<Desc/Clms Page number 1>
"Werkwijze voor het in een van ten minste een aftakdoos -voorzien kabelnet aanbrengen van een bijkomende module en daarbij te gebruiken module".
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het in een van ten minste een aftakdoos voorzien kabelnet, in het bijzonder in een kabeltelevisie-en/of kabelradionet, aanbrengen van een bijkomende module met ten minste een intensiteitsegaliserende functie ("line equalizer"), welke aftakdoos bijvoorbeeld tegen een gevel van een gebouw, in een schacht of in een verdeelkast bevestigd is en voorzien is van ten minste een eerste en een tweede aansluitpunt waarop telkens een kabel uit genoemd kabelnet aangesloten is.
In de praktijk stelt men in bestaande kabelnetten regelmatig vast dat het spectrum van radio-of T. V.-signalen te veel "tilt" verkrijgt nadat de signalen een zekere afstand doorheen het net doorlopen hebben hetgeen storingen in het radio-of T. V.-signaal kah veroorzaken. Onder "tilt" verstaat men hier het niveauverschil in intensiteit tussen de signalen gemoduleerd op een draaggolf met hogere frequentie en diegene gemoduleerd op een draaggolf met lagere frequentie. Om het optreden van te veel "tilt" te verhinderen, wordt een bijkomende module met een intensiteitsegaliserende functie in het kabelnet opgenomen.
Volgens een bekende werkwijze worden dergelijke bijkomende modules in de kabel zelf ingelast. Deze bekende werkwijze heeft het nadeel dat de kabel dient doorgeknipt te worden en dat zodoende de kabelstructuur gewijzigd wordt. Door het inlassen van een dergelijke module in een kabel ontstaan verder twee bijkomende reflectiepunten namelijk ter plaatse van de twee aansluitingen van de kabel aan de module. Dergelijke reflectiepunten hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van de door de kabel gestuurde signalen.
<Desc/Clms Page number 2>
Een verder nadeel van deze bekende werkwijze is nog dat wanneer de kabel bijvoorbeeld tegen een gevel van een gebouw bevestigd is, de bijkomende module ook tegen deze gevel dient bevestigd te worden hetgeen bijkomende moeilijkheden met zieh meebrengt ; enerzijds dient men bijvoorbeeld de eigenaar van de woning vooraf in kennis te stellen van de geplande werken en anderzijds kunnen deze werken schade veroorzaken.
De uitvinding heeft tot doel een werkwijze te verschaffen die een oplossing biedt voor de hierboven vermelde problemen en die dus toelaat op een eenvoudig manier een bijkomende module in een kabelnet aan te brengen zonder dat de kabel hiertoe doorgeknipt dient te worden.
Tot dit doel koppelt men van een van genoemde eerste en tweede aansluitpunten van de aftakdoos de daarop aangesloten kabel los, sluit men deze kabel op een derde aansluitpunt van de module aan en sluit men een vierde aansluitpunt van de module aan op een vrij aansluitpunt van de aftakdoos, in het bijzonder op het vrijgekomen aansluitpunt van de aftakdoos, door deze module ter plaatse van genoemd vrij aansluitpunt op de aftakdoos te bevestigen.
In deze werkwijze volgens de uitvinding wordt dus gebruik gemaakt van een module die voorzien is om op de aftakdoos bevestigd te worden zodanig dat deze module eenvoudig in het kabelnet kan aangebracht worden zonder dat voor de bevestiging van deze module bijvoorbeeld gaten dienen geboord te worden. Door het bevestigen van de module op de aftakdoos ontstaat nauwelijks enige verdere reflectie in het kabelnet. Een verder belangrijk voordeel van de werkwijze volgens de uitvinding is dat voor het aanbrengen van een bijkomende module de kabelstructuur niet aangetast wordt.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een module te gebruiken in een werkwijze volgens de uitvinding, welke module elektronische compcnenten, met ten minste een intensiteitsegaliserende functie ("line equalizer"), bevat, daardcor gekenmerkt dat genoemde componenten in een behuizing zijn opgenomen welke voorzien is van eerste bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van de module cp genoemde aftakdocs.
