<Desc/Clms Page number 1>
"Verend element voor matrasbodem met latten, en matrasbodems van dergelijke elementen voorzien".
Met betrekking tot matrasbodems zijn heel wat inrichtingen gekend die als doel hebben het slaapkomfort te verhogen.
De spiraalbedvering bestaande uit een dicht geweven netwerk in een frame verwerkt, is een veel gebruikte en komfortable veringsinrichting, maar daartegenover wordt dikwijls de voorkeur gegeven aan matrasbodems met latten, omdat ze een nog groter comfort bieden. Meestal zijn de latten, afzonderlijk draaibaar op een frame bevestigd door middel van elementen die wel of niet verend uitgevoerd zijn. Door de mogelijkheid voor elke lat, onafhankelijk van de andere latten te verdraaien, wordt wanneer men erop ligt de vorm van het lichaam ter hoogte van elke lat gevolgd, hetgeen in een groter ligkomfort resulteert. Verder is ook een verdeling in zones met grotere of kleinere veerkracht mogelijk. Deze voordelen, samen met een grotere stevigheid, maken dat veel mensen kiezen voor matrasbodems met latten, in plaats van de klassieke spiraalbedveringen of veerbakken.
Dergelijke matrasbodems met latten zijn samengesteld uit een rechthoekig frame, en een aantal met een zekere tussenafstand dwarsgeplaatste latten, die zieh van de ene langsligger van het frame tot de andere uitstrekken terwijl de latten met deze langsliggers van het frame verbonden zijn door middel van elementen die de latten verdraaibaar rond hun lengteas vastmaken aan die twee langsliggers en ze aan weerszijden bij hun uiteinde verend ondersteunen.
De verende elementen, waarmee de latten ondersteund worden, beïnvloeden in belangrijke mate het comfort van het bed. Door een niet-verende, of slecht verende, verbinding tussen latuiteinden en frame, bekomt
<Desc/Clms Page number 2>
men een weinig comfortabel bed.
Gekende verende elementen voor de bevestiging van matrasbodemlatten aan een frame, bestaan uit een rond het middelpunt scharnierende struktur, die zijdelings een opnieuw, rond zijn symmetrie-as scharnierende latsteun dragen. Een nadeel van dit type elementen is dat ze vooral zorgen voor een hoogte- en richtingsverandering van de opstelling van de latten, en minder voor de verende opstelling ervan. Een ander nadeel bestaat erin dat het een gecompliceerde, en bijgevolg vrij dure oplossing is.
Andere gekende verende elementen bestaan uit rubberen draagstrukturen, die echter belangrijke nadelen hebben. Hun beperkte flexibiliteit en indrukbaarheid, resulterend in een beperkt komfort, en ook hun beperkte levensduur, zijn hun belangrijkste nadelen.
Een gekend alternatief voor de rubberen draagstrukturen zijn de bladveren. Dergelijke gekende bladveren, voorzien om de latuiteinden met het frame te verbinden, worden beschreven in NL 8402221 en NL 8400147, en bestaan hoofdzakelijk uit een V-vormig gevouwen, verende strook, waarvan het bovenblad met een latuiteinde verbonden is, en het onderblad bevestigd is aan een langsligger van het frame. Een nadeel van deze verende elementen en van matrasbodems, met dergelijke elementen samengesteld, bestaat erin dat de scherpe hoek vormende plooi in de bladveer een zwakke plaats is voor wat de sterkte en de levensduur van het element betreft. Een ander nadeel ligt in het feit dat deze verende elementen enkel een vertikale, op en neer gaande, verende beweging toelaten van de latten en de latten niet ten opzichte van hun lengteas kunnen verdraaien, zodat het ligkomfort beperkt wordt.
Een ander gekend verend element voor het bevestigen van latten van matrasbodems aan een frame, wordt beschreven in BE 905 146, en bestaat uit een bladveer die een horizontaal bovenvlak heeft, en verder met de uiteinden
<Desc/Clms Page number 3>
naar onder en naar elkaar toe geplooid verbonden is met het frame, terwijl een of meerdere latten op het horizontale bovenvlak bevestigd zijn, met hun uiteinde (n) in een omsluitende kamer met het verend element verbonden.
Het nadeel van dit verend element bestaat erin dat we een bladveer nodig hebben-met relatief hoge kostprijs-en een bevestigingsstuk moeten voorzien voor het bevestigen van de bladveer aan het frame enerzijds, en anderzijds een verbindingsstuk uit kunststof moeten voorzien tussen latten en bladveer, waarbij dit verbindingsstuk de latuiteinden moet omvatten. Verder zijn stootblokken noodzakelijk om op bepaalde plaatsen de vertikale indrukking te beperken.
Het daaruit volgend nadeel van deze verende elementen, en van de matrasbodems die ermee samengesteld zijn, ligt enerzijds in de kostprijs ervan, en anderzijds in de noodzaak om ten minste drie verschillende onderdelen te voorzien om een lat langs één uiteinde verend met het frame te verbinden.
