<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en inrichting voor het bepalen van de sleet van een grijperband voor een grijperweefmachine.
De uitvinding betreft een werkwijze en een inrichting voor het bepalen van de sleet van een grijperband voor een grijperweefmachine.
Teneinde de sleet van een grijperband te bepalen is het gekend uit US 4982767 de grijperband te voorzien van elementen die verdeeld over de dikte en volgens de lengte van de grijperband zijn opgesteld. Deze elementen zijn voorzien om een optisch, een elektrisch of een magnetisch signaal te geven dat een indicatie is voor de sleet van de grijperband. Dergelijke elementen wijzigen de structuur van de grijperband aanzienlijk, waardoor dergelijke grijperband minder geschikt is om aangewend te worden bij snellopende grijperweefmachines.
Een andere manier om de sleet van een grijperband te bepalen is gekend uit US 5318077. Hierbij wordt een gedeelte van de bovenzijde van de grijperband niet geleid door de geleidingsblokken ter hoogte van het aandrijfrad, en wordt de sleet bepaald door de positie van het voornoemde gedeelte te meten. Deze werkwijze vereist dat een gedeelte van de grijperband niet geleid wordt door de geleidingsblokken, waardoor het gedeelte van de grijperband dat wel geleid wordt meer aan sleet onderworpen is.
Het doel van de uitvinding is een werkwijze en een inrichting die toelaat de sleet van de grijperband te bepalen waarbij de structuur van de grijperband, alsook
<Desc/Clms Page number 2>
de vorm van geleidingen, willekeurig kunnen gekozen worden, en die toelaat het ogenblik dat de grijperband versleten is nauwkeurig te bepalen.
Tot het doel van de uitvinding bevat de werkwijze het bepalen van de sleet van de grijperband door het bepalen van een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband.
Deze werkwijze voor het bepalen van de sleet laat toe de structuur van de grijperband optimaal te kiezen om toe te laten een grijper met dergelijke grijperband in het weefvak te brengen, laat toe de vorm van de geleidingen optimaal te kiezen om de grijperband te geleiden, en laat toe het ogenblik dat de grijperband versleten is nauwkeurig te bepalen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband bepaald door het meten van de temperatuur ter hoogte van een positie waar een geleidingsblok samenwerkt met de grijperband. Deze temperatuur is eenvoudig en nauwkeurig te meten.
Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband bepaald door het verschil in temperatuur te bepalen tussen de gemeten temperatuur ter hoogte van een positie waar een geleidingsblok samenwerkt met de grijperband en een tweede gemeten temperatuur ter hoogte van een positie verwijderd van de positie waar de geleidingsblok samenwerkt met de grijperband. Dit biedt als voordeel dat de sleet van de grijperband onafhankelijk van omgevingsinvloeden kan bepaald
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
worden, hetgeen voordelig is om het ogenblik dat een grijperband versleten is nauwkeurig te bepalen.
Tot het doel van de uitvinding bevat de inrichting voor het bepalen van de sleet van de grijperband middelen voor het bepalen van een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de middelen een detector die opgesteld is ter hoogte van een positie waar een geleidingsblok samenwerkt met de grijperband.
Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de middelen tevens een tweede detector die opgesteld is in een positie verwijderd van de positie waar de geleidingsblok samenwerkt met een grijperband, en een eenheid om de waarde voor het verschil te bepalen tussen de gemeten temperatuur met de eerste detector die opgesteld is ter hoogte van een positie waar de grijperband samenwerkt met een geleidingsblok en de gemeten temperatuur met de tweede detector.
Voorkeurdragend worden de eerste detector en de tweede detector in een blok voorzien die bestaat uit warmtegeleidend materiaal, en die in contact is met of eendelig is uitgevoerd met een geleidingsblok die samenwerkt met de grijperband. Hierbij wordt de eerste detector voorzien in een positie in de blok nabij de positie waar de grjperband door de geleidingsblok wordt geleid, terwijl de tweede detector in de blok voorzien wordt in de meest verwijderde positie van de grijperband.
