<Desc/Clms Page number 1>
Verbinding bij tandprothesen en tandprothesen hiermee uitgerust.
Deze uitvinding heeft betrekking op een verbinding bij tandprothesen, hetzij om een bovenprothese en een onderprothese te verbinden, hetzij om een verbinding te maken tussen, enerzijds, een bovenprothese of een onderprothese, en anderzijds, een gedeelte van een natuurlijk gebit.
De uitvinding beoogt hierbij een verbinding die erin voorziet dat de tandprothese, respektievelijk tandprothesen, steeds met een bepaalde kracht tegen de betreffende kaak of kaken worden gedrukt. Hierdoor worden eventuele spraakproblemen en moeilijkheden bij het kauwen, wat regelmatig voorkomt bij losse tandprothesen, uitgesloten.
De uitvinding beoogt hierbij eveneens een verbinding die een zeer lange levensduur kent, die een relatief grote laterale beweging tussen het bovengebit en ondergebit toelaat, en die toelaat dat de uitgeoefende kracht gemakkelijk kan worden aangepast.
Tot dit doel betreft de uitvinding een verbinding bij tandprothesen, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat uit minstens twee door middel van een scharnierkoppeling aan elkaar bevestigde armen ; middelen om de armen bij hun vrije uiteinden aan de boven-en/of onderprothese en/of een gedeelte van een natuurlijk gebit te bevestigen ; en elastische middelen tussen de armen om deze scharnierend open te drukken, welke zieh op een plaats voor de voornoemde scharnierkoppeling bevinden. Doordat de elastische middelen voor de scharnierkoppeling zijn
<Desc/Clms Page number 2>
aangebracht hiertoe kan een relatief stevige veer worden aangewend, zoals een helicoidale drukveer, welke zoals bekend een zeer lange levensduur kent in tegenstelling tot veel andere veersoorten.
Ook wanneer zieh een breuk in zulke veer voordoet, blijft de veerkracht behouden, doordat de gevormde gedeelten elk nog een drukkracht blijven uitoefenen.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op tandprothesen die met de voornoemde verbinding zijn uitgerust.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een boven-en onderprothese weergeeft die door middel van een verbinding volgens de uitvinding aan elkaar zijn gekoppeld ; figuur 2 de verbinding uit figuur 1 op een grotere schaal weergeeft ; figuur 3 een bovenaanzicht weergeeft van de verbinding uit figuur 2 ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2 ; figuren 5,6 en 7 doorsneden weergeven volgens lijnen
V-V, VI-VI en VII-VII in figuur 4 ; figuur 8 een zicht weergeeft als in figuur 4, voor een andere stand.
Zoals weergegeven in figuur 1 heeft de uitvinding betrekking op een verbinding 1 waarmee een bovenprothese 2 en een onderprcihese 3 aan elkaar kunnen worden bevestigd.
<Desc/Clms Page number 3>
Zoals weergegeven in figuren 2 en 3 bestaat de verbinding 1 hoofdzakelijk uit minstens twee door middel van een scharnierenkoppeling 4 aan elkaar bevestigde armen 5 en 6 ; middelen 7 om de armen 5 en 6 bij hun vrije uiteinden 8 en 9 aan de bovenprothese 2 en/of de onderprothese 3, of eventueel een bovengedeelte of ondergedeelte van een natuurlijk gebit, te bevestigen ; en elastische middelen 10 om de armen 5 en 6 scharnierend open te drukken, welke zieh op een plaats voor de voornoemde scharnierkoppeling 4 bevinden.
De armen 5 en 6 zijn bij voorkeur gebogen, meer speciaal zoals weergegeven in figuur 2, en kunnen van verschillende lengte zijn.
De voornoemde scharnierkoppeling 4 bestaat hoofdzakelijk uit een kleine schroef 11 die in een zodanig verbinding tussen de armen 5 en 6 voorziet dat deze vrij verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar. De schroef 11 past hierbij doorheen boringen 12 en 13 die in de armen 5 en 6 zijn aangebracht en kan samenwerken met een bus 14 die van inwendige schroefdraad is voorzien. Zowel de schroef 11 als de bus 14 vertonen een verbrede kop, respektievelijk 15 en 16. Aan de tegenovereenliggende uiteinden van de boringen 12 en 13 zijn verzinkingen voorzien die plaats bieden aan de voornoemde koppen 15 en 16.
