<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het lijmen van een rand van een geweven tapijt.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het lijmen van een rand van een geweven tapijt, welke inrichting een lijmkop bevat voor het aanbrengen van lijm voor het inlijmen van de rand en transport-en aandrukmiddelen om na het aanbrengen van de lijm voornoemde rand tegen de rug van het tapijt aan te drukken en het tapijt zo te verplaatsen dat voornoemde rand langs de lijmkop wordt verplaatst.
Bij het weven van tapijten wordt de ene tapijt na de andere geweven, waarbij het grondweefsel doorloopt, waarna dan dit grondweefsel tussen de tapijten doorgesneden wordt.
Onder meer om het uitrafelen te vermijden, worden de randen van de tapijten afgewerkt. De niet gesneden randen, dit zijn doorgaans de langse randen, worden normaal afgeboord. De gesneden randen worden van franjes voorzien, afgeboord of gelijmd. gelijmd.
Om dit lijmen mogelijk te maken, wordt tussen twee opeenvolgende tapijten een strook grondweefsel zonder pooldraden geweven. Bij het doorsnijden tussen deze tapijten blijft dus aan de randen ervan, doorgaans de dwarse randen ervan, een strook grondweefsel zonder pooldraden over dat tegen de rug kan worden omgevouwen en gelijmd. Dit lijmen wordt meer en meer toegepast omdat het een goede afwerking oplevert en toch relatief goedkoop is.
In bekende inrichtingen van hogergenoemde soort gebruikt om dit lijmen te verwezenlijken is de lijmkop tegenover een
<Desc/Clms Page number 2>
voet opgesteld waarover voornoemde rand van het grondweefsel manueel wordt voorgevouwen naarmate hij door de transport-en aandrukmiddelen, bijvoorbeeld twee tegen elkaar gedrukte transportbanden, verder wordt verplaatst, en wel zodanig dat de lijmkop zich in de vouw bevindt. Eens voorbij de lijmkop en dus na het aanbrengen van de lijm wordt de omgevouwen rand door voornoemde middelen verder omgevouwen en aangedrukt tegen de rug van het tapijt.
Het noodzakelijke manueel omvouwen, is tijdrovend en vrij lastig, vooral wanneer het grondweefsel of de rug van het tapijt dik of relatief stijf is, hetgeen bij de tegenwoordige tapijten meer en meer het geval is.
Ook kan het, bij een onjuist voorvouwen, voorkomen dat de definitieve vouw ook niet op de juiste plaats, dit is op de rand van het veld pooldraden, gelegen is, zodat, ofwel, aan de poolzijde aan voornoemde rand grondweefsel zichtbaar is, ofwel pooldraden zich op de vouw bevinden en dus zijwaarts gericht zijn en/of zich zelfs aan de rugzijde bevinden.
Deze uitvinding heeft een inrichting voor het lijmen van een rand van een geweven tapijt als doel die voornoemde nadelen niet vertoont, en waarmee het vouwen gemakkelijk en relatief nauwkeurig kan geschieden.
Dit doel wordt volgens de uitvinding verwezenlijkt doordat de inrichting een vouwmiddel bevat om de te lijmen rand voor te vouwen wanneer hij erover wordt verplaatst.
Bi voorkeur bevat de inrichting daarenboven synchroon met de transport- en aandruk- middelen beweegbare vastgrijpmiddelen voor het vastgrijpen en het in synchronisatie met voornoemde transport-en aandrukmiddelen
<Desc/Clms Page number 3>
verplaatsen van de te vouwen rand, waarbij het vouwmiddel tussen deze vastgrijpmiddelen en de transport-en aandrukmiddelen opgesteld is.
De vastgrijpmiddelen zorgen ervoor dat het tapijt niet dwars op zijn verplaatsingsrichting verschuift en het voorvouwen door het vouwmiddel op de gewenste plaats geschiedt.
Bij voorkeur bevat de inrichting een voor de vastgrijpmiddelen gelegen en in de transportrichting gerichte aanslag voor de pooldraden waartegen een met zijn pooldraden naar onder gericht tapijt kan worden geschoven zodat bij verdere verplaatsing de om te vouwen rand juist gepositioneerd is opdat hij door de vastgrijpmiddelen correct zou worden gegrepen.
De beweegbare vastgrijpmiddelen kunnen twee boven elkaar gelegen eindloze banden bevatten en middelen om deze aan te drijven.
Het vouwmiddel kan een schroefvormige geleiding bevatten en eventueel een op het naar de transport-en aandrukmiddelen gerichte uiteinde gelegen vinger voor het nauwkeurig bepalen van de vouw.
De lijmkop kan tegenover voornoemd uiteinde van deze geleiding gelegen zijn en met minstens één spuitmond naast de vinger uitmonden.
Bij het weven van de tapijten is de laatste rij pooldraden die dus tegen de om te vouwen strook gelegen is meestal niet perfect recht.
<Desc/Clms Page number 4>
Bij de hogergenoemde bekende inrichtingen wordt de vouw perfect rechtlijnig gevormd, in het verlengde van de vouw die manueel om voornoemde voet wordt gevormd.
Dit heeft voor gevolg dat plaatselijk dezelfde nadelen kunnen ontstaan als het hiervoor beschreven onjuist vouwen.
Met name kan plaatselijk een stukje grondweefsel zichtbaar zijn en/of kunnen pooldraden op de vouw zijwaarts en zelfs horizontaal gericht staan, en/of kunnen nog pooldraden aan de rugzijde van het tapijt gelegen zijn. Deze plaatselijke afwijkingen beïnvloeden het uitzicht van het tapijt nadelig.
Om ook deze nadelen te verhelpen is het vouwmiddel op een wagen opgesteld die door verplaatsingsmiddelen dwars op de tapijttransportrichting verplaatsbaar is, terwijl de inrichting een detector bevat die aan de poolzijde van het tapijt het begin van de pooldraden langs de te lijmen rand detecteert en via een besturingsinrichtng de verplaatsingsmiddelen bestuurt om de wagen te verplaatsen in functie van de detectie.
Hierdoor volgt de vouw de rand van het veld pooldraden.
