<Desc/Clms Page number 1>
INRICHTING TER BEVESTIGING VAN EEN BUISVORMIG VOORWERP AAN EEN WAND.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting ter bevestiging van een buisvormig voorwerp aan een wand, bestaande uit een het voorwerp omvattende beugel met tot flenzen omgebogen einden, en een tussen deze flenzen passend montageblokje met een van een kops einde daarvan uitstekende, in de wand te drijven bevestigingspen, waarbij aan tenminste een zijde van het blokje de betreffende beugelflens tussen van die zijde van het blokje uitstekende randdelen in dwarsrichting (= asrichting van het voorwerp) wordt opgesloten en waarbij de beide beugelflenzen en het blokje zijn voorzien van met elkaar strokende gaten voor het opnemen van een klemschroef.
Een dergelijke bevestigingsinrichting is algemeen bekend en wordt onder andere op grote schaal toegepast voor het bevestigen van hemelwater-afvoerbuizen aan muren en wanden van gebouwen.
Het is daarbij gebruikelijk eerst een met het gewenste aantal bevestigingspunten overeenkomend aantal montageblokjes in een veelal vertikale lijn, door indrijven (inslaan of schroeven) van hun bevestigingspennen, op de wand of muur vast te zetten. Vervolgens wordt de te bevestigen buis langs de aldus voorgemonteerde montageblokjes opgesteld en worden de benodigde bevestigingsbeugels achtereenvolgens door uitbuigen en weer laten terugveren rond de buis aangebracht en elk op een montageblokje vastgeschroefd.
Het vastschroeven van de bevestigingsbeugels aan de montageblokjes nu vormt een lastig uit te voeren onderdeel van het totale karwei. Zo zal bijvoorbeeld een rechtshandige monteur zieh opstellen in een positie, waarin hij zieht heeft op de beugelflens, via welke hij de klemschroef met zijn rechterhand wil insteken. Tegelijkertijd dient hij daarbij de zieh op de achtergrond bevindende, de correspon- derende moer dragende flens in zijn ligplaats tussen de uitstekende randdelen van het blokje met behulp van zijn linkerhand te onderste- nen, en wel tot het moment, waarop de klemschroef de moer voldoen- de heeft "gepakt".
De monteur dient hiertoe met zijn linkerarm om de buis heen te reiken en komt op de voorgrond in feite een hand tekort om bij het insteken van de klemschroef tevens een stuk gereedschap, bijvoorbeeld een schroevedraaier, te kunnen vasthouden.
De uitvinding nu beoogt voor dit ongemak een oplossing te bie- den. Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de uitste- kende randdelen van het blokje op een of meer punten over de randen
<Desc/Clms Page number 2>
van de beugelflens heengrijpend zijn uitgevoerd.
Aldus wordt aan de betreffende zijde van het montageblokje een ligplaats geformeerd, waarin de betreffende beugelflens niet alleen in zijn vlak - in een richting dwars op de flensranden-gefixeerd kemt te liggen, doch bovendien in een richting loodrecht op dat vlak opgesloten kamt te liggen. Een dergelijke uitvoering biedt de monteur de mogelijkheid de beugel met zijn op de achtergrond liggende flens in de genoemde ligplaats te schuiven respectievelijk te drukken, waarna hij beide handen vrij heeft voor het tot stand brengen van de klemschroefverbinding.
De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.
De in de tekening in perspectief weergegeven bevestigingsinrichting volgens de uitvinding bestaat uit een in hoofdzaak cirkelvormige beugel 1, waarvan de einden tot naar buiten uitstekende flenzen 2 en 3 zijn omgebogen. In de flens 3 bevindt zieh een gat 4 voor het insteken van een niet nader weergegeven klemschroef, terwijl de flens 2 van een daarmede strokende, in de tekening niet zichtbare, opening c. q. draadbus is voorzien. De bevestigingsbeugel 1 is gevormd uit een buigzaam materiaal, bijvoorbeeld een geschikte kunststof, zodat hij door uitbuigen en weer laten terugveren rond een te bevestigen, in de tekening niet nader weergegeven buis kan worden gelegd.
De bevestigingsinrichting bestaat verder uit een bijvoorbeeld uit kunststof gevormd montageblokje 5, dat met de beugel 1 samenwerkt.
Het montageblokje 5 heeft in hoofdzaak de vorm van een I-profiel, met een lijf 6 en flenzen 7 en 8. Het lijf 6 heeft daarbij een in de lengterichting van het profiel verlopende centrale verdikking 9. Het montageblokje 5 is voorzien van een in de lengterichting daarvan uitstekende verankeringsschroef 10, die met zijn ene draadeinde 10a in het ene kopse eindgedeelte van de verdikking 9 is geschroefd en die met zijn andere draadeinde 10a, al dan niet onder tussenkomst van een plug, in een muur of draagwand kan worden geschroefd. In het van de verankeringsschroef 10 afgekeerde kopse einde van de verdikking 9 bevindt zich een uitsparing of verdieping 11 voor het daarin plaatsen van een schroevedraaier.
