<Desc/Clms Page number 1>
Vrachtvoertuig.
Deze uitvinding heeft betrekking op een vrachtvoertuig, bestaande uit een trekker en een daarmee samenwerkende oplegger.
De uitvinding beoogt hierbij een vrachtvoertuig dat op een openbare weg kan worden aangewend en dat een zo groot mogelijk laadvermogen koppelt aan een zo groot mogelijke wendbaarheid.
Hiertoe betreft de uitvinding een vrachtvoertuig bestaande uit een trekker en een daarmee samenwerkende oplegger, daardoor gekenmerkt dat dit vrachtvoertuig is uitgerust met middelen die toelaten dat de oplegger met zijn voorste uiteinde volgens de lengterichting van het vrachtvoertuig op verschillende plaatsen ten opzichte van de trekker kan worden gepositioneerd.
Door de oplegger met zijn voorste uiteinde in de meest naar achter geschoven positie op de trekker te positioneren, wordt een klassiek gedeeld voertuig verkregen, dat het voordeel heeft dat het tarragewicht een relatief klein percentage vormt van het wettelijk op de weg toegelaten totaalgewicht, zodat een relatief groot nuttig laadvermogen beschikbaar is.
Door de oplegger met zijn voorste uiteinde in een meer naar voren geschoven positie te brengen, wordt een vrachtvoertuig verkregen dat vergelijkbaar is met een klassieke niet-gedeelde vrachtwagen, en daardoor beter wendbaar is, bijvoorbeeld bij het manoeuvreren op de plaats waar het vrachtvoertuig dient te worden geladen of dient te
<Desc/Clms Page number 2>
worden gelost en/of bij het manoeuvreren op een werf of dergelijke.
De uitvinding laat toe dat vrachtwagens met grote laadvermogen, die, gezien de strenge wettelijke beperkingen die gelden bij transport op de openbare weg, uitsluitend twee-ledig kunnen worden gerealiseerd, tijdens het gebruik buiten de openbare weg, bijvoorbeeld op een werf, tot een zeer wendbaar star voertuig kunnen worden getransformeerd, daar op zulke werf of dergelijke de voornoemde wettelijke beperkingen niet van toepassing zijn en de enigste vereiste waaraan moet voldaan zijn erin bestaat dat de trekker voldoende stevig geconstrueerd is.
In een praktische uitvoeringsvorm bestaan de voornoemde middelen uit verplaatsingsmiddelen waarmee het gebruikelijke draai- en steunpunt waarmee de oplegger aan de trekker is bevestigd, verder naar voor kan worden gelegd. Meer speciaal geniet het de voorkeur dat in zulk geval de verplaatsingsmiddelen bestaan uit een op de trekker aangebrachte geleiding voor de koppelschotel, meer speciaal de koppelschotel waarmee de oplegger zoals gebruikelijk aan de trekker wordt gekoppeld. Op deze wijze wordt het voordeel verkregen dat de oplegger bij het verplaatsen niet dient te worden ontkoppeld van het draaien steunpunt, met andere woorden niet dient te worden ontkoppeld van de koppelschotel, waardoor permanent een verbinding tussen de trekker en de oplegger gewaarborgd blijft.
Bij voorkeur bestaat de voornoemde geleiding uit een slede die toelaat dat door het blokkeren van de oplegger en het verrijden van de trekker, de onderlinge positie van beide kan worden gewijzigd. Hierdoor wordt het voordeel geboden
<Desc/Clms Page number 3>
dat geen afzonderlijke aandrijfmiddelen noodzakelijk zijn om de oplegger met zijn draai- en steunpunt te verplaatsen ten opzichte van de trekker.