<Desc/Clms Page number 3>
Een belangrijk voordeel van deze module is dat hij eenvoudig op een aftakdoos van een kabel net te bevestigen is zonder dat hiertoe bijvoorbeeld gaten dienen geboord te worden.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de module volgens de uitvinding maken genoemde eerste bevestigingsmiddelen deel uit van genoemd vierde aansluitpunt en zijn deze voorzien om 3p genoemd vrij aansluitpunt van genoemde aftakdoos bevestigd te worden. Op deze manier wordt de module bij het bevestigen op de aftakdoos tegelijkertijd op deze aftakdoos aangesloten.
Andere bijzonderheden van de werkwijze en de module volgens de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele uitvoeringsvormen volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en is niet beperkend voor de draagwijdte van de uitvinding. De in deze beschrijving gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde tekeningen waarin :
Figuur l schematisch een rij gebouwen weergeeft waartegen een kabel en aftakdozen van een kabelnet bevestigd zijn ;
Figuren 2 en 3 een spectrum van door de kabel lopende signalen, die op draaggolven met verschillende frequenties gemoduleerd zijn, weergeeft, respectievelijk aan het begin en aan het einde van de rij gebouwen uit figuur 1 ;
Figuur 4 evenals figuur 3 de intensiteit van een aantal door de kabel lopende signalen, die op draaggolven met verschillende frequenties gemoduleerd zijn, weergeeft, aan het einde van de rij gebouwen uit figuur 1 doch waarbij tegen deze rij gebouwen in het kabelnet een bijkomende module met een intensiteitsegaliserende functie ("line equaliser") aangebracht werd ;
Figuur 5 een schema weergeeft van de elektronische componenten van de bijkomende module ;
Figuur 6 schematisch een aftakdoos en een daarop bevestigde bijkomende module volgens de uitvinding laat zien ; en
Figuur 7 op grotere schaal een zijaanzicht weergeeft van een voorbeeld van de module volgens de uitvinding.
<Desc/Clms Page number 4>
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking cp dezelfde of op analoge elementen.
In figuur 1 is een rij gebouwen 1 voorzien van een kabelnet, bijvoorbeeld een kabeltelevisie- en/of kabelradionet weergegeven. Het kabelnet bevat een tegen de gevels 2 van deze gebouwen bevestigde kabel 3 en aftakdozen 4. Het kabelnet heeft een boomstructuur waarbij ter hoogte van de aftakdoos de kabel (stam) zich in een aantal takken vertakt. In een dergelijk bestaand antennenet vertoont een aan het begin van de rij gebouwen 1 door de kabel 3 gestuurd spectrum van signalen soms na een zekere afstand doorlopen te hebben een te grote "tilt", bijvoorbeeld door het aansluiten van bijkomende abonnees of door het verlengen van de kabel 3, waardoor storingen in het radio-of T.
V.-signaal kunnen optreden. Deze "tilt" is het gevolg van het feit dat signalen gemoduleerd op een draaggolf met een hoge frequentie bij het doorlopen van de kabel 3 sterker in intensiteit afgezwakt worden dan signalen gemoduleerd op een draaggolf met een lagere frequentie. Te veel "tilt" wil dus zeggen dat er een te groot verschil in intensiteit ontstaat tussen signalen gemoduleerd op een draaggolf met een hoge frequentie ten opzichte van signalen gemoduleerd op een draaggolf met een lagere frequentie. Ditzelfde verschijnsel treedt eveneens op in andere kabelnetten zoals bijvoorbeeld in LAN's.