Het doel van de uitvinding is te voorzien in een verend element, zonder de hogergenoemde nadelen, dat enerzijds een maximum aan komfort biedt door de latten toe te laten naast een maximale vertikale indrukking ook een zekere horzontale verplaatsing te ondergaan, en daarbij toe te laten dat ze verdraaien ten opzichte van hun lengte-as, en dat anderzijds eenvoudig is om te monteren en een lagere kostprijs heeft dan de gekende elementen met dezelfde hogergenoemde comfort-gerichte eigenschappen, zonder evenwel een mindere stevigheid en levensduur van de elementen toe te laten.
Een voorwerp van de uitvinding is een verend element voor het bevestigen van latten van een matrasbodem aan hun frame, zodat de latten verende bewegingen kunnen uitvoeren in vertikale, en horizontale richting, en kunnen verdraaien rond hun lengte-as.
<Desc/Clms Page number 4>
Een ander voorwerp van de uitvinding is een, met dergelijke verende elementen samengestelde, matrasbodem met latten.
Het verend element, volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het bestaat uit twee, naast elkaar gelegen, buisvormige stukken, bestaande uit wanden die min of meer volgens een cylindermantel verlopen, terwijl de symmetrieassen van beide buisvormige stukken evenwijdig naast elkaar liggen.
Deze identieke buisvormige stukken zijn langs boven verbonden met een vlak gedeelte, zodanig dat tussen de dichtst bij elkaar gelegen wanden van deze naast elkaar gelegen stukken een zekere afstand blijft bestaan. Zowel de twee buisvormige stukken als het verbindingsgedeelte zijn bij voorkeur uit kunststof, met verende eigenschappen, gemaakt, en in elk geval uit een materiaal met gelijkaardige eigenschappen.
Bovenaan op het bovenvlak van elk buisvormig stuk is een platte, langwerpige, holle ruimte uitgevoerd, uit dat bovenvlak uitspringend, met de langsrichting evenwijdig met de symmetrieassen van de buisvormige stukken. Deze holle ruimte is vooraan en achteraan open en voor de rest omsloten door wanden met afgeronde hoeken en ronde welvingen zodat een min of meer balkvormige binnenruimte ontstaat, die langs voor en langs achter, volgens een richting evenwijdig met de symmetrieassen van de buisvormige stukken, toelaat dat een lat met een doorsnede met gelijke of weinig afwijkende afmetingen als die binnenruimte, erin wordt geschoven, waarbij de afrondingen en welvingen in de wand maken dat bij het inschuiven een elastische vervorming van de wand veroorzaakt wordt, hetgeen leidt tot een betere vastklemming van het latuiteinde.
Met dit doel kunnen inwendig in die platte holle ruimte ook vertikale ribben voorzien zijn.
Vertikaal onder deze holle ruimten voor
<Desc/Clms Page number 5>
inschuiving van de latuiteinden zijn ook op elk buisvormig deel, in het onderste punt van de als cylindermantel uitgevoerde wand van elk van die twee delen, minstens twee buisjes voorzien, van kleinere diameter dan de eerstgenoemde buisvormige stukken, vertikaal onder elkaar opgesteld, met hun langsrichting evenwijdig met de symmetrieassen van de buisvormige stukken, en voorzien om een tap met overeenkomstige diameter te bevatten, die enerzijds horizontaal, in de binnenzijde van een langsligger van het frame, wordt geslagen, terwijl anderzijds één van de buisjes over het uitstekende gedeelte van die tap wordt geschoven, en erop vastklemt, ter verbinding van het verend element met het frame.
Een matrassenbodem met latten, wordt met het element volgens de uitvinding bekomen door in een rechthoekig frame, langs de binnenzijde van beide langsliggers, twee aan twee volgens loodrechte dwarsrichtingen op de langsliggers gerichte, horizontaal uitstekende tappen te voorzien, over de volledige lengte van het frame verspreid, en op elke tap een erop passend buisje van een verend element te schuiven, en tenslotte, per twee elementen, die in een loodrechte dwarsrichting tegenover elkaar liggen, een lat met zijn uiteinden in de respectievelijke platte holle ruimten te schuiven.
Verdere kenmerken en eigenschappen van het verend element, volgens de uitvinding, en van de matrasbodem, met dergelijke elementen samengesteld, worden verduidelijkt in de hiernavolgende beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van het verend element en een matrasbodem, zonder dat echter de uitvinding beperkt wordt tot deze mogelijke uitvoeringsvormen.
Deze beschrijving wordt geillustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren :
Figuur 1 toont een perspektieftekening van een verend element, volgens de uitvinding, in een
<Desc/Clms Page number 6>
voorkeurdragende uitvoeringsvorm.
Figuur 2 toont een vooraanzicht van dit verend element, volgens de uitvinding.
Figuur 3 toont een rechter zijaanzicht van het verend element, volgens de uitvinding.
