<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING Connector voor een of meer optische geleiders
De uitvinding heeft betrekking op een connector voor een vlakke optische kabel met een aantal optische geleiders, voorzien van een huis met insteekzijde en een achterwand die tegenover de insteekzijde ligt en een positioneringsstuk dat beweegbaar in het huis is gemonteerd, waarbij de uiteinden van de geleiders in het positioneringsstuk zijn bevestigd en de kabel via een doorvoeropening in de achterwand van het huis in het huis is gevoerd, waarbij in hoofdzaak ter plaatse van de doorvoeropening een trekontlasting voor de kabel is aangebracht.
Een dergelijke connector is beschreven in EP-A-0 602 726 van aanvraagster. Bij deze bekende connector bestaat de trekontlasting uit een klemorgaan dat de optische geleiders over een aanmerkelijke lengte in het huis vastklemt. Op korte afstand van het ingeklemde gedeelte van de geleiders volgt het positioneringsstuk, waarbij de geleiders nagenoeg in een plat vlak tussen de trekontlasting en het positioneringsstuk verlopen. Hierdoor doet zich in de praktijk het probleem voor, dat voor het bewegen van het positioneringsstuk in het huis tijdens het koppelen van de connector met een bijvoorbeeld van een printkaart deel uitmakende connector relatief hoge krachten nodig zijn om het positioneringsstuk te bewegen. Voorts ligt bij de bekende connector niet vast in welke richting de optische geleiders zullen uitwijken bij een beweging van het positioneringsstuk in de connector.
Aangezien de richting waarin de geleiders uitwijken de door de geleiders op het positioneringsstuk uitgeoefende krachten bepaalt, kan de positie van het positioneringsstuk in de connector op ongecontroleerde wijze worden beïnvloed.
De uitvinding beoogt een connector van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij deze bezwaren zijn ondervangen.
<Desc/Clms Page number 2>
Hiertoe heeft de connector volgens de uitvinding het kenmerk, dat tussen de trekontlasting en het positioneringsstuk in het huis een kamer is gevormd, waarin de optische kabel in een van zijn langsrichting afwijkende richting vrij beweegbaar is.
Doordat in het huis van de connector een kamer is gevormd, waarin de kabel vrij beweegbaar is, kan het uitwijken van de kabel op gecontroleerde wijze binnen het huis van de connector plaatsvinden.
Bij voorkeur is de doorvoeropening in de achterwand van het huis dwars op de langsrichting van de kabel versprongen ten opzichte van het geleiderstuk, waarbij met voordeel in de kamer een geleidingselement is aangebracht, dat de bewegingsrichting van de kabel in de kamer bepaalt.
Hierdoor wordt een connector verkregen, waarbij het uitwijken van de kabel in het huis op volledig gecontroleerde wijze kan plaatsvinden.
Teneinde de krachten die door de optische kabel op het positioneringsstuk worden uitgeoefend te beheersen, verdient het volgens de uitvinding de voorkeur, wanneer tussen de kamer en het positioneringsstuk een geleidingssleuf voor de kabel is aangebracht, die in lijn ligt met de uit het positioneringsstuk tredende geleiders.
Het meest kwetsbare gedeelte van de optische geleiders bevindt zich op de plaats waar de geleiders uit het positioneringsstuk treden. Teneinde de geleiders op deze plaats zo goed mogelijk te beschermen, bezit het positioneringsstuk aan de zijde waar de geleiders uittreden een tweede geleidingssleuf waarin de geleiders passend zijn opgenomen, waarbij de tweede geleidingssleuf is gevormd in een geleidingsblok van een materiaal met een hoge wrijvingscoefficient.
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de connector volgens de uitvinding is weergegeven.
Fig. 1 toont in perspectief in doorsnede een uitvoeringsvorm van de connector volgens de uitvinding.
<Desc/Clms Page number 3>
Fig. 2 toont in perspectief de connector uit Fig. l, waarbij de connector aan de ene zijde in een backpanel connector is gestoken en aan de andere zijde van deze backpanel connector een printkaart met connector is ingestoken.