De flenzen 2 en 3 van de bevestigingsbeugel 1 hebben een hoogte h, die past bij de inwendige afstand a tussen de bovenflens 7 en de onderflens 8 van het montageblokje 5. De flenzen 2 resp. 3 passen daardoor elk in een opzij van het lijf 6 tussen de bovenflens 7 en de
<Desc/Clms Page number 3>
onderflens 8 gevormde ligplaats. Daarbij zijn de flenzen 2 en 3 elk voorzien van een naar buiten gerichte uitbuiging 2a resp. 3a welke correspondeert met het profiel van de verdikking 9 aan de betreffende zijde van het lijf 6.
Een bijzonder kenmerk van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding is daarin gelegen, dat aan een zijde van het montageblokje 5 de flenzen 7 en 8 zijn voorzien van naar elkaar toe gerichte randdelen 7a resp. 8a. In het getekende uitvoeringsvoorbeeld strekken deze randdelen 7a resp. 8a zieh over de gehele lengte van het blokje 5 uit, hoewel zij in de lengterichting van het blokje zouden kunnen zijn onderbroken zonder aan de functie ervan afbreuk te doen. Deze uitvoering, met naar elkaar toegekeerde flensranddelen 7a en 8a, biedt de monteur de mogelijkheid de bevestigingsbeugel met de flens 2 in de pijlrichting P in de ligplaats te schuiven, die begrensd wordt door het lijf 6,9, de aan de betreffende zijde van het blokje 5 naar elkaar toegekeerde binnenoppervlakken van de flenzen 7 en 8, en de naar elkaar toe wijzende randdelen 7a en 8a.
Een aldus met zijn flens 2 in het blokje 5 geschoven bevestigingsbeugel komt, gezien in een richting dwars op de lengteas van het blokje, in de betreffende ligplaats opgesloten te liggen. Van deze eigenschap nu kan gebruik worden gemaakt om de voor het bevestigen van een buis aan een wand te verrichten handelingen te vergemakkelijken. Deze handelingen zijn de volgende :
Allereerst wordt het montageblokje 5 met zijn ervan uitstekende verankeringsschroef 10 in de muur of draagwand geschroefd, en wel onder gebruikmaking van een in de uitsparing 11 te plaatsen schroevedraaier. Vervolgens wordt een bevestigingsbeugel 1 om de te bevestigen buis gelegd en met zijn ene flens 2 in de genoemde ligplaats aan de in de tekening op de achtergrond gelegen zijde van het blokje 5 gesto- ken.
Daarbij is aan de van de bevestigingsbeugel 1 afgekeerde zijde een extra verdikking 9a geformeerd, waardoor een aanslagvlak 9b is ontstaan, die de insteekdiepte van de flens 2 in de betreffende op- neemruimte bepaalt. Daardoor komt een in de verdieping 9 aangebracht doorgaand gat 12 op een lijn te liggen met de in de flens 2 aanwezige opening resp. draadbus. De flens 3 komt daarbij, gezien in de teke- ning, langs de van de flens 2 afgekeerde zijde van het blokje 5 te liggen. In deze toestand behoeft de bevestigingsbeugel 1 geen extra ondersteuning van de monteur, zodat deze laatste beide banden vrij heeft voor het via de opening 4 inbrengen van de voor het vastzetten van de beugel aan het montageblokje 5 benodigde klemschroef en het
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
hanteren van het daarbij te gebruiken gereedschap (schroevedraaier).
Na het insteken van de bevestigingsschroef de flens 3 bij het bedienen van het betreffende gereedschap geleidelijk, in dwarsrichting, in de op de voorgrond op de tekening tussen de flenzen 7 en 8 aanwezige ligplaats getrokken en aan de betreffende zijde van het lijf 6, 9 vastgeklem1.
De uitvinding is niet tot de in de tekening weergegeven en in het bovenstaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld beperkt. Binnen het kader van de uitvinding zijn verschillende varianten daarop denkbaar.
<Desc / Clms Page number 1>
DEVICE FOR ATTACHING A TUBULAR OBJECT TO A WALL.
The invention relates to a device for attaching a tubular object to a wall, consisting of a bracket comprising flanged ends comprising the object, and a mounting block fitting between these flanges and projecting from one end end thereof, into the wall. float fixing pin, in which on at least one side of the block the relevant bracket flange is enclosed between edge parts projecting from that side of the block in the transverse direction (= axis direction of the object) and wherein the two bracket flanges and the block are provided with mutually taped holes for receiving a clamping screw.
Such a fixing device is generally known and is widely used, among other things, for fixing rainwater drainage pipes to walls and walls of buildings.
It is customary to first fix a number of mounting blocks corresponding to the desired number of fixing points in a usually vertical line, by driving (driving in or screwing) their fixing pins onto the wall or wall. The tube to be attached is then placed along the thus pre-assembled mounting blocks and the necessary mounting brackets are successively applied around the tube by bending and springing back and screwed onto a mounting block each.