In figuur 2 zijn de intensiteiten I (vertikale as) van een reeks antennesignalen weergegeven die elk op een draaggolf met een verschillende frequentie f (horizontale as) gemoduleerd zijn. Deze draaggolven zijn door middel van vertikale lijnen (f ,f-,...fn) weergegeven. De in deze figuur weergegeven signalen vormen een spectrum met weinig "tilt" zoals ze bijvoorbeeld voorkomen ter hoogte van het hoofdstation of aan de uitgang van een versterkerdoos opgenomen in het net. In figuur 3 werden de intensiteiten I van dezelfde signalen als diegene uit figuur 2 weergegeven doch nu nadat een zekere afstand door de kabel doorlcpen is zoals bijvoorbeeld aan het einde van de rij gebouwen l.
Uit deze figuur blijkt dat het spectrum van deze signalen te veel "tilt" vertoont, zodanig dat ce signalen gemoduleerd op een draaggolf met een hoge frequentie te zwak
<Desc/Clms Page number 5>
geworden zijn. Om hieraan te verhelpen dient in de kabel 3 ten minste een bijkomende module met een intensiteitsegaliserende functie ("line equaliser") aangebracht te worden waardoor op het einde van de rij gebouwen 1 signalen toekomen die, zoals weergegeven in figuur 4, weliswaar afgezwakt zijn doch waarvan het spectrum weinig "tilt" vertoont. Deze afgezwakte signalen kunnen terug door een versterker versterkt worden.
In figuur 5 is een elektronisch schema van een dergelijke bijkomende module 5 weergegeven. De elektronische componenten van deze module 5 bevatten een op zichzelf bekende "line equaliser" 20 die de excessieve "tilt" compenseert. Verder bevatten ze nog een wisselstroom doorvoer voorzien van een spoel 21 die de voedingsstroom voor bijvoorbeeld de nakomende versterkers doorlaat.
Zoals weergegeven in figuur 5 kan in de module 5 aan weerszijden van de "line equalizer" 20 nog een diplex filter 22,23 voorzien worden die, niettegenstaande de aanwezigheid van de line equalizer 20, de mogelijkheid van een tweewegnet vrijwaart.
De uitvinding heeft nu betrekking op een werkwijze die toelaat om eenvoudig en snel een bijkomende module 5 zoals weergegeven in figuur 5 in het kabelnet aan te brengen zonder dat daarvoor de kabel dient doorgeknipt te worden en zonder dat daarvoor verdere gaten in de gevel moeten geboord worden. Hiertoe wordt de module 5 niet langer meer tegen de muur bevestigd maar wordt hij, volgens de uitvinding, op de aftakdoos 4 bevestigd. De aftakdoos 4 is bijvoorbeeld door middel van in gaten 6 aangebrachte schroeven tegen een gevel van een gebouw vastgeschroefd (zie figuur 6). De in figuur 6 weergegeven aftakdoos 4 is voorzien van een eerste 7 en een tweede aansluitpunt 8 voor de kabel 3 en van verdere aansluitpunten 9 voor vertakkingskabels 10 die naar de abonnees leiden.
Ten einde ter plaatse van deze aftakdoos 4 een bijkomende module 5 in het kabelnet aan te brengen, koppelt men de kabel 3 van bijvoorbeeld het tweede aansluitpunt 8 los en sluit men het vrijgekomen uiteinde van de kabel 3 aan op een derde aansluitpunt 11 van de module 5. Deze module 5 is tevens voorzien van een vierde aansluitpunt 12 dat men op een vrij aansluitpunt 8 van de aftakdoos 4 aansluit. Dit vrij
<Desc/Clms Page number 6>
aansluitpunt 8 hoeft niet steeds het pas vrijgekomen aansluitpunt te zijn doch kan eventueel een verder aansluitpunt 9 zijn.
In de werkwijze volgens de uitvinding maakt men gebruik van een module 5 die voorzien is om op de aftakdoos 4 bevestigd te worden waardoor het aanbrengen van een dergelijke module 5 eenvoudig en snel kan gebeuren zonder dat men bijkomende gaten dient te boren. De module 5 volgens de uitvinding is voorzien van eerste bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van deze module 5 op de aftakdoos 4.