Fig. 3 is een met fig. 2 overeenkomend aanzicht in perspectief, waarbij de printkaartconnector geheel in de backpanel connector is gestoken.
Fig. 4 toont een gedeelte van de onderzijde van de connector uit fig. 1.
Fig. 5 en 6 tonen in perspectief twee aanzichten van de connector uit fig. 1 in uiteengenomen toestand.
Fig. 7 en 8 tonen in perspectief twee aanzichten van de connector uit fig. 1.
In fig. 1 is in perspectief een doorsnede van een connector 1 weergegeven voor optische geleiders die bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld deel uitmaken van een vlakke kabel 2. De connector 1 is voorzien van een huis 3 met een open insteekzijde 4 en een achterwand 5 die tegenover de insteekzijde 4 ligt. De optische geleiders van de kabel 2 zijn bevestigd in een positioneringsstuk 6 dat beweegbaar in x-, y-en z-richting in het huis 3 is gemonteerd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar EP-A-0 602 726.
De kabel 2 is via een doorvoeropening 7 in de achterwand 5 in het huis 3 gevoerd, waarbij ter plaatse van de doorvoeropening 7 in de achterwand 5 een trekontlastingsorgaan 8 is aangebracht, dat bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bestaat uit een krimpkous die klemmend aangrijpt op de buitenmantel van de kabel 2 en op uitstekende wanddelen 9 van de doorvoeropening 7.
Het huis 3 van de connector 1 is in de fig. 5 en 6 in uiteengenomen toestand weergegeven en is samengesteld uit een hoofdgedeelte 10 dat aan de insteekzijde 4 van het huis en aan de tegenoverliggende achterzijde open is uitgevoerd.
De achterwand 5 is losneembaar met het hoofdgedeelte 10 verbonden door middel van twee vergrendelarmen 11 waarvan de
<Desc/Clms Page number 4>
uiteinden in openingen 12 van het hoofdgedeelte 10 grijpen.
Het huis 3 omvat voorts een dragerdeel 13 voor het positioneringsstuk 6, welk dragerdeel 13 door vergrendelarmen 14 op het hoofdgedeelte 10 is bevestigd. In het hoofdgedeelte 10 is een veerruimte 15 gevormd waarin een veer 16 is gemonteerd (zie fig. 1) die aangrijpt op de kop 17 van een pen 18 waarvan het tegenoverliggende uiteinde aangrijpt op een vlak 19 van het positioneringsstuk 6. Dit vlak sluit bij voorkeur een hoek van 450 in met de x-, y-en z-richting. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar EP-A-0 602 726.
Een beschermingskap 20 is verschuifbaar verbonden met het dragerdeel 13 en bezit aan een zijde een cilindrische veerkamer 21 waarin een geleidingspen 22 van het hoofdgedeelte 10 uitsteekt. De beschermingskap 20 wordt door een niet in de tekening zichtbare veer die in de veerkamer 21 is gemonteerd, in de in fig. 1 getoonde stand gehouden.
De connector 1 is in de fig. 7 en 8 in de samengestelde toestand getekend, waarbij is te zien dat een in dwarsdoorsnede L-vormig verlengstuk 23 van de beschermingskap 20 het inwendige van het huis 3 nagenoeg afsluit.
De veerruimte 15 van het hoofdgedeelte 10 verdeelt het huis 3 in een aan de insteekzijde grenzende kamer 24 voor het positioneringsstuk 6 en een op de achterwand 5 aansluitende kamer 25 waarin de kabel 2 zieh uitstrekt.
In deze kamer 25 zijn de optische geleiders van de kabel 2 in een van hun langsrichting afwijkende richting vrij beweegbaar. Deze vrije bewegingsmogelijkheid voor de geleiders van de kabel 2 is van belang voor een nauwkeurige positionering van het positioneringsstuk 6 ten opzichte van een complementair positioneringsstuk 26 van een in de fig. 2 en 3 in doorsnede weergegeven connector 27. Deze connector 27 is gevormd op een slechts gedeeltelijk weergegeven printkaart 28 waarin het positioneringsstuk 26 is ingebed. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar EP-A-0 602 726.
