<Desc/Clms Page number 1>
"Inrichting voor gebruik als hulpmiddel om zelf een armband of dergelijke, omheen de pols te sluiten".
EMI1.1
---------------------------- De uitvinding heeft betrekking tot een eenvoudige mechanische inrichting voor gebruik als hulpmiddel om zelf, op een gemakkelijke manier en zonder hulp een armband of gelijkaardig sieraad, of met een armband of dergelijk middel te bevestigen voorziening, omheen de pols te sluiten, terwijl met een armband of gelijkaardig sieraad of dergelijk middel bedoeld wordt, elk sieraad of bevestigingsmiddel dat twee vrije uiteinden heeft, en dat omheen de pols of arm moet bevestigd worden door het omheen de pols of arm te leggen en de twee vrije uiteinden met behulp van een slotje, gesp, haakje, of om het even welk verbindingsmiddel, aan elkaar te verbinden.
Het probleem dat aan de basis van de uitvinding ligt, is het feit dat elkeen die een als hoger omschreven sieraad of voorziening omheen de pols of arm wil sluiten, grote moeilijkheden ondervindt om dat zelf, zonder de hulp van een ander persoon, te doen. Het probeem ontstaat doordat men de sluiting moet uitvoeren met een hand, aangezien de pols of arm waarrond het sieraad of middel moet aangebracht worden, onbeweeglijk moet blijven, en die hand bijgevolg niet kan gebruikt worden.
De tot op heden beste manier van werken bestaat eruit dat men het sieraad op de pols of arm legt met neerhangende uiteinden, en men vervolgens met een hand beide uiteinden aan de tegenoverliggende zijde van de pols of arm tegenover elkaar probeert te brengen om de sluiting met het slotje of gesp of ander verbindingsmiddel tot stand te brengen. Enerzijds is het erg moeilijk om met een hand beide uiteinden precies en onbeweeglijk tegenover elkaar te positioneren, en anderzijds wordt het tot stand brengen van de sluiting nog extra bemoeilijkt doordat de meeste als hoger beschreven sieraden of middelen uitgerust zijn met
<Desc/Clms Page number 2>
zeer kleine slotjes of andere verbindingsmiddelen.
Het resultaat is dat de bevestiging van een dergelijk sieraad of middel, omheen de arm of de pols, een moeilijke, en tijdrovende bezigheid is, die veel gelijkt op een zenuwslopende handigheidsoefening.
Bijgevolg, zal elkeen die deze bevestiging tot stand moet brengen, indien mogelijk, beroep doen op de hulp van een ander persoon.
Het objectief van de uitvinding is het voorzien van een eenvoudige mechanische inrichting die als hulpmiddel kan gebruikt worden voor het omheen de arm of pols sluiten van een als hoger beschreven sieraad of middel, waardoor men de sluiting zelf op een vlugge en eenvoudige manier kan tot stand brengen, zonder de hulp van iemand anders te moeten inroepen.
Om de beschrijving te vereenvoudigen en te verduidelijken wordt in hetgeen volgt een sieraad of bevestigingsmiddel met twee vrije uiteinden, die om de pols of arm moet bevestigd worden door het verbinden van de twee vrije uiteinden, zoals in de eerste paragraaf van deze beschrijving werd omschreven, aangeduid met de benaming "armband" en het verbindingsmiddel van de twee uiteinden dat een slotje, gesp, haakje of elk ander gekend verbindingsmiddel kan zijn, wordt een"slotje"genoemd.
Verder wordt in het volgende enkel de bevestiging omheen de pols besproken, hetgeen echter de toepassingsmogelijkheden van de uitvinding voor bevestiging omheen een ander deel van de arm, of eventueel een ander lichaamsdeel, zoals de hals of het been, niet uitsluit.
Het voorwerp van de uitvinding bestaat uit een hoofdzakelijk U-vormig stuk, met twee opstaande benen, waartussen de pols zich kan bevinden. De afstand tussen deze benen is weinig groter dan de breedte van de pols, terwijl de lengte van minstens een van deze benen zodanig is dat dit been zich tot een weinig boven de pols uitstrekten.
<Desc/Clms Page number 3>
Door de elasticiteit en mogelijkheid tot blijvende vervorming van het gebruikte materiaal, of door dat de benen onderaan scharnierbaar ten opzichte van elkaar zijn bevestigd, kunnen de benen naar elkaar toe gedrukt worden, tot ze tegen de pols aansluiten.