Verder is het vrachtvoertuig bij voorkeur ook voorzien van vergrendelingsmiddelen die toelaten dat de oplegger, en meer speciaal de koppelschotel waaraan de oplegger is bevestigd, minstens in de stand die overeenstemt met de normale gebruikspositie, en bij voorkeur ook in de ingetrokken toestand van de oplegger, volgens de langsrichting van het vrachtvoertuig kan worden vergrendeld op de trekker. Hierdoor wordt verhinderd dat de trekker en oplegger zieh onverwachts ten opzichte van elkaar kunnen verplaatsen.
Het vrachtvoertuig is bij voorkeur zodanig opgevat, en bevat daartoe de nodige middelen, om het in de ingetrokken positie van de oplegger te transformeren tot een star vrachtvoertuig. Hierdoor wordt een bijzonder kort en zeer wendbaar vrachtvoertuig, vergelijkbaar met een nietgedeelde vrachtwagen verkregen.
De middelen om het vrachtvoertuig van een combinatie van trekker-oplegger te transformeren naar een star vrachtvoertuig omvatten bij voorkeur middelen die toelaten dat de oplegger zodanig op de trekker kan worden opgelegd dat hij volledig door de trekker wordt gedragen.
De hierbij benodigde middelen bestaan bij voorkeur minstens uit vergrendelingselementen die beletten dat de oplegger een zijdelings gewentelde positie kan innemen ten opzichte van de trekker, met andere woorden vergrendelingselementen die er voor zorgen dat de oplegger in de ingetrokken
<Desc/Clms Page number 4>
toestand niet meer zijdelings wentelbaar is ten opzichte van de trekker.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten de middelen om het vrachtvoertuig te transformeren naar een star vrachtvoertuig minstens middelen die toelaten dat, in de ingetrokken toestand van de oplegger, de wielen die de oplegger normaal bij zijn achterste uiteinde ondersteunen van de grond kunnen worden gebracht, zodanig dat de wendbaarheid van het vrachtvoertuig uitsluitend nog afhankelijk is van de ondersteuning van de trekker.
Om de wielen van de oplegger van de grond te brengen, zal bij voorkeur een hefsysteem worden toegepast waarmee de wielen kunnen worden ingetrokken, hetzij in de vorm van een asliftsysteem, hetzij in de vorm van een intrekbare vering, hetzij in de vorm van een combinatie van beide.
Bij voorkeur zal het vrachtvoertuig eveneens worden uitgerust met middelen die toelaten om de oplegger en trekker zodanig ten opzichte van elkaar te positioneren dat de trekker probleemloos onder de oplegger kan worden verplaatst, respectievelijk de oplegger probleemloos over de trekker kan worden verplaatst, met andere woorden zonder dat zij de onderlinge beweging verhinderen. Deze middelen bestaan in een praktische uitvoeringsvorm uit hefmiddelen om de oplegger bij zijn achterste uiteinde omhoog te brengen ten opzichte van de aldaar aanwezige wielen.
In een bijzondere uitvoeringsvorm bestaan de voornoemde vergrendelingsmiddelen, waarmee hetzij de vergrendelingsmiddelen bedoeld worden die voorzien in een vergrendeling in dwarsrichting, hetzij de vergrendelingsmiddelen bedoeld worden die voorzien in een vergrendeling in langsrichting,
<Desc/Clms Page number 5>
hetzij beide vergrendelingsmiddelen bedoeld worden, uit met elkaar samenwerkende delen die door het opheffen van de oplegger ten opzichte van de trekker kunnen worden verbroken en door het neerlaten van de oplegger op de trekker kunnen worden gekoppeld met elkaar. Hierdoor dienen geen bijzondere aandrijfmiddelen te worden voorzien om deze vergrendelingen te activeren, respectievelijk te desactiveren.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een vrachtvoertuig volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 2 tot 5 het vrachtvoertuig van figuur 1 schematisch in een aantal verschillende standen weergeeft.
Zoals weergegeven in figuur 1 heeft de uitvinding betrekking op een vrachtvoertuig 1 van het type dat is samengesteld uit een trekker 2 en een oplegger 3.