In de fig. 2 en 3 is een gedeelte van een backpanel 29 met een backpanelconnector 30 weergegeven, waarin aan de ene zijde de vrije connector 1 is ingestoken. Tijdens het
<Desc/Clms Page number 5>
insteken van de connector 1 in de backpanelconnector 30 schuift de beschermingskap 20 in de richting van de achterwand 5, zodat het positioneringsstuk 6 wordt vrijgegeven.
Aan de andere zijde van de connector 30 is de printkaart 28 met de connector 27 in de connector 30 gestoken, waarbij in de in fig. 2 weergegeven situatie de positioneringsstukken 6 en 26 zich reeds in de juiste stand ten opzichte van elkaar bevinden doch de connector 27 nog over een afstand van circa 2, 5 mm verder in de connector 30 kan worden geduwd naar de in fig. 3 getekende stand. Bij de verplaatsing van de connector 27 van de in fig. 2 weergegeven stand naar de in fig. 3 weergegeven stand wordt het positioneringsstuk 6 binnen het huis 3 in de richting van de achterwand 5 van het huis 3 verplaatst. Doordat de kabel 2 door het trekontlastingsorgaan 8 wordt vastgehouden, moet de kabel 2 in het huis 3 uitwijken. Voor deze uitwijking is de kamer 25 verschaft.
Bovendien is de doorvoeropening 7 in de achterwand 5 dwars op de langsrichting van de geleiders van de kabel 3 versprongen ten opzichte van het positioneringsstuk 6, zodat de kabel 2 ten opzichte van zijn langsrichting schuin in de kamer 25 verloopt. Op deze wijze is voor het bewegen van het positioneringsstuk 6 in de langsrichting van de kabel 2 slechts een geringe kracht nodig. Bovendien is in de kamer 25 een schuin verlopende wand 31 als geleidingselement aangebracht, welke wand de bewegingsrichting van de kabel 2 in de kamer 25 bepaalt. Een vergelijking van de fig.
2 en 3 laat duidelijk de bewegingsvrijheid van de kabel 2 in de kamer 25 zien. Doordat de beweging van de kabel 2 in de kamer 25 op gecontroleerde wijze plaatsvindt, wordt bereikt dat door de kabel 2 geen ongecontroleerde krachten op het positioneringsstuk 6 worden uitgeoefend die anders de positioneringsnauwkeurigheid zouden kunnen beinvloeden.
Teneinde een verdere controle van de beweging van de kabel 2 resp. van de door de kabel 2 op het positioneringsstuk 6 uitgeoefende krachten te bereiken, is tussen de kamer 25 en de kamer 24 waarin het positioneringsstuk 6 zich bevindt, een geleidingssleuf 32 aangebracht die in de
<Desc/Clms Page number 6>
langsrichting van de kabel 2 een aanmerkelijke lengte heeft.
Deze geleidingssleuf 32 is in fig. 4 te zien, waarin de beschermingskap 20 is weggelaten, zodat de onderzijde van het dragerdeel 13 zichtbaar is. De geleidingssleuf 32 ligt in hoofdzaak in lijn met de richting waarin de geleiders van de kabel 2 uit het positioneringsstuk 6 treden. Voorts is het positioneringsstuk 6 aan de zijde waar de geleiders van de kabel 2 uit het positioneringsstuk treden, voorzien van een geleidingsblok 33 dat bij voorkeur uit een materiaal met een hoge wrijvingscoëfficient bestaat. In dit geleidingsblok 33 is een tweede geleidingssleuf gevormd, waarin de geleiders van de kabel 2 klemmend zijn opgenomen. Hierdoor wordt elke beweging van de optische geleiders ter plaatse van het positioneringsstuk 6 op doeltreffende wijze vermeden.
De uitvinding is niet beperkt tot het in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld dat binnen het kader der conclusies op verschillende manieren kan worden gevarieerd.