Aan de buitenkant van een van de benen, die zieh tot een weinig boven de pols uitstrekt in de omgeving van het uiteinde van dat been, is een klem bevestigd. Deze klem is zodanig opgesteld dat de armband, in de nabijheid van een van de vrije uiteinden ervan, erin kan vastgeklemd worden, terwijl deze armband zieh volgens de richting van het been kan uitstrekken.
Voor het gebruik van deze inrichting volgens de uitvinding, wordt de armband in de nabijheid van een van de te verbinden uiteinden in de klem vastgeklemd, waarbij dat uiteinde zieh boven de klem bevindt. Vervolgens wordt de pols tussen de opstaande benen gebracht, en drukt men deze benen tot tegen de pols.
Men neemt vervolgens het niet ingeklemde uiteinde van de armband vast met de andere hand en leidt de armband langs onder omheen de pols, om dit niet ingeklemde uiteinde langs de bovenkant tegenover het vastgeklemde uiteinde te brengen. Beide uiteinden worden zodoende onbeweeglijk tegenover elkaar geplaatst en het sluiten van het slotje, kan zonder veel moeite met een hand tot stand gebracht worden. Tenslotte opent men de klem om de armband eruit te verwijderen, en neemt men de pols uit de inrichting.
Vanzelfsprekendzijnnog andere uitvoeringsvormen mogelijk, die berusten op het principe van de uitvinding. Zo berusten ook alle voor dit doel voorziene inrichtingen die de pols geheel of gedeeltelijk omsluiten en voorzien zijn van een klem, op het principe van de uitvinding. Dit principe berust immers op het voorzien van een vaste inklemmogelijkheid van een uiteinde van de armband of dergelijke ten opzichte van de pols.
<Desc/Clms Page number 4>
Zo is een uit elastisch materiaal bestaande band die langs de buitenkant een klem heeft, en die over de pols kan geschoven worden en volledig de pols omsluit, een variante die berust op het principe van deze uitvinding, en biedt eveneens-zij het op een iets minder praktische manier - een degelijke oplossing voor het probleem, dat aan de basis ligt van deze uitvinding.
Het sluiten van de armband is door de inrichting volgens de uitvinding op een gemakkelijke en vlugge manier, zonder hulp van een ander persoon, tot stand te brengen.
Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting volgens de uitvinding worden verduidelijkt aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van twee voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de inrichting, zonder dat de uitvinding daardoor beperkt wordt tot deze mogelijke uitvoeringsvormen alleen. Deze beschrijving wordt geïllustreerd aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarbij :
Figuur 1, een vooraanzicht van de ene voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding voorstelt.
Figuur 2 een zijaanzicht voorstelt van de inrichting uit figuur 1.
Figuur 3 een perspectiefzicht voorstelt van de inrichting uit de figuren 1 en 2.
Figuur 4 een perspectiefzicht voorstelt van de andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.
De eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting, volgens de uitvinding (figuren 1, 2, en 3) bestaat uit een symmetrisch hoefijzervormig stuk (1) met twee even lange benen (2) en (3), en heeft langs de buitenkant van de U-vorm-ter hoogte van de overgang tussen de twee benen (2), (3)-een zieh naar onder toe uitstrekkend basisgedeelte (4) dat vooraan en achteraan,
<Desc/Clms Page number 5>
naar onder toe breder uitloopt, vertrekkend vanaf de breedte (5) (zie figuur 2) van de benen (2) en (3), en door zijn vlakke onderzijde (6) voorziet in een steunvlak voor de inrichting.
De plaats waar het basisgedeelte (4) ten opzichte van het stuk (1), vanaf dat stuk (1) vertrekt, en de orientatie van de vlakke onderzijde zijn zodanig dat wanneer de inrichting op het steunvlak (6) staat, de twee benen (2), (3) zich even hoog opwaarts uitstrekken, symmetrisch ten opzichte van een loodrecht symmetrievlak op dit steunvlak (6). Het stuk (1) is gevormd uit een langwerpige bandvormige strook met overal dezelfde breedte (5) en dikte (5'), die gelijkmatig gebogen is tot een symmetrische hoefijzervorm, waarbij de breedste flanken de binnenzijde en de buitenzijde ervan vormen. De benen (2) en (3) zijn in de omgeving van hun uiteinden naar elkaar toe gebogen.