Zoals voorgesteld in de figuren l, 2 en 3, wordt het verend element, volgens de uitvinding, gekenmerkt
EMI6.1
doordat het bestaat uit twee verende buisvormge stukken (1) en (l'), die identiek zijn van vorm en bestaan uit verende wanden (2) en (2'), die een min of meer cylindrische ruimte omsluiten. Deze buisvormige stukken (1) en (1') zijn met hun symmetrie-assen in langsrichting evenwijdig aan elkaar, naast elkaar gelegen, zodanig dat de voorste en achterste randen van deze verende wanden (2) en (2') respectievelijk in twee evenwijdige vlakken liggen.
De ruimten die door de genoemde wanden (2) en (2') omsloten worden, zijn niet afgesloten door dwarse wanden, loodrecht op de symmetrie-assen in langsrichting, langs geen van beide kanten, zodat de verende delen (1) en (1') als twee evenwijdig aan elkaar gelegen open buisvormen van min of meer cylindrische vorm kunnen beschreven worden.
Het verend element volgens de uitvinding is verder ook nog gekenmerkt doordat elk van de beide wanden (2) en (2') van de buisvormige stukken (1) en (1'), twee diametraal tegenover elkaar gelegen afgeplatte kanten hebben- (3) en (4) voor de wand (2), (3') en (4') voor de wand (2')-, waarbij de afgeplatte kanten (3) en (3') enerzijds, en de afgeplatte kanten (4) en (4') anderzijds, respectievelijk in twee evenwijdige vlakken gelegen zijn.
Het verend element, volgens de uitvinding, is verder nog gekenmerkt doordat beide verende buisvormige stuken (1) en (1'), naast elkaar gelegen als hoger beschreven, met elkaar verbonden zijn door een vlak, verend verbindingsdeel (5), gelegen in het vlak waarin de afgeplatte kanten (3) en (3') liggen, in verbinding met de
<Desc/Clms Page number 7>
dichtst bij elkaar liggende en tegenover elkaar gelegen randen van die afgeplatte kanten (3) en (3'), en waarbij de afmetingen van dat verbindingsdeel (5) zodanig zijn dat enerzijds de wanden (2) en (2') over hun volledige breedte verbonden zijn, en dat anderzijds de dichtst bij elkaar gelegen kanten van de wanden (2) en (2') niet tegen elkaar komen te liggen, en voldoende ver van elkaar liggen dat dit ook het geval niet is als gevolg van de vormveranderingen van beide wanden (2) en (2'),
als ze maximaal ingedrukt worden.
Verder is het verend element, volgens de uitvinding ook nog gekenmerkt doordat op elk van de verende delen (1) en (1'), op de respektievelijke afgeplatte kanten (3) en (3') van de verende wanden (2) en (2'), een uitspringende platte bus (6) en (6') voorzien is, waarbij beide bussen, op de vlakke kanten (3) en (3') staand, zieh met hun langsrichting uitstrekken evenwijdig met de symmetrie-assen in langsrichting van de buisvormige stukken (1) en (1'), en een breedte hebben-loodrecht op de richting van die symmetrie-assen - die slechts weinig kleiner is dan de breedte van de afgeplatte zijkanten (3) en (3') waarop ze staan.
De bussen (6) en (6') strekken zieh uit evenwijdig met hogergenoemde symmetrieassen-, vanaf de voorste rand van de verende wand (2) of (2'), met een zodanige lengte dat ze over een niet geringe afstand voorbij de met deze eerste rand, evenwijdig lopende achterste rand van dezelfde wand (2) of (2') uitsteken, terwijl deze uitstekende gedeelten langs onder afgesloten zijn door grondvlakken die als uitlopers van de afgeplatte kanten (3) en (3') uitgevoerd zijn, in eenzelfde vlak gelegen.
De wanden (7) en (7') van beide bussen (6) en (6') zijn gemaakt uit materiaal met verende eigenschappen, bij voorkeur kunststof, en hebben een zodanige vorm dat ze
<Desc/Clms Page number 8>
een platte langwerpige holle ruimte (8) en (8') omsluiten, terwijl de dwarsliggende voorkanten en achterkanten niet afgesloten zijn, zodat de platte holle ruimten (8) en (8') toegankelijk zijn volgens de langsrichting van de bussen (6) en (6'), langs beide kanten.
Het verende element, volgens de uitvinding, is verder ook nog gekenmerkt doordat de wand (7) en (7') van de bussen (6) en (6') vanop de afgeplatte kanten (3) en (3') vertrekt met twee loodrecht erop staande wanddelen (9) en (10)-op de afgeplatte kant (3) - en (9') en (10') - op de afgeplatte kant (3') - evenwijdig met elkaar, waarbij die hoger, symmetrisch, tot horizontale delen (11) en (12), respectievelijk (11') en (12'), overgaan met afgeronde hoeken om na een symmetrische verbreding van de holle ruimte (8), respectievelijk (8'), terug in vertikaal lopende wanddelen (13) en (14), respectievelijk (13') en (14'), over te gaan, met afgeronde hoeken.
