BE1012043A5 - Aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank. - Google Patents

Abstract

Aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank, meer speciaal voor een stookolietank, waarbij deze aanzuiginrichting minstens bestaat uit een aanzuigleiding (7) met een aanzuigopening (8) die met een vlotter (9) samenwerkt, alsmede uit een geleiding (14) voor de vlotter (9) daardoor gekenmerkt dat de aanzuiginrichting is voorzien van een terugvoerleiding, waarbij deze terugvoerleiding de geleiding (14) voor de vlotter (9) vormt.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank. 



  Meer speciaal heeft zij betrekking op een aanzuiginrichting voor een stookolie- of mazouttank, met andere woorden een inrichting via dewelke door middel van een pomp stookolie uit de brandstofvoorraadtank kan worden gezogen, bijvoorbeeld voor het voeden van een brander van een verwarmingsinrichting of dergelijke. 



  Bij de tot op heden bekende aanzuiginrichtingen gebeurt de aanzuiging voornamelijk door middel van een aanzuigleiding in de vorm van een darm die met zijn vrije uiteinde in de brandstofvoorraadtank ligt. Verder is het ook gebruikelijk om een terugvoerleiding te voorzien. 



  Deze bekende aanzuiginrichtingen hebben echter het grote nadeel dat naast stookolie eveneens bezinksel, zoals vuil en dergelijke dat zieh op de bodem van de brandstofvoorraadtank bevindt, via de aanzuiginrichting mee wordt opgezogen, waardoor defecten kunnen worden veroorzaakt, zoals verstoppingen in de filters die zoals gebruikelijk in de leiding naar de brander zijn aangebracht. 



  Ook kan het gebeuren dat zich onderaan in de brandstofvoorraadtank condensatiewater vormt. Een te grote opname van dit condensatiewater zorgt voor een snellere slijtage van de verwarmingsinrichting en de daarmee samenwerkende pomp en vormt een belemmering voor een optimale verbranding van de stookolie. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 



  Niet enkel condensatiewater maar eveneens gewoon water kan zieh onderaan in de brandstofvoorraadtank verzamelen. Dit water kan bestaan uit langs een deksel of dergelijke ingesijpeld regenwater en/of, in het geval dat het een ondergrondse brandstofvoorraadtank betreft, uit grondwater, dat via kleine lekken naar binnen komt, wat uiteindelijk in dezelfde nadelen resulteert als de aanwezigheid van condensatiewater. 



  Tenslotte kan het gebeuren dat tijdens koudere periodes de dikwijls in de brandstof aanwezige paraffine zich onderaan in de brandstofvoorraadtank afzet, zodat wanneer de aanzuiging gebeurt door middel van een darm die met zijn vrije uiteinde onderaan in de brandstofvoorraadtank ligt, hoofdzakelijk paraffine wordt aangezogen, wat aldus vooral tijdens de winterperiode zorgt voor verstoppingen in leidingen, in filters en in de brander, met verschillende defecten als gevolg. 



  Te veel opname van bezinksel, condensatiewater, paraffine en regen-of grondwater zal uiteindelijk leiden tot verschillende defecten die na verloop van tijd een negatieve invloed zullen hebben op de levensduur van de brander en de pomp. 



  Het is bekend dat aan een aantal van de voornoemde nadelen kan worden verholpen door de aanzuigleiding met haar aanzuigopening aan een vlotter te bevestigen die langs een geleiding op en neer kan bewegen, bijvoorbeeld zoals beschreven in het octrooidocument LU 39494. 



  De uitvinding heeft een aanzuiginrichting tot doel die verder verbeterd is. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  Hiertoe bestaat de uitvinding uit een aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank, meer speciaal voor een stookolietank, waarbij deze aanzuiginrichting minstens bestaat uit een aanzuigleiding met een aanzuigopening die met een vlotter samenwerkt, alsmede uit een geleiding voor de vlotter, met als kenmerk dat de aanzuiginrichting is voorzien van een terugvoerleiding, waarbij deze terugvoerleiding de geleiding voor de vlotter vormt. 



  De terugvoerleiding is hierbij bij voorkeur uitgevoerd als een verticale buis. 



