bij voorkeur, na dat een eerste verzadigingstoestand is gedetecteerd, het resonantielabel een aantal malen achter elkaar, bij voorbeeld om de twee minuten, ondervraagd. Pas nadat een ingesteld aantal malen, bijvoorbeeld 5 maal, de verzadigingstoestand wordt gedetecteerd wordt het signaal voor actie gegeven.
Doorgaans zijn luiers opgebouwd uit een vochtondoorlatende buitenlaag van een geschikte kunststof waarin een sterk vochtabsorberende tussenlaag is opgenomen. Dikwijls bevat de luier ook nog een binnenlaag van een poreuze niet vochtopnemende kunststof, die direct contact heeft met de huid en zorgt voor extra comfort. Voor een goede werking van de inrichting volgens de uitvinding dient het resonantielabel direct contact te maken met de vochtabsorberende laag van de luier. Dit kan bijvoorbeeld worden verzekerd door het label aan te brengen aan de binnenzijde van de luier ter hoogte van het kruis, hetzij direct op de huid, hetzij tussen de absorberende laag en de optionele poreuze binnenlaag, hetzij in de absorberende laag zelf.
Bij voorkeur wordt het resonantielabel losmaakbaar aangebracht op de achterzijde van de luier van de persoon ter hoogte van het sacrum.
Hierdoor wordt bereikt dat slechts bij nagenoeg volledige verzadiging van de luier de verzadigingstoestand wordt gedetecteerd. Bovendien is het resonantielabel zo eenvoudig aan te brengen en te verwijderen. Tevens dienen geen speciale luiers te worden gebruikt. Om direct contact met de vochtabsorberende laag te verzekeren wordt, voordat het label wordt aangebracht een deel van de buitenlaag van de luier verwijderd ter plaatse van de voorkeurspositie van het label.
De inrichting voor het monitoren van bedlegerige personen volgens de uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van volgende figuren, zonder echter hiertoe beperkt te zijn.
Schets 1 toont een schematische dwarsdoorsnede van een inrichting volgens de uitvinding aangebracht op een matras ;
<Desc/Clms Page number 12>
Schets 2 toont een schematisch bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding aangebracht op een matras ;
Schets 3 toont het matvormig inlegelement van een inrichting volgens de uitvinding in gespreide toestand;
Schets 4 toont de onderlaag van het inlegelement van een inrichting volgens de uitvinding in gespreide toestand;
Schets 5 toont een schematisch bovenaanzicht van een druksensor volgens de uitvinding aangebracht op de onderlaag van het inlegelement;
Schets 6 toont een schematisch zijaanzicht van een inlegelement volgens de uitvinding;
Schets 7 toont een schematisch bovenaanzicht van een inlegelement volgens de uitvinding;
Schets 8 toont schematisch een luier in gespreide toestand met resonantielabel volgens de uitvinding;
Schets 9 tenslotte toont een zijaanzicht van een op een luier aangebracht resonantielabel volgens de uitvinding.
In schets 1 is in dwarsdoorsnede een matras M weergegeven waarop een matvormig inlegelement (D, D1, D2) is aangebracht.
Het matvormig inlegelement heeft een patiëntzijde D welke zich in transversale richting over nagenoeg de volledige breedte van matras M uitstrekt en zich in normaal gebruik aan de bovenkant van matras M bevindt. Het matvormig inlegelement heeft twee zijdes D1 die zich in hoofdzaak uitstrekken over de zijkanten van matras M, en twee ondersteken D2, welke onder matras M worden gestopt en waartussen een elastische fixator V1 is aangebracht.
Fixator V1 zorgt voor voldoende spankracht om het inlegelement (D, D1, D2) voldoende strak op matras M te kunnen aanbrengen zodat het wordt gestabiliseerd tegen schuifkrachten. Ter verdere bescherming van het inlegelement (D, D1, D2) wordt bij voorkeur een overtrek Dd over het matvormig inlegelement gespannen met behulp van elastische fixator V2. De
<Desc/Clms Page number 13>
overtrek Dd kan bijvoorbeeld bestaan uit licht vocht resorbeerbaar weefsel (sponsgoed) en biedt tevens comfort aan de patiënt.
Zoals aangegeven in Schets 2 bevindt het matvormig inlegelement zich met de patiëntzijde D naar boven gericht bij voorkeur ter hoogte van de bekkenzone van de patiënt, waarbij comfortlaag Dd zich in de longitudinale richting van het matras M (of het bed) aan beide zijden verder uitstrekt dan inlegelement D. In schets 2 is het hoofdeinde aangeduid met H, het voeteneinde met V.