Deze vertikale wanddelen (13), (13') en (14), (14') worden dan op dezelfde hoogte met een horizontale bovenwand (15), respectievelijk (15') verbonden, er terug in overgaand met een afgeronde hoek. Verder zijn op de horizontale bovenwanden (15) en (15'), overgaand in de hoeken die de overgang vormen met de vertikale wanddelen (13), (13') en (14), (14'), en in het midden van de bovenwanden (15) en (15'), in langsrichting, over de volledige lengte, hoger uitspringende halfcylindrische welvingen (16) en (16') voorzien.
Op de onderzijde van de door de wanden (7) en (7') omsloten ruimten (8) en (8'), die gevormd worden door de afgeplatte kanten (3) en (3') van de wanden (2) en (2'), staan telkens twee vertikale ribben (17), respectievelijk twee vertikale ribben (17'), die zieh in langsrichting uitstrekken over de lengte van de bussen (6), respectievelijk (6'), zodanig opgesteld dat de onderzijde van de cmsloten ruimten (8) en (8') er symmetrisch door verdeeld wordt in min of meer gelijke delen, terwijl de
<Desc/Clms Page number 9>
hoogte van deze ribben overeenkomt met de hoogte van de vertikale wanddelen (9) en (10), respectievelijk (9') en (10').
Het verend element, volgens de uitvinding is ook nog gekenmerkt doordat in de andere afgeplatte kanten (4) en (4'), op de wanden (2) en (2'), diametraal tegenover de bussen (6) en (6') een buisje (18), respectievelijk (18'), verwerkt zit. Dit buisje (18) (of (18')) strekt zieh uit volgens de richting waarin de symmetrie-assen in langsrichting liggen van de buisvormige stukken (1) en (lut), met gelijke lengtes als die stukken, evenwijdig ermee in de afgeplatte zijkant (4), respectievelijk (4'), verwerkt, zodat een gelijk gedeelte van de buiswand van dit buisje (18), respectievelijk (18'), in de, door de buisvormige stukken (1) en (1'), omsloten ruimten uitspringt, en een gelijk gedeelte van die buiswand langs de buitenkant van de afgeplatte kanten (4), respectievelijk (4')
uitspringt. De diameters van de buisjes (18) en (18') zijn daarbij zodanig dat de buisjes volledig binnen de afgeplatte kanten (4), respectievelijk (4') gelegen zijn.
Verder is het verend element, volgens de uitvinding ook nog gekenmerkt doordat tegen elk van deze buisjes (18) en (18') nog een identiek buisje (19), respectievelijk (19') vastzit, met dezelfde lengte, waarbij zowel de buisjes (18) en (19), als de buisjes (18') en (19') over hun volledige lengte, aan elkaar verbonden zijn door in elkaar overgaande wanden, zodanig dat ze met hun symmetrieassen in langsrichting in een vlak liggen dat loodrecht staat op het vlak waarin de afgeplatte kanten (3) en (3'), of (4) en (4'), gelegen zijn. Zowel de buisjes (18) en (19), als (18') en (19'), zijn inwendig voorzien van uitspringende ribben (20) en (21), respectievelijk (20') en (21'), loodrecht op de wand staand en diametraal tegenover elkaar gelegen.
Een matrassenbodem, in een voorkeurdragende
<Desc/Clms Page number 10>
uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, en uitgevoerd gebruik makend van verende elementen volgens de uitvinding, in de hierboven beschreven uitvoeringsvorm, bestaat uit een rechthoekig frame, gekenmerkt doordat in de binnenste zijde van de twee framezijden die in langsrichting lopen, horizontaal uitstekende cylindrische tappen geplaatst zijn, terwijl die tappen met regelmatige tussenafstanden over de volledige lengte van die langsliggers verdeeld zijn, en zo geplaatst zijn dat elke tap in een langsligger verbonden kan worden met een tap in de andere langsligger volgens een dwarse verbindingslijn loodrecht op de beide dwarsliggers.
De onderlinge afstand tussen deze tappen van dezelfde langsliggers moet zodanig zijn dat tussen de symmetrieassen van elk paar opeenvolgende tappen de tussenafstand overeenkomt met de loodrechte tussenafstand tussen de symmetrie-assen van de buisjes (18) en (18') (of tussen (19) en (19')).
De matrassenbodem volgens de uitvinding is verder ook nog gekenmerkt doordat op elk paar naast elkaar liggende tappen op eenzelfde langsligger, een verend element, volgens de uitvinding, geplaatst is, door op de ene tap het buisje (18) (of (19)) te schuiven en op de andere tap het buisje (18') (of (19')) te schuiven, waarbij de afmetingen van de tappen en van de buisjes zodanig overeenkomen dat elk verend element spannend vastzit op twee tappen.