  Doordat de terugvoerleiding wordt aangewend als een geleiding voor de vlotter, en meer speciaal is uitgevoerd in de vorm van een verticale buis, wordt als voordeel verkregen dat geen afzonderlijke geleiding dient te worden voorzien waardoor het geheel relatief goedkoop en compact blijft. 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm steekt de geleiding, aldus de terugvoerleiding, doorheen de vlotter en is de vlotter vrij verschuifbaar hierlangs. Door middel van deze geleiding is de positie van de vlotter in de brandstofvoorraadtank steeds bepaald, waardoor deze vlotter onmogelijk in contact kan komen met andere elementen die in de brandstofvoorraadtank aanwezig zijn of worden aangebracht, zoals bijvoorbeeld een peilstok. In het geval dat de als geleiding fungerende terugvoerleiding is uitgevoerd als een buis, wordt eveneens verkregen dat de vlotter zieh niet kan omkeren en de aanzuigopening buiten de vloeistof zou komen te liggen. 



  De aanzuiginrichting kan eveneens een montagestuk bevatten dat toelaat dat het geheel, waaronder de aanzuigleiding, de 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 vlotter en de voornoemde geleiding, in een opening in de wand van de brandstofvoorraadtank, en meer speciaal in een fitting in het deksel van zulke brandstofvoorraadtank, kan worden gemonteerd. Hierdoor kan het voornoemde geheel gemakkelijk in de brandstofvoorraadtank worden gemonteerd. 



  Meer speciaal nog zal het geheel gevormd door de aan het montagestuk bevestigde onderdelen een zodanige diameter vertonen dat dit doorheen de opening, waarin het montagestuk wordt vastgezet, past. Op deze wijze kan de aanzuiginrichting eenvoudig in de brandstofvoorraadtank worden aangebracht door deze via de voornoemde opening van buitenaf in de brandstofvoorraadtank te brengen, zonder dat de brandstofvoorraadtank dient te worden geopend. Hierbij wordt opgemerkt dat dergelijke openingen standaard aanwezig zijn. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar bijgaande tekeningen, waarin :   figuur l   een brandstofvoorraadtank in doorsnede weergeeft, waarin een aanzuiginrichting volgens de uitvinding is gemonteerd ; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuur 3 op een nog grotere schaal en gedeeltelijk in doorsnede het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 met
F3 is aangeduid, voor een andere, namelijk de laagste stand van de vlotter ;

   figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur   3 ;   

 <Desc/Clms Page number 5> 

 figuur 5 in perspectief een zicht weergeeft volgens pijl F5 in figuur 2, in de gedemonteerde toestand van de aanzuiginrichting. 



  Figuur 1 geeft een aanzuiginrichting 1 volgens de uitvinding weer die is gemonteerd in een brandstofvoorraadtank 2, in dit geval voor stookolie 3, zoals mazout of dergelijke. De aanzuiginrichting 1 laat toe om door middel van een pomp 4 of dergelijke brandstof, in dit geval stookolie 3, uit de brandstofvoorraadtank 2 op te zuigen en toe te voeren aan bijvoorbeeld een brander 5 van een verwarmingsinrichting 6. 



  Zoals meer in detail is weergegeven in de figuren 2 tot 4 bestaat deze aanzuiginrichting 1 minstens uit een aanzuigleiding 7, bij voorkeur in de vorm van een soepele darm, bijvoorbeeld uit rubber, die met haar aanzuigopening 8 samenwerkt met een vlotter 9 die in de stookolie 3 of dergelijke drijft, bij voorkeur ter hoogte van het stookoliepeil 10. 



  De vlotter 9 bestaat in het weergegeven voorbeeld uit een verticaal gericht en kokervormig vlotterlichaam dat in dit geval opgebouwd is uit een buisdeel 11 dat aan beide uiteinden is afgesloten door middel van een deksel 12, respectievelijk 13. 



  De vlotter 9 is vrij verschuifbaar aangebracht aan een bij voorkeur verticaal gerichte geleiding 14. De geleiding 14 strekt zieh hierbij doorheen de vlotter 9 uit. Hiertoe is een buisdeel 15 doorheen de deksels 12 en 13 aangebracht, waarmee de vlotter 9 over de geleiding 14 past. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 



  Volgens de uitvinding doet de voornoemde geleiding 14 eveneens dienst als zogenaamde terugvoerleiding, waartoe deze geleiding 14 dan ook is uitgevoerd in de vorm van een buis, bijvoorbeeld een koperen buis, die met haar vrije uiteinde tot onderaan in de brandstofvoorraadtank 2 reikt. 