De binnenzijde van het stuk (1) is dus een, van het uiteinde van het ene been tot het uiteinde van het andere been, doorlopende, gelijkmatig en symmetrisch-ten opzichte van een vertikaal symmetrievlak van het stuk (1) - gebogen wand over de volledige breedte (5). De kromming van die wand en de breedte en hoogte van de door de benen (2), (3) omsloten ruimte zijn zodanig dat wanneer men de pols-met de breedste flanken vertikaal-handpalm vertikaal-tussen de benen (2), (3) plaatst, men de pols op de onderzijde van de binnenkant, waar de benen (2), (3) in elkaar overgaan-kan laten rusten, terwijl de benen (2), (3) zich in de nabijheid van de pols, aan weerszijden ervan, naar boven toe uitstrekken, en bovenaan, met het naar elkaar toe gebogen gedeelte, een weinig boven de pols uitsteken.
Het materiaal waaruit het stuk (1) - of ten minste de benen (2) en (3)-vervaardigd is (zijn), is een materiaal dat men met de hand blijvend kan verbuigen zonder te beschadigen, en zeer frequent van de ene kromming naar de andere-en terug-kan verbuigen zonder verlies van die
<Desc/Clms Page number 6>
eigenschap. Bijgevolg kan men de benen (2) en (3) verbuigen om ze beter tegen de pols te laten aansluiten.
Zo zal men na het tussen de benen (2), (3) brengen van de pols de benen (2) en (3) en eventueel ook de boven de pols uitstekende uiteinden van die benen (2) en (3)-naar elkaar toe moeten buigen, opdat enerzijds de benen (2), (3) zo dicht mogelijk tegen de pols zouden aansluiten en anderzijds-door het naar elkaar toe buigen van de uiteinden van de benen (2) en (3) - de pols maximaal zou omsloten zijn door de benen (2) en (3).
Aan de buitenkant van een van de benen (2) is een tangvormige klem (6) bevestigd, waarvan de grijpende delen (7) en (8) zieh vertikaal naar boven toe uitstrekken vanaf het gemeenschappelijk scharnierpunt (9). De grijpende delen (7) en (8) zijn over eenzelfde afstand vanaf hun uiteinde breder uitgevoerd, en zijn breder dan de rest van de klem (6), en breder dan de breedte (5) van het been (2), en strekken zieh aan beide zijden even ver zijdelings uit ten opzichte van dat been (2). Het ene grijpend gedeelte (7) zit tegen de buitenkant van het been (2) terwijl het ander grijpend gedeelte (8) een zieh onder het scharnierpunt (9) neerwaarts uitstrekkende lip (10) heeft.
De grijpende gedeelten (7) en (8) zijn door een verend middel (niet voorgesteld) met elkaar verbonden, waarbij dit verende middel de gedeelten (7) en (8) naar elkaar toe trekt. De klem (6) bevindt zieh bijgevolg normaal in gesloten toestand, met de grijpende gedeelten (7) en (8) tegen elkaar gedrukt onder invloed van de veerkracht van het verend middel. In deze toestand strekt de lip (10) zieh uit onder een scherpe hoek ten opzichte van het been (2). Door de lip (10) met de hand naar het been (2) toe te drukken, wordt het grijpend gedeelte (8) van de klem (6) van het grijpend gedeelte (7) weggedrukt, tegen de veerkracht van het verend middel in, en wordt de klem (6) geopend. Als men de lip (10) terug loslaat sluit de klem
<Desc/Clms Page number 7>
(6) zieh tengevolge van die veerkracht.
De lip (10) is smaller dan de breedte (5) van het been (2). De binnenzijde van de grijpende gedeelten (7) en (8) wordt bekleed met een zacht materiaal, bijvoorbeeld vilt, om beschadigingen te voorkomen aan de ingeklemde voorwerpen. Vanzelfsprekend kunnen andere types van klemmen aan het been (2) bevestigd worden, zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van de uitvinding.
De tweede voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding (zie figuur 4) is samengesteld uit twee identieke gedeelten (12) en (13) die samen een symmetrisch hoefijzervormig stuk (11) vormen dat qua vorm vergelijkbaar is met het stuk (1) van de eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm. De gedeelten (12) en (13) hebben elk de vorm van een gebogen bandvormige strook met overal dezelfde breedte en dikte.