De trekker 2 bestaat op zieh uit een star voertuig dat gedragen wordt door een aantal wielen 4. In het weergegeven voorbeeld is deze trekker 2 zowel vooraan als achteraan dubbelassig, doch het is duidelijk dat in de plaats hiervan ook steunpunten kunnen worden toegepast met een enkele as.
De oplegger 3 is bij zijn voorste uiteinde 5 opgelegd op de trekker 2 en scharnierbaar langs een draaias 6 hiermee
<Desc/Clms Page number 6>
gekoppeld, door middel van een draai- en steunpunt, dat uit een gebruikelijke koppelschotel 7 kan bestaan.
Nabij zijn achterste uiteinde 8 wordt de oplegger ondersteund door wielen 9. Deze ondersteuning gebeurt in het weergegeven voorbeeld door middel van één as 10, doch het is duidelijk dat ook in een meer-assige uitvoering kan worden voorzien.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat er onder andere in dat het vrachtvoertuig 1 is uitgerust met middelen 11 die toelaten dat de oplegger 3 met zijn voorste uiteinde 5 volgens de lengterichting van het vrachtvoertuig 1 op verschillende plaatsen op de trekker 2 kan worden gepositioneerd, meer speciaal verplaatsbaar is tussen een positie A zoals afgebeeld in figuur 2, waarbij het voorste uiteinde 5 nabij het achterste uiteinde 12 van de trekker 2 is gesitueerd, en een positie B zoals aangeduid in aslijn, waarbij de oplegger 3 met zijn voorste uiteinde 5 zieh meer naar voren ten opzichte van de trekker 2 bevindt.
De middelen 11 bestaan uit verplaatsingsmiddelen waarmee het gebruikelijke draai-en steunpunt, meer speciaal de koppelschotel 7, ten opzichte van de trekker 2 kan worden verlegd. Deze verplaatsingsmiddelen bestaan uit een geleiding 13, zoals een rail of dergelijke, waarover de koppelschotel 7 verschuifbaar is, een en ander zodanig dat door het blokkeren van de oplegger 3 en het verrijden van de trekker 2 de positie van de oplegger 3 ten opzichte van de trekker 2 kan worden gewijzigd tussen de standen A en B.
Het in de figuren weergegeven vrachtvoertuig 1 is voorzien van vergrendelingsmiddelen die toelaten dat de oplegger 3, en meer speciaal de koppelschotel 7 waaraan de oplegger 3
<Desc/Clms Page number 7>
is gekoppeld, op verschillende plaatsen kan worden vergrendeld ten opzichte van de trekker 2. Deze vergrendelingsmiddelen zijn schematisch weergegeven in de vorm van aan de trekker 2 aanwezige en naar boven uitschuifbare vergrendelingspennen 14 en 15 die respectievelijk in de posities A en B met de koppelschotel 7 kunnen samenwerken. Het is evenwel duidelijk dat volgens een variante eender welke andere vorm van vergrendelingsmiddelen kan worden toegepast.
Verder bevat dit vrachtvoertuig 1 niet alleen middelen om de oplegger 3 met het voorste uiteinde 5 meer naar voren te brengen op de trekker 2, doch bevat tevens middelen om het vrachtvoertuig 1 te transformeren naar een star vrachtvoertuig.
Deze middelen kunnen bestaan uit verschillende voorzieningen. Zoals weergegeven in het voorbeeld van de figuren omvatten deze middelen minstens vergrendelingselementen 16 die in de positie B van de oplegger 3 beletten dat deze laatste zijdelings kan wentelen ten opzichte van de trekker 2, waardoor een star geheel van trekker 2 en oplegger 3 kan worden gerealiseerd. In het weergegeven voorbeeld zijn deze vergrendelingselementen 16 schematisch weergegeven als een uitsteeksel 17 aan de trekker 2 en een uitsparing 18 in de oplegger 3.
