<Desc/Clms Page number 1>
"Samenstel voor het controleren en bewaken van de koppeling van leidingen"
Deze uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een eerste leiding, een tweede leiding en een koppelingsdetector, waarbij de eerste, respectievelijk tweede leiding voorzien is van een eerste, respectievelijk tweede koppelstuk, die voorzien zijn om bij het koppelen van de leidingen in elkaar te grijpen, waarbij de koppelingsdetector voorzien is voor montage op de eerste leiding en een schakelaar bevat voor het schakelen van de koppelingsdetector naar een stand corresponderend met een gekoppeld zijn van de leidingen.
Dergelijke samenstellen worden gebruikt om te controleren of twee leidingen aan elkaar gekoppeld zijn, bijvoorbeeld in procesopstellingen waarin vloeistoffen door de betreffende leidingen getransporteerd worden. Bij dergelijke procesopstellingen worden diverse processtappen, bijvoorbeeld het verpompen of transporteren van vloeistoffen vaak vanuit een centrale controlekamer aangestuurd. Het is bijgevolg wenselijk dat de centrale controlekamer informatie ontvangt over het al dan niet gekoppeld zijn van de betreffende leidingen.
Veel gebruikte koppelingssystemen om leidingen aan elkaar te koppelen zijn de Cam & Groove snelkoppelingssystemen.
Bij de bekende inrichting wordt vooraf een koppelingsdetector op een van de leidingen aangebracht, meestal op de vaste leiding. Wanneer
<Desc/Clms Page number 2>
vervolgens bij het bouwen van een procesopstelling, twee leidingen met elkaar gekoppeld worden, wordt de koppelingsdetector manueel door de monteur ingeschakeld, nadat de koppeling tot stand werd gebracht. De koppelingsdetector stuurt een signaal door naar een centraal controlebord in de controlekamer, dat aangeeft dat de betreffende leidingen gekoppeld zijn.
De koppelingsdetector blijft aangeschakeld tot hij manueel door een monteur weer wordt uitgeschakeld.
De bekende inrichting heeft het nadeel dat de koppelingsdetector door de monteur moet worden ingeschakeld en bijgevolg voor de monteur toegankelijk moet blijven, ook na het bouwen van de procesopstelling.
Het doel van onderhavige uitvinding bestaat erin een inrichting te verschaffen waarmee het mogelijk is om op een eenvoudige en betrouwbare wijze, de koppeling tussen twee leidingen te controleren en te bewaken, zonder dat het schakelen van de koppelingsdetector afhankelijk is van de handeling van de monteur.
Dit wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de schakelaar bij het koppelen van de leidingen bedienbaar is door het tweede koppelstuk.
In een dergelijk samenstel geeft de koppelingsdetector op een correcte en betrouwbare wijze weer of de betreffende leidingen met elkaar gekoppeld zijn, aangezien de schakelaar die de koppelingsdetector bedient, zelf bediend wordt door de tweede leiding bij het tot stand brengen van de koppeling van de leidingen. Het moment van inschakelen van de koppelingsdetector in het samenstel volgens de uitvinding wordt bijgevolg niet beïnvloed door externe omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de handeling van de monteur, een mechanische beweging of een toevallige
<Desc/Clms Page number 3>
aanraking door een vreemd voorwerp.
In een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding is de schakelaar bij voorkeur bedienbaar door een rand van het tweede koppelstuk.
Met een dergelijk samenstel wordt de normale werking van de koppeling niet beïnvloed door de aanwezigheid van de koppelingsdetector.
In een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding is de schakelaar bij voorkeur beweegbaar in langsrichting van de eerste leiding.
Een dergelijke schakelaar wordt bediend door de beweging die gepaard gaat met het koppelen van de leidingen.
In een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding is de koppelingsdetector bij voorkeur grenzend aan het eerste koppelstuk gemonteerd.
In een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de schakelaar een veer, door middel waarvan de schakelaar schakelbaar is naar een stand corresponderend met een ontkoppeld zijn van de leidingen
In een dergelijk samenstel kunnen de betreffende leidingen meerdere keren gekoppeld en weer ontkoppeld worden. De schakelaar en bijgevolg de koppelingsdetector, geven steeds correct aan of de betreffende leidingen al dan niet gekoppeld zijn.