Bij voorkeur bevat de detector een voeler.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een inrichting voor het lijmen van een rand van een geweven tapijt volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
<Desc/Clms Page number 5>
figuur 1 een bovenaanzicht weergeeft van een inrichting volgens de uitvinding met een te lijmen tapijt ; figuur 2 een zijaanzicht weergeeft van de inrichting van figuur 1 ; figuur 3 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 met F3 is aangeduid maar waarbij het tapijt verder getransporteerd werdt ; figuur 4 eveneens op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 met F4 is aangeduid ;
figuur 5 op nog groter schaal een detail weergeeft dat met F5 aangeduid is in figuur 3 ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 1, op grotere schaal ; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 3, op grotere schaal ; figuur 8 een doorsnede weergeeft volgens lijn VIII-VIII in figuur 3, op grotere schaal ; figuur 9 een doorsnede weergeeft volgens lijn IX-IX in figuur 3, eveneens op grotere schaal ; figuur 10 een vooraanzicht weergeeft analoog aan dit van figuur 4 maar van een nog kleiner gedeelte van de inrichting en op nog grotere schaal, en met betrekking tot een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding ; figuur 11 een bovenaanzicht weergeeft van het gedeelte van figuur 10 ; figuur 12 een doorsnede weergeeft volgens lijn XII-XII in figuur 11, op grotere schaal ;
figuur 13 een doorsnede weergeeft volgens lijn XIII-XIII in figuur 11, eveneens op grotere schaal ; figuur 14 een doorsnede weergeeft volgens lijn XVI-XVI in figuur 11, eveneens op grotere schaal ;
<Desc/Clms Page number 6>
figuur 15 op groter schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 10 met F15 is aangeduid, met gedeeltelijke wegsnijding.
De inrichting weergegeven in de figuren 1 tot 9 is een inrichting voor het omvouwen en lijmen van de rand 1 van een tapijt dat bestaat uit een grondweefsel 2 en pooldraden 3 die evenwel niet op de rand 1 aanwezig zijn.
EMI6.1
r Deze inrichting bevat in hoofdzaak een tafel 4 en, in de door de pijl 5 weergegeven transportrichting langs deze tafel 4, achtereenvolgens vastgrijpmiddelen 6 voor de rand 1 van het tapijt 2-3, een vouwmiddel 7 en een ermee samenwerkende lijmkop 8 van een lijmtoestel 9 en transporten aandrukmiddelen 10, waarbij het vouwmiddel 7 en de lijmkop 8 samen aangebracht zijn op een wagen 11 die dwars op voornoemde transportrichting verplaatsbaar is door verplaatsingsmiddelen 12 die worden bestuurd door een detector 13 die tussen de vastgrijpmiddelen 6 en het vouwmiddel 7 zijn gelegen.
De tafel 4 bestaat uit een gestel 14, een aaarop aangebrachte eindloze transportinrichting bestaande uit een transportband 15 die over rollen 16 aangebracht is en waarvan het bovenste gedeelte in de richting van de pijl 5 wordt verplaatst door een motor 17 die een van voornoemde rollen 16 aandrijft, en een naast deze transportband 15 op het gestel 14 bevestigde stationaire rand 18-19 met twee gedeelten 18 en 19 waarvan de bovenzijden op een verschillend niveau gelegen zijn.
Het gedeelte 18 met het laagste niveau is ter hoogte van de bovenkant van de transportband 15 gelegen, terwijl de bovenzijde van het buitenste gedeelte 19 iets hoger gelegen
<Desc/Clms Page number 7>
is zodat ter plaatse van de overgang een aanslag 20 wordt gevormd die zich in de lengterichting of in de richting van de pijl 5 uitstrekt.
De vastgrijpmiddelen 6 zijn beweegbaar en bestaan uit twee eindloze aan de binnenkant getande rubberen banden 21A en 21B die boven elkaar opgesteld zijn ter plaatse van een uitsparing in de rand 18-19 van de tafel 4, zodanig dat het bovenste gedeelte van de onderste band 21B in het verlengde gelegen is van de bovenzijde van het gedeelte 19 en de binnenste rand van dit gedeelte in het verlengde van de aanslag 20 gelegen is. Deze banden 21A en 21B worden aangedreven door een elektrische motor 22.
De onderste band 21B strekt zich uit rond twee getande wielen 23 die vastgemaakt zijn op assen 24 die gelagerd zijn in een gestel 25 dat vast is aan het gestel 14 van de tafel 4.
De bovenste band 21A strekt zich eveneens rond twee getande wielen 26 uit die vast zitten op assen 27 die gelagerd zijn in een gestel 28, maar dit gestel 28 is zelf scharnierend ten opzichte van het gestel 14 doordat de uiteinden van de vooraan gelegen as 27 gelagerd zijn in armen van een steun 29 die op het gestel 14 vastgemaakt is.
Op de bovenzijde van het onderste gedeelte van de bovenste band 21A rust een aandruklat 30 die scharnierend door armen 31 aan het gestel 28 opgehangen is. De onderzijde van deze aandruklat 30 is bekleed met bjvoorbeeld PTFE om de slijtage van de bewegende band 21A te beperken en een goede aandrukking van de rand 1 van het tapijt 2-3 te verkrijgen.
<Desc/Clms Page number 8>
De twee voorste assen 24 en 27 en dus de twee banden 21B en 21A worden via een overbrenging gelijktijdig en in tegengestelde zin aangedreven door de motor 22 die op het gestel 14 aangebracht is en die in synchronisatie is met de motor 17 zodat de lineaire snelheid van de banden 21B en 21A gelijk is aan die van de transportband 15 Achter de band 21A maar boven het gedeelte 18 van de rand 18-19, is een bijkomende eindloze getande rubberen band 32 opgesteld die zieh uitstrekt rond een voorste getand wiel 33 dat vast is op de achterste as 27 en een achterste getand wiel 34 dat vast is op een as 35 die gelagerd is in een gestel 36 dat rond voornoemde as 27 gelagerd is, zoals in detail weergegeven in figuren 3 en 4.
Deze band 32 is naast de detector 13 en het vouwmiddel 7 opgesteld.
De detector 13 bevat in het in de figuren 1 tot 9 weergegeven voorbeeld een voeler die door een plaatje 37 gevormd is dat door twee, op beide uiteinden scharnierende horizontale armen 38 vastgemaakt is aan een op het'gestel 14 bevestigd draagstuk 39 en dat dus verplaatsbaar is in een richting dwars op voornoemde transportrichting.
Op de as 40 waarmee een uiteinde van een van de armen 38 scharnierend met het draagstuk 39 verbonden is, is een encoder 41 aangebracht die een signaal geeft in functie van de lineaire verplaatsing van het plaatje 37 en dus de hoekverdraaiing van de arm 38. Door de encoder 41 of externe verende middelen worden de armen 38 naar de stand geduwd waarbij het plaatje 37 tegen het gedeelte 18 van de rand 18-19 gelegen is, zoals in streeplijn in figuur 5
<Desc/Clms Page number 9>
weergegeven is, of tegen de pooldraden 3 van een tapijt, zoals in volle lijn in deze figuur 5 is weergegeven.