Het matvormig inlegelement (D, D1, D2) heeft een meetzone D aan de patiëntzijde, twee zijkanten D1, en twee ondersteken D2, welke zijn voorzien van aanhechtingsopeningen voor elastische fixator V1.
Meetzone D is voorzien van verschillende meetsensoren voor het monitoren van de beweging, het urineverlies en de temperatuurschommelingen van de patiënt. Volgens de uitvinding bevat het inlegelement in de meetzone D een aantal meetsensoren F voor het monitoren van de beweging van de patiënt.
Tenminste ter hoogte van meetzone D en beide zijkanten D1, is het inlegelement voorzien van een dragende grondlaag E, welke bij voorbeeld bestaat uit een grofmazig, grofdradig geplastificeerd weefsel. Dergelijke grondlagen worden veelvuldig gebruikt als onderlaag in tapijten. Op grondlaag E zijn op verschillende posities ronde openingen F aangebracht ter plaatse waarvan druksensoren F2 worden bevestigd. Vanaf posities F worden aansluitmiddelen Fa, b,c,d voorzien voor communicatie met een gegevensverzamelaar. De aansluitmiddelen Fa, b,c,d voor de druksensoren F2 bestaat uit conventionele elektrische bedrading. Posities F kunnen naar wens worden gekozen verspreid over de meetzone D. Ook het aantal posities F voor druksensoren F2 is vrij te kiezen, waarbij een compromis wordt gezocht tussen kostprijs en gewenste nauwkeurigheid van de bewegingsmeting.
Het heeft voordelen de dichtheid van de posities F te verhogen aan de uitstapzijde van het bed. Posities F zijn in deze voorkeursuitvoeringsvorm dus asymmetrisch opgesteld ten opzichte van de longitudinale middellijn van het bed (of het matras M). Het inlegelement zoals weergegeven in schets 4 heeft dan
<Desc/Clms Page number 14>
bijvoorbeeld meer posities F aan de rechterzijde dan aan de linkerzijde, vooropgesteld dat de rechterzijde overeenstemt met de uitstapzijde van het bed.
Druksensoren F2 zijn volgens de uitvinding ter hoogte van posities F aangebracht op nagenoeg cirkelvormige plaatjes F1 uit een harde kunststof. Plaatjes F1 worden op de grondlaag E bevestigd, bijvoorbeeld door middel van een kleefstof. De bedrading Fa, b,c,d voor de druksensoren F2 bestaan elk uit een relatief stijve lasstrook F3, dat via een kleine opening in plaatje F1 in verbinding staat met elektrische bedrading F4.
Plaatje F1 beschermt de lasverbinding F3 tegen vervorming en lasbreuk.
Bovendien verhoogt plaatje F1 de gevoeligheid van druksensor F2.
Het inlegelement volgens de uitvinding omvat verder een meerlagige structuur (1,2,3,4) welke wordt aangebracht op grondlaag E met een geschikte kleefstof. De meerlagige structuur bestaat in hoofdzaak uit een tussenlaag 2 van een warmte-isolerend materiaal, bijvoorbeeld een metaalfolie welke aan boven- en onderzijde is voorzien van één of meerdere bovenlagen 3 en/of 4, en een onderlaag 1. De onder- en bovenlagen bestaan bij voorkeur uit een doorzichtige kunststof. De metaalfolie is bij voorkeur een aluminiumfolie met een blinkende en een matte zijde, waarbij de blinkende zijde is gericht naar de patiëntzijde, dus naar boven in schets 6. Op de metaalfolie bevinden zich op de in schets 7 aangegeven meetposities temperatuursensoren 6. Deze zijn op dezelfde wijze aangebracht op de onderliggende structuur als de druksensoren, namelijk via een plaatje 5 uit een harde kunststof.
Op de in figuren 6 en 7 aangegeven plaatsen 7 is de meerlagige structuur onderbroken, waardoor verluchting kan optreden via de openingen in de grofmazige grondlaag E. Deze verluchting komt het comfort van de patiënt ten goede. Bovenlaag 4 sluit de gehele structuur tussen de luchtdoorlatende contouren 7 hermetisch en vochtdicht af.
Zoals in schets 7 is weergegeven wordt het totale oppervlak gevormd door de reflecterende metaalfolie 2 door de verluchtingsopeningen 7 in een aantal gedeeltes (2, a, b) verdeeld. De
<Desc/Clms Page number 15>
gestippelde gedeeltes 2 waarin de posities voor de temperatuursensoren 6 worden gekozen definiëren zones waar de reflecterende metaalfolie 2 werkzaam is als warmte-isolerende laag. Door de aanwezigheid van de metaalfolie 2 zal de door het lichaam afgegeven warmte althans in grote mate niet kunnen doordringen in het matras. Door het matras te isoleren van de warmte van het lichaam zullen de temperatuursensoren 6 kleine schommelingen in temperatuur onmiddellijk registreren. Door deze hoge gevoeligheid wordt het mogelijk direct actie te ondernemen bij kleine veranderingen in temperatuur.