De verende elementen zijn dus bevestigd met de symmetrie-assen in langsrichting van de buisvormige stukken (1) en (1') horizontaal en loodrecht op de richting van de langsliggers van het frame gelegen, en voor de
EMI10.1
elementen op verschillende langsliggers, per twee in elkaars verlengde gelegen, en met de, voorbij de achterste rnd van de wanden (2) en (2') uitstekende gedeelte van de bussen (6) en (6') naar elkaar toe gericht.
In elk paar bussen (6) en (6') die in elkaars verlengde liggen, behorend tot twee verende elementen die
<Desc/Clms Page number 11>
op een verschillende langsligger bevestigd zijn, zitten de uiteinden geschoven van een lat. De dwarsdoorsneden van de latuiteinden, die min of meer rechthoekig zijn, en van de vrije ruimten (8) en (8') komen zodanig overeen dat de latten er spannend in vastzitten, waarbij de wanden (7) en (7') door hun elasticiteit, en door hun in langsrichting liggende welvingen (16) en (16') een kleine vergroting toelaten van de vrije ruimten (8) en (8'), bij het erin duwen van de latuiteinden, zodat de latten eenmaal ze erin zitten nog beter worden vastgekneld.
De ribben (17), respectievelijk (17'), in de holle ruimte (8), respectievelijk (8') die tegen het onderoppervlak van de latuiteinden drukken, zorgen daarbij voor een nog grotere weerstand tegen het uitschuiven van de latuiteinden uit de ruimten (8) en (8').
De matrasbodem met latten, volgens de uitvinding, is verder ook nog gekenmerkt doordat elk verend deel (1) (of (1')) van de verende elementen naar keuze op twee verschillende hoogten kan bevestigd worden, door ofwel het buisje (18), respectievelijk (18'), ofwel het buisje (19) respectievelijk (19'), op de voorziene tap te schuiven.
De verende elementen, volgens de uitvinding worden in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm uit een stuk, in kunststof, met duurzame en elastische eigenschappen, vervaardigd.
Een voordeel van de uitvinding bestaat erin dat we beschikken over een eenvoudig en dus goedkoop te fabriceren verend element, zonder gebruik van bladveren, waarmee een matrassenbodem kan samengesteld worden die een afzonderlijke beweging van elke lat toelaat (verdraaien van de latten om hun lengteas, en vertikaal en horizontaal verend beweegbaar) waardoor een ideaal komfort bereikt wordt, doordat de vorm van het lichaam op elke plaats door de richting van de eronder liggende verdraaibare lat wordt gevolgd, terwijl de indrukking in overeenstemming met het
<Desc/Clms Page number 12>
plaatselijke gewicht gebeurt, zowel in horizontale als in vertikale richting.
Een ander voordeel van de uitvinding bestaat erin dat, om het komfort nog te verhogen elke lat naar keuze op twee verschillende hoogtes instelbaar is, zodat lager en hoger gelegen zones in de matrasbodems kunnen bekomen worden, om een beter aan het lichaam aangepast ligoppervlak te verkrijgen.
Vanzelfsprekend is de vorm van de verende elementen niet beperkt tot de hier beschreven voorkeurdragende uitvoeringsvorm (met bijhorende figuren), maar kunnen bijvoorbeeld andere bevestigingsmiddelen voorzien zijn voor de latten aan de verende elementen, en/of voor de verende elementen aan het frame, en kan de vorm in zijn geheel afwijken van de hier voorgestelde vorm.
<Desc / Clms Page number 1>
"Spring element for slatted mattress base and mattress bases provided with such elements".
With regard to mattress bases, many devices are known which aim to increase sleeping comfort.
The spiral bed suspension consisting of a densely woven mesh incorporated in a frame is a widely used and comfortable suspension device, but in contrast, slatted mattress bases are often preferred because they offer even greater comfort. Usually the slats are individually rotatable mounted on a frame by means of elements that are spring-mounted or not. Due to the possibility of turning for each bar independently of the other bars, when lying on it, the shape of the body is followed at each bar, resulting in greater comfort. A division into zones with greater or less resilience is also possible. These advantages, together with greater strength, mean that many people opt for slatted mattress bases, instead of the classic spiral bed springs or spring boxes.
Such slatted mattress bases are composed of a rectangular frame, and a plurality of spaced transverse slats extending from one longitudinal member of the frame to the other, while the slats are connected to these longitudinal members of the frame by means of elements which fasten the slats pivotally about their longitudinal axis to those two longitudinal beams and spring-support them on either side at their ends.
The springy elements supporting the slats significantly affect the comfort of the bed. Obtained by a non-resilient, or poorly resilient, connection between slat ends and frame
<Desc / Clms Page number 2>
one a little comfortable bed.