In een vijfde uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de koppelingsdetector een in langsrichting van de eerste leiding beweegbare ring, die rondom de eerste leiding is aangebracht, welke ring aan zijn van het tweede koppelstuk afgewende zijde voorzien is van een eerste niveau en een tweede niveau, die door middel van een schuine rand met elkaar verbonden zijn, welke koppelingsdetector eveneens een stift omvat voor het aan-en uitschakelen van een
<Desc/Clms Page number 4>
signaalgenerator, welke stift voorzien is om door beweging van de ring verplaatsbaar te zijn langs de schuine rand van genoemd eerste niveau naar genoemd tweede niveau, waarbij het eerste niveau correspondeert met een uitgeschakelde stand van de signaalgenerator voor het afgeven van een eerste signaal corresponderend met een uitgeschakelde stand van de schakelaar,
en waarbij genoemd tweede niveau correspondeert met een aangeschakelde stand van de signaalgenerator voor het afgeven van een tweede signaal corresponderend met een aangeschakelde stand van de schakelaar.
De signaalgenerator kan bijvoorbeeld met een centraal controlebord verbonden worden, waarop een eerste signaal wordt gegenereerd bij het koppelen en een tweede signaal bij het ontkoppelen van de leidingen.
Volgens een zesde uitvoeringsvorm van de uitvinding bevindt de koppelingsdetector zich bij voorkeur in een gesloten behuizing, waarbij de schakelaar deel uitmaakt van de behuizing.
De in een behuizing ingebouwde koppelingsdetector wordt minder gemakkelijk beschadigd, bijvoorbeeld tijdens het bouwen van een procesopstelling, is minder gevoelig voor vervuiling en kan in een groot aantal omstandigheden ingezet worden, zoals bijvoorbeeld corrosieve omstandigheden, zonder dat beschadiging of vervuiling van de koppelingsdetector optreedt.
In het samenstel volgens de uitvinding kunnen diverse typen signaalgenerators geschikt worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld een mechanische schakelaar, een contactschakelaar of een naderingsschakelaar.
Volgens de uitvinding is de signaalgenerator bij voorkeur een naderingsschakelaar.
<Desc/Clms Page number 5>
Dergelijke naderingsschakelaars verzekeren een langdurige bedrijfszekerheid, ze zijn weinig gevoelig voor slijtage en kunnen gemakkelijk in een behuizing worden ingebouwd.
Volgens de uitvinding wordt de behuizing bij voorkeur op de koppeling gelast om een stevige constructie te realiseren.
Deze uitvinding heeft eveneens betrekking op een koppelingsdetector als onderdeel van een samenstel zoals hierboven beschreven.
Een dergelijke koppelingsdetector bevat een schakelaar voor het schakelen van de koppelingsdetector naar een stand corresponderend met een gekoppeld zijn van de leidingen, waarbij de schakelaar bij het koppelen van de leidingen bedienbaar is door een tweede koppelstuk op de tweede leiding.
Volgens de uitvinding zijn de koppelstukken, de detector en de behuizing bij voorkeur uitgevoerd in roestvrij staal.
De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van onderstaand uitvoeringsvoorbeeld, de figuren en figuurbeschrijving.
In de hiernavolgende figuren verwijzen dezelfde referentienummers steeds naar dezelfde onderdelen.
Fig. l toont een dwarsdoorsnede van twee niet aan elkaar gekoppelde leidingen, met de koppelingsdetector in rusttoestand ;
Fig. 2 toont een dwarsdoorsnede van twee gekoppelde leidingen met de koppelingsdetector in de ingeschakelde stand.
Het samenstel zoals weergegeven in Figuur 1, omvat een eerste leiding 1, voorzien van een eerste koppelstuk 3 en een tweede leiding 2, voorzien van een tweede koppelstuk 4. De koppelstukken 3 en 4
<Desc/Clms Page number 6>
vormen samen de koppeling voor het koppelen van de leidingen 1 en 2. Binnen in het tweede koppelstuk 4 bevindt zieh een dichtingsring 13 voor het lekvrij afdichten van de koppeling.