Verder zijn de middelen om het vrachtvoertuig 1 van een combinatie van trekker-oplegger te transformeren naar een star vrachtvoertuig zoals weergegeven, en hierna nog meer in detail uiteengezet, zodanig opgevat dat de oplegger 3 zodanig op de trekker 2 kan worden opgelegd dat hij volledig door de trekker 2 wordt gedragen, met andere woorden dat het volledige gewicht van de oplegger 3,
<Desc/Clms Page number 8>
inclusief het gewicht van een eventuele last, door de wielen 4 van de trekker 2 wordt gedragen.
Hiertoe bevat het vrachtvoertuig 1 steunen, die in het weergegeven voorbeeld gevormd worden door de koppelschotel 7 en het achterste gedeelte 19 van het frame 20 van de trekker 2, waarbij deze steunen toelaten dat de oplegger 3 volledig door de trekker 2 kan worden gedragen. Verder zijn hiertoe eveneens middelen voorzien die toelaten dat, in de ingetrokken positie B van de oplegger 3, de wielen 9 die de oplegger 3 normaal bij zijn achterste uiteinde 8 ondersteunen van de grond 21 kunnen worden gebracht. Deze middelen bestaan bij voorkeur uit een asliftsysteem 22, waarmee de as 10 kan worden ingetrokken, of in het geval dat dit meerdere assen zijn al deze assen kunnen worden ingetrokken, met andere woorden de wielen 9 op een kortere afstand D onder het frame 23 kunnen worden gebracht.
In de weergegeven uitvoeringsvorm is het vrachtvoertuig 1 ook nog uitgerust met middelen die toelaten om de oplegger 3 en de trekker 2 zodanig ten opzichte van elkaar te positioneren dat de trekker 2 probleemloos onder de oplegger 3 kan worden gereden, respectievelijk de oplegger 3 probleemloos over de trekker 2 kan worden verplaatst, met andere woorden zonder dat zij de onderlinge beweging tussen de posities A en B verhinderen. Deze middelen bestaan uit hefmiddelen 24 om de oplegger 3 bij zijn achterste uiteinde 8 omhoog te brengen ten opzichte van de aldaar aanwezige wielen 9. In het geval van een activeerbare vering, zoals een luchtvering, kan hiertoe zoals schematisch aangeduid in de figuren deze vering worden aangewend, door deze op maximale druk te brengen. Opgemerkt wordt dat andere hefmiddelen evenwel niet uitgesloten zijn.
Zo bijvoorbeeld kan tot dit doel ook gebruik worden gemaakt van het
<Desc/Clms Page number 9>
asliftsysteem 22, althans wanneer dit een geschikte positionering tussen de wielen 9 en het frame 23 toelaat.
De werking en het gebruik van het vrachtvoertuig 1 wordt hierna verduidelijkt met verwijzing naar de verschillende standen die in de figuren 1 tot 5 zijn afgebeeld.
Bij het normale transport over de weg bevinden de trekker 2 en de oplegger 3 zieh in een onderlinge positie zoals afgebeeld in figuur 1. De koppelschotel 7 bevindt zieh hierbij aan het achterste uiteinde van de geleiding 13 en is in deze positie vergrendeld door middel van de vergrendelingspen 14, of desgevallend enig ander vergrendelingsmiddel. In deze toestand gedraagt het vrachtvoertuig 1 zieh als een geleed voertuig waarbij de oplegger 3 op een klassieke wijze wentelbaar is rond de draaias 6. Het gewicht van de oplegger 3, samen met de daarop aanwezige last, wordt hierbij gedeeltelijk gedragen door de trekker 2, alsook gedeeltelijk door de wielen 9 van de oplegger 3, waardoor de last verdeeld is en een groot laadvermogen mogelijk is zonder boven de wettelijk gestelde normen te komen.