Dit plaatje 37 is op een hoogte gelegen die tussen de niveaus van de gedeelten 18 en 19 gelegen is, terwijl boven het plaatje 37 en iets hoger dan het gedeelte 19 een tegenhoudelement 42 gelegen is dat aan het voorste uiteinde van het gestel 36 vastgemaakt is.
Het vouwmiddel 7 is samen met de lijmkop 8 op de wagen 11 aangebracht die met vier wielen 43 dwars op de transportrichting door middel van de verplaatsingsmiddelen 12 verrolbaar is over horizontale geleidingen die ingewerkt zijn in een op het gestel 14 vastgemaakte, zich boven de tafel 4 uitstrekkende draagconstructie 44.
De verplaatsingsmiddelen 12 bevatten een eindloze transportband 45 waaraan de wagen 11 vastgemaakt is en die zich over wielen 46 uitstrekt die vastgemaakt zijn aan verticale assen 47 die in de draagconstructie 44 gelagerd zijn.
Eén van de assen 47 is door middel van een overbrenging aangedreven door een op de draagconstructie 44 aangebrachte elektrische motor 48 die wordt bestuurd door een elektronische besturingsinrichting 49 die via een leiding 50 gekoppeld is aan de encoder 41.
Het vouwmiddel 7 bevat een schroefvormige geleiding 51 of lat waarvan het vooraan gelegen uiteinde ter hoogte gelegen is van de bovenzijde van het gedeelte 19 van de rand 18-19, maar op een plaats waar dit gedeelte 19 afwezig is.
<Desc/Clms Page number 10>
Naast dit uiteinde en boven het gedeelte 18 is een verend element 52, bijvoorbeeld een bladveer, aan het voorste uiteinde van de wagen 11 vastgemaakt zoals in detail weergegeven in figuur 5.
Onder het meest achteraan gelegen uiteinde van deze geleiding 51 is aan de wagen 11 een naar de detector 13 gerichte horizontale vinger 53 vastgemaakt.
Tegenover voornoemd uiteinde van de geleiding 51 is de lijmkop 8 gelegen die door een soepele slang 54 in verbinding staat met een op het gestel 14 aangebracht lijmreservoir 55 dat van verwarmingsmiddelen voorzien is.
De lijmkop 8 is van één of meer spuitmonden 56 voorzien die naast de vinger 53 uitmonden zoals in detail in figuur 8 is weergegeven.
De transport-en aandrukmiddelen 10 tenslotte bestaan uit twee boven elkaar opgestelde eindloze transportbanden 57 die zieh rond horizontale rollen 58 uitstrekken. De twee achterste rollen 58 worden in tegengestelde zin. via een overbrenging door een gemeenschappelijke motor 59 aangedreven die ook gesynchroniseerd is met voornoemde motoren 17 en 22 zo dat de lineaire snelheid van de transportbanden 57 gelijk is aan die van de banden 21A en 21B.
De werking van de hiervoor beschreven inrichting is als volgt.
Een te lijmen tapijt 2-3 wordt zo op de tafel 4 geplaatst dat zijn te lijmen rand 1 op het gedeelte 19 van de rand 18-19 is gelegen en naast deze rand 1 de pooldraden 3 aan
<Desc/Clms Page number 11>
de onderzijde gelegen zijn en tegen de aanslag 20 aansluiten.
Bij grote tapijten 2-3 kan het gedeelte dat boven de tansportband 15 gelegen is, gevouwen zijn of, zoals in de figuren 1 tot 4 weergegeven, opgerold zijn.
Wanneer de inrichting in werking is, zal het tapijt door de transportband 15 in de richting van de pijl 5 worden verplaatst, waarbij de rand 1 op een bepaald ogenblik tussen de banden 21A en 21B zal worden gegrepen.
Door het gewicht van het bovenste gedeelte van de vastgrijpmiddelen 6 dat onder meer het gestel 28, de band 21A en de wielen 26 bevat en, dat scharnierend is rond de voorste as 27, en het gewicht van het aan de achterste as 27 scharnierend vastgemaakte geheel gevormd door het gestel 36, de band 32 en de wielen 33 en 34, wordt de rand 1 stevig vastgegrepen en is het verschuiven in de dwarsrichting uitgesloten.
Door deze vastgrijpmiddelen 6 wordt de rand 1 verder getransporteerd tot over het vouwmiddel 7 waar de rand door de geleiding 51 eerst naar boven en vervolgens rond de vinger 53 tot boven het grondweefsel 2 en dus boven de rug van het tapijt 2-3 wordt gevouwen. Tijdens dit vouwen, wordt het tapijt 2-3 naast de rand 1 tegen het gedeelte 18 van de rand 18-19 vastgehouden door de bladveer 52.
Juist voor een gedeelte van de rand 1 dit vouwmiddel 7 bereikt, wordt door de detector 13 de juiste plaats van de grens van de pooldraden 3 vastgesteld. Het plaatje 37 wordt hierbij tegen de pooldraden 3 geduwd en volgt de, meestal niet rechte, grens van de pooldraden 3.
<Desc/Clms Page number 12>
De encoder 41 meet elke hoekverandering van de armen 38 die dus overeenkomt met elke verplaatsing van het plaatje 37 en stuurt deze informatie naar de besturingsinrichting 49 die op haar beurt de motor 48 in werking stelt, zodanig dat de verplaatsing van de wagen 11 en dus van het vouwmiddel 7 met een kleine vertraging de verplaatsing van het plaatje 37 volgt en van de in figuur 5 in streeplijn weergegeven stand naar de in volle lijn weergegeven stand beweegt, zodat het vouwmiddel 7 op exact de juiste plaats gepositioneerd is opdat het vouwen correct,
dit is onmiddellijk naast de pooldraden 3, zou plaatsvinden.
Op het uiteinde van het vouwmiddel 7 wordt door de lijmkop 8 lijm onder de rand 1 gespoten. De lijmkop 8 kan aan een detectiemiddel, bijvoorbeeld een fotocel, gekoppeld zijn zodanig dat lijm gespoten wordt zodra en zolang gedetecteerd wordt dat een tapijt 2-3 onder de lijmkop 8 aanwezig is.
Voorbij deze lijmkop 8 wordt de rand 1 verder omgevouwen en tegen de rug van het tapijt 2-3 gehouden tot de lijm gehard is door de transportbanden 57 die samen met de transportband 15 tevens voor het verdere transport van het tapijt 2-3 instaan.