De eerste leiding 1 is bij voorkeur een vaste leiding, de tweede leiding 2 is bij voorkeur een flexibele leiding.
Het tweede koppelstuk 4 is voorzien van twee op de buitenomtrek aangebrachte hendels 14 en 15 die kantelbaar zijn van en naar de tweede leiding 2 toe. De hendels 14 en 15 bevatten aan hun onderkant afgeronde koppen 16 en 17, die in overeenkomstige uitsparingen 18 en 19 in de buitenmantel 6 van het eerste koppelstuk 3 passen.
Het eerste koppelstuk 3 heeft een buitenmantel 6, voorzien van aanzetten 22 en 23 voor de afgeronde koppen 16 en 17 van respectievelijk de hendels 14 en 15.
De koppelingsdetector 5 voor het controleren en bewaken van de koppeling van de leidingen 1 en 2, bevindt zieh op het eerste koppelstuk 3.
De koppelingsdetector 5 omvat een schakelaar 10 die bedienbaar is door het tweede koppelstuk 4. De schakelaar 10 is bij voorkeur gevormd door een in de langsrichting van de eerste leiding 1 verplaatsbare ring die rondom de eerste leiding 1 is aangebracht, waarbij de ring 10 bedienbaar is door het tweede koppelstuk 4. De schakelaar 10 kan eveneens een halve ring zijn of een deel van een ring die op de eerste leiding is geklemd of in langsrichting van de eerste leiding 1 verplaatsbaar is door middel van een groef in de buitenmantel 6 van het eerste koppelstuk 3. In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm maakt de ring 10 deel uit van de gesloten behuizing 29 waarin de
<Desc/Clms Page number 7>
koppelingsdetector 5 zieh bevindt.
De koppelingsdetector 5 omvat eveneens een beweegbare stift 8, die bediend wordt door ring 10. Stift 8 is bijvoorbeeld beweegbaar in de richting loodrecht op de as van leiding 1.
De koppelingsdetector 5 bevat eveneens een signaalgenerator 9, die bedienbaar is door stift 8.
Ring 10 omvat eveneens een zijde die afgewend is van het tweede koppelstuk, en gelegen is aan de binnenkant van de behuizing. Deze van het tweede koppelstuk afgewende zijde omvat een eerste niveau 20 en een tweede niveau 24, die met elkaar verbonden zijn door een schuine rand 28. Het eerste en tweede niveau 20 en 24 zijn bij voorkeur in hoofdzaak evenwijdig met de as van de eerste leiding 1, of de as van het eerste koppelstuk 3. In de uitgeschakelde, respectievelijk ingeschakelde stand van de koppelingsdetector bevindt stift 8 zieh op het eerste niveau 20, respectievelijk tweede niveau 24.
Veer 11 is rondom de eerste leiding 1 aangebracht en werkt in op ring 10. Veer 11 is met haar ene uiteinde bevestigd aan ring 10 en met haar andere uiteinde bevestigd in een uitsparing 25 in de behuizing 29 van de koppelingsdetector 5. Indien de leidingen niet gekoppeld zijn, is veer 11 in rust. Indien de leidingen gekoppeld zijn, is veer 11 samengedrukt.
Veer 12 bevindt zieh rondom stift 8.
Een uiteinde van veer 12 is bevestigd aan een verdikking 26 op stift 8, het andere uiteinde is bevestigd aan een steunplaatje 27, op stift 8.
Steunplaatje 27 fungeert eveneens als geleiding tijdens de beweging van de stift 8. In de uitgeschakelde stand van de schakelaar 10 bevindt stift 8 zieh op eerste niveau 20 en is veer 12 in rust. In de ingeschakelde stand van de schakelaar 10 bevindt veer 12 zieh op
<Desc/Clms Page number 8>
tweede niveau 24 en is veer 12 samengedrukt.
