<Desc/Clms Page number 1>
Verwarmingsinrichting.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een verwarmingsinrichting.
In de eerste plaats is de inrichting bedoeld voor het drogen van producten, bijvoorbeeld poeders, zaden en allerlei soorten organisch of anorganisch materiaal, zoals slib en dergelijke, doch in de tweede plaats kan zij ook voor andere toepassingen worden aangewend, zoals bijvoorbeeld voor het zogenaamd toasten van producten.
Meer speciaal nog betreft de uitvinding een verwarmingsinrichting, die hoofdzakelijk bestaat uit een behandelingsruimte die voorzien is van een aantal verwarmingsvloeren, een aantal schrapers voor het verplaatsen van een product over de verwarmingsvloeren en een aandrijfinrichting voor het bewegen van de schrapers.
Men kent reeds verwarmingsinrichtingen van het voornoemde type, waarbij de behandelingsruimte bestaat uit een zelfdragende structuur, waarin al dan niet een geraamte is geïntegreerd.
Het grote nadeel van deze bekende verwarmingsinrichtingen bestaat erin dat de volledige structuur wordt opgewarmd en dat het door temperatuursverschillen die optreden bijzonder moeilijk is om ongelijkmatige uitzettingen op te vangen, vooral in het geval dat gewerkt wordt met verwarmingsvloeren van een grote diameter.
De huidige uitvinding heeft dan ook een verwarmingsinrichting als voorwerp die verbeterd is ten
<Desc/Clms Page number 2>
opzichte van de voornoemde bekende uitvoeringsvormen en waarbij meer speciaal de voornoemde nadelen zijn uitgesloten.
Hiertoe betreft de uitvinding een verwarmingsinrichting, die hoofdzakelijk bestaat uit een behandelingsruimte die voorzien is van een aantal verwarmingsvloeren, een aantal schrapers voor het verplaatsen van een product over de verwarmingsvloeren en een aandrijfinrichting voor het bewegen van de schrapers, met als kenmerk dat de verwarmingsvloeren worden gedragen door een geraamte dat zich hoofdzakelijk buiten de behandelingsruimte, meer speciaal buiten de mantelstructuur ervan, bevindt.
Doordat het geraamte zich buiten de behandelingsruimte bevindt, wordt dit nagenoeg niet opgewarmd, waardoor dit geraamte als het ware steeds als een koude constructie kan worden aanzien en dus weinig of niet onderhevig is aan vervormingen ten gevolge van de enorme temperatuursverschillen die in de behandelingsruimte kunnen optreden.
Hierdoor kan een stabiele ondersteuning van de verwarmingsvloeren worden gegarandeerd, zelfs bij zeer zware en grote uitvoeringen.
Bij voorkeur is de behandelingsruimte aan de buitenzijde thermisch geïsoleerd, dit terwijl het voornoemde geraamte zich hoofdzakelijk buiten het geïsoleerde gedeelte bevindt.
Hierdoor wordt nog een extra thermische afscherming tussen het geraamte en de behandelingsruimte verkregen.
In een praktische uitvoeringsvorm worden de verwarmingsvloeren gedragen door steunen die vast aan het geraamte zijn bevestigd en zich radiaal tot in de behandelingsruimte uitstrekken. Hierdoor worden stevige steunpunten gecreëerd,
<Desc/Clms Page number 3>
doch de warmteverliezen doorheen deze steunpunten blijven gering, daar zij slechts plaatselijk aanwezig zijn.
Volgens een bijzonder kenmerk van een voorkeurdragende uitvoeringsvorm rusten de verwarmingsvloeren vrij op de steunen, met uitzondering van één steun per verwarmingsvloer waar de betreffende verwarmingsvloer wel aan deze steun is bevestigd. Hierdoor wordt verkregen dat iedere verwarmingsvloer wel vastligt in de behandelingsruimte, doch gelijktijdig beweeglijk blijft om uitzettingsverschillen op te vangen.