De hiervoor beschreven inrichting laat toe automatisch zonder veel inspanning de rand 1 van het tapijt 2-3 te lijmen en dit op een perfecte manier zodat de vouw juist naast de pooldraden 3 gelegen is en, enerzijds, geen grondweefsel 2 zichtbaar is, en, anderzijds, ook geen pooldraden op de vouw of aan de rugzijde gelegen zijn.
Het vouwmiddel 7 moet niet noodzakelijk een schroefvormige geleiding 51, een verend element 52 en een vinger 53
<Desc/Clms Page number 13>
bevatten en in de figuren 10 tot 15 is een uitvoeringsvorm van de inrichting weergegeven die in hoofdzaak van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm verschilt door een andere constructie van het vouwmiddel 7 en van de erbij horende lijmkop 8.
In plaats van één enkele schroefvormige geleiding 51 bevat dit vouwmiddel achtereenvolgens in de bewegingsrichting van het tapijt 2-3 een op een druklat 60 bevestigde drukvoet 61, een eerste geleiding 62 waarvan het voorste gedeelte een naar achter toe naar boven hellend bovenzijde bevat voor een begin van vormen van een vouw tegen een ernaast gelegen aanslag 63, een boven deze beginvouw gelegen tweede geleiding 64 met een geleidende onderzijde voor de verdere vouwing tegen een eronder gelegen aanslag 65, een rond een opstaande as wentelaar wiel 66 met een groef 67 op zijn omtrek en een door een verticale pneumatische cilinder 68 neerwaarts drukbare voet 69.
De druklat 60 en de aan de buitenzijde ervan gelegen drukvoet 61 zijn onder tussenkomst van de aanslag 63 vastgemaakt op de wagen 11 die door de verplaatsingsmiddelen 12 verplaatsbaar is.
Ook de eerste geleiding 62, de aanslag 63 en de tweede geleiding 64 zijn stationair op deze wagen 11 aangebracht.
De eerste geleiding 62 vormt een lat waarvan de binnenwaarts gelegen langse rand in het verlengde is gelegen van de drukvoet 61, op een kleine afstand van de ernaast gelegen aanslag 63 die, in de bewegingsrichting van het tapijt 2-3 gezien, iets meer naar achter gelegen is dan het hellende begin van deze geleiding 62.
<Desc/Clms Page number 14>
De voorste rand van de eerste geleiding 62 is iets lager gelegen dan de drukvoet 61. Deze geleiding 62 stijgt voldoende om de rand 1 van het tapijt 2-3 naar boven te vouwen en strekt zich dan verder horizontaal uit tot aan een op de wagen 11 bevestigde steun 70 waaraan de tweede geleiding 64 vastgemaakt is zoals in detail in figuur 13 is weergegeven.
Deze tweede geleiding 64 is meer naar het midden van de tafel 4 gelegen dan de eerste geleiding 62 en tevens iets hoger dan het hoogste gedeelte ervan, maar lager uiteraard dan de bovenkant van de door deze eerste geleiding 62 omgevouwen rand.
De onderzijde van de tweede geleiding 64 is naar achter een weinig naar onder hellend, terwijl de naar het midden van de tafel 4 gerichte zijwand naar achter schuin naar dit midden verloopt.
De aanslag 65 die zich onder deze geleiding 64 bevindt is een lat die aansluit op de aanslag 63 en dus ook vast is op de wagen 11. wagen 11.
Het wiel 66 is aan de buitenkant tegenover de aanslag 63, in een uitsparing onderaan in de steun 70 gelegen, iets lager dan de onderzijde van de tweede geleiding 64 en kan met zijn groef 67 over de gevormde vouw grijpen om zo de rand 1 van het tapijt 2-3 op zijn plaats te houden.
Dit wiel 66 is draaibaar op het uiteinde van een korte horizontale arm 71 aangebracht die vast is op een opstaande as 72 die draaibaar in de steun 70 aangebracht is en boven deze steun 70 vast is aan een tweede grotere arm 73 die met zijn andere uiteinde draaibaar bevestigd is aan een
<Desc/Clms Page number 15>
zuigerstang 74 van een pneumatische cilinder 75 die op de wagen 11 aangebracht is.
De voet 69 is juist boven de lijmkop 8 gelegen die in deze uitvoeringsvorm nog platter is dan in de hoger beschreven uitvoeringsvorm en dus gevormd is door een platte plaat die in het verlengde van de aanslag 65 is gelegen. De spuitmonden 56 geven op de bovenzijde van deze plaat uit.
De toevoer van perslucht aan de cilinders 68 en 75 wordt via elektrisch bestuurde kleppen geregeld door de besturingsinrichting 49, die enkel in figuur 11 schematisch is weergegeven, en waaraan twee tapijtdetectoren zijn gekoppeld, in het gegeven voorbeeld fotocellen 76 en 77.
Deze fotocellen 76 en 77 zijn op het gestel 36 aangebracht om de aanwezigheid of afwezigheid van een tapijt 2-3 te detecteren. Voor de duidelijheid zijn dit gestel 36 en de erdoor gedragen transportband 32, die naast het vouwmiddel 7 boven de tafel 4 zijn gelegen, niet in de figuren 10 tot 15 weergegeven ; enkel de fotocellen 76 en 77 zijn in figuren 10 en 11 weergegeven.
De verplaatsingsmiddelen 12 van de wagen 11 zijn, in tegenstelling tot de hoger beschreven uitvoeringsvorm, niet door een transportband gevormd maar door een draadstang 78 die in een stuk 79 is geschroefd waarop de wagen 11 is vastgemaakt.
De motor 80 die via een overbrenging de draadstang 78 aandrijft, is via de besturingsinrichting 49 gekoppeld aan de detector 13 die in deze uitvoeringsvorm evenwel niet mechanisch maar elektronisch is.
<Desc/Clms Page number 16>
In plaats van een wentelbare arm met een decoder bevat de detector 13 twee piëzo-elektrische voelers 81 die in de bovenzijde van een behuizing 82 zijn gelegen die vastgemaakt is op een wagen 83 die in de bewegingsrichting van het tapijt 2-3 voor de wagen 11 is gelegen.
Deze wagen 83 is in dezelfde zin als de wagen 11 verplaatsbaar door middel van een draadstang 84 die via een overbrenging door een motor 85 wordt aangedreven en die is geschroefd in een stuk 86 waarop de wagen 83 vastgemaakt is.