Known resilient elements for fastening mattress base slats to a frame consist of a center-hinged structure which laterally supports a slat support hinged about its axis of symmetry. A drawback of this type of elements is that they mainly result in a height and direction change of the arrangement of the slats, and less of their resilient arrangement. Another drawback is that it is a complicated, and therefore quite expensive, solution.
Other known resilient elements consist of rubber bearing structures, which however have important drawbacks. Their limited flexibility and compressibility, resulting in limited comfort, as well as their limited lifespan, are their main drawbacks.
A known alternative to the rubber bearing structures are the leaf springs. Such known leaf springs, provided to connect the bar ends to the frame, are described in NL 8402221 and NL 8400147, and mainly consist of a V-shaped, resilient strip, the top of which is connected to a bar end, and the bottom sheet is attached on a side member of the frame. A drawback of these resilient elements and of mattress bases, assembled with such elements, is that the sharp angle-forming fold in the leaf spring is a weak point in terms of the strength and the service life of the element. Another drawback lies in the fact that these resilient elements only allow a vertical, up and down, resilient movement of the slats and the slats cannot rotate relative to their longitudinal axis, so that the comfort of lying is limited.
Another known resilient element for attaching slats of mattress bases to a frame, is described in BE 905 146, and consists of a leaf spring that has a horizontal top surface, and further with the ends
<Desc / Clms Page number 3>
connected to the frame, folded downwards and towards each other, while one or more slats are fixed on the horizontal top surface, with their end (s) connected to the resilient element in an enclosing chamber.
The drawback of this resilient element is that we need a leaf spring - with a relatively high cost price - and have to provide a mounting piece for attaching the leaf spring to the frame on the one hand, and on the other hand providing a connecting piece of plastic between slats and leaf spring, whereby this connector must include the bar ends. Bumpers are also necessary to limit vertical indentation at certain locations.
The consequent drawback of these resilient elements, and of the mattress bases assembled therewith, lies in their cost, on the one hand, and in the need to provide at least three different parts for resiliently connecting a slat to the frame at one end. .
The object of the invention is to provide a resilient element, without the above-mentioned drawbacks, which on the one hand offers a maximum of comfort by allowing the slats to undergo a certain horizontal displacement in addition to a maximum vertical impression, and thereby allowing that they rotate with respect to their longitudinal axis, which, on the other hand, is easy to assemble and has a lower cost price than the known elements with the same comfort-oriented properties mentioned above, without, however, allowing less strength and durability of the elements.
An object of the invention is a resilient element for securing slats of a mattress base to their frame so that the slats can perform resilient movements in the vertical and horizontal directions and rotate about their longitudinal axis.
<Desc / Clms Page number 4>
Another object of the invention is a mattress base with slats assembled with such resilient elements.
The resilient element according to the invention is characterized in that it consists of two adjacent tubular pieces, consisting of walls which run more or less according to a cylinder jacket, while the axes of symmetry of both tubular pieces lie parallel to each other.
These identical tubular pieces are connected at the top with a flat part, such that a certain distance remains between the nearest walls of these adjacent pieces. The two tubular pieces as well as the connecting part are preferably made of plastic, with resilient properties, and in any case of a material with similar properties.
At the top of the top surface of each tubular piece is a flat, elongated, hollow space projecting from that top surface, with the longitudinal direction parallel to the axes of symmetry of the tubular pieces. This hollow space is open at the front and rear and is otherwise enclosed by walls with rounded corners and round curves, so that a more or less bar-shaped interior space is created, which allows forwards along the front and rear, in a direction parallel to the axes of symmetry of the tubular pieces. that a cross-section slat with the same or slightly different dimensions as that inner space is slid into it, whereby the rounding and curves in the wall cause an elastic deformation of the wall during insertion, which leads to a better clamping of the batten tip.
Vertical ribs can also be provided internally in that flat hollow space.
Vertically under these hollow spaces for
<Desc / Clms Page number 5>
the slat ends are also retracted on each tubular part, in the lower point of the cylinder-walled wall of each of those two parts, provided with at least two tubes, of smaller diameter than the former tubular pieces, arranged vertically one below the other, with their longitudinal direction parallel to the axes of symmetry of the tubular pieces, and provided to contain a tap of a corresponding diameter, which is punched horizontally, on the one hand, in the inner side of a longitudinal member of the frame, while, on the other hand, one of the tubes extends over the projecting part of that tap is slid and clamped to connect the spring element to the frame.
A mattress base with slats is obtained with the element according to the invention by providing a rectangular frame, along the inside of both longitudinal beams, two by two horizontally projecting studs oriented perpendicular to the longitudinal beams, over the full length of the frame and slide a corresponding tube of a resilient element on each stud, and finally, for each of the two elements, which face each other in a perpendicular transverse direction, slide a slat with its ends into the respective flat cavities.
Further features and properties of the resilient element according to the invention and of the mattress base assembled with such elements are elucidated in the following description of a possible embodiment of the resilient element and a mattress base, without however limiting the invention to these possible embodiments.