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin Figuur 1 een grijperweefmachine met een inrichting voor het bepalen van de sleet van een grijperband volgens de uitvinding weergeeft Figuur 2 een doorsnede volgens lijn II-II in figuur 1 weergeeft Figuur 3 een variante voor een gedeelte van figuur 1 weergeeft.
In figuur 1 is een gedeelte van een grijperweefmachine weergegeven die een grijperband 1 bevat die omheen een aandrijfrad 2 wordt geleid en die door middel van twee geleidingsblokken 3 en 4 in contact met het aandrijfrad 2 wordt gehouden. De geleidingsblokken 3 en 4 zijn hierbij plaatvormig uitgevoerd en worden elk vast bevestigd tegen een blok 5 en 13. De blokken 5 en 13 worden elk vast bevestigd aan het niet weergegeven freem van de grijperweefmachine.
Verder is een inrichting voor het bepalen van de sleet van een grijperband 1 voorzien, die middelen bevat voor het meten van de temperatuur van de grijperband 1. Deze middelen bevatten een eerste detector 6 die opgesteld is ter hoogte van een positie waar de grijperband 1 samenwerkt met een geleidingsblok 3. Hiertoe wordt de eerste detector 6 bevestigd in de blok 5 nabij de positie waar de grijperband 1 door de geleidingsblok 3 wordt geleid. In het weergegeven voorbeeld is dit nabij de positie waar de gr1jperband 1 overgaat van een stand
<Desc/Clms Page number 5>
EMI5.1
omheen het aandrijfrad 2 naar een stand waarbij de grijperband 1 zieh rechtlijnig uitstrekt.
Verder bevatten de middelen tevens een tweede detector 7 die opgesteld is ter hoogte van een positie verwijderd van de voornoemde positie waar de grijperband 1 samenwerkt met een geleidingsblok 3.
Hiertoe wordt de detector 7 bevestigd in de bovenste hoek van de blok 5, die gelegen is boven het gedeelte van de grijperband 1 dat zieh omheen het aandrijfrad 2 bevindt. Hierdoor bevindt deze detector 7 zieh in de meest verwijderde positie van de grijperband 1.
De blok 5 waarin de eerste detector 6 en de tweede detector 7 zijn voorzien bestaat uit materiaal, zoals bijvoorbeeld aluminium. Deze blok 5 is in contact met de geleidingsblok 3 die bestaat uit warmtegeleidend sleetvast materiaal, zoals bijvoorbeeld staal, en die samenwerkt met de grijperband 2, zodat warmte die ontstaat door wrijving tussen de grijperband 1 en de geleidingsblok 3 naar de detectoren 6 en 7 wordt geleid.
Verder bevatten de middelen een eenheid 8 om de temperatuur gemeten door de eerste detector 6, om de temperatuur gemeten door de tweede detector 7, en om het verschil tussen de gemeten temperatuur met de eerste detector 6 en de gemeten temperatuur met de tweede detector 7 te bepalen. De eenheid 8 is ook verbonden met een weergave-eenheid 9 om bijvoorbeeld de drie voornoemde temperaturen weer te geven.
De ultvinding gaat uit van het principe dat in geval de grljperband 1 verslijt en zodoende dunner wordt, de
<Desc/Clms Page number 6>
EMI6.1
positie van de grijperband 1 ten opzichte van de geleidingsblok 3 en dus ook de onderlinge wrijving tussen de geleidingsblok 3 en de grijperband 1 wijzigt.
Deze toename van de sleet heeft bij dergelijke weefmachines voor gevolg dat de wrijving tussen de grijperband en de geleidingsblok 3 toeneemt, zodat de warmte die ontstaat ten gevolge van deze wrijving eveneens toeneemt. Hierdoor is het mogelijk de sleet van de grijperband 1 te bepalen door een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband 1 te meten.
Volgens een eerste mogelijkheid wordt bepaald dat een grijperband 1 voldoende dun of versleten is, in geval de gemeten temperatuur door de detector 6 een bepaalde waarde overschrijdt. Deze waarde wordt bijvoorbeeld via een ingave-eenheid 10 aan de eenheid 8 ingegeven. De eenheid 8 werkt bijvoorbeeld samen met stuurmiddelen 11 om bijvoorbeeld de weefmachine te stoppen indien de waarde van de gemeten temperatuur de ingegeven waarde overschrijdt.