Wanneer het vrachtvoertuig 1 dient te worden getransformeerd, wordt eerst het frame 23 bij zijn achterste uiteinde opgeheven door middel van de hefmiddelen 24, in dit geval dus door de vering van de wielen 9 maximaal uit te duwen. Dit resulteert in een toestand zoals weergegeven in figuur 2, waardoor een grotere ruimte wordt gecreëerd tussen het frame 20 en het frame 23.
Vervolgens wordt, nadat de vergrendelingspen 14 ontgrendeld is, de trekker 2 onder de oplegger 3 gereden. Hierdoor schuift de koppelschotel 7 ten opzichte van de trekker 2
<Desc/Clms Page number 10>
naar voren over de geleiding 13, tot de positie van figuur 3 bereikt is, waarna de koppelschotel 7 wordt vergrendeld door middel van de vergrendelingspen 15 of door middel van enig ander geschikt vergrendelingsmiddel.
Door vervolgens de hefmiddelen 24 te desactiveren, of dus de vering van de wielen 9 te laten zakken, komt de oplegger 3 op de trekker 2 te liggen, en het volledige gewicht van de oplegger 3 wordt op dat ogenblik nagenoeg volledig gedragen door de koppelschotel 7 en het door het achterste gedeelte 19 van de trekker 2 gevormde steunpunt voor het frame 23.
Opgemerkt wordt dat door het neerlaten van het frame 23 op het frame 20 automatisch een vergrendeling teweeg wordt gebracht door middel van de vergrendelingselementen 16, welke verhinderen dat de oplegger 3 nog kan verdraaien rond de draaias 6, zodanig dat een star geheel wordt verkregen.
Uiteindelijk worden, zoals weergegeven in figuur 5, de wielen 9 van de grond getild, door middel van het voornoemde asliftsysteem 22, waardoor een vrachtvoertuig 1 overblijft dat evenveel assen heeft dan de trekker 2.
In de positie van figuur 5 is het vrachtvoertuig 1 beter wendbaar, alsook meer geëigend om op werven en dergelijke rond te rijden. In deze toestand kan het voertuig een groter gewicht hebben dan normaal wettelijk wordt toegelaten voor niet-gelede voertuigen op de weg, althans wanneer het vrachtvoertuig 1 in deze toestand niet op de openbare weg wordt aangewend.
Opgemerkt wordt dat in de ongeladen toestand van het vrachtvoertuig 1 dit wel in de stand van figuur 5 op de
<Desc/Clms Page number 11>
openbare weg kan worden aangewend, daar dan niet het wettelijk maximaal toegelaten gewicht wordt overschreden. Dit betekent dat het vrachtvoertuig 1 in de stand van figuur 1 kan worden aangewend om een lading te vervoeren, terwijl na het lossen van deze lading, kan worden teruggereden in de stand van figuur 5.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijk vrachtvoertuig kan in verschillende vormen en afmetingen worden uitgevoerd, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Zo bijvoorbeeld zal het niet steeds noodzakelijk zijn dat de oplegger 3 is voorzien van hefmiddelen 24. De vergrendelingselementen 16 kunnen eventueel ook de vergrendeling in de langsrichting verzorgen, zodat de koppelschotel 7 in de positie B niet meer afzonderlijk dient te worden vergrendeld. In de plaats dat vergrendelingselementen 16 worden toegepast die in de vergrendelde toestand komen door de oplegger 3 op de trekker 2 te laten zakken, kunnen ook andere vergrendelingsmiddelen worden toegepast die bijvoorbeeld door middel van een aandrijfsysteem of dergelijke worden bevolen.
Het is duidelijk dat volgens een variante ook speciale aandrijfmiddelen kunnen worden voorzien waarmee de oplegger 3 op de trekker 2 kan worden getrokken, dus van positie A naar positie B worden verplaatst, zoals bijvoorbeeld een lier, een hydraulische cilinder, of dergelijke.