Elk van de gedeelten (12) en (13) vormt een even lang been, met een gelijkmatig gebogen vorm, terwijl bovenaan de beide benen naar elkaar toe lopen.
De gedeelten (12) en (13) zijn met hun breedste gebogen flanken naar elkaar toe gericht, en onderaan met hun naar elkaar toe lopende uiteinden aan elkaar bevestigd door middel van een scharnier (16). Deze scharnier (16) laat toe dat de benen naar elkaar toe of van elkaar weg kunnen gescharnierd worden.
De gedeelten (12) en (13) vormen een gelijkmatig gebogen vlak langs de binnenzijde van de omsloten vorm, waarbij dit vlak gelijkmatig doorloopt van het uiteinde van het ene been tot het uiteinde van het andere been. De afmetingen en krommingen zijn zodanig dat in de ruimte die omsloten wordt door dat vlak de pols kan gebracht worden, terwijl de uiteinden van de benen een weinig boven de pols uitsteken. Door het naar elkaar toe scharnieren van de gedeelten (12) en (13) bekomt men een betere aansluiting van de benen tegen de pols. Onderaan elk van de gedeelten
<Desc/Clms Page number 8>
(12) en (13) is symmetrisch aan het stuk (11) een identieke vleugel (17), respectievelijk (18) voorzien, waarop de inrichting kan steunen. Deze vleugels (17) en (18) zijn gebogen uitgevoerd zieh naar het vrije uiteinde toe van elkaar verwijderend.
Door de inrichting bij deze vleugels (17) en (18) vast te nemen en deze vleugels naar elkaar toe te drukken kan men de gedeelten (12) en (13) ten opzichte van elkaar laten scharnieren zodat de benen van elkaar weg bewegen.
Ook bij deze uitvoeringsvorm is langs de buitenkant van een van de benen in de omgeving van zijn uiteinde een klem (19) bevestigd die identiek is aan klem (6) en ten opzichte van het been-gevormd door gedeelte (13) - opgesteld is, op dezelfde manier als klem (6) ten opzichte van het been (2). Een neerwaarts gerichte lip (22)-verbonden met grijpend deel (21) laat toe de klem (19), door de lip (22) naar het gedeelte (13) toe te drukken-tegen een veerkracht in-te openen. Ook hier zijn de binnenste flanken van de grijpende delen (20) en (21) bekleed met een beschermende laag, bijvoorbeeld vilt, om beschadigingen te voorkomen aan de ingeklemde voorwerpen.
Zowel bij de eerste als bij de tweede voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt bij het gebruik van de inrichting als volgt te werk gegaan. De armband wordt in de nabijheid van het ene uiteinde vastgeklemd met de klem (6), of (19). Daarna wordt de pols tussen de benen (2) en (3), of tussen de benen gevormd door de gedeelten (12) en (13), geplaatst, terwijl de inrichting op een vlak oppervlak, bvb. een tafel, staat, op het basisgedeelte (4), respectievelijk de vleugels (17) en (18). De benen (2) en (3), respectievelijk gedeelten (12) en (13) worden naar elkaar toe gedrukt (of gescharnierd) tot deze benen (2), (3), of delen (12), (13) tegen de pols aansluiten.
Dan neemt men het niet ingeklemde uiteinde van de armband vast,
<Desc/Clms Page number 9>
en leidt de armband onder de pols door naar boven toe om de pols tot dit niet-ingeklemde uiteinde zieh tegenover het ingeklemde uiteinde bevindt. Vervolgens realiseert men de verbinding door de aan beide uiteinden voorziene gedeelten van het slotje of ander verbindingsmiddel, met elkaar te verbinden.
Het voordeel van de uitvinding ligt in het gemak en de snelheid waarmee men, gebruikmakend van de inrichting volgens de uitvinding, een armband, kettinkje, of gelijkaardig sieraad, of met een dergelijk bevestigingsmiddel uitgeruste voorziening, omheen de pols kan sluiten zonder de hulp van andere personen, in tegenstelling tot de bestaande werkwijze om dat te doen.
De inrichting, volgens de uitvinding, is bijgevolg de oplossing voor een probleem, waarvoor tot op heden geen oplossing werd gevonden.