Op een analoge wijze kunnen de stuurmiddelen 11 bijvoorbeeld een waarschuwingssignaal genereren, een lamp laten branden, teneinde de bediener attent te maken op een versleten grijperband Volgens een tweede voorkeurdragende mogelijkheid wordt bepaald dat de grijperband 1 voldoende versleten is, in geval het verschil tussen de gemeten temperatuur met de detector 6 en de gemeten temperatuur met de detector 7 een bepaalde waarde overschrijdt, die bijvoorbeeld via de ingave-eenheid 10 aan de eenheid 8 werd ingegeven.
Dit is voordelig omdat het op die manier mogelijk is omgevingsinvloeden uit te sluiten, bijvoorbeeld een
<Desc/Clms Page number 7>
EMI7.1
verhoogde temperatuur in de weefzaal. Het gemeten verschil in temperatuur is hierdoor in hoofdzaak alleen veroorzaakt door toegenomen wrijving ten gevolge van de sleet van de grijperband 1. Dit gemeten verschil is een waarde representatief voor de temperatuur van de grijperband 1 in functie van de temperatuur van de omgeving. Dit temperatuursverschil ontstaat doordat de detectoren 6 en 7 op een afstand van elkaar worden voorzien, en warmte geleid wordt doorheen de blok 5.
Deze warmte wordt geleid vanaf een positie nabij de detector 6 of nabij de warmteproductie door de wrijving tussen de grijperband 1 en de geleidingsblok 3 naar een positie nabij de detector 7 waar de geproduceerde warmte aan de omgeving wordt afgegeven.
Volgens een variante uitvoeringsvorm volgens figuur 3 zijn de geleidingsblok voor de grijperband 1 en de blok voor de detectoren eendelig als geleidingsblok 12 uitgevoerd. De grijperband 1 wordt langsheen deze geleidingsblok 12 geleid, terwijl de detectoren 6 en 7 op analoge wijze als in figuur 1 in deze geleidingsblok 12 aangebracht worden en samenwerken met de eenheid 8.
Volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm kunnen de detectoren 6 of 7 eveneens voorzien worden ter hoogte van de in figuur 1 weergegeven blok 13 waaraan de geleidingsblok 4 voor het geleiden van de grijperband 1 is voorzien. Volgens nog een niet weergegeven variante uitvoeringsvorm kunnen de detectoren voor het meten van de temperatuur van de grijperband 1 eveneens voorzien worden ter hoogte van een andere geleidingsblok 14 voor de grijperband
<Desc/Clms Page number 8>
Er is vastgesteld dat bij een nieuwe grijperband de gemeten waarde voor de temperatuur relatief hoog is. Na een inloopperiode van enkele uren neemt de temperatuur echter een bepaalde regimewaarde aan, die naarmate de sleet van de grijperband 1 stijgt eveneens stijgt.
De kritische waarde voor de sleet van gekende grijperbanden wordt bekomen na een tijdsverloop in de orde van grootte van tienduizend of meer uur.
De werkwijze en inrichting volgens de uitvinding laat toe voor elke grijperband te bepalen of die vervangen hoeft te worden, en zodoende de grijperband zo lang als mogelijk te laten functioneren. De uitvinding is tevens voordelig ten opzichte van een werkwijze waarbij elke grijperband systhematisch na een aantal uren wordt vervangen. De uitvinding laat immers toe een grijperband die vroegtijdig versleten is op te sporen waardoor een breuk van die grijperband kan vermeden worden, terwijl een grijperband die laattijdig versleten is zo lang als mogelijk kan blijven functioneren.
De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.
<Desc / Clms Page number 1>
Method and device for determining the wear of a gripper belt for a gripper weaving machine.
The invention relates to a method and a device for determining the wear of a gripper belt for a gripper weaving machine.
In order to determine the wear of a gripper belt, it is known from US 4982767 to provide the gripper belt with elements which are arranged over the thickness and according to the length of the gripper belt. These elements are provided to give an optical, an electrical or a magnetic signal that is indicative of the wear of the gripper belt. Such elements considerably change the structure of the gripper belt, so that such gripper belt is less suitable for use in fast-moving gripper weaving machines.