In deze verplaatsingszin zijn de twee piëzo-elektrische voelers 81 ongeveer 1, 5 mm ten opzichte van elkaar verschoven zoals weergegeven in figuur 15.
De werking van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm is analoog aan deze van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1 tot 9 met uitzondering van de detectie van de ligging van de pooldraden 3 en het vouwen en inlijmen van de rand 1.
Wanneer een tapijt 2-3, dat met de pooldraden 3 naar onder gericht door de vastgrijpmiddelen 6 wordt getransporteerd, door de fotocel 76 wordt gedetecteerd, zal de besturingsinrichting 49 een bepaalde tijd daarna de motor 85 in werking brengen zodat de detector 13 op de wagen 83 tegenover de overgang komt te liggen tussen de pooldraden 3 en de rand 1 zonder pooldraden 3.
Wanneer geen enkele van voelers 81 met pooldraden 3 in contact is, bevindt de detector 13 zieh te ver naar buiten ten opzichte van de pooldraden 3 en zal de besturingsinrichting 49 de wagen 83 met de detector 13 binnenwaarts doen verplaatsten.
<Desc/Clms Page number 17>
Wanneer beide voelers 81 met pooldraden 3 in contact zijn, is de detector 13 te ver tegenover de pooldraden 3 gelegen en zal de besturingsinrichting 49 de wagen 83 met de detector 13 buitenwaarts doen verplaatsen.
De wagen 83 zal zo heen en weer worden verplaatst tot de rand van het veld met pooldraden 3 tegenover het buitenste uiteinde gelegen is van de meest naar binnen gelegen voeler 81.
De besturingsinrichting 49 die de verplaatsing van de wagen 11 beveelt, beveelt deze laatste met een vertraging die ongeveer overeenkomt met de tijd die een punt van de rand 1 van het tapijt 2-3 nodig heeft om van de detector 13 tot de eerste geleiding 62 te worden verplaatst, hetgeen betekent dat deze geleiding 62 steeds juist naast het veld met pooldraden 3 gelegen is en de rand van dit veld volgt en ook de andere op de wagen 11 aangebrachte onderdelen van het vouwmiddel 7 op de juiste plaats ten opzichte van de rand 1 gelegen zijn.
De rand 1 van het tapijt 2-3 glijdt over het hellende begin van deze eerste geleiding 62 en wordt door dit laatste over ongeveer 90 naar boven omgevouwen, tegen de aanslag 63, zoals weergegeven in figuur 12.
Tijdens de verdere verplaatsing komt deze omgevouwen rand 1 tegen de tweede geleiding 64 waardoor hij nog meer naar de rug van het tapijt 2-3 omgevouwen wordt over de aanslag 65, zoals in detail is weergegeven in figuur 13.
Intussen heeft de tweede fotocel 77 het tapijt 2-3 gedetecteerd, waardoor de besturingsinrichting 49 de cilinder 75 in werking stelt zodat het wiel 66 tegen de
<Desc/Clms Page number 18>
vouw geduwd wordt zodra het begin van het tapijt 2-3 voorbij dit wiel 66 is.
Tijdens voornoemd verder vouwen van de rand 1 door de tweede geleiding 64 wordt de vouw dus in de groef 67 van het wiel 66 vastgehouden zoals in detail is weergegeven in figuur 13 zodat de rand 1 gevat is tussen de aanslag 65 en dit wiel 66 en dus niet kan verschuiven.
Nog een tijd later, wanneer de voorkant van het tapijt 2-3 boven de lijmkop 8 gelegen is, doet de besturingsinrichting 49 de cilinder 68 in werking treden en tegelijk de pomp van het lijmtoestel 9 in werking stellen zodat door de spuitmonden 56 lijm op de onderzijde van de omgevouwen rand 1 wordt gespoten terwijl de voet 69 de rand 1 tegen de rug van het tapijt 2-3 duwt zonder het spuiten van de lijm te beletten.
Wanneer de fotocellen 76 en 77 het einde van het tapijt 2-3 detecteren zal de besturingsinrichting 49 ervoor zorgen dat op het gepaste tijdstip de wagen 83 terug naar zijn ruststand keert, respectievelijk het wiel 66 naar zijn beginstand keert, vervolgens de voet 69 terug wordt opgelicht en het spuiten van lijm stopt.
Vooral in deze tweede uitvoeringsvorm van de inrichting wordt de vouw in het tapijt 2-3 juist gepositioneerd en wordt dus de rand 1 van het tapijt 2-3 perfect naast het veld met pooldraden 3 omgevouwen zodat geen pooldraden 3 aan de rugzijde komen te liggen maar ook geen gedeelte van de rand 1 aan de poolzijde zichtbaar is.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen,
<Desc/Clms Page number 19>
doch dergelijke inrichting voor het lijmen van een rand van een geweven tapijt, kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for gluing an edge of a woven carpet.
This invention relates to a device for gluing an edge of a woven carpet, which device comprises a glue head for applying glue for gluing the edge and transport and pressing means for applying said edge to the edge after applying the glue. back of the carpet and move the carpet so that the said edge is moved along the glue head.
When weaving carpets, one carpet is woven after another, with the ground fabric continuing, after which this ground fabric is cut between the carpets.
Partly to avoid fraying, the edges of the carpets are finished. The uncut edges, usually the longest edges, are normally edged. The cut edges are fringed, edged or glued. glued.
To enable this gluing, a strip of ground fabric without pile threads is woven between two successive carpets. When cutting between these carpets, therefore, at the edges thereof, usually their transverse edges, a strip of ground fabric without pile threads remains which can be folded and glued to the back. This gluing is more and more used because it provides a good finish and is still relatively cheap.
In known devices of the above-mentioned type used to realize this gluing, the glue head is opposite one
<Desc / Clms Page number 2>
stand arranged over which the above-mentioned edge of the ground fabric is manually pre-folded as it is moved further by the conveying and pressing means, for instance two conveyor belts pressed against each other, such that the glue head is in the fold. Once past the glue head and thus after applying the glue, the folded edge is further folded by the aforementioned means and pressed against the back of the carpet.
The necessary manual folding is time consuming and quite difficult, especially when the base fabric or the backing of the carpet is thick or relatively stiff, which is increasingly the case with today's carpets.
It is also possible, in case of incorrect pre-folding, that the final fold is also not in the right place, this is on the edge of the pile threads field, so that either, on the pile side on the above edge, ground fabric is visible, or pile threads are on the fold and thus are directed sideways and / or are even on the back.