  Zoals weergegeven is de aanzuigleiding 7 met haar aanzuigopening 8 naar beneden gericht aan de vlotter 9 bevestigd. 



  Zoals weergegeven in figuur 3 wordt hiertoe bij voorkeur gebruik gemaakt van een houder 16 die zijdelings naast het vlotterlichaam van de vlotter 9 is bevestigd. Deze houder 16 bestaat uit een buisvormig gedeelte waar de darm met zijn vrije uiteinde doorheen steekt en waarin deze darm is vastgeklemd door middel van een in de darm aangebracht klemstuk 17, meer speciaal een buisvormig gedeelte met een zodanige diameter dat het materiaal van de voornoemde darm elastisch opgespannen wordt tussen dit gedeelte en de binnenwand van de houder 16. 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de vlotter 9 opgebouwd uit standaardonderdelen uit kunststof, waarmee bedoeld wordt dat de buisdelen 11 en 15 en de houder 16 worden gevormd door gedeelten die afgesneden zijn van in de handel verkrijgbare buizen, en worden deze gedeelten, samen met de deksels 12-13 onderling aan elkaar bevestigd door middel van verlijmen en/of thermisch lassen. 



  De aanzuiginrichting 1 is voorzien van middelen die beletten dat de vlotter 9, en meer speciaal de aanzuigopening 8 van de aanzuigleiding 7, onder een bepaald punt daalt, welke middelen in de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan uit een aanslag 18 die aan de voornoemde geleiding 14 is aangebracht. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 De aanslag 18 bevindt zieh bij voorkeur op een zodanige plaats dat de aanzuigopening 8 zich bij de laagste stand van de vlotter 9 minstens vijf centimeter boven de bodem 19 van de brandstofvoorraadtank 2 bevindt. 



  De aanzuigleiding 7, alsmede de geleiding 14, die volgens de huidige uitvinding ook de zogenaamde terugvoerleiding vormt, zijn met hun respectievelijke uiteinden gemonteerd in eenzelfde montagestuk 20, hier in de vorm van een in een zitting 21 inschroefbare stop. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een in de handel verkrijgbare stop van twee duim, waarmee de nominale diameter van de schroefdraad 22 wordt bedoeld. 



  Het montagestuk 20 is, zoals zichtbaar in figuur 5, dan ook voorzien van twee aansluitopeningen 23 en 24 voor de aansluiting van de aanzuigleiding 7 en de terugvoerleiding. 



  Zoals schematisch is weergegeven, kan een derde aansluitopening of doorgang 25, of eventueel nog andere doorgangen, worden voorzien voor andere accessoires, zoals een peilstok, een peilmeetinrichting, enzovoort. 



  Een belangrijk kenmerk van de weergegeven voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat erin dat het geheel gevormd door de onderdelen die aan het montagestuk 20 zijn bevestigd, waaronder aldus minstens de aanzuigleiding 7, de vlotter 9 en de geleiding 14, via de opening van de zitting 21 in de branstofvoorraadtank 2 kan worden ge nstalleerd. 



  De in figuur 4 aangeduide grootste diameter D is dan ook kleiner dan de binnendiameter van de zitting 21, zodat ook de vlotter 9 via de zitting 21 in de brandstofvoorraadtank 2 kan worden gebracht. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 



  De werking van de aanzuiginrichting 1 is als volgt. 



  Door middel van de voornoemde pomp 4 wordt doorheen de aanzuigleiding 7 stookolie 3 aangezogen ter hoogte van de vlotter 9 en naar de brander 5 of dergelijke geleid. 



  Doordat hierdoor stookolie 3 uit de brandstofvoorraadtank 2 wordt onttrokken op een korte afstand onder het stookoliepeil 10, wordt verkregen dat de aanzuiging gebeurt op de plaats waar zieh de meest zuivere stookolie 3 bevindt en wordt uitgesloten dat zieh onderaan in de brandstofvoorraadtank 2 bevindende stoffen, zoals vervuilingen 26, water en paraffine in de aanzuigleiding 7 terechtkomen. 



  Doordat stookolie 3 ontnomen wordt, zal het stookoliepeil 10 dalen, waardoor de vlotter 9 langs de geleiding 14 tevens naar beneden glijdt. De vlotter 9 kan hierbij naar beneden glijden tot hij wordt tegengehouden door de aanslag 18, waarbij de aanzuigopening 8 zieh zoals voornoemd op minstens vijf centimeter boven de bodem 19 van de brandstofvoorraadtank 2 bevindt, zodanig dat de zieh onderaan in deze tank verzamelde vervuilingen 26, water of dergelijke   onmogelijk   mee kunnen worden opgezogen. 