Another way to determine the wear of a gripper belt is known from US 5318077. Here, a part of the upper side of the gripper belt is not guided by the guide blocks at the height of the drive wheel, and the wear is determined by the position of the aforementioned part to measure. This method requires that a portion of the gripper belt is not guided by the guide blocks, whereby the portion of the gripper belt that is guided is more subject to wear.
The object of the invention is a method and a device that allows to determine the wear of the gripper belt, wherein the structure of the gripper belt, as well as
<Desc / Clms Page number 2>
the shape of guides, can be chosen arbitrarily, and which allows to accurately determine the moment that the gripper belt is worn out.
For the purpose of the invention, the method comprises determining the wear of the gripper belt by determining a value representative of the temperature of the gripper belt.
This method for determining the slit allows the structure of the gripper belt to be optimally chosen to allow a gripper with such a gripper belt to be introduced into the weaving compartment, allows the shape of the guides to be optimally chosen to guide the gripper belt, and allows accurate determination of the moment that the gripper belt is worn out.
According to a preferred embodiment, a value representative of the temperature of the gripper belt is determined by measuring the temperature at a position where a guide block cooperates with the gripper belt. This temperature can be measured easily and accurately.
According to the most preferred embodiment, a value representative of the temperature of the gripper belt is determined by determining the difference in temperature between the measured temperature at a position where a guide block cooperates with the gripper belt and a second measured temperature at a position removed of the position where the guide block cooperates with the gripper belt. This offers the advantage that the wear of the gripper belt can be determined independently of environmental influences
<Desc / Clms Page number 3>
EMI3.1
which is advantageous to accurately determine the moment that a gripper belt is worn out.
For the purpose of the invention, the device for determining the wear of the gripper belt comprises means for determining a value representative of the temperature of the gripper belt.
According to a preferred embodiment, the means comprise a detector arranged at a position where a guide block cooperates with the gripper belt.
According to the most preferred embodiment, the means also comprise a second detector arranged in a position away from the position where the guide block cooperates with a gripper belt, and a unit for determining the value for the difference between the measured temperature with the first detector which is is positioned at a position where the gripper belt cooperates with a guide block and the measured temperature with the second detector.
Preferably, the first detector and the second detector are provided in a block consisting of thermally conductive material, which is in contact with or is in one piece with a guide block cooperating with the gripper belt. Here, the first detector is provided in a position in the block near the position where the gripper belt is guided through the guide block, while the second detector in the block is provided in the most remote position of the gripper belt.
<Desc / Clms Page number 4>
EMI4.1
In order to more clearly present the features and further advantages of the invention, the invention is further elucidated for this purpose on the basis of drawings with exemplary embodiments, in which Figure 1 shows a gripper weaving machine with a device for determining the wear of a gripper belt according to the invention Figure 2 represents a section along line II-II in Figure 1. Figure 3 shows a variant for a part of Figure 1.
Figure 1 shows a part of a gripper weaving machine which comprises a gripper belt 1 which is guided around a drive wheel 2 and which is kept in contact with the drive wheel 2 by means of two guide blocks 3 and 4. The guide blocks 3 and 4 are of plate design and are each fixedly attached to a block 5 and 13. The blocks 5 and 13 are each fixedly attached to the frame of the gripper weaving machine, not shown.
Furthermore, a device for determining the wear is provided with a gripper belt 1, which comprises means for measuring the temperature of the gripper belt 1. These means comprise a first detector 6 which is arranged at a position where the gripper belt 1 cooperates with a guide block 3. For this purpose, the first detector 6 is mounted in the block 5 near the position where the gripper belt 1 is guided through the guide block 3. In the example shown, this is near the position where the grip belt 1 changes from a position
<Desc / Clms Page number 5>
EMI5.1
around the driving wheel 2 to a position where the gripper belt 1 extends linearly.
The means also further comprise a second detector 7 which is arranged at a position remote from the aforementioned position where the gripper belt 1 cooperates with a guide block 3.
To this end, the detector 7 is mounted in the upper corner of the block 5, which is located above the portion of the gripper belt 1 that surrounds the drive wheel 2. As a result, this detector 7 is in the most remote position of the gripper belt 1.