De voornoemde middelen 7 bestaan in het geval van een bevestiging aan prothesen uit fittingen 17 of dergelijke die in de prothesen 2 en 3 kunnen worden vastgezet, en schroeven 18, die doorheen boringen 19 in de uiteinden 8 en 9 van de armen 5 en 6 in de voornoemde fittingen 17 kunnen worden geschroefd. De schroeven 18 vertonen bij voorkeur konische koppen welke in verzinkingen ter plaatse van de boringen 19 passen. De fittingen 17 en de schroeven 18 zijn
<Desc/Clms Page number 4>
bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat de schroeven 18 tot tegen de einden van de fittingen kunnen worden aangeschroefd, en wel zodanig dat dan nog een kleine speling aanwezig is tussen de armen 5 en 6 en de schroeven 18. Hierdoor wordt een minder starre konstruktie bekomen en kunnen de onder-en bovenprothese een weinig ten opzichte van elkaar bewegen.
Bij voorkeur vertonen de koppen van de schroeven 18 een koniciteit van 17'ten opzichte van de lengteas van de schroeven. Het is duidelijk dat de voornoemde koppen 15 en 16 ook konisch kunnen worden uitgevoerd, waarbij desgewenst ook in een speling kan worden voorzien bij het monteren van de schroef 11 in de bus 14.
Zoals weergegeven in figuren 2 en 4 bestaan de elastische middelen 10 bij voorkeur uit een axiaal samendrukbaar element. In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan zij uit een helicoïdale drukveer 20.
De elastische middelen 10 zijn bij voorkeur ingebouwd in de armen 5 en 6. In het weergegeven voorbeeld zit de drukveer 20 hiertoe vervat in een kamer 21 die gevormd wordt door tegenovereenliggende uitsparingen 22 en 23 in de armen 5 en 6. Zoals weergegeven in figuur 5 vertoont de kamer 21 bij voorkeur een cirkelvormige doorsnede. De langsas 24 van de kamer 21 strekt zich bij voorkeur uit langs een cirkelboog rond de draaias 25 van de scharnierkoppeling 4.
De elastische middelen 10 en meer speciaal de drukveer 20 wordt in opgespannen toestand tussen twee aanslagen 26 en 27, die deel uitmaken van de armen 5 en 6, aangebracht. De drukveer 20 kan zodanig gekozen worden dat zij ten allen ti : de een drukkracht uitoefent. Zoals weergegeven in figuren 6 en 7 bestaan de aanslagen 26 en 27 bij vcorkeur ui halfcirkelvormige uitsteeksels, een en ander zodanig
<Desc/Clms Page number 5>
dat de uiteinden van de drukveer 20 steeds volledig ondersteund worden.
In de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 8 zijn de aanslagen 26 en 27 zodanig gesitueerd dat de onderlinge afstand D vergroot bij het uiteenscharnieren van de armen 5 en 6, met andere woorden wanneer de mond wordt geopend. Dit betekent voor de patient dat de drukkracht het grootste is bij een gesloten mond en afneemt bij het openen van de mond.
De montage en de werking van de scharnierende verbinding 1 kan eenvoudig uit de figuren worden afgeleid.
Eerst wordt de drukveer 20 tussen de armen 5 en 6 aangebracht. Vervolgens worden de armen 5 en 6 met elkaar verbonden door middel van de schroef 11 en de bus 14. In de bovenprothese 2 en de onderprothese 3 worden fittingen 17 voorzien, welke bij voorkeur niet in de tanden 28, doch in de basisstruktuur 29 worden aangebracht. Uiteindelijk kunnen de prothesen 2 en 3 scharnierend aan elkaar worden bevestigd door de armen 5 en 6 aan de fittingen 17 te monteren.
De elastische middelen 10 zorgen ervoor dat de prothesen 2 en 3 uit elkaar worden gedrukt, met andere woorden, bij het gebruik ervan, met een welbepaalde kracht tegen de bovenkaak en onderkaak worden aangedrukt. Ter verduidelijking wordt in figuur 8 nog de stand weergegeven in de toestand waarbij de mond geopend is.