This description is illustrated by means of the attached figures:
Figure 1 shows a perspective drawing of a resilient element, according to the invention, in a
<Desc / Clms Page number 6>
preferred embodiment.
Figure 2 shows a front view of this resilient element according to the invention.
Figure 3 shows a right side view of the resilient element according to the invention.
As shown in Figures 1, 2 and 3, the resilient element according to the invention is characterized
EMI6.1
in that it consists of two resilient tubular pieces (1) and (1 '), which are identical in shape and consist of resilient walls (2) and (2') enclosing a more or less cylindrical space. These tubular pieces (1) and (1 ') with their axes of symmetry are longitudinally parallel to each other, side by side, such that the front and rear edges of these resilient walls (2) and (2') are in two parallel, respectively. planes.
The spaces enclosed by the said walls (2) and (2 ') are not closed by transverse walls, perpendicular to the longitudinal symmetry axes, on either side, so that the resilient parts (1) and (1 ") if two parallel open tube shapes of more or less cylindrical shape can be described.
The resilient element according to the invention is furthermore also characterized in that each of the two walls (2) and (2 ') of the tubular pieces (1) and (1') have two diametrically opposite flattened sides- (3) and (4) for the wall (2), (3 ') and (4') for the wall (2 ') - with the flattened sides (3) and (3') on the one hand, and the flattened sides (4) and (4 ') on the other, respectively, in two parallel planes.
The resilient element according to the invention is further characterized in that the two resilient tubular pieces (1) and (1 '), located next to each other as described above, are connected to each other by a flat, resilient connecting part (5), located in the plane in which the flattened sides (3) and (3 ') lie, in connection with the
<Desc / Clms Page number 7>
nearest and opposite edges of said flattened sides (3) and (3 '), and the dimensions of said connecting part (5) being such that on the one hand the walls (2) and (2') over their full width connected, and that on the other hand the closest sides of the walls (2) and (2 ') do not come into contact with each other, and that they are sufficiently far apart that this is also not the case due to the changes in shape of both walls (2) and (2 '),
when pressed to the maximum.
Furthermore, the resilient element according to the invention is also characterized in that on each of the resilient parts (1) and (1 '), on the respective flattened sides (3) and (3') of the resilient walls (2) and ( 2 '), a protruding flat sleeve (6) and (6') is provided, wherein both sleeves, standing on the flat sides (3) and (3 '), extend with their longitudinal direction parallel to the longitudinal symmetry axes of the tubular pieces (1) and (1 '), and have a width perpendicular to the direction of those axes of symmetry - which is only slightly smaller than the width of the flattened sides (3) and (3') on which they stand.
The bushes (6) and (6 ') extend parallel to the aforementioned symmetry axes - from the front edge of the resilient wall (2) or (2'), with a length such that they do not extend a short distance beyond the this first edge, parallel rear edge of the same wall (2) or (2 ') protrudes, while these projecting parts are closed at the bottom by ground planes which form offshoots of the flattened sides (3) and (3'), in located in the same plane.
The walls (7) and (7 ') of both bushings (6) and (6') are made of material with resilient properties, preferably plastic, and are shaped such that they
<Desc / Clms Page number 8>
enclose a flat elongated hollow space (8) and (8 '), while the transverse fronts and back sides are not closed, so that the flat hollow spaces (8) and (8') are accessible according to the longitudinal direction of the bushes (6) and (6 '), on both sides.
The resilient element according to the invention is furthermore also characterized in that the wall (7) and (7 ') of the bushes (6) and (6') starts from the flattened sides (3) and (3 ') with two perpendicular to it wall sections (9) and (10) - on the flattened side (3) - and (9 ') and (10') - on the flattened side (3 ') - parallel to each other, being higher, symmetrical, to horizontal parts (11) and (12), respectively (11 ') and (12'), transition with rounded corners to return to vertically running wall parts after a symmetrical widening of the cavity (8) and (8 ') respectively (13) and (14), respectively (13 ') and (14'), to transition, with rounded corners.
These vertical wall parts (13), (13 ') and (14), (14') are then connected at the same height to a horizontal top wall (15) and (15 '), respectively, in return with a rounded corner. Furthermore, on the horizontal top walls (15) and (15 '), merging into the corners that form the transition with the vertical wall parts (13), (13') and (14), (14 '), and in the middle of provide longitudinal full-length upper walls (15) and (15 ') with higher projecting semicylindrical curves (16) and (16').
On the underside of the spaces (8) and (8 ') enclosed by the walls (7) and (7'), which are formed by the flattened sides (3) and (3 ') of the walls (2) and ( 2 '), each has two vertical ribs (17) and two vertical ribs (17'), respectively, which extend longitudinally over the length of the bushes (6) and (6 '), respectively, such that the underside of the Enclosed spaces (8) and (8 ') are symmetrically divided into more or less equal parts, while the
<Desc / Clms Page number 9>
the height of these ribs corresponds to the height of the vertical wall parts (9) and (10), respectively (9 ') and (10').