The object of the present invention is a device for gluing an edge of a woven carpet, which does not have the above-mentioned drawbacks, and with which folding can take place easily and relatively accurately.
This object is achieved according to the invention in that the device contains a folding means for pre-folding the edge to be glued when it is moved over it.
Preferably, the device furthermore comprises gripping means movable synchronously with the transporting and pressing means for gripping and synchronizing it with said transporting and pressing means
<Desc / Clms Page number 3>
displacing the edge to be folded, wherein the folding means is arranged between these gripping means and the transport and pressing means.
The gripping means ensure that the carpet does not shift transversely to its direction of movement and that the folding is pre-folded at the desired location.
The device preferably comprises a stop for the pile threads located in front of the gripping means and directed in the direction of transport, against which a carpet with its pile threads can be slid downwards, so that upon further displacement the edge to be folded over is correctly positioned so that it would be correctly positioned by the gripping means be grabbed.
The movable gripping means may include two endless belts located one above the other and means for driving them.
The folding means can comprise a helical guide and optionally a finger located on the end facing the transport and pressing means for accurately determining the fold.
The glue head can be located opposite the aforementioned end of this guide and open out next to the finger with at least one nozzle.
When weaving the carpets, the last row of pile threads, which is therefore against the strip to be folded, is usually not perfectly straight.
<Desc / Clms Page number 4>
In the above-mentioned known devices, the fold is perfectly rectilinear, in line with the fold that is manually formed around the aforementioned foot.
As a result, the same drawbacks may arise locally as the incorrect folding described above.
In particular, a piece of ground fabric may be visible locally and / or pile threads on the fold may be directed sideways and even horizontally, and / or pile threads may still be located on the back of the carpet. These local deviations adversely affect the appearance of the carpet.
In order to also overcome these drawbacks, the folding means is arranged on a trolley which is displaceable by displacement means transversely of the carpet transport direction, while the device comprises a detector which detects the beginning of the pile threads along the edge to be glued on the pile side of the carpet and which is glued via control device controls the moving means to move the carriage in function of the detection.
As a result, the fold follows the edge of the field of pile threads.
Preferably, the detector contains a sensor.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a preferred embodiment of an apparatus for gluing an edge of a woven carpet according to the invention is described below, by way of example without any limitation, with reference to the accompanying drawings, in which:
<Desc / Clms Page number 5>
figure 1 shows a top view of a device according to the invention with a carpet to be glued; figure 2 represents a side view of the device of figure 1; figure 3 shows on a larger scale the part indicated by F3 in figure 1 but in which the carpet was transported further; figure 4 also shows on a larger scale the part indicated by F4 in figure 2;
figure 5 represents on an even larger scale a detail indicated with F5 in figure 3; figure 6 represents a section according to line VI-VI in figure 1, on a larger scale; figure 7 represents a section according to line VII-VII in figure 3, on a larger scale; figure 8 represents a section according to line VIII-VIII in figure 3, on a larger scale; figure 9 represents a section according to line IX-IX in figure 3, also on a larger scale; Figure 10 shows a front view analogous to that of Figure 4 but of an even smaller part of the device and on an even larger scale, and with respect to another embodiment of the invention; Figure 11 shows a top view of the portion of Figure 10; figure 12 represents a section according to line XII-XII in figure 11, on a larger scale;
figure 13 represents a section according to line XIII-XIII in figure 11, also on a larger scale; figure 14 represents a section according to line XVI-XVI in figure 11, also on a larger scale;
<Desc / Clms Page number 6>
figure 15 shows on a larger scale the part indicated by F15 in figure 10, with partial cut-away.
The device shown in Figures 1 to 9 is a device for folding and gluing the edge 1 of a carpet consisting of a base fabric 2 and pile threads 3, which are not present on the edge 1, however.
EMI6.1
This device mainly comprises a table 4 and, in the direction of transport indicated by the arrow 5 along this table 4, successively gripping means 6 for the edge 1 of the carpet 2-3, a folding means 7 and a glue head 8 of a glueing device co-acting therewith. 9 and transporting pressing means 10, wherein the folding means 7 and the glue head 8 are arranged together on a carriage 11 which is displaceable transversely of said transport direction by displacing means 12 which are controlled by a detector 13 situated between the gripping means 6 and the folding means 7.
The table 4 consists of a frame 14, an endless conveying device mounted thereon, consisting of a conveyor belt 15 which is arranged over rollers 16 and the upper part of which is moved in the direction of the arrow 5 by a motor 17 driving one of the aforementioned rollers 16 , and a stationary rim 18-19 mounted next to this conveyor belt 15 on the frame 14 with two portions 18 and 19, the tops of which are at different levels.
The lowest level portion 18 is located at the top of the conveyor belt 15, while the top of the outer portion 19 is slightly higher
<Desc / Clms Page number 7>
so that a stop 20 is formed at the location of the transition and extends in the longitudinal direction or in the direction of the arrow 5.
The gripping means 6 are movable and consist of two endless internally toothed rubber bands 21A and 21B arranged one above the other at a recess in the edge 18-19 of the table 4 such that the upper part of the lower band 21B is an extension of the top of the section 19 and the inner edge of this section is an extension of the stop 20. These belts 21A and 21B are driven by an electric motor 22.
The lower band 21B extends around two toothed wheels 23 mounted on shafts 24 mounted in a frame 25 fixed to the frame 14 of the table 4.
The upper band 21A also extends around two toothed wheels 26 which are fixed on shafts 27 mounted in a frame 28, but this frame 28 is itself hinged relative to the frame 14 in that the ends of the front axle 27 are mounted are in arms of a support 29 secured to the frame 14.
On the upper side of the lower part of the upper band 21A, a pressure slat 30 rests hinged on the frame 28 by arms 31. The underside of this pressing bar 30 is coated with, for example, PTFE to limit the wear of the moving belt 21A and to obtain a good pressing of the edge 1 of the carpet 2-3.
<Desc / Clms Page number 8>
The two front axles 24 and 27 and thus the two belts 21B and 21A are driven simultaneously and in the opposite direction by a transmission by the motor 22 which is mounted on the frame 14 and which is synchronized with the motor 17 so that the linear speed of the belts 21B and 21A are the same as those of the conveyor belt 15 Behind the belt 21A but above the portion 18 of the rim 18-19, an additional endless toothed rubber belt 32 is arranged which extends around a front toothed wheel 33 which is fixed on the rear axle 27 and a rear toothed wheel 34 which is fixed on a axle 35 mounted in a frame 36 mounted on said axle 27, as shown in detail in Figures 3 and 4.