The block 5 in which the first detector 6 and the second detector 7 are provided consists of material, such as, for example, aluminum. This block 5 is in contact with the guide block 3 which consists of heat-conducting wear-resistant material, such as for example steel, and which cooperates with the gripper belt 2, so that heat generated by friction between the gripper belt 1 and the guide block 3 is transferred to the detectors 6 and 7. led.
The means further comprises a unit 8 for measuring the temperature measured by the first detector 6, for measuring the temperature measured by the second detector 7, and for measuring the difference between the measured temperature with the first detector 6 and the measured temperature with the second detector 7 determine. The unit 8 is also connected to a display unit 9 to display, for example, the three aforementioned temperatures.
The ultimate invention is based on the principle that in case the tire band 1 wears out and thus becomes thinner, the
<Desc / Clms Page number 6>
EMI6.1
The position of the gripper belt 1 relative to the guide block 3 and thus also the mutual friction between the guide block 3 and the gripper belt 1 changes.
With such weaving machines, this increase in the wear has the result that the friction between the gripper belt and the guide block 3 increases, so that the heat generated as a result of this friction also increases. This makes it possible to determine the wear of the gripper belt 1 by measuring a value representative of the temperature of the gripper belt 1.
According to a first possibility, it is determined that a gripper belt 1 is sufficiently thin or worn, if the measured temperature by the detector 6 exceeds a certain value. This value is, for example, input to unit 8 via an input unit 10. The unit 8 cooperates, for example, with control means 11, for example to stop the weaving machine if the value of the measured temperature exceeds the entered value.
In an analogous manner, the control means 11 can, for example, generate a warning signal, let a lamp burn, in order to alert the operator to a worn-out gripper belt. According to a second preferred possibility, it is determined that the gripper strap 1 is sufficiently worn, in case the difference between the measured temperature with the detector 6 and the measured temperature with the detector 7 exceeds a certain value which, for example, was input to the unit 8 via the input unit 10.
This is advantageous because it is possible in this way to exclude environmental influences, e.g.
<Desc / Clms Page number 7>
EMI7.1
elevated temperature in the weaving room. The measured difference in temperature is hereby mainly caused only by increased friction due to the wear of the gripper belt 1. This measured difference is a value representative of the temperature of the gripper belt 1 as a function of the temperature of the environment. This temperature difference arises because the detectors 6 and 7 are provided at a distance from each other, and heat is conducted through the block 5.
This heat is conducted from a position near the detector 6 or near the heat production by the friction between the gripper belt 1 and the guide block 3 to a position near the detector 7 where the produced heat is released to the environment.
According to a variant embodiment according to Figure 3, the guide block for the gripper belt 1 and the block for the detectors are formed in one piece as a guide block 12. The gripper belt 1 is guided along this guide block 12, while the detectors 6 and 7 are arranged in this guide block 12 in an analogous manner as in Figure 1 and cooperate with the unit 8.
According to an embodiment not shown, the detectors 6 or 7 can also be provided at the level of the block 13 shown in Figure 1, on which the guide block 4 for guiding the gripper belt 1 is provided. According to yet another variant embodiment, the detectors for measuring the temperature of the gripper belt 1 can also be provided at the level of another guide block 14 for the gripper belt
<Desc / Clms Page number 8>
It has been established that with a new gripper belt the measured value for the temperature is relatively high. After a run-in period of a few hours, however, the temperature assumes a certain regime value, which also rises as the wear of the gripper belt 1 rises.
The critical value for the wear of known gripper belts is obtained after a lapse of time in the order of magnitude of ten thousand or more hours.
The method and device according to the invention makes it possible to determine for each gripper belt whether it needs to be replaced, and thus to allow the gripper belt to function as long as possible. The invention is also advantageous over a method in which each gripper belt is replaced systematically after a number of hours. After all, the invention makes it possible to detect a gripper belt that is worn out prematurely, so that a breakage of said gripper belt can be avoided, while a gripper belt that is worn out late can continue to function as long as possible.
The device and method according to the invention are of course not limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but can be embodied according to different variants within the scope of the invention.