The resilient element according to the invention is also characterized in that in the other flattened sides (4) and (4 '), on the walls (2) and (2'), diametrically opposite the bushes (6) and (6 ') a tube (18) and (18 '), respectively. This tube (18) (or (18 ')) extends according to the direction in which the axes of symmetry lie longitudinally of the tubular pieces (1) and (lut), having equal lengths as those pieces, parallel to it in the flattened side (4), respectively (4 '), so that an equal part of the tube wall of this tube (18), respectively (18'), is enclosed in the tubular pieces (1) and (1 ') enclosed spaces, and an equal portion of that pipe wall along the outside of the flattened sides (4) and (4 '), respectively
stands out. The diameters of the tubes (18) and (18 ') are such that the tubes are located entirely within the flattened sides (4) and (4') respectively.
Furthermore, the resilient element, according to the invention, is also characterized in that an identical tube (19) and (19 '), respectively, of the same length is fixed against each of these tubes (18) and (18'), wherein both the tubes ( 18) and (19), if the tubes (18 ') and (19') over their entire length are connected to each other by mutually extending walls, such that they are longitudinally aligned with their axes of symmetry in a plane perpendicular to the plane in which the flattened sides (3) and (3 '), or (4) and (4') are located. Both the tubes (18) and (19), and (18 ') and (19'), are internally provided with projecting ribs (20) and (21), respectively (20 ') and (21'), perpendicular to the wall standing and diametrically opposed.
A mattress base, in a preferred one
<Desc / Clms Page number 10>
embodiment according to the invention, and carried out using resilient elements according to the invention, in the embodiment described above, consists of a rectangular frame, characterized in that horizontally projecting cylindrical studs are placed in the inner side of the two frame sides running in the longitudinal direction, while those studs are spaced at regular intervals along the full length of those stringers, and are positioned so that each stud in one stringer can be connected to a stud in the other stringer along a transverse line perpendicular to both sleepers.
The spacing between these studs of the same longitudinal beams must be such that between the axes of symmetry of each pair of successive studs the spacing corresponds to the perpendicular spacing between the axes of symmetry of the tubes (18) and (18 ') (or between (19) and (19 ')).
The mattress base according to the invention is furthermore also characterized in that on each pair of adjacent studs on the same longitudinal beam, a resilient element, according to the invention, is placed by placing the tube (18) (or (19)) on one stud. and slide the tube (18 ') (or (19')) on the other tap, with the dimensions of the studs and of the tubes corresponding so that each spring element is tensioned on two studs.
The resilient elements are thus fixed with the longitudinal symmetry axes of the tubular pieces (1) and (1 ') horizontally and perpendicular to the direction of the frame's longitudinal members, and for the
EMI10.1
elements on different longitudinal beams, perpendicular to each other, and with the part of the bushes (6) and (6 ') protruding beyond the rear edge of the walls (2) and (2').
In each pair of bushings (6) and (6 ') that are in line with each other, belonging to two resilient elements that
<Desc / Clms Page number 11>
are attached to a different longitudinal beam, the ends are slid from a slat. The cross-sections of the bar ends, which are more or less rectangular, and of the free spaces (8) and (8 ') correspond so that the slats are tightly secured in them, the walls (7) and (7') being elasticity, and because of their longitudinal curves (16) and (16 ') allow a small enlargement of the free spaces (8) and (8') when pushing the slat ends in, so that the slats are still in place be better clamped.
The ribs (17), respectively (17 '), in the hollow space (8) and (8') respectively, which press against the bottom surface of the slat ends, thereby provide even greater resistance to the slat ends slipping out of the spaces (8) and (8 ').
The mattress base with slats, according to the invention, is furthermore also characterized in that each resilient part (1) (or (1 ')) of the resilient elements can optionally be fixed at two different heights, by either the tube (18), (18 ') or the tube (19) and (19') respectively, on the provided tap.
In a preferred embodiment, the resilient elements according to the invention are manufactured in one piece, in plastic, with durable and elastic properties.
An advantage of the invention is that we have a spring element that is simple and therefore inexpensive to manufacture, without the use of leaf springs, with which a mattress base can be assembled that allows a separate movement of each slat (twisting the slats about their longitudinal axis, and vertically and horizontally resiliently movable), thereby achieving an ideal comfort, in that the shape of the body is followed in each location by the direction of the rotating lath below it, while the compression is in accordance with the
<Desc / Clms Page number 12>
local weight is done both horizontally and vertically.
Another advantage of the invention is that, in order to increase the comfort even further, each slat is optionally adjustable at two different heights, so that lower and higher zones can be obtained in the mattress bases, in order to obtain a better adapted lying surface. .
Obviously, the shape of the resilient elements is not limited to the preferred embodiment described here (with accompanying figures), but for instance other fasteners may be provided for the slats on the resilient elements, and / or for the resilient elements on the frame, and the shape as a whole may differ from the one proposed here.