Ook wordt het mogelijk de aard en herkomst van temperatuurschommelingen beter vast te stellen.
Gedeelte a van de metaalfolie is de zendantenne van de middelen om het urineverlies te meten. Gedeelte b is hiervan de ontvangstantenne. Beide antennes zijn verbonden met een gegevensverzamelaar, en zijn in staat via radiogolven te communiceren met een in een luier, zoals getoond in figuren 8 en 9, aangebracht resonantielabel T. Zendantenne a bevindt zich bij voorkeur in de nabijheid van de omtreksrand van het inlegelement, zodat het werkingsgebied van de meetmiddelen voor het urineverlies zo groot mogelijk is. Hoewel het mogelijk is de zend- en de ontvangstantenne te integreren in één enkel metaalfolie gedeelte heeft het voordelen twee separate antennes a en b te voorzien. In dat geval namelijk is verrassenderwijs gebleken dat nagenoeg geen signaalstoring optreedt door de aanwezigheid van de metaalfolie gedeeltes 2.
In werking zend de zendantenne a een radiosignaal uit naar de transponder (of resonantielabel) T. Resonantielabel T bestaat uit een op papier aangebracht aluminiumcircuit dat reageert met een frequentie van 8. 2 MHz (met een afwijking van 5%), verkrijgbaar bij de firma All Tag te België.
Resonantielabel T bevindt zich in de luier van de patiënt, bij voorkeur ter hoogte van de zijde B van de luier aan de stuitzijde van de patiënt.
Resonantielabel T wordt bij voorkeur aangebracht aan de buitenzijde van de luier (de in schets 8 zichtbare zijde), om te snelle reactie na slechts gedeeltelijke luierverzadiging te vermijden. De luier is in doorsnede
<Desc/Clms Page number 16>
opgebouwd uit een vochtabsorberende laag welke zich tussen de patiëntzijde
P en de buitenkant van de luier bevindt. De buitenkant van de luier bestaat uit een vochtondoorlatend membraan. In het buitenmembraan van de luier wordt aan de stuitzijde een in hoofdzaak cirkelvormige opening aangebracht, waartegen het resonantielabel T wordt aangebracht, met de actieve zijde naar de vochtabsorberende laag gericht. Doordat een opening is aangebracht in het buitenmembraan staat de actieve zijde van het resonantielabel in rechtstreeks contact met de vochtabsorberende laag.
Wanneer deze laag verzadigd is met urine zal in de actieve zijde van het resonantielabel welke gevormd wordt door het op het substraat van het label geprinte elektronisch circuit, een kortsluiting optreden. Ten gevolge hiervan wordt het uitzenden van het radiosignaal door het resonantielabel naar de ontvangstantenne onderbroken. Deze toestand wordt doorgegeven naar de gegevensverzamelaar via de ontvangstantenne.
Eens het resonantielabel weer droog is hervat het label het uitzenden van zijn specifieke code.
Zo is het bijvoorbeeld ook mogelijk waar te nemen of reeds volledige verzadiging van de luier is opgetreden. Inderdaad, als nog geen volledige verzadiging van de luier is opgetreden dan zal het resonantielabel door vochtophoping ter plekke van het label gedurende een bepaalde periode worden kortgesloten. Door het grote vochtabsorberende vermogen van het luiermateriaal zal dit vocht echter bij onvolledige verzadiging van de luier worden weggezogen naar de droge gedeeltes van het vochtabsorberend materiaal van de luier, zodat het label opnieuw gaat uitzenden. Bij toenemende verzadiging zullen de periodes van uitzenden en niet-uitzenden elkaar steeds sneller gaan opvolgen naarmate het volledige verzadigingsniveau nadert. Door de meetsignalen te verzamelen kan dit proces worden gevolgd.
Het moge duidelijk zijn dat het inlegelement en de inrichting volgens de uitvinding het mogelijk maken informatie met betrekking tot beweging, urineverlies en temperatuurschommelingen van de patiënt te registreren en na opslag te analyseren, en op deze wijze inzicht te verkrijgen
<Desc/Clms Page number 17>
in de toestand van de patiënt, welk inzicht uitstijgt boven wat tot nu toe mogelijk was.