This tape 32 is arranged next to the detector 13 and the folding means 7.
In the example shown in Figures 1 to 9, the detector 13 comprises a sensor formed by a plate 37 which is fixed by two horizontal arms 38, hinged at both ends, to a support 39 mounted on the frame 14 and which is thus movable is in a direction transverse to said transport direction.
On the shaft 40 with which an end of one of the arms 38 is hingedly connected to the support piece 39, an encoder 41 is provided which gives a signal in function of the linear displacement of the plate 37 and thus the angular rotation of the arm 38. By the encoder 41 or external resilient means, the arms 38 are pushed to the position where the plate 37 is against the portion 18 of the rim 18-19, as in dashed line in Figure 5
<Desc / Clms Page number 9>
or against the pile threads 3 of a carpet, as shown in full line in this Figure 5.
This plate 37 is located at a height between the levels of the portions 18 and 19, while above the plate 37 and slightly higher than the portion 19 there is a retaining element 42 secured to the front end of the frame 36.
The folding means 7 is arranged together with the glue head 8 on the carriage 11 which, with four wheels 43, can be rolled transversely to the transport direction by means of the displacing means 12 over horizontal guides which are incorporated in a frame fixed on the frame 14 above the table 4 extending support structure 44.
The displacement means 12 comprise an endless conveyor belt 45 to which the carriage 11 is attached and which extends over wheels 46 which are attached to vertical axes 47 which are mounted in the supporting construction 44.
One of the shafts 47 is driven by a transmission by an electric motor 48 mounted on the supporting structure 44, which is controlled by an electronic control device 49 which is coupled via a line 50 to the encoder 41.
The folding means 7 comprises a helical guide 51 or slat, the front end of which is located at the level of the top of the portion 19 of the edge 18-19, but at a location where this portion 19 is absent.
<Desc / Clms Page number 10>
Next to this end and above the portion 18, a resilient element 52, for example a leaf spring, is attached to the front end of the carriage 11 as shown in detail in Figure 5.
Under the rearmost end of this guide 51, a horizontal finger 53, which is directed towards the detector 13, is attached to the carriage 11.
Opposite said end of the guide 51 is the glue head 8 which is connected by a flexible hose 54 to a glue reservoir 55 provided on the frame 14 and provided with heating means.
The glue head 8 is provided with one or more nozzles 56 which open next to the finger 53 as shown in detail in figure 8.
The conveying and pressing means 10 finally consist of two endless conveyor belts 57 arranged one above the other and extending around horizontal rollers 58. The two rear rollers 58 become opposite. driven by a transmission by a common motor 59 which is also synchronized with said motors 17 and 22 such that the linear speed of the conveyor belts 57 is equal to that of the belts 21A and 21B.
The operation of the above-described device is as follows.
A carpet 2-3 to be glued is placed on the table 4 in such a way that its edge 1 to be glued is located on the part 19 of edge 18-19 and adjacent to this edge 1 the pile threads 3
<Desc / Clms Page number 11>
the underside are located and connect against the stop 20.
In the case of large carpets 2-3, the portion located above the conveyor belt 15 may be folded or rolled up, as shown in Figures 1 to 4.
When the device is in operation, the carpet will be moved by the conveyor belt 15 in the direction of the arrow 5, the edge 1 being gripped between the belts 21A and 21B at some point.
Due to the weight of the upper part of the gripping means 6, which includes the frame 28, the tire 21A and the wheels 26 and which is hinged around the front axle 27, and the weight of the whole hingedly attached to the rear axle 27 formed by the frame 36, the tire 32 and the wheels 33 and 34, the edge 1 is firmly gripped and the displacement in the transverse direction is excluded.
By this gripping means 6, the edge 1 is further transported over the folding means 7 where the edge is first folded upwards through the guide 51 and then around the finger 53 to above the ground fabric 2 and thus above the back of the carpet 2-3. During this folding, the carpet 2-3 next to the edge 1 is held against the portion 18 of the edge 18-19 by the leaf spring 52.
Just before a part of the edge 1 reaches this folding means 7, the detector 13 determines the correct position of the boundary of the pile threads 3. The plate 37 is thereby pressed against the pile threads 3 and follows the, usually not straight, boundary of the pile threads 3.
<Desc / Clms Page number 12>
The encoder 41 measures every angle change of the arms 38, which therefore corresponds to each movement of the plate 37, and sends this information to the control device 49 which in turn activates the motor 48, such that the movement of the carriage 11 and thus of the folding means 7 follows with a small delay the movement of the plate 37 and moves from the position shown in dashed line to the position shown in full line, so that the folding means 7 is positioned in exactly the right place so that the folding is correct,
this is immediately adjacent to the pile threads 3.
At the end of the folding means 7, glue is sprayed under the edge 1 through the glue head 8. The glue head 8 can be coupled to a detection means, for instance a photocell, such that glue is sprayed as soon as and as long as it is detected that a carpet 2-3 is present under the glue head 8.
Beyond this glue head 8, the edge 1 is further folded over and held against the back of the carpet 2-3 until the glue has hardened by the conveyor belts 57 which, together with the conveyor belt 15, are also responsible for the further transport of the carpet 2-3.
The above-described device makes it possible to glue the edge 1 of the carpet 2-3 automatically without much effort, and this in a perfect manner, so that the fold is located just next to the pile threads 3 and, on the one hand, no ground fabric 2 is visible, and, on the other hand , no pile threads are located on the fold or on the back.
The folding means 7 does not necessarily have to have a helical guide 51, a resilient element 52 and a finger 53
<Desc / Clms Page number 13>
and Figures 10 to 15 show an embodiment of the device which differs substantially from the above-described embodiment due to a different construction of the folding means 7 and of the associated glue head 8.
Instead of a single helical guide 51, this folding means successively comprises, in the direction of movement of the carpet 2-3, a pressure foot 61 mounted on a pressure lath 60, a first guide 62, the front portion of which has a rearwardly inclined top side for a start of forming a fold against an adjacent stop 63, a second guide 64 located above this initial fold with a conductive underside for further folding against an stop 65 located below, a revolving wheel 66 around an upright axis with a groove 67 on its circumference and a foot 69 that can be pressed down by a vertical pneumatic cylinder 68.
The pressure bar 60 and the pressure foot 61 located on the outside thereof are fixed via the stop 63 on the carriage 11 which is displaceable by the displacement means 12.
The first guide 62, the stop 63 and the second guide 64 are also mounted stationary on this carriage 11.