Het is duidelijk dat bij voorkeur aan weerszijden van de prothese in een scharnierende verbinding wordt voorzien.
Het is duidelijk dat de verbinding ook kan aangewend worden om slechts een bovenprothese of een onderprothese aan te
<Desc/Clms Page number 6>
drukken, waarbij dan de uiteinden van de verbindingen die niet met een prothese samenwerken, voorzien zijn van middelen die toelaten dat deze uiteinden met een natuurlijk gebit kunnen samenwerken, zoals bijvoorbeeld steunen die links en rechts met natuurlijke tanden kunnen samenwerken, bijvoorbeeld hierover kunnen worden vastgeklemd.
Opgemerkt wordt dat de verbinding 1 bij voorkeur zodanig is uitgevoerd dat de draaias 25 in een doorsnede volgens een richting gelegen tussen de twee armen 5 en 6 naar achter uit het midden verschoven ligt. Dit biedt ook het voordeel dat, mits de scharnierkoppeling 4 een welbepaalde speling toelaat, een grotere laterale verplaatsing mogelijk is tussen de bovenprothese 2 en de onderprothese 3 dan in het geval dat de draaias 25 zieh in het midden van de voornoemde doorsnede zou bevinden.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld gegeven en in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke verbinding bij tandprothesen kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Connected to dental prostheses and dental prostheses.
This invention relates to a connection in dental prostheses, either to connect an upper prosthesis and a lower prosthesis, or to make a connection between, on the one hand, an upper prosthesis or a lower prosthesis, and on the other hand, a part of a natural denture.
The object of the invention is a connection which provides that the dental prosthesis or dental prostheses are always pressed against the relevant jaw or jaws with a certain force. This excludes any speech problems and chewing difficulties, which regularly occur with loose dental prostheses.
The invention also aims at a connection which has a very long service life, which permits a relatively large lateral movement between the upper dentition and the lower dentition, and which allows the force exerted to be easily adjusted.
For this purpose the invention relates to a connection in dental prostheses, characterized in that it consists of at least two arms fastened together by means of a hinge coupling; means for attaching the arms at their free ends to the upper and / or lower prosthesis and / or part of a natural denture; and elastic means between the arms for hingedly pushing them open, which are located in a location for the aforementioned hinge coupling. Because the elastic means are for the hinge coupling
<Desc / Clms Page number 2>
provided for this purpose, a relatively sturdy spring can be used, such as a helicoidal compression spring, which, as is known, has a very long life, unlike many other spring types.
Even if a break occurs in such a spring, the spring force is retained, because the shaped parts each continue to exert a compressive force.
The invention also relates to dental prostheses equipped with the aforementioned connection.
With the insight to better demonstrate the features according to the invention, a few preferred embodiments are described below as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows an upper and lower prosthesis which, by means of a connection according to the invention are linked together; figure 2 shows the connection of figure 1 on a larger scale; figure 3 represents a top view of the connection of figure 2; figure 4 represents a section according to line IV-IV in figure 2; figures 5,6 and 7 show cross-sections according to lines
V-V, VI-VI and VII-VII in Figure 4; figure 8 represents a view as in figure 4, for another position.
As shown in figure 1, the invention relates to a connection 1 with which an upper prosthesis 2 and a lower prosthesis 3 can be attached to each other.
<Desc / Clms Page number 3>
As shown in figures 2 and 3, the connection 1 mainly consists of at least two arms 5 and 6 fastened together by means of a hinge coupling 4; means 7 for attaching the arms 5 and 6 at their free ends 8 and 9 to the upper prosthesis 2 and / or the lower prosthesis 3, or optionally an upper part or lower part of a natural dentition; and elastic means 10 for hingedly pushing arms 5 and 6 open, which are located in a location for said hinge coupling 4.
The arms 5 and 6 are preferably curved, more particularly as shown in Figure 2, and can be of different length.