  Opgemerkt wordt dat de aanzuigopening 8 zieh voor het grootste gedeelte van de gebruiksperiode zelfs meer dan vijf centimeter, en dikwijls meer dan 50 centimeter, boven de bodem 19 bevindt, zodanig dat eventuele vervuilingen 26 of paraffine die zieh iets meer dan vijf centimeter boven de bodem 19 bevinden, meestal ook niet zullen waargenomen worden. 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijk aanzuigelement kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (17)

Conclusies.

1. - Aanzuiginrichting voor een brandstofvoorraadtank, meer speciaal voor een stookolietank, waarbij deze aanzuiginrichting minstens bestaat uit een aanzuigleiding (7) met een aanzuigopening (8) die met een vlotter (9) samenwerkt, alsmede uit een geleiding (14) voor de vlotter (9), daardoor gekenmerkt dat de aanzuiginrichting is voorzien van een terugvoerleiding, waarbij deze terugvoerleiding de geleiding (14) voor de vlotter (9) vormt.

2.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde geleiding (14) als een verticale buis is uitgevoerd.

3.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de geleiding (14) doorheen de vlotter (9) steekt, waarbij de vlotter (9) hierover vrij verschuifbaar EMI10.1 is.

4.-Aanzuiginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van middelen die beletten dat de vlotter (9) onder een bepaald punt daalt.

5.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen bestaan uit een aanslag (18) die aan de voornoemde geleiding (14) is aangebracht.

6.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 4 of 5, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen zodanig zijn uitgevoerd dat de aanzuigopening (8) zieh bij de laagste <Desc/Clms Page number 11> stand van de vlotter (9) minstens vijf centimeter boven de bodem (19) van de brandstofvoorraadtank (2) bevindt.

7.-Aanzuiginrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij een montagestuk (20) bevat dat toelaat dat het geheel in een opening in de wand van de brandstofvoorraadtank (2) of een deksel of dergelijke hiervan kan worden gemonteerd.

8.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat het montagestuk (20) bestaat uit een inschroefbare stop.

9.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat het montagestuk (20) bestaat uit een stop met een diameter van twee duim.

10.-Aanzuiginrichting volgens één van de conclusies 7 tot 9, daardoor gekenmerkt dat het geheel gevormd door de aan het montagestuk (20) bevestigde onderdelen, waaronder minstens de aanzuigleiding (7), de vlotter (9) en de als terugvoerleiding uitgevoerde geleiding (14), een zodanige diameter vertoont dat dit geheel doorheen de opening van de zitting (21) waarin het montagestuk (20) wordt vastgezet, past.

11.-Aanzuiginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de vlotter (9) bestaat uit een langwerpig hoofdzakelijk verticaal gericht vlotterlichaam, bij voorkeur in de vorm van een koker.

12.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de vlotter (9) hoofdzakelijk bestaat uit een <Desc/Clms Page number 12> buisdeel (11) dat aan beide uiteinden is afgesloten door middel van een deksel (12-13).

13.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat de vlotter (9) verschuifbaar is over een geleiding (14), waarbij een buisdeel (15) doorheen de deksels (12-13) is aangebracht waarmee de vlotter (9) over de geleiding (14) past.

14.-Aanzuiginrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aanzuigleiding (7) bestaat uit een darm en dat deze darm met zijn vrije uiteinde is bevestigd in een houder (16) die zijdelings naast het vlotterlichaam is bevestigd.

15.-Aanzuiginrichting volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de houder (16) bestaat uit een buisvormig gedeelte waar de darm met zijn vrije uiteinde doorheen steekt, en waarbij de darm in het buisvormige gedeelte is vastgeklemd door middel van een in de darm aangebracht klemstuk (17).

16.-Aanzuiginrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de vlotter (9) hoofdzakelijk bestaat uit onderdelen uit kunststof die onderling aan elkaar zijn bevestigd door middel van verlijming en/of een thermische las.

17.-Aanzuiginrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aanzuigleiding (7) aan de vlotter (9) is bevestigd met de aanzuigopening (8) naar beneden gericht.