Bij voorkeur is het geraamte gevormd door rechtopstaande steunen die rondom de behandelingsruimte zijn geplaatst en die onderling zijn verbonden.
Verder geniet het eveneens de voorkeur dat de behandelingsruimte voorzien is van een dak dat vrij beweeglijk aan het voornoemde geraamte is opgehangen, waardoor eventuele uitzettingsverschillen tussen het dak en de mantel van de behandelingsruimte eveneens vlot kunnen worden opgevangen.
Tenslotte bestaat de aandrijfinrichting bij voorkeur uit een door middel van een motor aangedreven as waarop de schrapers zijn bevestigd en wordt deze aandrijfinrichting afzonderlijk van de behandelingsruimte ondersteund door middel van een onder de behandelingsruimte aangebrachte steunconstructie. Hierdoor wordt het voordeel verkregen dat geen rekening dient te worden gehouden met uitzettingsverschijnselen, meer speciaal uitzettingsverschillen die optreden tussen de eigenlijke behandelingsruimte en de voornoemde steunconstructie voor de aandrijfinrichting. In tegenstelling tot bekende uitvoeringen waarbij de aandrijfinrichting aan de onderwand van de behande-
<Desc/Clms Page number 4>
lingsruimte is bevestigd, wordt bovendien het voordeel verkregen dat de onderwand nu niet meer door het gewicht van de aandrijfinrichting wordt belast.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een verwarmingsinrichting beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 een vooraanzicht weergeeft van een verwarmingsinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een bovenaanzicht weergeeft van de verwarmingsinrichting van figuur 1; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 1; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2; figuur 5 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 4 met F5 is aangeduid.
Zoals weergegeven in de figuren, bestaat een verwarmingsinrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een basis 1, waarop het geraamte 2 en de aandrijfinrichting 3 van de eigenlijke drooginrichting zijn aangebracht, waarbij de voornoemde aandrijfinrichting 3 verbonden is met een as 4 en waarbij binnen het geraamte 2 de behandelingsruimte 5 van de drooginrichting voorzien is, waarbij deze behandelingsruimte 5 een aantal verwarmingsvloeren 6-7 bevat, waarover schrapers 8 kunnen verplaatst worden en die bevestigd zijn op de voornoemde as 4.
De basis 1 bestaat in dit voorbeeld uit een betonnen sokkel 9 die eventueel ondersteund wordt door funderingspalen 10.
<Desc/Clms Page number 5>
In de betonnen sokkel 9 zijn in dit geval twaalf paar I-profielen 11-12 verankerd, die samen het voornoemde geraamte 2 vormen, waarbij de paren I-profielen 11-12 op twee concentrische cirkels gelegen zijn.
Tussen de profielen 11 en 12 van elk paar I-profielen zijn radiale verbindingsbalken 13 voorzien, terwijl de I-profielen 11, respectievelijk 12, die op eenzelfde cirkel gelegen zijn, met elkaar verbonden zijn door middel van gebogen verbindingsbalken 14.
Tegen de I-profielen 12 is aan hun naar het centrum gerichte zijde 15 een mantel 16 bevestigd, bestaande uit een cilindervormige wand die de zijwand van de voornoemde behandelingsruimte 5 vormt.
De mantel 16 is, volgens de uitvinding, aan de buitenzijde thermisch geïsoleerd, door middel van een isolatiemateriaal 16A, zodat de warmteoverdracht van de behandelingsruimte 5 naar het geraamte 2 minimaal is.
Verder is het geraamte 2 op regelmatige afstanden voorzien van radiaal gerichte steunen 17 voor de verwarmingsvloeren 6-7. Meer speciaal zijn deze steunen 17 aan de profielen 12 vastgelast en zijn ze uitgevoerd als vingers die zich naar het center van de behandelingsruimte 5 uitstrekken.