The aforementioned hinge coupling 4 mainly consists of a small screw 11 which provides such a connection between the arms 5 and 6 that they are freely rotatable relative to each other. The screw 11 hereby fits through bores 12 and 13 which are arranged in the arms 5 and 6 and can cooperate with a sleeve 14 which is internally threaded. Both the screw 11 and the sleeve 14 have a widened head, 15 and 16, respectively. At the opposite ends of the bores 12 and 13, countersinks are provided which accommodate the aforementioned heads 15 and 16.
The aforementioned means 7, in the case of attachment to prostheses, consist of fittings 17 or the like which can be secured in prostheses 2 and 3, and screws 18, which pass through bores 19 in the ends 8 and 9 of the arms 5 and 6 the aforementioned fittings 17 can be screwed. The screws 18 preferably have conical heads that fit into countersinks at the bores 19. The fittings 17 and the screws 18 are
<Desc / Clms Page number 4>
preferably designed in such a way that the screws 18 can be screwed to the ends of the fittings, in such a way that there is then still a small play between the arms 5 and 6 and the screws 18. This results in a less rigid construction and the lower and upper prosthesis move slightly relative to each other.
Preferably, the heads of the screws 18 have a taper of 17 'to the longitudinal axis of the screws. It is clear that the aforementioned heads 15 and 16 can also be made conical, whereby if desired, a clearance can also be provided when mounting the screw 11 in the sleeve 14.
As shown in Figures 2 and 4, the elastic means 10 preferably consist of an axially compressible element. In the most preferred embodiment, they consist of a helicoidal compression spring 20.
The elastic means 10 are preferably built into the arms 5 and 6. In the example shown, the compression spring 20 is for this purpose contained in a chamber 21 formed by opposite recesses 22 and 23 in the arms 5 and 6. As shown in figure 5 chamber 21 preferably has a circular cross section. The longitudinal axis 24 of the chamber 21 preferably extends along a circular arc around the rotary axis 25 of the hinge coupling 4.
The elastic means 10 and more particularly the compression spring 20 are arranged in a tensioned condition between two stops 26 and 27, which form part of the arms 5 and 6. The compression spring 20 can be selected such that it exerts a compressive force at all times. As shown in Figures 6 and 7, the stops 26 and 27 preferably consist of semicircular protrusions, such that
<Desc / Clms Page number 5>
that the ends of the compression spring 20 are always fully supported.
In the embodiment of Figures 1 to 8, the stops 26 and 27 are located such that the distance D increases when the arms 5 and 6 are hinged apart, in other words when the mouth is opened. This means for the patient that the pressure force is greatest when the mouth is closed and decreases when the mouth is opened.
The mounting and operation of the hinged connection 1 can be easily deduced from the figures.
First, the compression spring 20 is arranged between the arms 5 and 6. The arms 5 and 6 are then connected to each other by means of the screw 11 and the sleeve 14. Fittings 17 are provided in the upper prosthesis 2 and the lower prosthesis 3, which are preferably arranged in the base structure 29, not in the teeth 28 . Finally, the prostheses 2 and 3 can be hinged together by mounting the arms 5 and 6 on the fittings 17.
The elastic means 10 ensure that the prostheses 2 and 3 are pressed apart, in other words, when used, they are pressed against the upper and lower jaw with a specified force. For clarification, Figure 8 still shows the position in the condition in which the mouth is opened.
It is clear that a hinged connection is preferably provided on either side of the prosthesis.
It is clear that the connection can also be used to supply only an upper prosthesis or a lower prosthesis
<Desc / Clms Page number 6>
pressing, the ends of the joints which do not cooperate with a prosthesis, being provided with means which allow these ends to cooperate with natural teeth, such as for instance supports that can cooperate with natural teeth on the left and right, for instance clamped over them .
It is noted that the connection 1 is preferably designed such that the axis of rotation 25 is displaced backwards from the center in a cross section according to a direction located between the two arms 5 and 6. This also offers the advantage that, provided that the pivot coupling 4 allows a certain play, a greater lateral displacement is possible between the upper prosthesis 2 and the lower prosthesis 3 than if the pivot axis 25 would be in the middle of the aforementioned cross-section.
The present invention is by no means limited to the exemplary embodiments shown in the drawings, but such connection in dental prostheses can be realized in various shapes and sizes without departing from the scope of the invention.