Stift 8 is aan de bovenkant voorzien van een plaatje 21 voor het schakelen van een signaalgenerator 9 naar een eerste en een tweede stand. De eerste stand correspondeert met een uitgeschakelde stand van de signaalgenerator 9 voor het afgeven van een eerste signaal corresponderend met de uitgeschakelde stand van de schakelaar 10. De tweede stand correspondeert met een aangeschakelde stand van de signaalgenerator 9 voor het afgeven van een tweede signaal corresponderend met de aangeschakelde stand van de schakelaar 10. De naderingsschakelaar 9 is bijvoorbeeld verbonden met een centraal controlebord voor het controleren en bewaken van de koppeling tussen de leidingen.
De koppelingsdetector 5 bevindt zich bij voorkeur in een afgesloten behuizing 29. De behuizing 29 is bij voorkeur op het eerste koppelstuk 3 gelast.
Bij het koppelen van de eerste leiding 1 met de tweede leiding 2 worden het eerste en het tweede koppelstuk 3,4 in elkaar gebracht, manueel of met behulp van hendels 14 en 15. De afgeronde koppen 16 en 17 worden daarbij vanop de aanzetten 22 en 23 afgezet en door de beweging van de hendels 14 en 15 verder verplaatst tot ze in de overeenkomstige uitsparingen 18 en 19 in de buitenmantel 21 van het eerste koppelstuk 3 liggen. De koppeling wordt tot stand gebracht door de hendels 14 en 15 naar de leiding 2 te kantelen. In de gekoppelde stand grijpen het eerste koppelstuk 3 en het tweede koppelstuk 4 in elkaar.
Door het eerste koppelstuk 3 over het tweede koppelstuk 4 te brengen, wordt ring 10 door de rand 7 van het tweede koppelstuk 4 verplaatst in de
<Desc/Clms Page number 9>
langsrichting van de eerste leiding 1. De kracht op de hendels 14 en 15 overwint de kracht van veer 11 en veer 11 wordt samengedrukt.
De beweging van ring 10 wordt overgebracht op stift 8, waardoor stift 8 langs de zijde van ring 10 wordt verplaatst die zich aan de binnenkant van de behuizing 29 bevindt, en die van het tweede koppelstuk 4 is afgewend. Stift 8 wordt daarbij verplaatst vanaf het eerste niveau 20 langs de schuine rand 28, naar het tweede niveau 24, waarbij steunplaatje 27 als geleiding voor boven beschreven verplaatsing fungeert. Gelijktijdig met de verplaatsing van stift 8 wordt veer 12 samengedrukt en wordt het plaatje 21 naar de naderingsschakelaar 9 verplaatst.
Naderingsschakelaar 9 schakelt aan en veroorzaakt bijvoorbeeld een signaal op een (hier niet getoond) centraal controlebord, dat correspondeert met een gekoppeld zijn van de leidingen 1 en 2.
Bij het ontkoppelen van de leidingen 1 en 2, worden hendels 14 en 15 bewogen weg van de tweede koppeling 4. Tweede leiding 2 en tweede koppeling 4 worden achteruit verplaatst, veer 11 ontspant en dwingt ring 10 in tegengestelde zin van de pijl. De beweging van ring 10 wordt overgebracht op stift 8. Veer 12 ontspant en dwingt stift 8 van tweede niveau 24 langs schuine rand 28, naar eerste niveau 20. Naderingsschakelaar 9 schakelt uit. Op het centrale controlebord wordt een signaal gegenereerd dat aangeeft dat de leidingen 1 en 2 niet meer gekoppeld zijn.
<Desc/Clms Page number 10>
EMI10.1
Referenties ------------ 1 eerste leiding (vaste leiding) 2 tweede leiding (flexibele leiding) 3 eerste koppelstuk 4 tweede koppelstuk 5 koppelingsdetector 6 buitenmantel eerste koppelstuk 7 rand tweede koppelstuk 8 beweegbare stift 9 signaalgenerator 10 schakelaar 11 veer 12 veer 13 dichtingsring 14 hendel 15 hendel 16 afgeronde kop 17 afgeronde kop 18 uitholling 19 uitholling 20 eerste niveau 21 plaatje 22 aanzet 23 aanzet 24 tweede niveau 25 uitsparing 26 verdikking 27 steunplaatje 28 schuine rand 29 gesloten behuizing