Op twee paar I-profielen 11-12, die tegenover elkaar gelegen zijn, is bovendien een draagbalk 18 aangebracht, waaraan een dak 19 is opgehangen, welk dak 19 de behandelingsruimte 5 overdekt.
In het midden van het dak 19 is een opening 20 voorzien, waar een aanvoerschacht 21 op aansluit.
<Desc/Clms Page number 6>
De voornoemde aandrijfinrichting 3 bestaat hoofdzakelijk uit een motor 22 en een reductiekast 23, die via een klauwkoppeling 24 verbonden is met de voornoemde as 4.
Deze laatste is zowel bovenaan als onderaan gelagerd in buslager 25, respectievelijk kogellager 26.
Het buslager 25 bovenaan de as 4 is bevestigd aan een kooi bestaande uit horizontale profielen 27 en verticale profielen 28, waarbij deze kooi is bevestigd aan de draagbalk 18.
De as 4 strekt zich uit doorheen bovenvermelde kooi en is verlengd tot boven de drooginrichting. Hierbij strekt de as 4 zich tevens uit doorheen de uitmondopening 31 en de wand 32 van de aanvoerschacht 21.
De kogellager 26 onderaan de as 4 daarentegen is bevestigd op een stalen structuur 33 die op haar beurt op de betonnen sokkel 9 steunt, een en ander zodanig dat de aandrijfinrichting 3 onafhankelijk van de eigenlijke behandelingsruimte 5 wordt ondersteund.
De voornoemde as 4 is hol uitgevoerd, waarbij het onderste uiteinde 34 van de holle as 4 via een draaiende koppeling 29 verbonden is met een aanvoerleiding 35 voor koelvloeistof, terwijl het bovenste uiteinde 36 ervan verbonden is met een afvoerleiding 37 via een draaiende koppeling 30.
De voornoemde verwarmingsvloeren 6-7 worden door de voornoemde steunen 17 gedragen. Iedere verwarmingsvloer 6-7 is hierbij slechts aan één steun 17 vastgemaakt, meer speciaal vastgebout.
<Desc/Clms Page number 7>
De verwarmingsvloeren 6-7 bestaan uit aaneengekoppelde elementen 38, ieder in de vorm van een cirkelsegment, en zijn in het midden met elkaar verbonden door middel van een stalen ring 39.
Het is duidelijk dat de verwarmingsvloeren 6-7 met een zekere tussenruimte boven elkaar gelegen zijn.
De elementen 38 zijn hol uitgevoerd, met andere woorden voorzien van doorstroomholtes 40, en zijn door middel van in de tekeningen niet weergegeven toevoerleidingen en afvoerleidingen aangesloten op een geschikte inrichting voor het opwarmen van het fluïdum en/of voor de toevoer van heet fluïdum.
De verwarmingsvloeren 6 bezitten een diameter die kleiner is dan de binnendiameter van de voornoemde mantel 16, zodat aan de buitenrand 41 van deze verwarmingsvloeren 6 een ringvormige doorlaatopening 42 blijft bestaan.
De verwarmingsvloeren 7 die zich telkens onder de voornoemde verwarmingsvloeren 6 bevinden, reiken tot tegen of tot nagenoeg tegen de mantel 16, doch deze verwarmingsvloeren 7 zijn ieder voorzien van een aantal openingen 43 die dicht tegen het centrum van de verwarmingsinrichting zijn gelegen.
Onder de openingen 43 in de onderste verwarmingsvloer 7 is een afvoerinrichting 44 voorzien die bestaat uit vier kanalen 45 waarin telkens een schroef van Archimedes 46 is aangebracht. De kanalen 45 zijn in de vorm van een vierkant opgesteld en sluiten zodanig op elkaar aan dat alle behandeld materiaal uiteindelijk via slechts één van de schroeven 46 wordt weggeleid naar een afvoerleiding 47.