In figuur 7 is een module 5 volgens de uitvinding weergegeven. Deze module 5 bevat een langwerpige behuizing 13 met een nagenoeg zeshoekige prismatische vorm, waarbij het derde 11 en het vierde aansluitpunt 12 van deze module 5 telkens op een uiteinde van deze behuizing 13 zijn aangebracht. De zeshoekige vorm van de behuizing biedt het voordeel dat deze hierdoor passend gemaakt is voor het gebruik van een steeksleutel die bij de montage wordt gebruikt om de module vast te schroeven op de aftakdoos. Het aansluitpunt 11 is voorzien van een niet in de figuren weergegeven contactbus die klemmend past op de contactpen van het vrije kabeleind. Het vierde aansluitpunt 12 bevat een contactpen 14 die klemmend past in een niet weergegeven contactbus van het vrij aansluitpunt 8 van de aftakdoos 4.
Dit vierde aansluitpunt 12 is voorzien om op het vrij aansluitpunt 8 van de aftakdoos 4 bevestigd te worden zodanig dat bij het bevestigen van de module 5 deze tegelijkertijd op de aftakdoos 4 elektrisch aangesloten wordt. Afhankelijk van het vrij aansluitpunt 8 van de aftakdoos 4 zijn een aantal variante uitvoeringsvormen van de module 5 en in het bijzonder van de aansluitpunten van deze module 5 mogelijk.
Een eerste, bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm is weergegeven in figuur 7. In deze uitvoeringsvorm vormt het aansluitpunt 12 een star geheel met de behuizing 13 en is het van uitwendige schroefdraad 15 voorzien die aangepast is aan niet voorgestelde, inwendige schroefdraad voorzien in genoemd vrij aansluitpunt 8 van genoemde aftakdoos 4. Het derde aansluitpunt l l van de module 5 is in dit geval bij vccrkeur voorzien van een vrij ten opzichte van de behuizing 13 draaibare moer 16 die voorzien is om Jp
<Desc/Clms Page number 7>
niet voorgestelde schroefdraad, aangebracht op de losgekoppeld kabel 3 geschroefd te worden.
Deze verdraaibare moer 16 laat toe van de losgekoppeld kabel 3 op een eenvoudige manier aan de module 5 vast te schroeven zelfs wanneer deze module 5 reeds vooreerst, eveneens op een eenvoudige manier, op de aftakdoos 4 vastgeschroefd werd. Tussen de moer 16 en de behuizing 13 is een dichtingsring 17 aangebracht.
Een dergelijke dichtingsring 18 is eveneens voorzien op het vierde aansluitpunt 12 van de module 5.
In een niet in de figuren weergegeven mogelijke variante van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm is het vierde aansluitpunt 12 van de module 5 van inwendige schroefdraad voorzien, welke inwendige schroefdraad aangepast is aan in dit geval uitwendige schroefdraad voorzien op genoemd vrij aansluitpunt 8 van genoemde aftakdoos 4. In deze variante is bij voorkeur ook het derde aansluitpunt 11 van de module 5 van uitwendige schroefdraad voorzien waarover de losgekoppeld kabel 3, in het bijzonder een bij voorkeur op het uiteinde van deze kabel 3 aangebrachte moer, kan geschroefd worden.
In de hiervoor beschreven varianten valt de schroefas van de op de module 5 voorziene schroefdraad 15 bij voorkeur samen met de langsas van de behuizing 13 hetgeen het vastschroeven van de module 5 aanzienlijk vergemakkelijkt.
In een verdere mogelijke variante is op het vierde aansluitpunt 12 van de module 5 een vrij ten opzichte van de behuizing 13 draaibare moer met inwendige schroefdraad voorzien, welke moer voorzien is om op schroefdraad aangebracht op genoemd vrij aansluitpunt 8 van de aftakdoos vastgeschroefd te worden.