The first guide 62 forms a bar, the inwardly longitudinal edge of which is in line with the pressure foot 61, a small distance from the stop 63 next to it which, viewed in the direction of movement of the carpet 2-3, is slightly more to the rear the inclined beginning of this guide 62 is then situated.
<Desc / Clms Page number 14>
The front edge of the first guide 62 is located slightly lower than the pressure foot 61. This guide 62 rises sufficiently to fold the edge 1 of the carpet 2-3 upwards and then extends further horizontally to one on the carriage 11 attached bracket 70 to which the second guide 64 is attached as shown in detail in Figure 13.
This second guide 64 is located more towards the center of the table 4 than the first guide 62 and also slightly higher than the highest part thereof, but of course lower than the top of the edge folded by this first guide 62.
The underside of the second guide 64 is inclined slightly downwards towards the rear, while the side wall directed towards the center of the table 4 extends obliquely towards this center towards the rear.
The stop 65 which is located under this guide 64 is a slat that connects to the stop 63 and is therefore also fixed on the carriage 11. carriage 11.
The wheel 66 is located on the outside opposite the stop 63, in a recess at the bottom of the support 70, slightly lower than the bottom side of the second guide 64 and can grip with its groove 67 over the formed fold so as to form the edge 1 of the hold carpet 2-3 in place.
This wheel 66 is rotatably mounted on the end of a short horizontal arm 71 which is fixed on an upright shaft 72 rotatably mounted in the support 70 and above this support 70 is fixed on a second larger arm 73 rotatable with its other end is attached to a
<Desc / Clms Page number 15>
piston rod 74 of a pneumatic cylinder 75 mounted on the carriage 11.
The foot 69 is located just above the glue head 8, which in this embodiment is even flatter than in the embodiment described above and is thus formed by a flat plate which is an extension of the stop 65. The nozzles 56 issue on the top of this plate.
The supply of compressed air to the cylinders 68 and 75 is controlled via electrically controlled valves by the control device 49, which is schematically shown only in figure 11, and to which two carpet detectors are coupled, in the example given photocells 76 and 77.
These photocells 76 and 77 are mounted on the frame 36 to detect the presence or absence of a carpet 2-3. For the sake of clarity, this frame 36 and the conveyor belt 32 carried by it, which are located next to the folding means 7 above the table 4, are not shown in Figures 10 to 15; only the photocells 76 and 77 are shown in Figures 10 and 11.
Contrary to the embodiment described above, the displacing means 12 of the carriage 11 are not formed by a conveyor belt but by a threaded rod 78 screwed into a piece 79 on which the carriage 11 is fixed.
The motor 80, which drives the threaded rod 78 via a transmission, is coupled via the control device 49 to the detector 13, which, however, in this embodiment is not mechanical but electronic.
<Desc / Clms Page number 16>
Instead of a revolving arm with a decoder, the detector 13 includes two piezoelectric sensors 81 located in the top of a housing 82 mounted on a carriage 83 facing in the direction of movement of the carpet 2-3 in front of the carriage 11 is located.
In the same sense as the carriage 11, this carriage 83 is movable by means of a threaded rod 84 which is driven by a motor 85 via a transmission and which is screwed into a piece 86 on which the carriage 83 is fixed.
In this sense of displacement, the two piezoelectric probes 81 are offset about 1.5 mm from each other as shown in Figure 15.
The operation of the above-described embodiment is analogous to that of the embodiment according to Figures 1 to 9, with the exception of the detection of the location of the pile threads 3 and the folding and gluing of the edge 1.
When a carpet 2-3, which is transported with the pile threads 3 downwards by the gripping means 6, is detected by the photocell 76, the control device 49 will activate the motor 85 a certain time afterwards, so that the detector 13 on the car 83 will be opposite the transition between the pile threads 3 and the edge 1 without pile threads 3.
When none of the sensors 81 are in contact with pole wires 3, the detector 13 is too far out from the pole wires 3 and the controller 49 will cause the carriage 83 with the detector 13 to move inward.
<Desc / Clms Page number 17>
When both sensors 81 are in contact with pole wires 3, the detector 13 is located too far opposite the pole wires 3 and the control device 49 will cause the carriage 83 to move outward with the detector 13.
The carriage 83 will be moved back and forth until the edge of the field with pile threads 3 is opposite the outer end of the most inward feeler 81.
The controller 49, which commands the movement of the carriage 11, commands the latter with a delay approximately corresponding to the time it takes for a point of the edge 1 of the carpet 2-3 to pass from the detector 13 to the first guide 62. be moved, which means that this guide 62 is always situated right next to the field with pile threads 3 and follows the edge of this field and also the other parts of the folding means 7 mounted on the carriage 11 in the correct position relative to the edge 1 are situated.
The edge 1 of the carpet 2-3 slides over the inclined beginning of this first guide 62 and is folded upwards by the latter by about 90, against the stop 63, as shown in figure 12.
During the further displacement, this folded edge 1 comes into contact with the second guide 64, so that it is folded even more towards the back of the carpet 2-3 over the stop 65, as shown in detail in figure 13.
Meanwhile, the second photocell 77 has detected the carpet 2-3, whereby the control device 49 activates the cylinder 75 so that the wheel 66 is against the
<Desc / Clms Page number 18>
fold is pushed as soon as the beginning of the carpet 2-3 is past this wheel 66.
During said further folding of the edge 1 by the second guide 64, the fold is thus retained in the groove 67 of the wheel 66 as shown in detail in figure 13, so that the edge 1 is enclosed between the stop 65 and this wheel 66 and thus cannot shift.
Still some time later, when the front side of the carpet 2-3 is above the glue head 8, the control device 49 activates the cylinder 68 and at the same time activates the pump of the glue device 9 so that glue passes through the nozzles 56 onto the bottom side of the folded edge 1 is sprayed while the foot 69 pushes the edge 1 against the back of the carpet 2-3 without preventing the spraying of the glue.
When the photocells 76 and 77 detect the end of the carpet 2-3, the controller 49 will cause the carriage 83 to return to its rest position at the appropriate time, or the wheel 66 to return to its initial position, then the foot 69 to return ripped off and spraying of glue stops.
Especially in this second embodiment of the device, the fold in the carpet 2-3 is correctly positioned and thus the edge 1 of the carpet 2-3 is folded perfectly next to the field with pile threads 3 so that no pile threads 3 are placed on the back, but no part of the edge 1 on the pole side is visible either.
The invention is by no means limited to the embodiments described above and shown in the figures,
<Desc / Clms Page number 19>
however, such a device for gluing an edge of a woven carpet can be realized in different variants without departing from the scope of the invention.