<Desc/Clms Page number 8>
De voornoemde schroeven van Archimedes 46 steunen op een steunstructuur 48 die zelf bevestigd is op de voornoemde structuur 33.
De centrale opening 49 in de onderste verwarmingsvloer 7 wordt afgeloten door een metalen ringvormige sluitplaat 50, terwijl tussen deze laatsten en de onderste verwarmingsvloer 7 dichtingsstrips 51 zijn voorzien. Tevens zijn tussen de kanalen 45 en de onderste verwarmingsvloer 7 dichtingsstrips 52 voorzien en zijn tussen de onderste verwarmingsvloer 7 en de mantel 16 dichtingsstrips 53 aangebracht.
Ook tussen het dak 19 en de mantel 16 zijn dichtingsstrips 54 voorzien. Verder is tussen de wand 32 van de aanvoerschacht 21 en de as 4 een dichting 55 aangebracht.
Verder kan de verwarmingsinrichting volgens de uitvinding voorzien zijn van trappen 56, bijvoorbeeld tussen de I-profielen 11 en 12.
Op de verstevigingsbalken 13 kunnen bovendien overlopen 57 aangebracht zijn, terwijl de mantel 16 van de behandelingsruimte 5 nog voorzien is van mangaten 58 en kijkvensters 59.
De werking van de verwarmingsinrichting volgens de uitvinding is als volgt.
De verwarmingsvloeren 6-7 worden verwarmd door middel van een warm fluïdum dat doorheen de thermisch geleidende elementen 38 wordt gevoerd.
<Desc/Clms Page number 9>
Via de aanvoerschacht 21 wordt te drogen materiaal in de voornoemde kooi gestort, waarna het doorheen openingen in de wand van de kooi op de bovenste verwarmingsvloer 6 terechtkomt.
Door de schrapers 8, die aangedreven worden door de as 4, wordt het te drogen materiaal geleidelijk over de eerste verwarmingsvloer 6 naar de buitenomtrek ervan verplaatst tot het over de buitenrand 41 ervan, via de doorlaatopening 42, op de eronder gelegen verwarmingsvloer 7 valt.
Hier wordt het materiaal door de betreffende schrapers 8 geleidelijk naar het center van de inrichting verplaatst tot wanneer het doorheen de openingen 43 op de eronder gelegen verwarmingsvloer 6 valt.
Deze cyclus wordt een aantal keer herhaald, tot wanneer het te drogen materiaal doorheen de openingen 43 in de onderste verwarmingsvloer 7 valt, waarna het door de schroeven van Archimedes 46 wordt meegenomen en in de afvoerleiding 47 terechtkomt.
Het aantal verwarmingsvloeren 6-7 dat nodig is, evenals de temperatuur van deze verwarmingsvloeren 6-7 en de snelheid van de schrapers 8 over de verwarmingsvloeren 6-7, is afhankelijk van het materiaal dat dient gedroogd te worden en de vochtigheidsgraad van dit materiaal.
Het reinigen en het onderhoud van de verwarmingsinrichting volgens de uitvinding gebeurt via de mangaten 58 die via trappen 56 en overlopen 57 kunnen bereikt worden.
<Desc/Clms Page number 10>
De controle op de behandeling van het te drogen materiaal kan gebeuren langs de kijkvensters 59 die eveneens via de trappen 56 en de overlopen 57 bereikbaar zijn.
Het is duidelijk dat door de huidige uitvinding een verwarmingsinrichting wordt verkregen die ervoor zorgt dat het geraamte 2 en dus ook de ondersteuning van de verwarmingsvloeren 6-7 niet of nauwelijks beïnvloed wordt door uitzettingen ingevolge de opwarming in de behandelingsruimte 5.
Volgens de uitvinding dient onder het begrip "schrapers" alle soorten middelen te worden verstaan waardoor de producten kunnen worden verplaatst.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke verwarmingsinrichting kan in allerlei varianten worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.