Screwing the mounting brackets to the mounting blocks is now a difficult part of the overall job. For example, a right-handed mechanic will set up in a position where he can see the bracket flange through which he wants to insert the clamping screw with his right hand. At the same time, he must support the flange in the background, which is the corresponding nut-bearing flange, in his position between the protruding edge parts of the block, with his left hand, until the moment the clamping screw meets the nut - the "caught".
The mechanic has to reach with his left arm around the pipe and in fact is short of a hand in the foreground to be able to hold a tool, for example a screwdriver, when inserting the clamping screw.
The invention now aims to provide a solution to this inconvenience. According to the invention, this object is achieved in that the protruding edge parts of the block at one or more points over the edges
<Desc / Clms Page number 2>
of the bracket flange are gripping.
A recess is thus formed on the relevant side of the mounting block, in which the respective flange of the flange not only lies in its plane - fixed in a direction transverse to the flange edges, but also lies in a direction perpendicular to that plane. Such an embodiment allows the mechanic to slide or push the bracket with its flange lying in the background into the said berth, after which he has both hands free to effect the clamping screw connection.
The invention is explained in more detail below with reference to the drawing with an exemplary embodiment.
The fastening device according to the invention shown in perspective in the drawing consists of a substantially circular bracket 1, the ends of which are bent to outwardly flanges 2 and 3. In the flange 3 there is a hole 4 for the insertion of a clamping screw (not shown in more detail), while the flange 2 of an aperture c, which is not visible in the drawing, tapes therewith. q. threaded bush is provided. The mounting bracket 1 is formed from a flexible material, for instance a suitable plastic, so that it can be placed around a tube to be fixed, which is not shown in the drawing, by bending and springing back again.
The fastening device further consists of a mounting block 5, for instance made of plastic, which cooperates with the bracket 1.
The mounting block 5 has essentially the shape of an I-profile, with a body 6 and flanges 7 and 8. The body 6 has a central thickening 9 extending in the longitudinal direction of the profile. The mounting block 5 is provided with a longitudinally extending anchoring screw 10, which is screwed with one threaded end 10a into the one end end portion of the bead 9 and which can be screwed into a wall or supporting wall with or without the intervention of a plug, with or without the intervention of a plug. In the end of the thickening 9 facing away from the anchoring screw 10, there is a recess or recess 11 for placing a screwdriver therein.
The flanges 2 and 3 of the mounting bracket 1 have a height h, which matches the internal distance a between the top flange 7 and the bottom flange 8 of the mounting block 5. The flanges 2 and 2 respectively. 3 therefore each fit in a side of the body 6 between the top flange 7 and the
<Desc / Clms Page number 3>
bottom flange 8 formed berth. The flanges 2 and 3 are each provided with an outwardly directed deflection 2a, respectively. 3a which corresponds to the profile of the bulge 9 on the respective side of the body 6.
A special feature of the fastening device according to the invention is that on one side of the mounting block 5 the flanges 7 and 8 are provided with mutually directed edge parts 7a, respectively. 8a. In the drawn exemplary embodiment, these edge parts 7a, respectively. 8a, along the entire length of the block 5, although they could have been interrupted in the lengthwise direction of the block without compromising its function. This version, with flange edge parts 7a and 8a facing each other, allows the technician to slide the mounting bracket with the flange 2 in the direction of arrow P into the berth, which is delimited by the body 6,9, on the relevant side of the block 5 facing inner surfaces of the flanges 7 and 8, and the edge parts 7a and 8a facing each other.
Seen in a direction transverse to the longitudinal axis of the block, a mounting bracket thus slid into the block 5 with its flange 2 will be locked in the relevant berth. This property can now be used to facilitate the operations to be carried out for fixing a pipe to a wall. These actions are the following:
First of all, the mounting block 5 with its anchoring anchoring screw 10 is screwed into the wall or supporting wall, using a screwdriver to be placed in the recess 11. A fixing bracket 1 is then placed around the tube to be fixed and is inserted with its one flange 2 in the said berth on the side of the block 5 situated in the background in the drawing.
An additional thickening 9a is formed on the side remote from the mounting bracket 1, whereby a stop surface 9b is created, which determines the insertion depth of the flange 2 in the relevant receiving space. As a result, a through hole 12 arranged in the recess 9 will be aligned with the opening or flange 2 present in the flange 2. threaded bush. Seen in the drawing, the flange 3 comes to lie along the side of the block 5 facing away from the flange 2. In this condition, the mounting bracket 1 does not require additional support from the technician, so that the latter has both straps free for inserting via the opening 4 the clamping screw required for securing the bracket to the mounting block 5 and
<Desc / Clms Page number 4>
EMI4.1
handling the tools to be used (screwdriver).
After inserting the fastening screw, the flange 3 is gradually pulled, in transverse direction, into the recess in the foreground in the drawing between the flanges 7 and 8 and clamped on the respective side of the web 6, 9 when the respective tool is operated. .
The invention is not limited to the exemplary embodiment shown in the drawing and described above. Various variants are conceivable within the scope of the invention.